Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Zeedijk-Raeven en Hertzberger over de Kamerbrief 29338-276 over het Nationaal Versterkingsplan van Micro-chiptalent als reactie op het advies van speciaal gezant microchipindustrie Dhr. H. de Jong
Vragen van de leden Zeedijk-Raeven en Hertzberger (beiden Nieuw Sociaal Contract) aan de Ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de Kamerbrief 29 338, nr. 276 over het Nationaal Versterkingsplan van Micro-chiptalent als reactie op het advies van speciaal gezant microchipindustrie Dhr. H. de Jong (ingezonden 23 juli 2024).
Antwoord van Minister Beljaarts (Economische Zaken), mede namens de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (ontvangen 26 augustus 2024)
Vraag 1
Op welke wijze is er met de betrokken regio’s overleg gepleegd over en instemming
verkregen van de voorgestelde verdeling van de Beethoven-gelden, gezien de negatieve
reacties van met name de regio’s Twente en Groningen in de media op het advies? Bent
u van mening dat met dit advies de motie van het lid Van Hijum c.s. (Kamerstuk 36 550, nr. 7) voldoende is uitgevoerd?
Antwoord 1
Het doel van het Nationaal Versterkingsplan is het zo spoedig mogelijk opleiden van
extra technische talenten die hun werkkring daadwerkelijk kiezen in de microchipindustrie.
De aanpak is vanaf de start een inhoudelijk proces geweest, leidend naar noodzakelijke
effectiviteit: het juiste talent, op de juiste plaats, in de juiste tijd.
Samen met de vier betrokken regio’s uit het convenant is een iteratief en collaboratief
proces doorlopen met als doel het opleiden van extra technische talent voor de locaties
waar de vraag vanuit de microchipindustrie zich bevindt. Het begrip regio is hier
breed en niet specifiek gedefinieerd. Dit heeft primair betrekking op de bereidheid
tot forenzen naar de industrie. In alle vier de regio’s hebben dialoogsessies plaatsgevonden
met speciaal gezant Hans de Jong en vertegenwoordigers van de Rijksoverheid, waarin
ook aandacht besteed is aan de talentvraag van de industrie uit de eigen regio en
de landelijke talentbehoefte. In deze sessies is het uitgangspunt gehanteerd dat de
regionale talentvraag voor het op te leiden microchip-talent door de industrie gevalideerd
moet zijn. Ook zijn er doorlopend gezamenlijke regio-overleggen geweest met de regiocoördinatoren
voor tussentijdse afstemming en zijn er individuele afstemmingmomenten geweest.
Aan de regio’s is gevraagd binnen de kaders van de regionale uitvraag1, in samenwerking met regionale partners, een conceptplan te maken. Er is ruimschoots
gelegenheid geboden om vragen te stellen over de aard en inhoud van de opdracht. De
ingediende conceptplannen bleken gezamenlijk niet te passen binnen de gestelde doelen.
Bovendien werd het door het kabinet beschikbaar gestelde budget met ongeveer een factor 4
overschreden.
In het overleg met de regiocoördinatoren werd het voorstel gedaan om als tussenstap
de microchipindustrie te consulteren over de huidige en toekomstige wervingspraktijk
en dit medebepalend te laten zijn voor de criteria rondom de toewijzing van middelen.
Een vertegenwoordiging van microchipbedrijven (zowel grote bedrijven als mkb) geeft
aan dat het talent vooral wordt geworven in de regio waar ook de bedrijfsactiviteiten
plaatsvinden. Mbo-talent komt momenteel voor ruim 95% uit de eigen regio, hbo-talent
voor ca. 80% en wo-talent voor 50%. De bedrijven verwachten geen grote verschuivingen
in dit beeld richting de toekomst. De wervingspraktijk van de bedrijven en de geografische
locaties waar deze industrie in Nederland doorgroeit op basis van bedrijfsplannen,
hebben we na verificatie als leidende factor beschouwd voor de reservering van de
middelen over de regio’s. Door de vraag van de microchipsector (de huidige en toekomstige
wervingspraktijk) en het door het kabinet beschikbaar gestelde budget als uitgangspunten
te nemen, zijn de reserveringen voor verschillende regio's lager dan zoals door hen
zelf voorgesteld in de conceptplannen.
