Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Brekelmans over het landenbeleid Ethiopië
Vragen van het lid Brekelmans (VVD) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het landenbeleid Ethiopië (ingezonden 25 juni 2024).
Antwoord van Minister Faber – Van de Klashorst (Asiel en Migratie) (ontvangen 29 augustus
            2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2199
Vraag 1
            
Bent u bekend met de beschuldigingen van (ernstige) mensenrechtenschendingen van Fano
               zowel tijdens de Tigray oorlog (2020–2022) als recent?
            
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Deelt u de mening dat leden van Fano die zich schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen
               in Ethiopië geen asiel horen te krijgen in Nederland?
            
Antwoord 2
            
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna: Vlv) bepaalt – kort gezegd – dat
               personen uitgesloten zijn van de bescherming die het Verdrag biedt wanneer er ernstige
               redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf
               tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig
               niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht voordat hij tot dit land als
               vluchteling is toegelaten, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen
               en beginselen van de Verenigde Naties. Dit geldt ook voor personen die aanzetten tot
               of anderszins deelnemen aan de hiervoor genoemde misdrijven en daden. Ook vanuit de
               EU bestaat de verplichting voor lidstaten om te voorkomen dat zij een veilige haven
               zijn voor oorlogsmisdadigers.
            
Het Nederlandse 1F-beleid maakt deel uit van het bredere Nederlandse streven om geen
               vluchthaven te zijn voor oorlogsmisdadigers en straffeloosheid van plegers van internationale
               misdrijven tegen te gaan. De gedachte daarachter is dat internationale bescherming
               onder meer bedoeld is voor slachtoffers van ernstige misdrijven en mensenrechtenschendingen,
               en niet voor de daders.
            
Indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat Fano-leden weet hebben gehad
               van misdrijven die onder de reikwijdte van artikel 1F Vlv vallen en daar persoonlijk
               (mede) verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden, ligt het in de rede dat zij vanwege
               de toepasselijkheid van artikel 1F Vlv van een verblijfsrecht worden uitgesloten.
            
Vraag 3
            
Welke informatie en middelen zal de IND gebruiken om vast te stellen dat leden van
               Fano wel of geen (ernstige) mensenrechtenschendingen hebben begaan? Welke concrete
               maatregelen kunnen genomen worden om erop toe te zien dat de IND geen 1F-indicaties
               over het hoofd ziet bij een asielaanvraag?
            
Antwoord 3
            
Binnen de asielprocedure is er bij elke stap specifieke aandacht voor het onderkennen
                  van signalen die er op kunnen wijzen dat de betreffende persoon zich schuldig heeft
                  gemaakt aan het plegen van internationale misdrijven. Het signaal dat een persoon
                  betrokken is (geweest) bij internationale misdrijven komt in het merendeel van de
                  gevallen naar voren uit de verklaringen van de persoon zelf, die afgelegd worden in
                  het kader van diens asielaanvraag.
               
Op basis van zorgvuldig en gedegen onderzoek van het individuele relaas, documentatie
                  en context kan de IND concluderen dat er ernstige vermoedens bestaan van persoonlijke
                  betrokkenheid bij het plegen en/of faciliteren van internationale misdrijven. Ondanks
                  alle inspanningen is het niet volledig uit te sluiten dat personen misbruik maken
                  van de asielprocedure. Het doen van een zorgvuldig en gedegen onderzoek geldt uiteraard
                  ook in zaken waarin reeds een verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is verleend
                  en waarin de IND meldingen of indicaties krijgt dat de persoon mogelijk in verband
                  moet worden gebracht met internationale misdrijven.
               
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengt periodiek met betrekking tot de belangrijkste
               landen van herkomst van asielzoekers (algemene/thematische) ambtsberichten uit. Het
               Ministerie van Buitenlandse Zaken is een zeer belangrijke bron van landeninformatie
               voor het landgebonden beleid en de asielpraktijk. Tussen het Ministerie van Asiel
               en Migratie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaan vaste afspraken over
               de informatievoorziening ten behoeve van de asielpraktijk. In dit kader is het mogelijk
               om vragen te stellen ter verkrijging van informatie die kan helpen om 1F-indicaties
               vast te stellen. Deze vragen worden opgenomen in de zogeheten Terms of Reference en
               vormen de basis voor de ambtsberichten die door het Ministerie van Buitenlandse zaken
               worden opgesteld.
            
