Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over pleegzorg
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contact) aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over pleegzorg (ingezonden 26 juni 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Karremans (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede
namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (ontvangen 29 augustus 2024).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2167. Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 2188
Vraag 1
Bent u bekend met de publiciteit rond het meisje van 10 uit Vlaardingen, waaronder
het artikel van Carla van der Wal d.d. 4 juni uit het AD?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u toelichten wat de pleegzorgscreening, de wettelijk verplichting dat aspirant-pleegouders
een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) nodig hebben van de Raad voor de Kinderbescherming,
verder inhoudt, naast screening door de Raad van alle inwonenden van 12 jaar en ouder
en een eventuele latrelatie van een pleegouder?
Antwoord 2
Het borgen van de veiligheid is fundamenteel bij het plaatsen van een pleegkind in
een (nieuw) pleeggezin. Alle pleeggezinnen die in verband met de plaatsing van een
minderjarige in hun gezin pleegzorgvergoeding ontvangen, in het kader van de Jeugdwet,
moeten over een door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) afgegeven «Verklaring
van geen bezwaar» (VGB) beschikken. De RvdK voert hiertoe een justitiële screening
uit om te onderzoeken of er sprake is van bezwarende feiten of omstandigheden die
het afgeven van een VGB in de weg staan. Deze justitiële screening gaat vóóraf aan
het pleegouderonderzoek van de pleegzorgorganisatie. De pleegzorgorganisatie beoordeelt
uiteindelijk of een pleeggezin geschikt is om een pleegkind te verzorgen en op te
voeden.
Om de VGB af te geven, kijkt de RvdK naar aspirant-pleegouders en alle anderen die
op het adres van de aspirant-pleegouders wonen en 12 jaar of ouder zijn. Ook personen
die op een ander adres wonen, maar wel invloed kunnen hebben op de situatie waarin
het pleegkind opgroeit – zoals bij een (LAT-)relatie – maken deel uit van de justitiële
screening.
De RvdK raadpleegt de volgende informatiebronnen:
– Basisregistratie Personen: persoonsgegevens van alle inwoners in Nederland;
– Eigen archief van de Raad voor de Kinderbescherming;
– Justitieel Documentatie Systeem: gegevens over misdrijven en overtredingen.
Als de raadsmedewerker hierin niets vindt dan geeft de RvdK een VGB af. Als de informatie
wel leidt tot bezwaren of tot twijfels, dan nodigt de raadsmedewerker de aspirant-pleegouder
uit voor een gesprek. Dit gesprek is nodig om een beslissing te nemen voor de VGB.
Als de RvdK besluit om de verklaring niet te geven, dan staat er ook de reden bij.
De aspirant-pleegouder kan bezwaar maken tegen de beslissing bij de RvdK.
Naast de VGB zijn er andere wettelijke criteria waaraan aspirant-pleegouders moeten
voldoen.2 Zo moet de aspirant-pleegouder tenminste 21 jaar oud zijn en mag de aspirant-pleegouder
geen pleegzorgbegeleider zijn bij dezelfde pleegzorgorganisatie.
Als aan al deze voorwaarden is voldaan, start een (intensief) voorbereidings- en screeningstraject
bij de pleegzorgaanbieder. Dit traject moeten de aspirant-pleegouders met goed gevolg
afronden om formeel pleegouder te worden. Het voorbereidings- en screeningstraject
bestaat uit het ontvangen van een informatiepakket, het bijwonen van een voorlichtingsbijeenkomst,
het volgen van een (groepsgewijs) voorbereidingsprogramma, het afleggen van huisbezoeken
door de pleegzorgaanbieder, het opstellen van een rapportage door de pleegzorgaanbieder
en de uiteindelijke inschrijving van de aspirant-pleegouder(s).3
De onderwerpen veiligheid, seksualiteit, machtsrelaties en mishandeling worden in
dit traject meermaals expliciet besproken. Naast de landelijke criteria van het voorbereidings-
en screeningstraject kunnen pleegzorgaanbieders ook aanvullende criteria hanteren
bij de voorbereiding en de screening.4
Vraag 3
Wordt bij de screening ook onderzocht welke motieven aspirant-pleegouders hebben om
pleegzorg te willen verlenen? Wordt bijvoorbeeld onderzocht in hoeverre een financieel
motief leidend is?
Antwoord 3
Ja. Het is belangrijk om aspirant-pleegouders goed voor te bereiden op wat pleegouderschap
inhoudt en de motivatie en geschiktheid van aspirant-pleegouders duidelijk in kaart
te brengen. De motivatie en geschiktheid van aspirant-pleegouders zijn expliciet onderdeel
van het proces rondom het voorbereidings- en screeningstraject van de pleegzorgaanbieder,
waarbij ook huisbezoeken plaatsvinden.
