Schriftelijke vragen : Het advies ‘Legal consequences arising from the policies and practices of Israel in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem’ van het Internationaal Gerechtshof
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over het advies «Legal consequences arising from the policies and practices of Israel in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem» van het Internationaal Gerechtshof (ingezonden 4 september 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het het advies «Legal consequences arising from the policies and
practices of Israel in the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem»
(hierna: het advies) van het Internationaal Gerechtshof (hierna: ICJ)?1
Vraag 2
Bent u het eens dat de adviezen van het ICJ dusdanig relevant zijn, dat ze van vitaal
belang worden geacht in de internationale rechtsvorming? Bent u het bijvoorbeeld eens
met professor Shaw die in zijn standaardwerk over het internationaal recht schrijft:
«The decisions and advisory opinions of the ICJ have played a vital part in the evolution
of international law»? Zo ja, hoe bent u van plan dit in uw reactie op het advies te onderstrepen? Zo
nee, waarom niet?
Vraag 3
Bent u het eens met professor Evans die in zijn standaardwerk over het internationaal
recht schrijft: «The distinction, clear in theory, is less so in practice: if the
Court advises, for example, that a certain obligation exists, the State upon which
it is said to rest has not bound itself to accept the Court’s finding, but it will
be in a weak position if it seeks to argue that the considered opinion of the Court
does not represent a correct view of the law»? Zo ja, hoe bent u van plan om dit in
uw reactie op het advies te benadrukken? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Onderschrijft u ook dat het gewicht van een advies van het ICJ dermate groot is dat
het gebruikt wordt voor de vaststelling van zowel het bestaan als de inhoud van regels
van het internationaal gewoonterecht, zoals dat is beschreven in de Ontwerpconclusies
van de International Law Commission over de identificatie van internationaal gewoonterecht?
Zo ja, hoe zal dit in uw reactie op het onderhavig advies worden meegewogen? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 5
Kunt u daarom bevestigen dat, ondanks het feit dat de directe adviesaanvraag door
de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties is gedaan, de uitleg van het geldend
recht volgens het ICJ een veel groter effect heeft en daarom ook invloed heeft op
debilaterale relaties tussen Israël en alle andere staten? Kunt u in het bijzonder uitleggen of
Nederland zijn bilaterale relaties met Israël aan een herziening heeft onderworpen
naar aanleiding van het advies van het ICJ?
Vraag 6
Erkent u, zoals het ICJ in paragraaf 35 van het advies, dat het conflict tussen Israël
en Palestina niet «enkel een bilaterale kwestie» genoemd kan worden? Zo ja, welke
verplichtingen vloeien daaruit voort voor Nederland?
Vraag 7
Wat vindt u ervan dat deze annexatie door het ICJ wordt benadrukt terwijl in het coalitieakkoord
het voornemen is uitgesproken om als een van de enige landen ter wereld de ambassade
naar Jeruzalem te verplaatsen?
Vraag 8
Wat vindt u er bovendien van dat het ICJ in paragraaf 278 van het advies zegt dat
lidstaten verplicht zijn af te zien van elke vorm van erkenning van Israëls illegale
aanwezigheid in bezet Oost-Jeruzalem, door het vestigen en onderhouden van diplomatieke
missies? Hoe rijmt u dit met de voorgenomen plannen uit het coalitieakkoord om de
Nederlandse ambassade naar Jeruzalem te verplaatsen?
Vraag 9
Wat vindt u ervan dat het ICJ vanaf paragraaf 91 de conclusie trekt dat ondanks het
feit dat Israël zich in 2005 militair uit Gaza had teruggetrokken, er nog steeds sprake
was van een bezetting omdat de totale controle over zee-, lucht- en landsgrenzen in
handen van Israël bleef? Erkent u daarom ook dat Gaza altijdde facto onderworpen is gebleven aan een Israëlische bezetting? Zo nee, waarom niet?