In het debat met de Minister van Financiën heeft het lid Van Hijum aangegeven dat
er een inhoudelijke relatie moet zijn tussen datgene wat een regio levert en het aandeel
dat men krijgt. De in de motie Van Hijum2 genoemde evenwichtigheid moet volgens het kabinet gezien worden in het licht van
de talentopgave van de microchipsector. Het kabinet heeft de evenwichtige verdeling
vervolgens gemaakt op basis van de vraagarticulatie van de microchipindustrie. Het
kabinet is van mening dat dit advies aansluit op de motie van het lid Van Hijum c.s.
Vraag 2
Op welke wijze zijn de adviescommissie en de partijen van het convenant «Rijk en regio
investeringen in ondernemersklimaat microchipsector» gekomen tot de selectie van de
betrokken regio’s? Ziet u dit wellicht voor andere regio’s ook gelden, gezien de aanwezigheid
van regio Groningen in dit consortium waar geen microchipindustrie zit, maar de adviescommissie
wel de potentie voor langjarige ontwikkeling ziet? Zo ja, voor welke?
Antwoord 2
In de Kamerbrief van 28 maart 20243 beschrijft het kabinet dat chipbedrijven en toeleveranciers in Nederland met grote
uitdagingen kampen op het gebied van technisch geschoold personeel op alle niveaus.
De regiegroep heeft uitvoering gegeven aan het convenant «Rijk en regio investeringen
in ondernemersklimaat microchipsector». De investeringen zijn gericht op het mogelijk
maken van de schaalsprong van de microchipsector in Nederland. Ongeveer 70% van de
werkgelegenheid van de microchipsector is momenteel in de Brainportregio. De nabijheid
en bereikbaarheid van onderwijsinstellingen ten opzichte van de plek waar microchipbedrijven
zijn gevestigd spelen een belangrijke rol bij de werving van talent. In het antwoord
op vraag 1 wordt beschreven dat microchipbedrijven mbo-talent, en in iets mindere
mate hbo-talent, zo dicht mogelijk werven bij de geografische plek waar zij zijn gevestigd.
Daarnaast geldt dat voor wo-talent, en in mindere mate hbo-talent breder gekeken is
naar de opleidingen die een bijdrage leveren aan het vergroten van het technisch talent
in Nederland. Daaruit komt naar voren dat naast de Brainportregio ook Twente en Delft
geografische regio’s zijn om talent op te leiden en te werven. Wo-talent is volgens
het bedrijfsleven en de bij het kabinet bekende gegevens, significant mobieler en
wordt voor een groter deel geworven ook vanuit andere opleidingsplaatsen. Hierin speelt
ook Groningen een steeds belangrijkere rol, aangezien met name de Rijksuniversiteit
Groningen een kwalitatieve bijdrage levert aan het opleiden van technische studenten.
De vier in het convenant genoemde regio's hebben de mogelijkheid om voor hun opleidingsplannen
ook andere regio's te betrekken. Gedurende de totstandkoming van het advies zijn regio’s
die hebben aangegeven een aantoonbare bijdrage te kunnen leveren aan de opgave, uitgenodigd
zich bij een van de vier regio’s aan te sluiten. Zo lopen er momenteel al gesprekken
tussen Brainport en enkele andere regio's die niet in het convenant benoemd zijn.
