Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Palmen over "het hanteren van een te lage beslagvrije voet voor ouderen bij de verrekening van schulden"
Vragen van het lid Palmen (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het hanteren van een te lage beslagvrije voet voor ouderen bij de verrekening van schulden (ingezonden 27 mei 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Nobel (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
3 september 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1940.
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 januari
2024 waarbij artikel 3 en 4 van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten
en terugvordering onverschuldigde betalingen (hierna Regeling) bij de invordering
op gepensioneerden buiten toepassing is verklaard?1
En bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 20242 en het artikel «Sociale verzekeringsbank geeft ouderen in strijd met uitspraak rechter
nog steeds te lage beslagvrije voet»?3, 4
Antwoord 1
Ja. Het gaat hierbij om het tweede lid van beide artikelen die buiten toepassing zijn
verklaard.
Vraag 2
Heeft u voorts kennis genomen van het feit dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) deze
uitspraak van de rechter naast zich neer heeft gelegd en dat de SVB de instructie
van de CRvB om 95% van de bijstandsnorm voor Algemene Ouderdomswet (AOW)-gerechtigden
als beslagvrije voet te hanteren niet heeft opgevolgd?
Antwoord 2
Mensen die te maken krijgen met beslag moeten gedurende een periode rondkomen van
weinig geld en dit is in vrijwel alle gevallen een zware periode. Het blijft van belang
om continu af te wegen of met de beslagvrije voet de juiste balans is gevonden tussen
het afbetalen van schulden en kunnen rondkomen. Hierbij moet oog zijn voor specifieke
omstandigheden en verschillen in bijvoorbeeld leeftijd en gezin- en huishoudsamenstelling.
Daarbij hecht ik veel waarde aan zorgvuldigheid. De systematiek van de beslagvrije
voet zou uitsluitend gewijzigd moeten worden als daar voldoende aanleiding voor is.
Zodoende zorgen we ervoor dat iedereen die met beslag te maken krijgt op een gelijkwaardige
wijze wordt behandeld.
De CRvB heeft in haar uitspraak het tweede lid van de artikelen 3 en 4 van betreffende
Regeling buiten toepassing verklaard zolang er geen kenbare heroverweging van de Regeling
heeft plaatsgevonden. Beide bepalingen verplichten de SVB en UWV om de maximale aflossingscapaciteit
te gebruiken. Dat mag voorlopig niet meer van de CRvB en dat doet de SVB ook niet
meer. In de uitspraak heeft de CRvB daarnaast gesteld dat in een situatie waarin de
aflossingscapaciteit moet worden berekend, toepassing van de beslagvrije voet van
95% van de voor AOW-gerechtigden geldende bijstandsnorm in ieder geval de rechterlijke
toets kan doorstaan.
De SVB heeft aan de uitspraak van de CRvB direct invulling gegeven door niet langer
de gehele aflossingscapaciteit te gebruiken. Er is voor gekozen de aflossingscapaciteit
te verlagen tot maximaal 75%. De SVB heeft gemeend hiermee recht te doen aan alle
betrokkenen. In de zaak waarover nu uitspraak door de Rechtbank Amsterdam is gedaan,
heeft de SVB de aflossingscapaciteit tussentijds nog verlaagd naar 50% voor de eerste
twaalf maanden.
De Rechtbank Amsterdam heeft echter geconstateerd dat deze rekenmethode in dit geval
leidt tot een hoger aflossingsbedrag. De SVB ziet in dat het per situatie kan verschillen.
In de casus van de CRvB zou het hanteren van 95% van de bijstandsnorm voor ouderen
juist geleid hebben tot een lagere beslagvrije voet en daarmee tot een hogere aflossingscapaciteit.
Daarom heeft de SVB sindsdien beide rekenmethoden gebruikt (zowel de 75% aflossingscapaciteit
als 95% van de bijstandsnorm voor ouderen) om te bepalen welke van de twee het beste
uitpakt voor betrokkene, zodat de burger altijd het laagste aflossingsbedrag betaalt.
Per situatie kan dat verschillen.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de SVB, in strijd met de uitspraak van de rechter, nog steeds
een te lage beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden hanteert, terwijl het nota bene
de SVB zelf was die eerder signaleerde dat de huidige beslagvrije voet nadelige effecten
heeft voor ouderen?
Antwoord 3
Ik vind het onwenselijk dat in de periode tussen de uitspraak van de CRvB en de Rechtbank
Amsterdam (tussen januari en april 2024) er voor cliënten van de SVB mogelijk een
te hoge aflossingscapaciteit is vastgesteld. Na de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam
gebruikt de SVB voortaan twee rekenmethoden in soortgelijke situaties (zowel de 75%
aflossingscapaciteit als 95% van de bijstandsnorm voor ouderen) om te bepalen welke
van de twee het beste uitpakt voor betrokkene, zodat de burger altijd het laagste
aflossingsbedrag betaalt.