Vraag 10
Wat zegt het volgens u dat het ICJ aan het eind van paragraaf 93 expliciet benadrukt
dat deze illegale en verstikkende controle al vóór 7 oktober 2023 over Gaza werd uitgeoefend?
Vraag 11
Wat vindt u ervan dat het ICJ in paragraaf 105 stelt dat er letterlijk niets in de
Vierde Geneefse Conventie of in het internationaal gewoonterecht bestaat dat suggereert
dat de aard, de omvang en de plichten van de bezettende macht afhankelijk zijn van
de omstandigheden waaronder de bezetting tot stand is gekomen? Wat zegt dat dan volgens
u over Israël, dat zijn plichten onder het internationaal recht volgens het ICJ al
sinds het begin van de bezetting consistent niet naleeft omdat het zich blijft beroepen
op veiligheidsredenen? Deelt u, met het ICJ, dat het Israëlische beroep op veiligheid
niet legitiem kan zijn voor de aard, omvang en de niet-nagekomen plichten als bezettende
macht?
Vraag 12
Bent u het eens met de observatie van het ICJ vanaf paragraaf 113 waarin wordt gesteld
dat Israël gedurende de gehele bezetting een nederzettingenbeleid heeft gevoerd en
tot op de dag van vandaag blijft doorvoeren? Zo ja, hoe reflecteert u op de effectiviteit
van de Nederlandse inzet van de afgelopen 57 jaar ten aanzien van Israëls nederzettingenbeleid?
Moet dat niet aanzienlijk aangescherpt worden omdat de nederzettingen jaar na jaar
zijn toegenomen?
Vraag 13
Wat vindt u ervan dat er in paragraaf 115 wordt geschreven dat er uitgebreid bewijs
bestaat dat Israël beleid voert om niet alleen Israëlische individuen, maar ook bedrijven
te prikkelen om zich in de bezette gebieden te vestigen? Wat vindt u ervan dat er
voorts in paragraaf 117 wordt omschreven hoe er miljarden zijn geïnvesteerd om dit
allemaal mogelijk te maken? Denkt u dat een vrijblijvend ontmoedigingsbeleid vanuit
de kant van «de vaandeldrager van het internationaal recht» een proportionele reactie
daartegen is?
Vraag 14
Wat vindt u ervan dat het ICJ in paragraaf 278 van het advies schrijft dat er een
plicht berust op staten, zoals Nederland, om stappen te ondernemen om niet alleen
handels- of investeringsrelaties te ontmoedigen zoals in ons huidig beleid, maar om
ze proactief te voorkomen («to prevent»), die bijdragen aan het in stand houden van de onwettige situatie gecreëerd door
Israël in de bezette Palestijnse gebieden? Is dat niet een glashelder signaal dat
het Nederlands ontmoedigingsbeleid snel aangepast en aangescherpt moet worden? Zo
nee, waarom niet?
Vraag 15
Bent u het eens met de observatie van het ICJ in paragraaf 122 dat privébezit gerespecteerd
dient te worden en niet geconfisqueerd mag worden, ook niet via de Israëlische «Absentee
Property Law»? Zo ja, waarom heeft u zich nog niet tegen deze wet, die niet alleen
diefstal legaliseert, maar ook tegen het internationaal humanitair recht indruist
volgens het ICJ, uitgesproken?
Vraag 16
Hoe reflecteert u op het feit dat het ICJ in paragraaf 126 tot en met 128 zegt dat
er bewijs is dat Israël sinds 1967 natuurlijke grondstoffen en hulpbronnen, nota bene
water, exploiteert ten voordele van de eigen bevolking, maar de Palestijnen laat betalen
voor de grondstoffen die van henzelf zijn gestolen? Is dit op welke manier dan ook
te rechtvaardigen volgens u? Zo ja, hoe? Zo nee, denkt u dan dat het Nederlandse kabinet
er hard genoeg tegen heeft opgetreden gezien het feit dat deze trend zich al 57 jaar
ongeremd voortzet?