Vraag 3
Is er overwogen om de bijbehorende mbo/hbo-opleidingen uit de regio Limburg actief
te betrekken in de plannen, gezien de relatieve nabijheid van de Limburgse maakindustrie
en het feit dat er volgens de «uitvraag regionale voorstellen» aanzienlijk wat personeel
uit Limburg afkomstig is? Is er overwogen om met de grote sluiting van Nedcar in Borne,
op 45 autominuten van Veldhoven, actief technisch personeel aan te trekken?
Antwoord 3
Ja, bij de uitvraag naar de vier regio’s is een groot aantal onderwijsinstellingen,
inclusief onderwijsinstellingen uit Limburg en de onderwijskoepels, op deze uitvraag
gewezen. Er is een oproep gedaan aan instellingen die een fundamentele bijdrage kunnen
leveren aan de talentopgave van de microchipsector om zich bij een van de vier regio’s
te melden. Er wordt op dit moment actief gesproken door Brainport met Limburgse onderwijsinstellingen.
Het is aan de regio’s om te bezien op welke wijze zij een bijdrage kunnen leveren
aan de talentopgave van de industrie binnen de kaders van de uitvraag. Kwaliteit van
de samenwerking is opgenomen als criterium in het analysekader dat wordt gebruikt
bij het beoordelen van de plannen.
De sluiting van autobouwer VDL Nedcar heeft helaas tot ontslagen geleid. Voormalig
VDL Nedcar-personeel kan zich uiteraard kandidaat stellen voor openstaande vacatures
in de Brainportregio. Op dit moment sluiten de vaardigheden van het voormalig personeel
niet altijd direct aan op de vraag van de microchipindustrie. Er bestaat hier ook
een bredere behoefte om tot een betere aansluiting te komen op de arbeidsmarkt. Daarom
is er vanuit het Europees Sociaal Fonds € 1,2 miljoen beschikbaar gesteld voor scholing
en begeleiding van de ontslagen VDL Nedcar-medewerkers die nog geen nieuwe baan hebben
gevonden. De Provincie Limburg, de Zuid-Limburgse gemeenten en het UWV (verenigd in
de Arbeidsmarktregio Zuid-Limburg) en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
stellen daar bovenop gezamenlijk € 800.000,– beschikbaar. Het budget zal vooral worden
ingezet voor een integraal pakket van dienstverlening bestaande uit loopbaanoriëntatie,
-begeleiding en -advies, aangevuld met scholings- en ontwikkeltrajecten.
Vraag 4
Kunt u een overzicht geven van de beschikbare opleidingsplaatsen per relevante studierichting
per regio? Hoeveel opleidingsplaatsen worden er per jaar ingevuld, hoeveel studenten
studeren er per jaar momenteel af en hoeveel dit er in 2030 zouden moeten zijn? Kunnen
de beschikbare bedragen per regio ook worden onderverdeeld naar mbo, hbo en wo?
Antwoord 4
Tot en met 2030 wordt de verwachte behoefte aan extra talent van de microchipindustrie geschat op ongeveer 38.000 medewerkers. Het gaat
hierbij om extra vacatures bovenop het natuurlijk verloop. Deze schatting is gebaseerd
op een enquête onder chipbedrijven en andere bekende cijfers over de industrie, onder
meer van het CBS en RVO. Er is in de enquête ook gevraagd naar het scholingsniveau
van de talentbehoefte. Deze gegevens zijn gecombineerd met data over het huidige opleidingsniveau
in de microchipindustrie en resulteert in een behoefte van de sector die als volgt
is verdeeld: 39% mbo, 23% hbo en 38% wo-niveau. In de regionale uitvraag is in bijlage 2
en 3 aangegeven wat relevante studierichtingen voor de microchipindustrie zijn. Daarbij
is ruimte gelaten aan regio’s om daar breed naar te kijken. Immers, niet alle functies
in de microchipsector zijn één-op-één te vertalen naar een opleiding. Regio’s kunnen
andere afwegingen in de selectie van relevante opleidingen maken als dit past bij
de vraag van de sector. Daarom kan het kabinet pas van de oplevering van de definitieve
plannen van de regio's inzicht geven in de huidige studentenaantallen per relevante
studierichting en de aantallen die volgens de plannen in 2030 behaald kunnen worden.
