Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tuinman over het artikel 'Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations for Defending the Netherlands and Deterring Aggression as Part of NATO'
Vragen van het lid Tuinman (BBB) aan de Minister van Defensie over het artikel «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations for Defending the Netherlands and Deterring Aggression as Part of NATO» (ingezonden 14 mei 2024).
Antwoord van Minister Brekelmans (Defensie), mede namens de Staatssecretaris van Defensie
(ontvangen 16 augustus 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations
for Defending the Netherlands and Deterring Aggression as Part of NATO», gepubliceerd
door de Royal United Services Institute (RUSI) in opdracht van het Ministerie van
Defensie?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u het eens met de bevinding dat Defensie de laatste jaren diverse rapporten heeft
laten opstellen over de verschillende militaire domeinen van optreden (land, zee,
cyber en nu ook lucht enspace), waarbij de conclusie iedere keer was dat Defensie te veel met te weinig middelen
wil doen en er keuzes moeten worden gemaakt?
Antwoord 2
Met de Defensienota 2022 zijn belangrijke stappen gezet in het herstel en groei. In
het licht van de verslechterde veiligheidssituatie waren deze investeringen noodzakelijk
om aan onze grondwettelijke taken te voldoen. Maar we zijn er nog lang niet. Het versterken
van de Defensieorganisatie kost tijd, mede omdat de jarenlange bezuinigingen op Defensie
hun tol hebben geëist. Daarnaast zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt, zelfs
wanneer ten minste 2% van het BBP aan Defensie wordt besteed.
Vraag 3
Kunt u uitleggen hoe het proces bij Defensie eruitziet zodra er keuzes moeten worden
gemaakt die over domeingrenzen heengaan en wat de rol van de Commandant der Strijdkrachten
daarin is als kennisautoriteit militair optreden?
Antwoord 3
Defensie volgt en analyseert continu trends die zich in het veiligheidsdomein voordoen.
Dit zijn onder andere geopolitieke ontwikkelingen, bedreigingen voor de Nederlandse
veiligheidsbelangen en karakteristieken van de toekomstige operationele omgeving.
Vervolgens wordt bepaald welke invloed deze aspecten hebben op het veiligheidslandschap
en wat deze specifiek voor Defensie betekenen. Deze analyses stellen de CDS in staat
om in samenwerking met DG-Beleid militaire adviezen op te stellen. Deze adviezen beogen
een balans te vinden tussen de doelstellingen, de manier waarop deze gerealiseerd
moeten worden en de benodigde (militaire) vermogens. Het kabinet zal deze keuzes uitwerken
in een Defensienota, die uiterlijk met Prinsjesdag met de Kamer wordt gedeeld.
Vraag 4
Ziet u de noodzaak om ook een rapport te laten opstellen dat specifiek ingaat op het
operationele concept van de NAVO (Multi Domein Optreden (MDO)), de vernieuwde dreigingsscenario’s
en de NAVO capability targets en wat dat betekent voor de inrichting van de Nederlandse krijgsmacht, gelet op de
diverse deelrapporten op het gebied van domeinspecifiek optreden?
Antwoord 4
In de bestaande analyses en processen waarmee doorlopend richting wordt gegeven aan
de inrichting van de NLD krijgsmacht worden dreigingsscenario’s, conceptuele ontwikkelingen
zoals MDO, en de ontwikkelingen rond de NAVO capaciteitendoelstellingen structureel meegenomen. De NAVO vormt immers de hoeksteen voor ons veiligheidsbeleid.
Zie ook het antwoord op vraag 3. Daarbij wordt veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis
en expertise van nationale en internationale kennis- en onderzoeksinstituten, waaronder
TNO en Clingendael.
Voor de inzet en inrichting van de toekomstige krijgsmacht is MDO als kern van het
militair optreden een uitgangspunt. De basis hiervoor is het NAVO MDO-concept, dat
onder regie van het Allied Command Transition (ACT) met medewerking van alle lidstaten is ontwikkeld. De implementatie van MDO
is een belangrijk speerpunt binnen de NLD krijgsmacht en wordt momenteel verder uitgewerkt
door een speciaal daarvoor ingericht team onder leiding van de CDS. TNO en NLR ondersteunen
hierbij middels een breed onderzoeksprogramma.