Vraag 17
Wat is uw reactie op paragraaf 129 waarin het ICJ concludeert dat als gevolg van Israëls
controle en beheer van de watervoorraden op de Westelijke Jordaanoever, zowel de hoeveelheid
als de kwaliteit van het water waartoe Palestijnen toegang hebben, ver onder de niveaus
zijn die door de door de World Health Organization (WHO) zijn aanbevolen? Hoe lang
is dit feit al bij het Nederlandse kabinet bekend en wat is daarmee gedaan?
Vraag 18
Wat vindt u ervan, in het licht van alle klimaat- en groene doelstellingen van het
Nederlandse kabinet, dat de degradatie van het Palestijnse landschap van een enorme
omvang is door bewuste waterontzegging door Israël? Wat vindt u ervan dat minder dan
4% van het Palestijnse grondgebied nog geschikt is voor landbouw, zoals beschreven
door het ICJ in paragraaf 130? Wat vindt u hier bovendien van in het licht van het
recent verschenen rapport van Oxfam Novib waarin Israël wordt beschuldigd van het
inzetten van watertekort als wapen tegen de Palestijnen? Heeft het kabinet bijvoorbeeld
niet in het hoofdlijnenakkoord benoemd dat watermanagement één van de aandachtsgebieden
van het buitenlandbeleid zal zijn? Hoe bent u dan van plan om hier stevig tegen op
te treden in de richting van Israël? Heeft u bijvoorbeeld ooit naar het misdrijf «ecocide»
gekeken met betrekking tot Israël's handelen in de bezette Palestijnse gebieden? Bent
u bereid dat te doen in het licht van het hierboven genoemde?
Vraag 19
Wat vindt u ervan dat Israël als bezettende macht in de C-gebieden van de Westelijke
Jordaanoever sinds 1994 geen werkvergunningen heeft verleend aan Palestijnse bedrijven
terwijl Israëlische bedrijven daar tot op de dag van vandaag Palestijnse grondstoffen
exploiteren, zoals vermeld in paragraaf 131 van het advies?
Vraag 20
Kunt u delen welke Nederlandse bedrijven, of op zijn minsthoeveel Nederlandse bedrijven er sinds 1994 actief zijn geweest in de C-gebieden? Als 1994
te ver terug is, kunt u dat dan doen vanaf 2004? Als 2004 te ver terug is, kunt u
dat dan doen vanaf 2014? Kunt u op zijn minst een grove inschatting met ons delen?
Of wilt u, totdat er een Woo-verzoek wordt ingediend, met droge ogen beweren dat Nederland
geen enkel benul heeft van hoeveel Nederlandse bedrijven er actief zijn in de bezette
Palestijnse gebieden?
Vraag 21
Kunnen Nederlandse bedrijven, die in de illegaal bezette gebieden werken, zonder juridische
obstakels in aanmerking komen voor exportkredietverzekeringen?
Vraag 22
Hoeveel gevallen kunt u noemen waarin u bedrijven aantoonbaar hebt ontmoedigd om zaken
te doen in de illegaal bezette gebieden op de Westelijke Jordaanoever? Kunt u op zijn
minst een aantal noemen als u niet op individuele gevallen kan ingaan?
Vraag 23
Bent u het, in lijn met paragraaf 136 van het advies, eens dat er sprake is van rechtsongelijkheid
wanneer kolonisten op de Westelijke Jordaanoever de rechten, beschermingen en privileges
van het Israëlische staatsburgerschap genieten en door Israëlische burgerlijke rechtbanken
worden berecht, terwijl Palestijnen al decennia door dezelfde Israëlische autoriteiten
onderworpen worden aan militaire wetgeving en militaire rechtbanken?