Na het succesvol doorlopen van de screening kan gekeken worden of er een match is
tussen een pleegkind en het pleeggezin. Als het kind bij pleegouders geplaatst wordt,
sluit de pleegzorgaanbieder een pleegcontract met de pleegouders. Hiermee krijgen
zij recht op begeleiding en pleegvergoeding. De pleegzorgaanbieder verstrekt deze
vergoeding aan pleegouders. Het basisbedrag van de pleegvergoeding is bedoeld voor
de dagelijkse verzorging en opvoeding. De hoogte van het basisbedrag hangt af van
de leeftijd van een pleegkind. De pleegvergoeding is geen inkomen en is belastingvrij.
Er zijn geen signalen dat deze vergoeding te ruimhartig zou zijn, waardoor een financieel
motief zou kunnen spelen bij aspirant-pleegouders.
Vraag 4
Wordt de screening herhaald als pleegouders opnieuw een plaatsing van een pleegkind
wensen?
Antwoord 4
Een VGB hoeft niet automatisch bij elke nieuwe plaatsing van een pleegkind opnieuw
aangevraagd te worden. Een nieuwe VGB is wel noodzakelijk als pleegouders langer dan
twee jaar op een wachtlijst staan of de gezinssamenstelling van het pleeggezin verandert,
bijvoorbeeld door nieuwe gezinsleden van 12 jaar en ouder. Ook wanneer pleegouders
wisselen van pleegzorgaanbieder – bijvoorbeeld door een verhuizing – moet een nieuwe
VGB opgevraagd worden. Daarnaast kan de pleegzorgaanbieder ook besluiten een herscreening
uit te voeren. Dit kan indien een wijziging in de gezinssituatie heeft plaatsgevonden,
pleegouders hun aanbod van pleegzorg wijzigen. Een herscreening gebeurt in ieder geval
wanneer een pleegouder een nieuwe
(LAT-)relatie heeft. Herscreening vindt, ongeacht de pleegzorgvorm, plaats op basis
van dezelfde uitgangspunten en criteria als bij de oorspronkelijke screening. Het
opvragen van een VGB bij de RvdK kan onderdeel uitmaken van de herscreening. Er zijn
geen wettelijke of vastgelegde termijnen voor de pleegzorginstantie om een herscreening
aan te vragen bij de RvdK. De keuze ligt bij de pleegzorginstantie.
Vraag 5
Wie doet de screening?
Antwoord 5
De screening wordt uitgevoerd door verschillende partijen. De justitiële screening
in het kader van de VGB wordt uitgevoerd door de RvdK. De RvdK neemt het besluit of
een aspirant-pleegouder wel of geen VGB ontvangt. De pleegzorgaanbieder voert de inhoudelijke
screening uit van de aspirant-pleegouders binnen het voorbereidings- en screeningstraject.
Pleegzorgorganisaties hebben vaak specifieke afdelingen en professionals die zich
bezighouden met werving, screening en matching. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Vraag 6
Betreft de screening een eenmalige screening of wordt periodiek gescreend?
Antwoord 6
De pleegzorgorganisatie voert jaarlijks minimaal één evaluatie van de plaatsing bij
het pleeggezin uit. Daarbij wordt ook de veiligheid van het kind in kaart gebracht.
Om te beoordelen of pleegouders in staat zijn en blijven een veilige leefomgeving
te bieden, voert de pleegzorgaanbieder periodiek (minimaal jaarlijks) een veiligheidscheck
uit bij het pleeggezin thuis. Bij de evaluatie van de pleeggezinplaatsing is nadrukkelijk
oog voor de stabiliteit van de gezinssituatie en expliciete aandacht voor wijzigingen
zoals scheiding, werkloosheid of ziekte.
De evaluatie kan ook vaker dan één keer per jaar plaatsvinden, als de pleegouder(s)
of de pleegzorgaanbieder dit wenselijk acht, bijvoorbeeld bij een zorgmelding. Daarnaast
maakt het thema veiligheid integraal onderdeel uit van de
begeleiding door pleegaanbieders, zodat heel het jaar door aandacht blijft voor veiligheid.
Pleegzorgaanbieders zijn tijdens de begeleiding alert op de veiligheid van het pleegkind
en risicofactoren voor kindermishandeling, zoals stress bij de pleegouder.5
Vraag 7
Is er een landelijk beleid bij Veilig Thuis over de behandeling van zorgsignalen ten
aanzien van ouders? Zo ja, geldt dat beleid ook ten aanzien van pleegouders?