Hierbij is het van belang om te vermelden dat bij de invoering van de wet Vereenvoudiging
beslagvrije voet was voorzien dat de beslagvrije voet voor mensen vanaf AOW-leeftijd
zou dalen door het vervallen van de specifieke beslagvrije voet op basis van de bijstandsnorm
voor ouderen. De SVB heeft sindsdien conform deze wet en de Regeling haar invorderingsbeleid
ingevuld. Er is invulling gegeven aan de uitspraak van de CRvB door genoemde artikelen
van de Regeling niet meer toe te passen. Er is invulling gegeven aan de uitspraak
van de Rechtbank Amsterdam door sindsdien twee rekenmethoden in soortgelijke situaties
te gebruiken om te bepalen welke van de twee het beste uitpakt voor betrokkene, zoals
in de vorige alinea is toegelicht.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het door de rechter buiten toepassing verklaren van de manier
waarop momenteel de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden wordt gehanteerd gevolgen
heeft voor de invorderingsbesluiten die genomen worden door SVB, Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten? Hoe vindt u dat de SVB, UWV en gemeenten
moeten omgaan met besluiten die vóór de datum van de uitspraak zijn genomen? Moet
de hoogte van de aflossing ambtshalve worden herzien of moeten mensen zelf om herziening
verzoeken?
Antwoord 4
Ik hecht aan een zorgvuldige afweging in individuele situaties en kan mij daarom vinden
in de aanpak van de SVB gedurende de door de CRvB gevraagde heroverweging, waarbij
beide rekenmethoden in acht zijn genomen. De SVB is nagegaan of en in welke gevallen
er sinds de uitspraak van de CRvB een aanpassing op de gehanteerde werkwijze moest
worden gedaan. Hoewel UWV minder vaak te maken krijgt met deze groep, is er ook met
UWV contact geweest rond de heroverweging.
Al vóór de datum van de uitspraak bieden de SVB en UWV in voorkomende gevallen maatwerk,
waarbij rekening wordt gehouden met persoonlijke omstandigheden. In de casus van de
CRvB was overigens ook coulance toegepast.
De Regeling, waarvan de CRvB delen van twee artikelen buiten werking heeft gesteld,
is niet van toepassing op gemeenten. Gelet op het decentrale karakter van de Participatiewet,
de IOAW en de IOAZ hebben gemeenten eigen invorderingsbeleidsregels. Om deze reden
ga ik in deze beantwoording niet in op invorderingsbesluiten genomen door gemeenten.
Vraag 5
Bent u bereid om met de uitvoerende instanties in gesprek te gaan over de gevolgen
van de uitspraak van de CRvB, zodat de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden wordt
verhoogd, zoals aangegeven door de CRvB?
Antwoord 5
Sinds de uitspraak van de CRvB van januari jl. ben ik regelmatig in gesprek met de
SVB en UWV over de Regeling en de toepassing van de beslagvrije voet bij AOW-gerechtigden.
Zoals hierboven aangegeven was daarbij expliciet aandacht voor de periode vanaf de
uitspraak van de CRvB tot aan de heroverweging van de Regeling.
Echter zie ik op dit moment geen aanleiding om de beslagvrije voet specifiek voor
AOW-gerechtigden te verhogen. Recent verdiepend onderzoek laat zien dat de beslagvrije
voet voor alleenstaande AOW-gerechtigden niet slechter uitpakt dan met de wet Vbvv
was voorzien. Voor gehuwde AOW-gerechtigden pakt de wet zelfs minder slecht uit dan
voorzien. Verder wordt in het onderzoek geconcludeerd dat AOW-gerechtigden er in de
vergelijking tussen beschikbaar inkomen op basis van de beslagvrije voet en uitgaven
op basis van Commissie sociaal minimum, niet slechter af zijn dan mensen in andere
leef- en gezinssituaties. Daarmee is op dit moment onvoldoende onderbouwing om de
wet uitsluitend voor AOW-gerechtigden aan te passen. In de door de CRvB gevraagde
heroverweging kom ik dan ook tot de conclusie op dit punt in de Regeling niets te
wijzigen. Zie voor een nadere toelichting het antwoord op vraag 6.
Dit betekent dat de SVB en UWV na publicatie van de heroverweging in de beleidsreactie,
die parallel aan deze antwoorden aan uw Kamer wordt aangeboden, bij hun invorderingsbeleid
in nieuwe situaties weer uitgaan van de volledige aflossingscapaciteit zoals de Regeling
voorschrijft. Situaties waarin sinds de uitspraak van de CRvB een lagere aflossingscapaciteit
was vastgesteld voor zolang de heroverweging nog niet had plaatsgevonden, blijven
in ieder geval ongewijzigd tot het moment van de jaarlijkse herberekening. De SVB
en UWV gaan in voorkomende gevallen in gesprek met de burger, waarbij rekening wordt
gehouden met persoonlijke omstandigheden. Op het moment van de jaarlijkse herberekening
is de nieuwe Regeling van kracht. Deze Regeling biedt meer mogelijkheden om een schuld
te spreiden over een lange periode.