Vraag 24
Bent u het voorts met het ICJ eens dat daar geen juridische rechtvaardiging voor bestaat
onder het internationaal humanitair recht (paragraaf 139)? Zou u dit daarom een discriminerende
praktijk willen noemen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 25
Bent u het eens met de observatie van het ICJ in paragraaf 145 en 147 dat Palestijnen
niet alleen fysiek van hun land worden verdreven, maar dat de Israëlische dwang tot
verplaatsing zich ook niet-fysiek uit doordat de situatie onleefbaar wordt gemaakt
voor de Palestijnen? Zo nee, waarom niet?
Vraag 26
Wat doet u met de groep kolonisten die het leven van de Palestijnen ondraaglijk maakt,
zonder dat er fysiek geweld voor wordt gebruikt? Waarom ondervinden zij geen sancties?
Waarom ondervindenallen die zich moedwillig in illegale nederzettingen vestigen geen sancties gezien het
feit dat ze internationaal humanitair recht schenden?
Vraag 27
Wat vindt u er ook van dat kolonisten «vaak … extensief geweld» gebruiken tegen Palestijnen
(paragraaf 150) en dat volgens het ICJ de toename in de frequentie en de hevigheid
van het geweld regulier wordt vastgelegd?
Vraag 28
Wat vindt u ervan dat het ICJ benoemt dat deze kolonisten een «klimaat van straffeloosheid»
genieten voor het geweld dat ze regelmatig letterlijk recht onder de neus van de Israëlische
autoriteiten plegen (die niet ingrijpen)? Wat is de reden van deze straffeloze houding
volgens u?
Vraag 29
Wat vindt Nederland van een dergelijk klimaat van straffeloosheid, (indachtig ons
standpunt over straffeloosheid voor internationale misdrijven zoals oorlogsmisdrijven
en misdrijven tegen de menselijkheid)? Zou Nederland bereid zijn deze gewelddadige
kolonisten op te pakken indien ze zich op Nederlands grondgebied bevinden en het Openbaar
Ministerie (OM) onafhankelijk besluit ze te vervolgen, ja of nee?
Vraag 30
Zijn er al, zonder in te gaan op individuele casussen, gesprekken met het OM over
internationale misdrijven die door Israëliërs zijn gepleegd en hier vervolgd zouden
kunnen worden, onder andere in het licht van dit laatste ICJ-advies? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 31
Weet u of het OM, naar aanleiding van dit ICJ-advies, zelf de mogelijkheid open heeft
gezet voor de vervolging van personen op Nederlands grondgebied die internationale
misdrijven in de bezette Palestijnse gebieden hebben gepleegd? Zo nee, zou u daarnaar
willen informeren?
Vraag 32
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 153 waarin staat dat de decennialange bezetting
gepaard gaat met geweld tegen Palestijnse vrouwen, waaronder seksueel geweld? Heeft
u er een verklaring voor waarom dit decennialang onbestraft kan gebeuren? Zo ja, wat
is de verklaring voor die straffeloosheid dan? Zo nee, wat bent u voornemens daartegen
te gaan doen (afgezien van een vrijblijvend gesprekje en een oproepje)?
Vraag 33
Bent u het met het ICJ eens over paragraaf 173 van het advies, dat het bezettingsbeleid
van de Israëlische staatde jure dan wel de facto als annexatiebeleid gezien kan worden? Bent u het eens met de conclusie uit paragraaf
179 waarin het ICJ vaststelt dat Israël's beleid en praktijken neerkomen op de annexatie
van grote delen van de bezette Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Vraag 34
Bent u het eens met het ICJ in paragraaf 178 dat een «historische band» met een grondgebied
nooit een vrijbrief kan zijn om grondgebied met geweld te veroveren (voor Rusland
niet, en voor Israël ook niet)? Zo ja, wat moet er dan volgens het Nederlandse kabinet
gebeuren met het grote gebied dat met geweld door Israël veroverd is onder het mom
van «een historische band» met het land?