Ambtsberichten vormen echter niet de enige bron van informatie bij het bepalen van
               het asielbeleid en de beslissingen in individuele zaken. In aanvulling hierop gebruiken
               mijn ministerie en de IND ook steeds actuele informatie van andere gezaghebbende bronnen,
               zoals rapporten van gouvernementele organisaties en informatie van ngo’s, zoals Amnesty
               International en Human Rights Watch.
            
Vraag 4
            
Herkent u de signalen dat Fano-rebellen zich schuldig maken aan het plegen van verschillende
               misdrijven tegen Nederlandse bedrijven in Fano-gecontroleerde delen van Ethiopië,
               zoals afpersing, intimidatie, bedreiging en diefstal?
            
Antwoord 4
            
Het is sinds zomer 2023 onrustig in de Amhara regio, nadat de federale overheid alle
               regionale troepen heeft verzocht om hun wapens in te leveren. Het Ministerie van Buitenlandse
               Zaken heeft signalen gekregen dat er sprake is geweest van misdrijven tegen Nederlandse
               bedrijven in de Amhara regio van Ethiopië, waar Fano-rebellen actief zijn. Er zijn
               geen signalen dat Nederlandse (of in het algemeen buitenlandse) bedrijven specifiek
               het doelwit zijn van Fano, noch is er sprake van serieuze geweldsincidenten bij Nederlandse
               bedrijven waar Fano bij betrokken was. Daarbij moet worden opgemerkt dat Fano geen
               georganiseerde gewapende oppositiebeweging is met een heldere commandostructuur, of
               met criteria voor lidmaatschap. Dit maakt het lastig om met zekerheid uitsluitsel
               te geven dat een misdrijf tegen een Nederlands bedrijf begaan is door leden van Fano,
               of dat hier sprake is van een verband tussen het misdrijf en hun betrokkenheid bij
               activiteiten van Fano. Zo is een aantal bedrijven gevraagd om bepaalde goederen (e.g.,
               wapens, voertuigen, mobiele telefoons) aan rebellen te leveren. Het is echter onduidelijk
               of dit Fano of andere rebellen betreft.
            
Vraag 5
            
Indien het antwoord op voorgaande vraag nee is, bent u bereid om te onderzoeken hoe
               vaak deze signalen voorkomen en op basis daarvan eventueel het landgebonden asielbeleid
               voor Ethiopië bij te stellen?
            
Antwoord 5
            
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is, met name via de Nederlandse ambassade in
               Addis Abeba, in zeer nauw contact met Nederlandse bedrijven en investeerders in Ethiopië,
               waaronder bedrijven die aanwezig zijn in de Amhara regio. De ambassade biedt ook,
               waar mogelijk, ondersteuning aan bedrijven die het doelwit van aanvallen zijn. Het
               Ministerie van Buitenlandse zaken ziet dan ook geen aanleiding voor verder onderzoek.
            
Met betrekking tot het bijstellen van het landgebonden asielbeleid in de context van
               de toepasselijkheid van artikel 1F Vlv kan in zijn algemeenheid worden aangegeven
               dat in een enkel geval over een bepaalde categorie personen zodanig veel belastende
               informatie voorhanden is inzake betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen dat ik
               kan besluiten dat ten aanzien van die categorie de bewijslast voor de toepasselijkheid
               van artikel 1F Vlv wordt verlegd. In het landgebonden beleid kan dan worden neergelegd
               dat er ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen in de regel wordt aangenomen
               dat er sprake is van «personal and knowing participation» in de zin van artikel 1F Vlv. Het gaat hier om een omkering van de bewijslast. Aan
               de gebruikelijke bewijslast die bij de Staat ligt om aan te tonen dat er ernstige
               redenen zijn om betrokkenheid bij handelingen in de zin van artikel 1F Vlv aan te
               nemen, is voor die categorie personen door genoemde belastende informatie in de regel
               al voldaan. Aan de vreemdeling die heeft gewerkt bij een organisatie, waarvan de IND
               heeft aangetoond dat deze organisatie op systematische wijze en/of op grote schaal
               zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die genoemd worden in artikel 1F Vlv óf
               de vreemdeling heeft behoord tot een groep die door de Minister is aangewezen als
               groep waarop in de regel artikel 1F Vlv van toepassing is, wordt dan in beginsel artikel
               1F Vlv tegengeworpen. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de
               belastende informatie niet voor hem/haar geldt (de zogenoemde «significante uitzondering»).
            
Een en ander is bij een dergelijke beoordeling vooral afhankelijk van de specifieke
               positie van een vreemdeling en de informatie die daar verder over bekend is. Juist
               om die reden vindt ook in deze gevallen altijd een individuele toets plaats.
            