Het MDO-concept, de NAVO capaciteitendoelstellingen en andere (inter)nationale verplichtingen vormen belangrijke kaders voor de capaciteitsontwikkeling
en benodigde investeringen voor een slagvaardige en toekomstbestendige krijgsmacht.
Deze thema’s zijn geborgd in bestaande (interne) processen en er is structurele samenwerking
en kennisuitwisseling met internationale partners en kennis- en onderzoeksinstituten
op dit gebied. Deze thema’s krijgen de nodige aandacht in bijvoorbeeld de Defensienota.
Daarom acht ik het opstellen van een separaat rapport over deze thema’s momenteel
niet nodig.
Vraag 5
Kunt u reflecteren op de uitkomsten van het rapport en of die in lijn waren met eerdere
resultaten van Nederlandse capaciteitsanalyses en benchmarksop het gebied van Nederlandse air power?
Antwoord 5
Het RUSI rapport is de eerste uitgebreide analyse uitgevoerd op het Nederlandse lucht-
en ruimteoptreden, gericht op de dreiging van de Russische Federatie. Echter, middels
de Defensienota 2022 (Kamerstuk 36 124, nr. 1) heeft het kabinet gerichte keuzes gemaakt ter versterking van de krijgsmacht, waaronder
in lucht- en raketverdediging. Ook zijn er in de voorjaarsnota extra middelen ter
beschikking gesteld voor luchtverdediging en munitie en heeft Defensie haar eerste
ruimtestrategie gepubliceerd. Het kabinet onderschrijft de conclusie van het RUSI
rapport dat meer investeringen nodig zijn, waaronder op het gebied van voortzettingsvermogen.
De verslechterde mondiale veiligheidssituatie maakt het noodzakelijk dat we doorgaan
met het versterken van de krijgsmacht in de gehele breedte en diepte. Daarbij hebben
30 jaar bezuinigingen diepe sporen getrokken binnen de gehele Nederlandse defensie
en dus ook in de luchtmacht. Het RUSI rapport maakt wat betreft het kabinet duidelijk
dat een verdere groei naar ten minste 2% noodzakelijk is om toegerust te zijn op een
mogelijk conflict.
Vraag 6
Bent u het eens met de gevolgtrekkingen van het rapport dat Nederland om haarair power te optimaliseren keuzes moet maken, waarbij het doorbreken van de A2AD-dreiging met
suppression/destruction of enemy air defences (SEAD/DEAD) de eerste prioriteit zou moet krijgen met de F-35 als zwaartepunt en
dat taken zoals close air support en helikoptersteun zouden moeten wijken?
Antwoord 6
Rusland vormt de meest significante en directe bedreiging voor vrede, veiligheid en
stabiliteit op het Europese continent2 Zij beschikt over een geavanceerde Anti-Acces Area Denial (A2AD) capaciteit gevormd door Integrated Air Defence System (IADS) en Electronic Warfare (EW) capaciteiten. Het huidige conflict in Oekraïne toont aan dat het creëren en
behouden van luchtoverwicht van cruciaal belang is om vrijheid van handelen mogelijk
te maken, om zowel het land alsook het maritieme domein vanuit de 3e dimensie een asymmetrisch voordeel te kunnen bieden. Luchtsteun vergroot de vrijheid
van handelen voor zowel het land als maritieme domein. Daarvoor is een robuuste SEAD/DEAD-capaciteit
nodig waarmee de NAVO in staat is om effectief de Russische A2AD-capaciteit uit te
schakelen. Dit draagt bij aan de afschrikking van verdere agressie door Rusland, middels
het concept van deterrence by denial. Deze capaciteit is binnen de Europese bondgenoten van de NAVO beperkt aanwezig.
Mede daarom heeft Defensie besloten de SEAD/DEAD capaciteit te versterken en in de
Defensienota 2022 aangekondigd te investeren in verbeterde Anti-A2AD-bewapening voor de F-35 (Kamerstuk 27 830, nr. 402), en spitst de training verder toe op deze complexe taak.