Vraag 35
Bent u daarom bereid expliciet te onderschrijven dat onder het internationaal recht
de Westelijke Jordaanoever niet als Judea en Samaria erkend mag worden, ongeacht hoeveel
geweld daarvoor wordt gebruikt door Israël? Zo nee, waarom niet?
Vraag 36
Bent u het eens dat het verbod op discriminatie een deel is van het internationaal
gewoonterecht zoals het ICJ concludeert in paragraaf 189?
Vraag 37
Wat vindt u van de conclusie van het ICJ in paragraaf 195 tot en met 197 waarin Israël
wordt beschuldigd van het uit elkaar rukken van Palestijnse families door middel van
een verblijfsvergunningenbeleid dat volgens het ICJ discriminatoir is?
Vraag 38
Bent u het eens met het ICJ dat moslims en christenen door Israël worden gediscrimineerd
in de uitoefening van hun religies door middel van de checkpoints, de muur, en andere
restricties die Israël aan ze oplegt (en opvoert tijdens belangrijke religieuze dagen)
zoals beschreven in paragraaf 203?
Vraag 39
Wat vindt u van het feit dat Palestijnen, om de simpele reden dat ze niet Joods zijn,
geen gebruik mogen maken van dezelfde wegen als de Israëliërs en de niet-Israëlische
Joodse kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden? Wat vindt u ervan dat het ICJ
in paragraaf 205 stelt dat overwegingen met betrekking tot de veiligheid van de kolonisten
geen reden kan zijn om de Palestijnen bewegingsrestricties op te leggen, aangezien
die kolonisten daar in de eerste plaats niet horen te zijn? Onderschrijft u dit en
noemt u het Israëlisch handelen discriminatoir, ja of nee?
Vraag 40
Wat vindt u ervan dat de verwoesting van huizen als een strafmaatregel in de bezette
Palestijnse gebieden nooit is toegepast op Israëlische kolonisten die dezelfde soort
overtredingen hebben begaan als Palestijnen zoals beschreven in paragraaf 210 van
het ICJ-advies?
Vraag 41
Onderschrijft u dat Israël zich op systematische wijze schuldig maakt aan collectieve
bestraffingen door huizen van families te verwoesten voor vermeende overtredingen
van individuen (paragraaf 212)?
Vraag 42
Wat vindt u ervan dat Israël toestaat dat er op minder dan één procent van het Palestijns
land in de C-gebieden gebouwd mag worden door de Palestijnen (paragraaf 214)? Wat
vindt u ervan dat dit vervolgens als voorwendsel wordt aangegrepen om Palestijnse
gebouwen in de bezette gebieden te vernietigen?
Vraag 43
Kan u voorts het scherpe contrast uitleggen waarbij kolonisten, die zonder enige vergunning
blijven bouwen op illegaal bezet Palestijns grondgebied, geen strobreed in de weg
wordt gelegd door de Israëlische regering (paragraaf 218)? Wat is de reden voor dit
contrast volgens u?
Vraag 44
Onderschrijft u de conclusie van het ICJ in paragraaf 225, waarin «apartheid» in artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen
van rassendiscriminatie in cursieve letters wordt benadrukt, dat Israël artikel 3
overschrijdt en systematisch discrimineert op grond van, onder andere, ras, religie
en etniciteit en zich derhalve ook schuldig maakt aan Apartheid (paragraaf 229)?
Vraag 45
Neemt u, zoals het ICJ in dit advies herbevestigt, ook categorisch afstand van de
bewering dat Palestijnen een «nepvolk» zouden zijn zoals dat onder andere door de
PVV wordt beweerd? Ja of nee?
Vraag 46
Bevestigt u dan, zoals het ICJ in paragraaf 237, dat ook de territoriale integriteit
van de Palestijnse gebieden voortvloeit uit het zelfbeschikkingsrecht dat de Palestijnen
als een volk toekomt?