Regio's moeten in hun definitieve plannen aantonen dat ze het op te leiden talent
ook daadwerkelijk kunnen aantrekken.
De definitieve onderverdeling van de bedragen naar mbo, hbo en wo verschillen per
regio en wordt pas duidelijk als de regio’s hun definitieve herijkte plannen hebben
ingediend. Nadat de plannen definitief zijn ingediend, zal het kabinet uw Kamer informeren
over de onderverdeling per opleidingssector.
Vraag 5
Op welke manier voorziet u dat deze investeringen leiden tot meer technisch geschoold
personeel voor de chipsector? Op welke manier gaat het geld resulteren in het realiseren
van de genoemde actielijnen, zoals het verhogen van het blijfpercentage («stay rate»)
van internationale studenten en kenniswerkers, het vergroten van de diversiteit van
studenten, waaronder het aantrekken van meer vrouwelijke studenten, en het vergroten
van de in- en uitstroom in tijden van dalende studentenaantallen?
Antwoord 5
De investeringen omvatten een breed palet aan maatregelen, die elk een bijdrage leveren
aan de totale beschikbaarheid van talent voor de microchipsector. Gezien de grote
verwachte personeelstekorten, is het belangrijk om alle maatregelen die tot meer talent
kunnen leiden mee te nemen.
Onderwijsinstellingen worden met deze investeringen in staat gesteld acties te ondernemen
om meer talent op te leiden, te werven, te behouden en in samenwerking met het bedrijfsleven
toe te leiden naar de microchipsector. Zo kunnen de regio’s met deze investeringen
bijvoorbeeld programma’s ontwikkelen om internationale studenten te koppelen aan banen
in de microchipsector om het blijfpercentage te verhogen. Ook kunnen instellingen met deze middelen hun voorlichting en werving
anders inrichten en genderbias doorbreken, zodat ondervertegenwoordigde doelgroepen
meer worden aangetrokken. Het is aan de regio’s om vanuit hun inhoudelijke kennis
met maatregelen te komen. Komende tijd zullen de regio’s hiermee aan de slag gaan
om te komen tot herijking van hun plannen. We vragen regio's hierbij nauw samen te
werken met de microchipindustrie om de aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven
zo goed mogelijk te maken.
Vraag 6
Welke ervaringen, successen en mislukkingen uit de initiatieven om meer docenten,
verpleegkundigen en ander talent voor tekortsectoren op te leiden worden meegenomen
in deze plannen? Hoe wordt er voorkomen dat het aantrekken van meer studenten voor
STEM-opleidingen ten koste gaan van het aantal studenten dat kiest voor de zorg of
het onderwijs?
Antwoord 6
Bij de regionale uitvraag zijn voorbeelden van effectieve interventies aan de regio’s
beschikbaar gesteld. Hierin zijn geleerde lessen van aanpakken in andere sectoren
en initiatieven verwerkt. Ook geeft het recente onderzoek «Studiekeuze in beweging»4 een beeld over de verwachte effecten van maatregelen en initiatieven om meer studenten
te verleiden om een opleiding te volgen in tekortsectoren. Maatregelen als het hanteren
van een arbeidsmarktgerelateerde numerus fixus, verlaging van het lesgeld, het geven
van een diplomabonus en het bieden van een warme overdracht van studie naar werk zijn
onderzocht.
Omdat de instroom van initiële studenten in het vervolgonderwijs over de gehele linie
daalt door demografische ontwikkelingen, kunnen verdringingseffecten met andere opleidingen
zoals in de zorg of het onderwijs niet worden uitgesloten. Om deze effecten te verkleinen,
werken de regio’s nadrukkelijk aan het vergroten van de vijver van talent, zoals het
bij- en omscholen van onbenut arbeidspotentieel en het gericht aantrekken van internationaal
talent.