Vraag 7
Bent u het eens met de U.S. Joint Air Power Competence Centre dat SEAD en DEAD een
echtejointactiviteit is, waarbij de andere domeinen ook activiteiten zoals cyberhacks, speciale
operaties en het via land aangrijpen van knooppunten en vijandelijke lucht- en raketsystemen
in samenhang moeten uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe krijgt dat vorm in
alle plannen en investeringstrajecten?
Antwoord 7
Ja. Het doel van SEAD/DEAD is het uitschakelen van (delen van) vijandelijke A2AD-capaciteiten
om vrijheid van handelen op het slagveld te creëren en behouden en is inherent een
joint activiteit. Defensie erkent dat gesynchroniseerde activiteiten vanuit zowel het lucht,
land, maritieme, cyber en space-domein noodzakelijk zijn om het voornoemde doel te
kunnen bereiken. Om die reden zijn voortkomend uit de Defensienota 2022 niet alleen
specifieke maatregelen genomen om de SEAD/DEAD capaciteit van de Luchtmacht te verbeteren
(o.a. met uitbreiding van het aantal F-35 jachtvliegtuigen en verbeterde Anti-A2AD-bewapening voor de F-35 (Kamerstuk 27 830, nr. 402)), maar ook in Deep Strike capaciteiten maritiem en land (Kamerstuk 27 830, nr. 376 en 391). Daarnaast is met de Defensienota 2022 ingezet op de versterking van Special Operations
Forces (SOF), welke ook een rol kunnen spelen in operaties gericht op SEAD/DEAD. Tot
slot zijn cyber en space in het doorlopende proces van krijgsmachtontwikkeling geïdentificeerd
als belangrijke ontwikkelgebieden voor een toekomstbestendige inrichting van onze
krijgsmacht.
Vraag 8
Overweegt u om de resterende Nederlandse F-16’s aan te houden of modernere F-16’s
te verwerven om efficiënt en effectief invulling te kunnen geven aan het ondersteunen
van het grondoptreden met Air Interdiction of Close Air Support?
Antwoord 8
Nee. Op dit moment bevindt de Nederlandse Luchtmacht zich in de laatste fase van de
transitie van de F-16 naar de F-35, waarbij de F-35 dit jaar de status Fully Operational Capability (FOC) bereikt en alle taken van de F-16 overneemt. Daarna bouwt de F-35 capaciteit
de aankomende jaren verder op tot drie volwaardige squadrons. Gedurende de transitieperiode
is het personeel (technische personeel en vliegers) stapsgewijs omgeschoold van de
F-16 naar de F-35 in overeenstemming met de afbouw van de F-16 capaciteit. De Kamer
wordt hierover jaarlijks geïnformeerd middels de Voortgangrapportage Project Verwerving
F-35 (Kamerstuk 26 488, nr 476). Het gevolg hiervan is dat de personele capaciteit voor de F-16 vanaf 2024 onvoldoende
is om de F-16 als tweede jachtvliegcapaciteit in stand te houden en in te zetten.
Daarnaast wordt een deel van de resterende Nederlandse F-16’s gereed gesteld en geleverd
aan Oekraïne (Kamerstuk 36 045, nr. 166 en Kamerstuk 36 045, nr. 173).
Vraag 9
Kunt u toelichten welke implicaties de aanbevelingen van prof. Justin Bronk in het
artikel hebben voor de Nederlandse Luchtmacht van de toekomst in het NAVO MDO-concept?
Antwoord 9
Het NAVO Multi Domein Optreden (MDO) concept is een conceptuele koers voor de ontwikkeling
van NAVO’s manier van optreden in de toekomst. Zodanig informeert het MDO-concept
het NATO Defense Planning Process (NDPP) waarin de benodigde capaciteiten om effectieve Multidomein Operaties uit te
voeren vastgesteld worden en toegewezen aan de bondgenoten. De aanbevelingen van prof.