Vraag 47
Neemt u daarom in lijn met het internationaal recht grote afstand van beweringen zoals
«Jordanië is de enige echte Palestijnse staat» en erkent u dat onder andere de Westelijke
Jordaanoever de territoriale integriteit van Palestina en daarmee het zelfbeschikkingsrecht
van de Palestijnen uitdrukt? Ja of nee?
Vraag 48
Bent u het eens met de conclusie van het ICJ dat het beleid van Israël het recht van
het Palestijnse volk belemmert om vrijelijk zijn politieke status te bepalen en zijn
economische, sociale en culturele ontwikkeling na te streven (paragraaf 242)?
Vraag 49
Bent u het ook eens met de constatering dat dit niet enkel decennialang in het verleden
is gebeurd, maar dat dit beleid ook het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen in
de toekomst ondermijnt zoals beschreven in paragraaf 243? Zo ja, wat zegt dat over
de zogenaamde «levensvatbaarheid» van de Palestijnse staat die Nederland nastreeft
aangezien Israël de aanwezigheid in de bezette gebieden uitbreidt en uitdiept door
middel van beleid waarin «onomkeerbare» stappen worden gezet met als doel om de Israëlische
bezetting «permanent» te maken (paragraaf 252)?
Vraag 50
Wat vindt u van de conclusie van het ICJ in paragraaf 257 dat een bezette bevolking
niet voor onbepaalde tijd in een staat van afwachting en onzekerheid mag verblijven
waardoor hun het recht op zelfbeschikking wordt ontzegd, terwijl delen van hun grondgebied
worden geïntegreerd door de bezettende macht? Onderschrijft u het?
Vraag 51
Wat doet de hierboven genoemde conclusie van het ICJ met het Nederlandse uitgangspunt
dat de erkenning van de Palestijnse staat afhankelijk moet zijn van Israëls goedkeuring
in bilaterale onderhandelingen waar, zoals uit het ICJ-advies blijkt, geen enkele
rechtvaardiging voor bestaat in het internationaal recht? Erkent u dat Nederland daarmee
een onrechtvaardige suspensie in stand houdt door Palestina niet als staat te erkennen?
Vraag 52
Wat maakt u van het feit dat het ICJ in paragraaf 274 stelt dat het recht van het
Palestijnse volk op zelfbeschikking tevens tot deerga omnes-verplichtingen behoort die door Israël zijn geschonden? Wat heeft Nederland als vaandeldrager
van het internationaal recht gedaan met betrekking tot de schending van die erga omnes-veplichting? Gelooft u dat er genoeg is gedaan om die schending tegen te gaan aangezien
de bezetting na 57 jaar een permanent karakter heeft verkregen? Wat zou Nederland
méér kunnen doen in de toekomst (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Of bent u niet voornemens om meer te doen dan u al doet?
Vraag 53
Onderschrijft u het advies van het ICJ dat Israël verplicht is om zo spoedig mogelijk
een einde te maken aan zijn aanwezigheid in de bezette Palestijnse gebieden (paragraaf
267)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende
gesprekjes en oproepjes)?
Vraag 54
Onderschrijft u het advies van het ICJ dat Israël onmiddellijk moet stoppen met alle
nieuwe nederzettingsactiviteiten en alle wetgeving en maatregelen die tegen het Palestijnse
volk discrimineren dient in te trekken (paragraaf 268)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking
hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Vraag 55
Onderschrijft u het advies van het ICJ dat Israël verplicht is om volledige schadevergoeding
te bieden voor de schade die veroorzaakt is door zijn internationaal onrechtmatige
daden aan alle betrokken natuurlijke of rechtspersonen (paragraaf 269)? Zo ja, hoe
gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van vrijblijvende gesprekjes
en oproepjes)?