Vraag 7
Wat is internationaal bekend qua best-practices voor het laten afstuderen van meer
studenten in de techniek? Op welke wijze zullen deze STEM-studenten vervolgens worden
worden om voor de microchipsector te kiezen?
Antwoord 7
Ook in andere landen van Europa is er een groeiende vraag naar technisch personeel
die groter is dan de ontwikkeling van het aanbod. In het rapport «Arbeidsmarktkrapte
technici: ontwikkelingen, verklaringen en handelingsperspectieven»5 is in opdracht van de Ministeries van OCW, EZK en SZW in 2022 daarom ook gekeken
naar de Europese context. Binnen de EU is bijvoorbeeld Portugal één van de landen
die relatief hoog scoort in het percentage studenten en afgestudeerden van technische
opleidingen. Omdat de onderwijssystemen, de arbeidsmarkt en de beroepscontext in landen
in grote mate verschillen, vindt er een veelheid van verschillende (beleids)initiatieven
plaats over heel Europa, gericht op het stimuleren van het aanbod van technici. Desondanks
blijken deze verschillende initiatieven niet genoeg om de schaarste aan technici op
te lossen. De meeste initiatieven proberen de kwaliteit van het primair en secundair
onderwijs ten aanzien van het techniekonderwijs te bevorderen en tegelijkertijd het
imago van de techniek onder jongeren te verbeteren. Ook wordt in sommige landen, althans
in de minderheid van de Europese landen, aandacht besteed aan het werven van technici
in het buitenland of aan het terug laten keren van buitenlandse studenten naar het
thuisland.
Binnen de Nederlandse onderwijsinstellingen is er de laatste jaren al veel werk gestoken
in het verkennen van best-practices om tekorten in sectoren in relatief korte tijd
aan te pakken. Een voorbeeld hiervan is het aantrekken van buitenlandse afgestudeerde
wo-bachelorstudenten, die met een master in Nederland klaargestoomd worden voor onze
arbeidsmarkt.
Zoals benoemd in de regionale uitvraag kunnen regio's ook gebruikmaken bij het opstellen
van hun plannen van de kennis en expertise van Platform Talent voor Technologie (PTvT).
PTvT is lid en initiator van de EU STEM Coalition, waarin op Europees vlak best-practices worden uitgewisseld.
In de regionale uitvraag en in het analysekader6 is opgenomen dat de regio’s duidelijk dienen te onderbouwen dat het extra opgeleide
talent ook bij de vraag van de microchipsector terechtkomt («delivery rate»). In het
toetsen van de kwaliteit van de herijkte plannen van de regio’s in het najaar is aandacht
voor de initiatieven die in de regio’s worden ontplooid opdat het opgeleide talent
daadwerkelijk emplooi zal vinden in de microchipindustrie.
Vraag 8
Op welke wijze is aan bovenstaande vragen aandacht besteed in de ingediende regionale
plannen? Is het mogelijk om inzage te krijgen in deze plannen?
Antwoord 8
De afgelopen maanden is een zorgvuldig proces doorlopen waarin de regio’s hun conceptplannen
konden opleveren. Zoals aangegeven hebben de regio’s plannen ingediend die gezamenlijk
de beschikbare middelen ver te boven gingen en eveneens onvoldoende aantoonden hoe
het opgeleide talent ook daadwerkelijk in de microchipindustrie terecht zou komen.
Het is nu aan de regio’s om voor oktober met herijkte plannen te komen. De definitieve
plannen waar de regio's mee aan de slag zullen gaan zal het kabinet met uw Kamer delen.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u het idee om juist de groei in steden in Groningen en Twente meer
te stimuleren, gezien het feit dat daar de beschikbaarheid van studentenhuisvesting
minder een probleem is dan in de andere twee regio’s?