Bronk met betrekking tot Europese shortfalls in het luchtdomein zijn in lijn met inzichten die NAVO hieromtrent opgedaan heeft
binnen het NDPP. Een typische MDO-missieset betreft Counter Anti Access/Area Denial
(C-A2/AD). De bijdrage van het luchtwapen (o.a. dat van Nederland) aan deze missieset
die vraagt om geïntegreerde effecten uit alle domeinen, betreft onder andere SEAD/DEAD-missies
voor F-35s (inclusief alle benodigde ondersteuning en munitie) en penetrating
Intelligence Surveillance and Reconnaissance (ISR) middelen, zoals prof. Bronk benoemd.
Vraag 10
Hoe verklaart u de harde conclusies die RUSI trekt over de inzetbaarheid van de F-35?
Antwoord 10
Zoals reeds in het antwoord op vraag 8 toegelicht heeft de Nederlandse Luchtmacht
zich de afgelopen jaren ingespannen voor een succesvolle transitie naar de F-35, met
het doel om dit jaar alle taken van de F-16 over te nemen. Gedurende deze periode
is tegelijkertijd de inzetbaarheid van de F-16 gehandhaafd en personeel om die reden
stapsgewijs omgeschoold van de F-16 naar de F-35. In combinatie met de afgelopen jaren
van bezuinigingen, operationele inzetten van zowel de F-16 alsook de F-35 en uitdagingen
in de beschikbaarheid van materieel en ondersteunende apparatuur, betreft dit geen
gemakkelijke opgave en heeft dit zijn invloed gehad op de inzetbaarheid van de F-35.
Inmiddels heeft de Nederlandse Luchtmacht verschillende maatregelen genomen om de
inzetbaarheid van de F-35 te vergroten. Zo is er structureel nauw overleg met het
F-35 programma en de Amerikaanse overheid om de beschikbaarheid van het voornoemde
materieel en ondersteunende apparatuur te vergroten. Ook wordt onderzocht hoe met
industriële partners de doorlooptijden van onderhoud kunnen worden verkleind. De Kamer
is hierover geïnformeerd middels de laatste twee voortgangsrapportages project Verwerving
F-35 (Kamerstukken 26 488, nr. 473 en 476). Verder zal het afstoten van de F-16 ten behoeve van Oekraïne aan het einde van
dit jaar en de omscholing van het laatste deel van het personeel tevens een positieve
invloed hebben op de inzetbaarheid van de F-35.
Vraag 11
Zijn de inzichten uit het RUSI-rapport betrokken bij de A-brief «Programma doorontwikkeling
F-35» (Kamerstuk 26 488, nr. 475)? Op welke wijze is dat gebeurd, en zo niet, hoe gaat u dat alsnog doen, aangezien
deze brief aan de Kamer twee maanden voor het uitbrengen van het RUSI- rapport werd
verzonden?
Antwoord 11
De keuze om de doorontwikkeling van de F-35 in een programmatische aanpak vorm te
geven staat los van het RUSI-rapport. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat de doorontwikkeling
van dit vliegtuig niet zelfstandig door Nederland wordt uitgevoerd, maar gezamenlijk
met de partnerlanden in het F-35 programma. Onder leiding van het F-35 Joint Program Office (JPO) wordt de F-35 doorontwikkeld volgens de methodiek van Continuous Capability Development and Delivery (C2D2). Deze methodiek beoogt snel in te spelen op nieuwe dreigingen en technologische
ontwikkelingen. Inzichten uit het RUSI-rapport kunnen wel relevant zijn voor het stellen
van prioriteiten voor air power en in de doorontwikkeling van de F-35, en zullen door Defensie worden meegenomen
bij het bepalen van de Nederlandse inbreng in het internationale programma.
Vraag 12
Wat betreft de doorontwikkeling van de F-35 raamt u 5,8 miljard euro voor de komende
dertig jaar en geeft u aan taakstellend te kunnen blijven, terwijl de Amerikanen onder
druk van de Amerikaanse Rekenkamer de Block 4-upgrade een losstaand programma (Major
Acquisition Program) maken en er zorgen zijn over de haalbaarheid voor 2030; hoe verhoudt
zich dit tot de eerdergenoemde A brief «doorontwikkeling F-35»?