Naar aanleiding van de berichtgeving van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie
               ik thans geen aanleiding om het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Ethiopië
               op de hiervoor uiteengezette wijze bij te stellen.
            
Wel zal ik in de eerstvolgende Terms of Reference die de basis vormen voor een nieuw
               algemeen ambtsbericht inzake Ethiopië vragen stellen ten aanzien van signalen van
               misdrijven tegen Nederlandse bedrijven in Fano-gecontroleerde delen van Ethiopië.
            
Vraag 6
            
In hoeverre doet de IND bij asielaanvragen van Fano-leden onderzoek of er signalen
               zijn dat de asielzoeker zich in Ethiopië schuldig zou hebben gemaakt aan misdrijven
               zoals afpersing, intimidatie, bedreiging en diefstal?
            
Antwoord 6
            
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 7
            
Is het mogelijk dat Fano leden die verantwoordelijk zijn voor dit soort misdrijven
               in Ethiopië op grond van artikel 1F sub b van het VN-vluchtelingenverdrag een asielvergunning
               in Nederland kan worden geweigerd?
            
Antwoord 7
            
Artikel 1F, onder b, van het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat een persoon wordt uitgesloten
               van de bescherming die het Verdrag biedt wanneer er ernstige redenen zijn om aan te
               nemen dat hij: «hij een ernstig, niet politiek misdrijf heeft begaan buiten het land
               van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.»
            
Om artikel 1F onder b Vlv te kunnen toepassen, dient aan een aantal elementen te worden
               voldaan. Het misdrijf dient niet-politiek te zijn, voldoende ernstig en dient te zijn
               gepleegd buiten Nederland én voordat de persoon naar Nederland is gekomen. Om dit
               te kunnen vaststellen vindt een beoordeling aan de hand van de individuele feiten
               en omstandigheden plaats.
            
Sommige misdrijven worden aangemerkt als absoluut niet-politiek, zoals genocide, foltering
               en slavernij. Bij andere misdrijven dient eerst vastgesteld te worden of een misdrijf
               van politieke aard is. Hiertoe wordt de zogenoemde pre-dominantietest uitgevoerd,
               waarbij onder andere wordt vastgesteld of er sprake is van een overwegend niet-politieke
               motivatie en of het misdrijf in redelijke verhouding staat tot het nagestreefde politieke
               doel.
            
Daarnaast dient het misdrijf «ernstig» te zijn in de zin van het Verdrag. Ook dit
               is een beoordeling aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden. Elementen
               die onder andere bij deze individuele beoordeling betrokken kunnen worden zijn de
               aard van het gepleegde feit/handeling, de omvang van de gevolgen c.q. de schade die
               is teweeggebracht, de strafmaat en de internationale (rechterlijke) consensus dat
               het gepleegde feit is aan te merken als ernstig misdrijf. Het is afhankelijk van de
               individuele feiten en omstandigheden welke elementen – al dan niet in samenhang –
               relevant zijn en moeten worden betrokken bij de beoordeling.
            
Of het mogelijk is om Fano-leden die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen
               vanwege de toepasselijkheid van artikel 1F onder b Vlv een verblijfsvergunning te
               weigeren, is zodoende sterk afhankelijk van de individuele omstandigheden van het
               geval, maar is niet op voorhand uitgesloten.
            
Vraag 8
            
Indien het antwoord op vraag 7 ja is, kunt u aangeven bij hoeveel Fano-leden die in
               Nederland een asielvergunning aanvragen artikel 1F sub b van het VN-vluchtelingenverdrag
               succesvol tegengeworpen is?
            
Antwoord 8
            
Van 1992 tot en met 18 juli 2024 is in totaal aan 6 personen met de Ethiopische nationaliteit
               1F tegengeworpen.1 Uit deze cijfers volgt niet of sub a, b of c van artikel 1F Vlv of een combinatie
               daarvan is tegengeworpen en evenmin welke redenen daaraan ten grondslag liggen.
            
Vraag 9
            
Indien het antwoord op vraag 7 nee is, bent u bereid om te onderzoeken welke juridische
               mogelijkheden er zijn om een extra afwijzingsgrond te maken voor asielzoekers waarbij
               ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt
               aan het plegen van misdrijven, maar waarbij de misdrijven die zij hebben begaan niet
               worden gedekt door artikel 1F van het VN-vluchtelingenverdrag? Wanneer kunt u de Kamer
               over deze juridische verkenning informeren?
            
Antwoord 9
            
Zie het antwoord op vraag 7.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