Antwoord 9
De grondslag van het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent is talent opleiden
dat ook daadwerkelijk zijn werkkring vindt in de microchipindustrie zodat de groei
van deze industrie in Nederland mogelijk wordt gemaakt. Het zwaartepunt van de groeivraag
ligt voor de komende jaren bij ASML en de Brainportregio. De microchipbedrijven geven
aan dat het talent vooral wordt geworven in de regio waar ook de bedrijfsactiviteiten
plaatsvinden. Dit geldt ook – zij het in mindere mate – voor het wo-talent. Deze overwegingen,
gevoed door de huidige en toekomstige wervingspraktijk van bedrijven, hebben ertoe
geleid dat het zwaartepunt van het Versterkingsplan ook in de Brainportregio is. Regionale
plannen dienen rekenschap te geven van de huisvestingsvraag. Dit plan mag er niet
toe leiden dat studenten worden geworven terwijl er geen huisvestingsplek is.
Vraag 10
Hoe denkt u de groei van de chipindustrie in de andere regio’s te kunnen laten groeien
om zo de voorzieningen in Brainport te ontlasten, gezien het feit dat de leefbaarheid
en voorzieningen in de Brainportregio door de schaalsprong onder druk staan?
Antwoord 10
Voor onze welvaart is het van groot belang om de microchipindustrie en hun toeleveringsketens
in Nederland te laten doorgroeien en doorinvesteren. Het kabinet onderschrijft dat
dit in de Brainportregio ook om een ontwikkelopgave vraagt voor de leefbaarheid en
het voorzieningenniveau. In het «Convenant Rijk en regio investeringen in ondernemingsklimaat
microchipsector»7 is hiermee rekening gehouden, door goede afspraken te maken over de bekostiging door
het Rijk en de Brainportregio op het gebied van woningbouw en bereikbaarheid. Daarnaast
is er in het convenant afgesproken dat Rijk en regio een verkenning starten naar de
sociaal-maatschappelijke opgaven, waaronder sociale cohesie, primair- en voorgezet
onderwijshuisvesting, zorg, bibliotheken en andere culturele instellingen. Op basis
van deze verkenning zal het kabinet samen met de regio bezien wat nodig is. De verkenning
komt eind dit jaar beschikbaar.
Daarnaast werkt het Ministerie van Economische Zaken aan het Meerjarenprogramma voor
bovenregionale samenwerking tussen hightech-brandpunten. Dit programma beoogt hightech-bedrijven
die op langere termijn niet kunnen doorgroeien of doorinvesteren op hun huidige locatie,
te helpen om die groei wel mogelijk te maken in een andere regio, om deze bedrijven
zo wel in Nederland te behouden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als onvoldoende ruimte
beschikbaar is en/of de druk op de omgeving te groot. Ook microchip start-ups en scale-ups
komen in aanmerking voor dit programma. Dit programma komt eveneens eind dit jaar
beschikbaar.
Vraag 11
Lijkt het u niet logischer om anders te alloceren dan volgens de huidige wervingspraktijk,
waarbij de sterkste regio van dit moment automatisch het meeste geld krijgt toebedeeld,
gezien het belang van de stimulering van de ontwikkeling in economisch relatief zwakkere
regio’s (uitgangpunt van «elke regio telt»)?
Antwoord 11
Nee, zie hiervoor ook de antwoorden vraag 9 en 12. Het uitgangspunt van het Nationaal
Versterkingsplan van Microchip-talent is een specifiek plan gericht op de microchipindustrie.
Het doel is de groei van de microchipsector in Nederland mogelijk maken en het versterkingsplan
is ter ondersteuning daarvan. Bij de totstandkoming van de reserveringen is de toekomstige
wervingspraktijk van de micro-chipsector medebepalend geweest.
Vraag 12
Hoe ziet u de mogelijkheden om heel Nederland zo breed mogelijk te kunnen laten meeprofiteren
met de groei van de chipindustrie? Op welke manier gaat de resterende drie procent
worden ingevuld?