Antwoord 12
De situatie in de Verenigde Staten is anders dan hier in Nederland. Het Amerikaanse
F-35 JPO is leidend in het programmamanagement van de doorontwikkeling van de F-35,
en binnen de genoemde C2D2 methodiek worden kleinere en grote updates ontwikkeld en
geïmplementeerd. De genoemde Block 4 upgrade omvat meerdere verbeteringen en wordt
nu inderdaad op advies van de Amerikaanse Rekenkamer als een subprogramma van het
grotere F-35 programma aangestuurd. Daarmee komt er in de Verenigde Staten aanvullend
toezicht op het verloop van deze upgrade wat zal leiden tot meer transparantie. Ook
voor de informatievoorziening aan de Kamer heeft dit positieve gevolgen.
Het programma doorontwikkeling F-35 omvat echter meer dan alleen de grote Block 4
upgrade: er zijn ook diverse kleinere upgrades die uit het programma-budget worden
gefinancierd, en met de voorgenomen programmatische aanpak ontstaat een completer
beeld wat de doorontwikkeling van het wapensysteem op de lange termijn kost. Verder
biedt een overkoepelende programma-aanpak meer flexibiliteit om in te spelen op nieuwe
ontwikkelingen, bijvoorbeeld als specifieke upgrades worden versneld of vertraagd.
Vraag 13
Kunt u uitleggen welke afwegingen u heeft gemaakt om de breed gesteunde motie Boswijk
en Van Dijk (Kamerstuk 36 410 X, nr. 76) niet uit te voeren, maar in hetzelfde tijdsbestek wel de A-brief «doorontwikkeling
F-35» aan de Kamer te sturen?
Antwoord 13
De aangenomen motie van Boswijk en Van Dijk betrof de behoeftestelling voor de oprichting
van een tankbataljon. Echter, aan deze motie kan Defensie op dit moment geen invulling
geven omdat binnen de afspraken van het Defensiematerieelproces (DMP) het niet toegestaan
is een A-brief te versturen zonder financiële dekking op de begroting. Na het opstellen
van de begroting 2025, kunnen projecten aanvullend op de Defensienota 2022 worden
gestart.
Defensie volgt vanwege de internationale aspecten van het programma «Doorontwikkeling
F-35» niet de standaardfasering van Defensie Materieelproces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 431). De brief over de doorontwikkeling van de F35 is daarom geen A-brief maar een programmabrief.
De Kamer zal jaarlijks worden geïnformeerd over de voortgang en de mate waarin verplichtingen
worden aangegaan. De uitgaven voor deze doorontwikkeling worden financieel gedekt
vanuit het investeringsprogramma.
Vraag 14
Onderschrijft u de visie van het RUSI-rapport dat kritisch is over de doctrinaire
rol van de Nederlandse Luchtmobiele Brigade binnen het Commando Landstrijdkrachten?
Waarom?
Antwoord 14
De NAVO vraagt naast zware capaciteiten ook om snel inzetbare (lichte) eenheden die
over grote afstand verplaatst kunnen worden, zoals de Allied Response Force. Bij de inzet van snel inzetbare eenheden zoals de Luchtmobiele brigade (of het Korps
Mariniers) wordt, zoals bij elke capaciteit, doctrinair rekening gehouden met zowel
de operationele voordelen als de kwetsbaarheden. Naast verplaatsen via de lucht vergroten
we daarom de inzetmogelijkheden van de brigade door ook de grondmobiliteit te verbeteren
o.a. met het nieuwe luchtmobiele voertuig.
Vraag 15
Om de impact van de bevindingen van het RUSI-rapport over de richting die Nederlandseair power op zou moeten gaan te beoordelen, is het cruciaal dat de Kamer een goed beeld heeft
van hoe het luchtoptreden randvoorwaardelijk is voor met name het land of maritieme
optreden; kunt u dat toelichten?
Antwoord 15
Het optreden van de krijgsmacht en het veranderende karakter van oorlogsvoering vereisen
in toenemende mate gesynchroniseerde en geïntegreerde effecten uit alle domeinen.