Antwoord 7
Het beleid van Veilig Thuis vloeit voort uit de taken die zijn vastgelegd in de Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015.6 Deze zijn nader uitgewerkt in het «Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019». Veilig
Thuis gaat met zorgsignalen over ouders of pleegouders niet anders om dan met andere
zorgsignalen die bij Veilig Thuis binnenkomen in de vorm van een verzoek om advies
of een melding.
Vraag 8
Is de pleegzorg zo geregeld dat wanneer pleegouders niet zelf de voogdij uitoefenen
de plaatsing geschiedt onder de voorwaarde dat ouders de jeugdhulpverlening aanvaarden
die de gezagsouder of voogd nodig vindt?
Antwoord 8
Artikel 5.1 Jeugdwet bepaalt dat de pleegzorgaanbieder een pleegcontract afsluit met
de pleegouders. In het pleegcontract worden afspraken over de verzorging en opvoeding
van de jeugdige door de pleegouder opgenomen. In het pleegcontract wordt zo vastgelegd
dat pleegouders zich moeten inzetten voor wat volgens het behandelplan voor het pleegkind
nodig is.
Als op enig moment blijkt dat pleegouders zich niet houden aan het pleegcontract dan
gaat de gecertificeerde instelling daarover met de pleegzorgaanbieder en de pleegouders
in gesprek. Mocht uit die gesprekken blijken dat pleegouders niet meewerken aan de
benodigde hulp dan kan de gecertificeerde instelling de plaatsing beëindigen. Als
een jeugdige langer dan een jaar bij een pleeggezin verblijft dan moet de gecertificeerde
instelling toestemming aan de rechter vragen voor overplaatsing van het pleegkind.
Bij deze afweging staan het belang van het kind en de proportionaliteit van de interventie
centraal.
Vraag 9 en 10
Worden pleegkinderen door onafhankelijke vertrouwenspersonen periodiek gehoord ter
evaluatie van de plaatsing?
Als kinderen niet periodiek of helemaal niet worden gehoord, vindt u dan dat dit alsnog
moet worden geregeld?
Antwoord 9 en 10
Bij de jaarlijkse evaluatie van de plaatsing voert de pleegzorgaanbieder een veiligheidscheck
uit bij de pleegouders thuis. Hierbij spreekt de pleegzorgbegeleider ook (met) het
pleegkind zónder aanwezigheid van pleegouder, voor zover de leeftijd en ontwikkeling
van het pleegkind dat toelaten. Pleegzorgaanbieders streven er bovendien naar dat
elk pleegkind een volwassene uit zijn/haar netwerk heeft die nauw betrokken is bij
de pleegzorgplaatsing. Dit is iemand die het pleegkind goed kent en met wie het pleegkind
een vertrouwensband heeft. Deze volwassene praat met het pleegkind over zijn of haar
welbevinden, (seksuele) ontwikkeling en wat het pleegkind nodig heeft om zich veilig
te voelen in het pleeggezin. Daarnaast kunnen pleegkinderen terecht bij de vertrouwenspersonen
van Jeugdstem wanneer zij ergens tegenaan lopen. Het is de taak van pleegzorgaanbieders,
gecertificeerde instellingen en gemeenten om pleegkinderen daarover te informeren.
Vraag 11
Vindt u dat een gesprek met pleegkinderen ter borging van de waarheidsvinding onaangekondigd
en buiten het zicht van pleegouders moet (kunnen) plaatsvinden?
Antwoord 11
Het is belangrijk dat pleegkinderen de mogelijkheid hebben om hun wensen of zorgen
te delen en dat er naar hun stem wordt geluisterd. Bij de jaarlijkse evaluatie van
de plaatsing voert de pleegzorgaanbieder een veiligheidscheck uit bij de pleegouders
thuis. Hierbij spreekt de pleegzorgbegeleider ook (met) het pleegkind zónder aanwezigheid
van pleegouder, voor zover de leeftijd en ontwikkeling van het pleegkind dat toelaten.
Bij de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel, voert de jeugdbescherming bovendien
geregeld gesprekken met het pleegkind. Ook hierbij zijn de aard en frequentie afhankelijk
van de leeftijd van het kind en de problematiek. Er zijn geen vaste afspraken over
de frequentie en of de gesprokken met of zonder pleegouders plaatsvinden. Het praten
met kinderen staat hoog op de agenda bij de gecertificeerde instellingen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.P.G. Karremans, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.