Antwoord 12
De groei van de microchipsector levert veel op voor heel Nederland. De microchipsector
is enorm belangrijk voor ons toekomstig verdienvermogen. Waar de sector in 2021 nog
€ 39,1 miljard aan omzet in Nederland had, zal de omzet naar verwachting tot 2030
verdubbelen. Dit geldt niet alleen voor het grootbedrijf, maar ook voor het mkb in
de toeleveringsketen. Deze sector levert dus een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse
economie en daarmee aan onze zorg, veiligheid, onderwijs, sociale voorzieningen en
vele andere belangrijke overheidstaken. Daarbij vergroot een succesvolle microchipsector
onze strategische autonomie in de wereld.
De voorgenomen investeringsbeslissing van ASML gaat over een nieuwe fabriek in Eindhoven
en mede hierdoor zal de werkgelegenheid van de microchipsector in de Brainportregio
alleen maar verder toenemen (die is nu al zo’n 70% van de in totaal ruim 50.000 werknemers).
Nabijheid van onderwijs- en kennisinstellingen is de bepalende succesfactor om deze
groei te kunnen accommoderen en de daaruit voortvloeide welvaart voor Nederland te
behouden. Te weinig beschikbaar talent in de regio waar zij gevestigd zijn kan leiden
tot een heroverweging van investeringen in Nederland. Gezien het nationale belang
van deze uitbreiding, is het kabinet van mening dat de vraag vanuit de sector leidend
moet zijn in de verdeling van de middelen.
Het resterende budget van € 14 miljoen wordt op drie manieren ingevuld: intensivering/bijstelling
van de reservering op basis van geactualiseerde plannen, investeringen in andere regio’s
en/of landelijke activiteiten. Ook hier geldt dat de inhoudelijke, industrie gedreven
opgave de basis vormt voor invulling van het resterende budget.
Vraag 13
Bent u bereid om daar actief industriepolitiek beleid voor te ontwikkelen, bijvoorbeeld
door naast de infrastructurele investeringen in de Brainportregio, ook te investeren
in infrastructuur in Twente, Arnhem/Nijmegen, Groningen, Almere, en Limburg?
Antwoord 13
Er is bestaand beleid om infrastructurele investeringsbeslissingen te kunnen nemen.
Besluitvorming hierover vindt plaats in het bestuurlijk overleg Meerjarenprogramma
Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO-MIRT). In dit bestuurlijk overleg worden op
regionaal niveau beslissingen genomen door Rijk en regio op het gebied van de ontsluiting
van woningen, economische toplocaties, weginfrastructuur en ook nieuwe OV-verbindingen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat neemt hierin het voortouw, en verschillende
andere relevante Ministers nemen ook deel aan deze overleggen.
Bedrijfsactiviteiten verplaatsen of uitbreiden naar een andere regio dan waar bedrijven
nu gevestigd zijn, is over het algemeen onwenselijk voor bedrijven en laat zich bovendien
lastig sturen door de overheid. Het scheppen van de juiste condities om economische
ecosystemen te ontwikkelen duurt decennia. Daar is gezien de scope en timing van dit
plan geen tijd voor.
Vraag 14
Deelt u de mening dat deze regio’s het voordeel hebben dat er meer ruimte is voor
woningbouw en dat zorg en onderwijsvoorzieningen in deze regio’s minder onder druk
staan dan in de Brainportregio?
Antwoord 14
De druk op de woningbouw, zorg en onderwijsvoorzieningen is afhankelijk van de hoeveelheid
mensen en de nieuwe bedrijvigheid in een bepaalde regio. In de Brainportregio komen
er naar verwachting tot en met 2030 26.000 nieuwe banen bij in de microchipindustrie.
Het kabinet erkent dat dit tot een toenemende druk op de huisvesting in de regio leidt.
Daarom zijn er in het bredere convenant «Rijk en regio investeringen in ondernemersklimaat
microchipsector» maatregelen genomen om de woningbouw in de Brainportregio te versnellen.