Vraag 6
In de Kamerbrief van 21 december 2022 heeft u aangegeven om samen met de Minister
voor Rechtsbescherming en betrokken partijen stappen te zetten om wetgeving voor te
bereiden om voor schuldenaren vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd uit te gaan van een
hogere beslagvrije voet; wat is de stand van zaken van deze wetgeving en wanneer kan
de Kamer dit wetsvoorstel tegemoet zien?5
Antwoord 6
Na inwerkingtreding van de wet Vbvv in 2021 waren er signalen van ketenpartijen, waaronder
de SVB, dat voor AOW-gerechtigden de negatieve gevolgen op de beslagvrije voet groter
zouden zijn dan in het wetsvoorstel werd voorzien. Naar aanleiding hiervan is, als
onderdeel van de voorbereiding van wetgeving, nader onderzoek gedaan naar deze signalen.
Het onderzoek is op 30 mei jl. afgerond en wordt met een beleidsreactie, parallel
aan deze antwoorden op Kamervragen, aan uw Kamer aangeboden.6
In de beleidsreactie wordt onder meer aangegeven dat aanleiding van de wet Vbvv was
dat de beslagvrije voet voorheen in veel gevallen te laag werd vastgesteld. Vaak kwam
dat doordat belangrijke informatie ontbrak die door beslagenen zelf had moeten worden
aangeleverd. Als beslagenen informatie aanleverden was dit doorgaans te weinig of
onjuist, waardoor de beslagvrije voet niet correct kon worden bepaald. Het beeld na
de tussentijdse evaluatie is dat voor meer mensen die te maken krijgen met beslag,
de beslagvrije voet sinds 2021 correct wordt vastgesteld en dat deze minder vaak te
laag wordt vastgesteld.
In het wetsvoorstel Vbvv werd voorzien dat alleenstaande AOW-gerechtigden er ten opzichte
van de «oude» systematiek – onder gelijkblijvende omstandigheden – 5% en gehuwden
6% op achteruit zouden gaan omdat er in de berekening van de beslagvrije voet niet
langer onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.7 Reden voor het gelijktrekken van de beslagvrije voet voor alle leeftijden is geweest
dat de bijstandsnorm voor mensen boven AOW-gerechtigde leeftijd niet hoger is vanwege
hogere noodzakelijke kosten voor levensonderhoud, maar omdat de prikkel voor het vinden
van werk wegvalt. Bij de beslagvrije voet staan echter de noodzakelijke kosten van
levensonderhoud centraal en destijds is geoordeeld dat hierin geen onderscheid dient
te worden gemaakt tussen AOW-gerechtigden en mensen onder AOW-gerechtigde leeftijd.
Deze onderbouwing is ook aan de orde gekomen tijdens de behandeling van het wetsvoorstel
Vbvv. Daarnaast is hiervoor gekozen om de berekening van de beslagvrije voet zo eenvoudig
mogelijk te houden.
In het onderzoek van 30 mei jl. wordt geconcludeerd dat AOW-gerechtigden er inderdaad
in algemene zin op achteruit zijn gegaan ten opzichte van de oude systematiek maar
in ieder geval niet sterker dan voorzien. De wet pakt voor alleenstaande AOW-gerechtigden
uit zoals was voorzien. Voor gehuwde AOW-gerechtigden is de achteruitgang zelfs minder
sterk dan beoogd (–0,2% in plaats van –6%). Aangezien de uitkomsten van de nieuwe
berekeningswijze van de beslagvrije voet niet negatiever – en voor gehuwden zelfs
gunstiger – uitpakken dan was beoogd met het wetsvoorstel lijkt het onderzoek geen
aanleiding te geven voor een specifieke verhoging van de beslagvrije voet alleen voor
AOW-gerechtigden.
Om opnieuw een zorgvuldige afweging te maken over de situatie van AOW-gerechtigden
die te maken krijgen met beslag, is het onderzoek aangegrepen om breder naar de gevolgen
van de wet te kijken voor AOW-gerechtigden in vergelijking tot andere groepen die
te maken krijgen met beslag. De onderzoekers komen tot de conclusie dat AOW-gerechtigden
er in de vergelijking tussen het beschikbaar inkomen op basis van de beslagvrije voet
en de uitgaven niet slechter uitkomen dan andere voorbeeldhuishoudens. Zie voor een
verdere toelichting de beleidsreactie op het onderzoek die ik parallel aan deze antwoorden
aan uw Kamer toezend. Daarmee is op dit moment onvoldoende onderbouwing om de wet
voor AOW-gerechtigden aan te passen. In de door de CRvB gevraagde heroverweging kom
ik dan ook tot de conclusie op dit punt in de Regeling niets te wijzigen.
Deze conclusie neemt niet weg dat, zoals hierboven reeds gesteld, mensen die te maken
krijgen met beslag gedurende een periode moeten rondkomen van weinig geld en dat dit
in vrijwel alle gevallen een zware periode is. Het blijft van belang om continu af
te wegen of met de beslagvrije voet de juiste balans is gevonden tussen het afbetalen
van schulden en kunnen rondkomen. Hierbij is zorgvuldigheid belangrijk. De systematiek
van de beslagvrije voet zou uitsluitend gewijzigd moeten worden als daar voldoende
aanleiding voor is, zodat iedereen die met beslag te maken krijgt op een gelijkwaardige
wijze wordt behandeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.