Het luchtdomein kan derhalve een versterkend effect hebben op de effecten in het land-
of maritieme domein. Het luchtoptreden onderscheidt zich door de karakteristieken
«hoogte», «snelheid» en «bereik». Hierdoor dragen activiteiten in het luchtdomein,
naast dat deze zelfstandig kunnen bijdragen aan het behalen van strategische, operationele
en tactische effecten, ook significant bij aan de versterking van effecten in zowel
het land- alsook het maritieme domein. Uit recente conflicten blijkt dat het luchtoptreden,
vooral in de eerste fase van een conflict, cruciaal is voor het behalen en behouden
van luchtoverwicht (control of the air). Met dit luchtoverwicht neemt de vrijheid van handelen in het land- en maritieme
domein sterk toe waarmee het optreden op land en op zee effectiever wordt. De huidige
oorlog in Oekraïne laat zien dat het niet beschikken over luchtoverwicht aan beide
kanten kan bijdragen tot een statisch conflict waarin beide partijen zeer beperkt
zijn in hun vrijheid van handelen.
Vrijwel elke vorm van militair optreden begint bij een goed beeld van de omgeving.
Door de bolling van het aardoppervlakte is het sensorbereik van schepen en landsystemen
beperkt. Middels het uitvoeren van Intelligence, Surveillance en Reconnaissance (ISR) taken, vergoot luchtoptreden het beeld voor schepen en landoptreden. Het luchtoptreden
draagt binnen het maritieme domein bijvoorbeeld bij aan het detecteren en identificeren
van doelen (o.a. vijandelijke vlootverbanden of onderzeeërs), het doorgeven van doelinformatie
om deze aan te grijpen of het zelf aangrijpen van dergelijke doelen middels de inzet
van eigen wapens. Dit noemen we Anti Surface Warfare (ASuW) en Anti Submarine Warfare (ASW); het laatste is tevens cruciaal in de bescherming van het eigen vlootverband.
De karakteristieken «snelheid» en «bereik» maken het ook mogelijk om snel mensen,
materieel en voorraden over grote afstanden te verplaatsen; ook op land of tussen
land en schepen. Dit omdat personeel, materieel of voorraden snel nodig zijn voor
het gevecht ter plaatste, of voor de afvoer vanaf de gevechtslocatie. Tevens draagt
gewapende inzet van luchtwapensystemen direct bij aan het uitschakelen van vijandelijke
eenheden op het gevechtsveld om doorbraken binnen het landdomein te bewerkstelligen
of eigen landeenheden te beschermen tegen aanvallen van vijandelijke eenheden. Ten
slotte wordt het luchtdomein ook breed gebuikt door (onbemenste) middelen van zowel
maritieme als landsystemen. Een luchtruim waarvan vrij gebruik gemaakt kan worden
moet bevochten worden en continu bevochten blijven om te behouden. Dus met (tijdelijk
en plaatselijk) luchtoverwicht wordt en blijft de 3e dimensie een essentieel domein voor alle overige domeinen.
Vraag 16
Kunt u conceptueel uitleggen hoe de air-component de randvoorwaardelijk taken uit dient te voeren en welke Nederlandse luchtcapaciteiten
daar cruciaal en van minder belang voor zijn?
Antwoord 16
De Nederlandse luchtmacht beschikt over verschillende luchtwapensystemen die, de in
de beantwoording van vraag 15 benoemde taken, kunnen uitvoeren. De meeste luchtwapensystemen
kunnen één of meerdere van deze taken uitvoeren. Verschillen zijn te onderscheiden
door o.a. afstanden, gewicht dat deze systemen mee kunnen nemen, mate van bescherming
tegen aanwezige dreigingen en specifieke bewapening om doelen aan te grijpen in het
land- of maritieme domein. Al deze luchtwapensystemen zijn cruciaal voor de ondersteuning
van het land- en maritieme optreden; een aantal maken geïntegreerd deel uit van het
operationele concept van een vlootverband of van Air Maneuver binnen het landdomein.