De groei van de microchipsector zal in absolute aantallen de komende jaren voornamelijk
in de Brainportregio plaatsvinden. Vanuit het bedrijfsleven worden nabijheidsfactoren
van bijvoorbeeld de aanleverende industrie, huidige eigen vestigingen en talent als
zeer belangrijke reden genoemd voor hun investeringsbeslissingen, wat ertoe leidt
dat deze groei niet zomaar kan worden doorgeleid naar een andere regio met minder
druk op de voorzieningen. Wel zal de groei in de bredere zone rond Eindhoven geaccommodeerd
moeten worden, wat er bijvoorbeeld toe leidt dat de Brainportregio kijkt naar mogelijkheden
voor de woningbouw in aangrenzende regio's.
Vraag 15
Kunt u aangeven wat de afgesproken co-financieringsvoorwaarden zijn bij de investeringen,
in welke regio’s die bedragen zullen worden besteed en waaraan?
Antwoord 15
In de Kamerbrief van 16 juli 20248 heeft het kabinet vermeld dat, om tot een daadwerkelijke toekenning van de regionale
plannen te komen, een nadere uitwerking door betrokken regio’s nodig is. Er is nu
een bedrag per regio gereserveerd. Op basis van de kwaliteit van de herijkte plannen
die voor 29 september ingediend moeten worden, zullen bedragen aan de regio’s worden
toegekend. Als de plannen (nog) niet van voldoende kwaliteit zijn, kan worden besloten
dat de middelen (nog) niet worden toegekend. Pas op basis van de herijkte plannen
zal duidelijk worden waaraan de middelen besteed gaan worden.
Hierop sluit de cofinancieringsvraag aan, waarbij het kabinet de volgende uitgangspunten
hanteert:
• Het totaal van de cofinanciering door bedrijfsleven en regionale overheden moet optellen
tot minimaal één derde op de totale investering.
• Bijdragen mogen «in kind» en/of «in cash».
• Het betreffen nieuwe bijdragen (niet stapelbaar). Bestaande projecten uit het Nationaal
Groeifonds en de Regiodeals kunnen niet als zodanig worden ingebracht.
• Cofinanciering is direct gericht op het opleiden van extra talent (en daarmee bijvoorbeeld
geen studentenhuisvesting).
Vraag 16
Bent u bereid om Twente, Groningen en Delft extra te ondersteunen op het gebeid van
regionale strategievorming en de triple-helix manier van werken om zo een gelijk speelveld
te creëren bij het uitwerken van plannen en hierbij te leren van de langjarige ervaring
hiermee in de Brainport regio?
Antwoord 16
Het kabinet vindt het belangrijk een gelijk speelveld te hanteren. Bijvoorbeeld door
een helder proces in te richten en door het hanteren van een openbaar analysekader
bij de toetsing van de kwaliteit van de plannen. Daarnaast hecht het Kabinet eraan
dat door Twente, Groningen, Delft en de Brainportregio wordt samengewerkt aan de vraag
voor het opleiden van voldoende microchip talent.
Zoals benoemd in de regionale uitvraag is aan alle regio’s de kennis en expertise
van Platform Talent voor Technologie (PTvT), die ruime ervaring hebben met het opbouwen
van triple-helix samenwerkingsverbanden, beschikbaar gesteld. Ook binnen de monitoringsaanpak
wordt ingezet op extra ondersteuning en lerend vermogen. Er vindt onderlinge intervisie
plaats (via peer-reviews) en partijen worden uitgedaagd om optimaal van elkaars kennis,
kunde en ervaring te leren. De bereidheid om te leren, bij te sturen en door te ontwikkelen
door zowel de regio’s als de overheid staat centraal.
Vraag 17
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 17
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Gezien de benodigde interdepartementale
afstemming hebben we uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken -
Mede namens
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.