Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hirsch over het bericht ‘Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA’
Vragen van het lid Hirsch (GroenLinks-PvdA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht «Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen stop steun UNRWA» (ingezonden 4 juni 2024).
Antwoord van Minister Klever (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp), mede namens
de Minister van Buitenlandse Zaken (ontvangen 2 september 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken waarschuwde voor humanitaire gevolgen
stop steun UNRWA» van het NRC van 29 mei?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat de Minister van Buitenlandse Zaken het eens was met de in een memo van
2 februari gedane constateringen dat het opschorten van steun aan UNRWA zou leiden
tot «regionale destabilisatie», risico’s «voor de veiligheid van Israël», en «aanzienlijk
menselijk leed»? Zo nee, wat klopt er niet?
Antwoord 2
In het memo wordt verwezen naar het risico van te lang aanhouden of opschorten van
reeds gecommitteerde steun. Dat zou kunnen leiden tot ernstige verstoringen in de
operationele capaciteiten van UNRWA met groot menselijk leed tot gevolg. Daarnaast
zouden de hoge humanitaire noden tot maatschappelijke ontwrichting en regionale escalatie
kunnen leiden, wat ook een risico voor veiligheid van Israël zou vormen. Nederland
had op dat moment al de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA overgemaakt en additionele financiering
aan UNRWA was niet voorzien.
Vraag 3
Hoe is het kabinet desondanks tot de beslissing gekomen enkele dagen daarvoor, op
27 januari, om de steun aan UNRWA op te schorten, terwijl ten minste één lid van het
kabinet vond dat dit grote humanitaire en geopolitieke gevolgen zou hebben? Welke
belangen wogen zwaarder dan «regionale destabilisatie» en «aanzienlijk menselijk leed»?
Antwoord 3
Graag stel ik voorop dat Nederland op dat moment de jaarlijkse bijdrage aan UNRWA
al had overgemaakt en additionele financiering aan UNRWA niet was voorzien. Besluitvorming
over eventuele additionele financiering werd tijdelijk opgeschort.
Gezien de ernst van de aantijgingen was het van belang om een politiek signaal af
te geven om de beschuldigingen serieus te onderzoeken. Zoals met uw Kamer gedeeld,
weegt Nederland het onderzoek van het Office of Internal Oversight Services van de
VN (OIOS) mee, dat beschuldigingen onderzocht naar betrokkenheid van UNRWA-medewerkers
bij de aanslag van 7 oktober jl. Omdat dit onderzoek individuen betrof, werden de
uitkomsten alleen op hoofdlijnen openbaar. Toch heeft Nederland bij OIOS aangedrongen
op maximale openheid richting donoren. Zoals gesteld in de beantwoording van vraag
2, ging het over het te lang aanhouden of opschorten van reeds gecommitteerde steun.
Daarnaast ging het memo in op benchmarks om financiering te heroverwegen, in gezamenlijkheid
met andere donoren.
Vraag 4
Tussen welke bewindspersonen vond overleg plaats over de beslissing van 27 januari?
Is er overleg geweest tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking alvorens dit besluit te nemen? Was
er een verschil in mening tussen de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister
voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord 4
Het besluit over financiering aan UNRWA ligt binnen de verantwoordelijkheid van de
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp. Zoals gebruikelijk adviseren
ambtenaren een bewindspersoon, die mede op basis daarvan besluiten neemt. Een politiek
besluit is leidend en kan worden gecontroleerd door de Tweede Kamer.
Vraag 5
Is het mogelijk om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden en dit te doen vóór het
debat over humanitaire hulp op 19 juni 2024?
Antwoord 5
Dat is helaas niet gelukt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.J. Klever, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp -
Mede namens
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.