Vraag 17
Over de aanschaf van vier extra MQ-9 Reapers heeft het lid Tuinman eerder al schriftelijke
vragen gesteld en in dit RUSI-rapport komt wederom een kritisch geluid over deze aanschaf
in het kader van de huidige gebezigde NAVO-scenario’s, dat leidt tot de vraag of u
het advies om de vier extra toestellen te annuleren overneemt en zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Zoals opgenomen in de beantwoording van de eerdere schriftelijke vragen van het lid
Tuinman (Kamerstuk ah-tk-20232024, nr. 911) blijft de MQ-9 onderdeel van de krijgsmacht welke meer en meer zal bestaan uit onbemenste
systemen. Defensie beschikt met uiteindelijk acht MQ-9 toestellen over een Airborne Intelligence, Surveillance and Reconnaissance (ISR) capaciteit die in staat is gelijktijdig op twee assen, boven land en boven
zee, hoogwaardige informatie te verzamelen. Het uitbreiden en versterken van de huidige
MQ-9 Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial System (MALE UAS) capaciteit draagt bij aan het vermogen van Defensie om Informatie Gestuurd
Optreden mogelijk te maken en geeft invulling aan het door Nederland geaccepteerde
NAVO Air capability target ten aanzien van Joint ISR-capaciteit. Zo draagt de MQ-9 momenteel
bij aan Air Shielding operaties aan de NAVO Oostflank. Door langs de grens van het NAVO-grondgebied en
over internationale wateren te vliegen, verzamelt de MQ-9 inlichtingen die bijdragen
aan het opbouwen van een accuraat situationeel beeld.
Vraag 18
Deelt u de mening van het RUSI-rapport dat lucht- en raketverdediging in eerste aanleg
bij de hoogste NAVO-commandant moet worden neergelegd, gezien het feit dat Nederland
naast NAVO artikel 5, de bondgenootschappelijke verdediging, ook een verantwoordelijkheid
in NAVO artikel 3, resilienceheeft?
Antwoord 18
De NAVO heeft een geïntegreerde lucht- en raketverdediging (Integrated Air and Missile Defence, IAMD) om het NAVO-verdragsgebied te beschermen tegen luchtdreigingen. Daarbij werken
bondgenoten nauw samen om hun nationale luchtverdedigingssystemen geïntegreerd te
laten optreden. Omdat luchtverdedigingscapaciteiten hoog technologisch en kostbaar
zijn, en daarom relatief schaars, moeten keuzes worden gemaakt in te verdedigen locaties.
Met het oog op deze keuzes bepalen bondgenoten in overleg met de NAVO welke luchtverdedigingscapaciteiten
zij beschikbaar kunnen stellen aan de NAVO. De NAVO bepaalt vervolgens waar en hoe
deze capaciteiten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Daarbij speelt mee of het bondgenootschap
zich in vredes-, crisis- of conflicttijd bevindt, omdat SACEUR verschillende bevoegdheden
heeft in de verschillende fasen. In geval van een crisis of conflict kan besloten
worden om SACEUR meer bevoegdheden te geven. Het is belangrijk dat NAVO’s luchtverdedigingscapaciteiten
aansluiten op deze NAVO-systematiek. Nederland kiest er voor te investeren in schaarse
luchtverdedigingsmiddelen.
Vraag 19
Hoe komt het dat grondgebonden lucht- en raketverdediging in Nederland onderdeel uitmaakt
van de Landmacht, maar qua optreden onder de Luchtmacht wordt geschaard?
Antwoord 19
In 2011 heeft Defensie er met de oprichting van het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigings
Commando (DGLC) voor gekozen om alle grondgebonden luchtverdedigingseenheden onder
te brengen in één eenheid, onder Single Service Management van het Commando Landstrijdkrachten. De eenheid is gevuld met landmacht, luchtmacht
en marine personeel. Dit is een bedrijfsvoeringskeuze.
Verschillende landen doen dit op een andere manier. Zo zijn bijvoorbeeld Amerikaanse
PATRIOT-eenheden ingedeeld bij de landmacht en Duitse PATRIOT-eenheden bij de luchtmacht.