Vraag 56
Steunt u het advies van het ICJ (paragraaf 270 en 271) dat er een evacuatie moet komen
van alle kolonisten uit bestaande nederzettingen; de illegale muur ontmanteld moet
worden in het bezette Palestijnse gebied; alle Palestijnen die tijdens de bezetting
zijn ontheemd terug moeten kunnen keren naar hun oorspronkelijke woonplaats (en indien
dergelijke teruggave materieel onmogelijk blijkt, Israël verplicht wordt om compensatie
te bieden)? Zo ja, hoe gaat u aan de verwezenlijking hiervan bijdragen (afgezien van
vrijblijvende gesprekjes en oproepjes)?
Vraag 57
Voelt u zich, ondanks dat het ICJ in de eerste plaats de Algemene Vergadering van
de VN adresseert, maar tevens in het licht van de door het ICJ genoemdeerga omnes-verplichtingen, enigszins aangesproken wanneer er in paragraaf 282 wordt opgeroepen
dat de inspanningen om de illegale Israëlische bezetting te beëindigen moeten worden
«verdubbeld»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de Nederlandse inzet op dat gebied
dan op zijn minst «verdubbelen» (afgezien van het verdubbelen van vrijblijvende gesprekjes
en oproepjes)?
Vraag 58
Bent u, in het licht van het advies van het ICJ, bereid om te onderzoeken hoe er een
verbod kan worden ingesteld voor Nederlandse bedrijven om zaken te doen in de illegaal
bezette Palestijnse gebieden, of met bedrijven die daar al gevestigd zijn?
Vraag 59
Bent u bereid om een verbod in te stellen op alle producten die uit de illegale bezette
gebieden afkomstig zijn? Bent u bereid om dit ook op Europees niveau aan te kaarten?
Vraag 60
Bent u bereid om een Europees of internationaal regime na te streven dat de export
van producten uit deze bezette gebieden monitort zodat een dergelijk verbod goed gehandhaafd
kan worden?
Vraag 61
Bent u bereid om het Europese Unie (EU)-associatieverdrag met Israël op te schorten
zoals uw voorganger aan het verkennen was? Zo nee, waarom niet?
Vraag 62
Bent u, in het licht van het advies van het ICJ, bereid om de wapenhandel met Israël
aan banden te leggen zodat het Israëlische bezettingsleger na 57 jaar concrete druk
voelt om de militaire bezetting te beëindigen? Bent u bereid dit ook voordual use-goederen te doen?
Vraag 63
Bent u bereid om af te zien van militaire samenwerking met Israël, middels verdragen
of anderszins, om een duidelijk signaal af te geven dat Israël iets moet gaan doen
om de illegale bezetting te beëindigen? Zo nee, waarom is een dergelijk stevig signaal
hier niet op zijn plaats na het advies van het allerhoogste juridische orgaan ter
wereld dat geen ruimte voor ambiguïteit overlaat?
Vraag 64
Bent u bereid te erkennen dat alle bovengenoemde overtredingen van het internationaal
recht niet louter het werk van een handjevol gewelddadige kolonisten is?
Vraag 65
Bent u voorts, zoals het ICJ, bereid te erkennen dat de decennialange onderdrukking
van de Palestijnen systematisch door verschillende Israëlische regeringen is uitgevoerd?
Vraag 66
Bent u daarom bereid sancties tegen de staat Israël, en niet enkel tegen een handjevol
kolonisten, te verkennen? Of bent u na 57 jaar van gesprekjes voeren er nog steeds
van overtuigd dat de door Nederland ingeslagen weg de meest effectieve is? Indien
ja, schaamt u zich niet tot in uw beenmerg voor dat valse antwoord?
Vraag 67
Bent u bereid, als trotse vaandeldrager van het internationaal recht, uw verontschuldiging
aan te bieden aan de Palestijnse gemeenschap voor 57 jaar aan minimale inzet vanuit
Nederland terwijl Israël openlijk de meest fundamentele normen van het internationaal
recht aan zijn laars lapte?
Indieners
-
Gericht aan
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken -
Indiener
Stephan van Baarle, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.