Beide zijn even effectief en kunnen bij inzet zowel landmacht- als luchtmachteenheden,
objecten en gebieden beschermen volgens de eisen en procedures die NAVO voorschrijft.
Vraag 20
Onderschrijft u de conclusie van een ander RUSI-artikel «Requirements for the Command
and Control of the UK’s Ground-Based Air Defence», dat specifiek ingaat op hoe grondgebonden
luchtverdedigingssystemen (sensor, shooter en C2) dieper en beter moeten worden geïntegreerd
in het gemeenschappelijk optreden? In hoeverre bent u daarover in gesprek met de Landmacht?3
Antwoord 20
Defensie onderschrijft de dreigingsontwikkeling en de daaruit voortvloeiende operationele
noodzaak voor meer integratie van systeemcomponenten in de grondgebonden luchtverdedigingsketen.
De uitdagingen die het artikel beschrijft zijn ook herkenbaar. Defensie probeert waar
mogelijk belemmeringen vanuit de industrie voor meer integratie te doorbreken, bijvoorbeeld
door initiatieven hiervoor binnen de NAVO en de Europese Defensie-industrie te steunen
en door specifieke eisen op te nemen in materieelprojecten. Een voorbeeld daarvan
is de integratie van de Nederlandse Multi Missie Radar in het NASAMS-wapensysteem.
Doctrine ontwikkeling en behoeftestellingen van grondgebonden luchtverdedigingssystemen
vindt plaats onder regie van de Landmacht via het Joint Kenniscentrum Grondgebonden
Lucht- en Raketverdediging, in nauwe samenwerking met de warfare centers van Landmacht, Luchtmacht en Marine. De ontwikkelingen binnen de NAVO in het algemeen
en bij onze strategische partners in het bijzonder worden hierbij nauwlettend gevolgd.
Vraag 21
Klopt het dat de MQ-9 Reapers nog steeds niet volwaardig kunnen trainen in verband
met AVG-wetgeving? Hoe zit dat voor de F-35, NH-90 en satellietcapaciteit?
Antwoord 21
De Commissie Brouwer heeft geconcludeerd dat de krijgsmacht klem zit tussen bestaande
kaders en nieuwe dreigingen en dat dit vraagt om aanpassing van de bestaande kaders.
Zonder grondslag is het verwerken van persoonsgegevens – onvermijdelijk in de informatieomgeving
– niet rechtmatig. Onder coördinatie van de CIO is een informatiegestuurd optreden
(IGO) wasstraat ingericht werkende oplossingen te ontwikkelen voor de ontwikkeling
van IGO. Dit betreft zowel het optimaliseren binnen huidige kaders als structurele
oplossingen in wet- en regelgeving. Op dit moment wordt onderzocht of, bijvoorbeeld
in een Wet op de Gereedstelling, een grondslag kan worden gecreëerd met voldoende
waarborgen voor privacy.
Vraag 22
Wat is de reden om juist voor het Nederlandse air power rapport een buitenlandse denktank te selecteren, gezien het feit dat de overige domeinrapporten
over het algemeen door The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) zijn uitgevoerd?
Antwoord 22
De keuze voor het Royal United Services Institute (RUSI) is gebaseerd op selectiecriteria in het reguliere aanbestedingsproces van
Defensie.
Vraag 23
Vindt u een eigenstandige Nederlandse kennis- en onderzoekpositie op het gebied van
militaire expertise cruciaal in de veranderende tijden van nu? Vindt u de huidige
kennis en expertise op het gebied van de militaire domeinen in het kennis-ecosysteem
voldoende of moet Nederland daar specifiek in gaan investeren?
Antwoord 23
Een Nederlandse Defensie-specifieke kennisbasis is cruciaal. Deze wordt primair opgebouwd
bij de strategische kennispartners TNO, NLR en Marin. Andere nationale en internationale
onderzoeksinstituten voeren ook onderzoek uit voor Defensie, waaronder HCSS en Clingendael.
Het kabinet hecht waarde aan het verder opbouwen van de kennisbasis met betrekking
tot alle militaire domeinen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie -
Mede namens
G.P. Tuinman, staatssecretaris van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.