Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op van het lid Abassi over het bericht ‘Omwonenden Stampersgat: “Parkeerruzie leidde tot doodschieten Hamza (25)”’
Vragen van het lid El Abassi (DENK) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Omwonenden Stampersgat: «Parkeerruzie leidde tot doodschieten Hamza (25)»» (ingezonden 17 juli 2024).
Antwoord van Minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 8 augustus 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Omwonenden Stampersgat: «Parkeerruzie leidde tot doodschieten
Hamza (25)»»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Voert de politie gerichte gesprekken over verantwoordelijk wapenbezit met mensen die
bij (buren)ruzies betrokken zijn en waarvan het bekend is dat ze wapenbezitters zijn?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Wapens zijn op grond van de Wet wapens en munitie verboden. Alleen met een wapenvergunning
(waaronder wapenverlof en omgevingsvergunning jachtactiviteit) of vrijstelling is
het toegestaan om vuurwapens te houden. Reeds bij geringe twijfel of het niet voldoen
aan vergunningsvoorwaarden wordt een aanvraag voor een wapenvergunning geweigerd dan
wel een vergunning van een bestaande wapenvergunninghouder ingetrokken. Geringe twijfel
kan er uit bestaan dat er signalen zijn dat iemand psychisch niet stabiel is.
De politie heeft bij elke (jaarlijkse) verlenging van een wapenverlof of omgevingsvergunning
jachtgeweeractiviteit (voorheen: jachtakte) persoonlijk contact met de vergunninghouder.
De wapenvergunninghouder dient bij dat jaarlijks contact ook het inlichtingenformulier
(WM32) in te leveren waarin verklaard wordt of er omstandigheden zijn die een rol
kunnen spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de persoon van de wapenvergunninghouder.
Tevens dient de vergunninghouder drie referenten op te geven die voor vragen door
de politie benaderd kunnen worden. Daarnaast bezoekt de politie een wapenvergunninghouder
minimaal eens per 3 jaar thuis. Daarbij wordt gecontroleerd of voldaan wordt aan verschillende
vergunningsvoorwaarden, zoals het veilig opbergen van de wapens en munitie in een
kluis. Bij vergunninghouders die 25 jaar of jonger zijn wordt deze thuiscontrole ieder
jaar uitgevoerd.
Incidenten, waaronder (buren)ruzies, waar de politie bij betrokken raakt worden ambtshalve
in de politie-systemen verwerkt. Meldingen waar wapenvergunninghouders bij betrokken
zijn worden automatisch bij de betreffende politie-eenheid gemeld. Als de melding
hiertoe aanleiding geeft, wordt nader onderzoek ingesteld of zo nodig meteen overgegaan
tot intrekking van de vergunning en het in bewaring nemen van eventueel aanwezige
vuurwapens.
Vraag 3 en 4
Weet u of de aanleiding voor de moord wordt onderzocht als een «eenvoudige parkeerruzie»
zoals de Telegraaf berichtte, of dat er ook onderzoek wordt gedaan naar de racistische
en discriminerende denkbeelden van de verdachte die hij veelvuldig heeft uitgesproken
op X?
Was de verdachte bekend bij politie en/of justitie vanwege zijn radicale politieke
standpunten? Zo nee, hoe kan het dat iemand die openbaar aangesloten is bij een Europese
vereniging van wapenbezitters zulke radicale uitspraken onder eigen naam kan maken
(zoals: «Het merendeel van de mensheid en geen enkele moslim is te vertrouwen» en
«Is de beweging van moslims naar mars al ingesteld?») en totaal onder de radar weet
te blijven?2
Antwoord 3 en 4
Het schietincident is een groot drama, in de eerste plaats voor de nabestaanden van
het slachtoffer, maar ook voor de gemeenschap in en buiten Stampersgat. Daarom dient
het ook goed onderzocht te worden. Het strafrechtelijk onderzoek wordt door de politie
uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en is nog in volle
gang. Ik wil benadrukken dat, zoals gebruikelijk in strafrechtelijke onderzoeken,
rekening wordt gehouden met alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Ik kan
niet ingaan op dit lopende strafrechtelijke onderzoek. Te zijner tijd zal de rechter
vonnis wijzen en zal duidelijk worden hoe naar deze zaak gekeken moet worden. Ik wil
hierbij nog wel wijzen op het persbericht van het openbaar ministerie.3 Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Hoe wordt er besloten of er onderzoek moet worden gedaan naar racisme en discriminatie
als potentiële motieven bij dit soort misdrijven? Kan bijvoorbeeld een standaardtoets
worden ingesteld bij een misdrijf waarbij het slachtoffer afkomstig is uit een etnische
of religieuze minderheid?
Antwoord 5
Het Openbaar Ministerie spreekt van een commuun delict met een discriminatieaspect
indien bijvoorbeeld sprake is van delicten als mishandeling, openlijke geweldpleging,
eenvoudige belediging, bedreiging, opruiing, vernieling, brandstichting of doodslag
waarbij een discriminatieaspect ex artikel 137c Sr als motief of aanleiding heeft
gespeeld, of gebruikt is om het delict indringender te plegen. Dit zijn zogenoemde
codis-feiten.4 De politie en het Openbaar Ministerie zijn in beginsel verplicht om bij dergelijke
feiten opsporingsonderzoek te verrichten.
De politie onderzoekt bij een aangifte of melding van een commuun delict of er sprake
is van eventuele discriminatie-aspecten. De politie en het Openbaar Ministerie zijn
alert op dergelijke aspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als
discriminerend worden aangemerkt. In de aangifte of het proces-verbaal moeten de omstandigheden
van het voorval die kunnen wijzen op een discriminatie-aspect expliciet worden vermeld.
Als er bij een gepleegd strafbaar feit een indicatie is van een mogelijk discriminatieaspect,
dan zal dit vanzelfsprekend worden meegenomen in het onderzoek.
In de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie is vastgelegd dat wanneer
sprake is van een commuun delict met een discriminatieaspect dit in het requisitoir
van de officier van justitie moet worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid
in de strafeis moet worden betrokken.5
Vraag 6, 7, 8 en 9
Bestaat er volgens u een onderscheid tussen «islamhaat» en «moslimhaat»?
Bent u ervan bewust dat Nederlandse moslims «islamhaat» en «moslimhaat» op identieke
wijze ervaren? Wat zegt dat volgens u over dit grotendeels arbitraire onderscheid
tussen deze twee concepten?
Bent u het eens dat veel mensen wegkomen met dit soort islamhaat onder het mom van
«religiekritiek» terwijl moslims er regelmatig mee geconfronteerd worden?
Mag een burger onder het mom van religiekritiek zeggen: «Wil de islam in de toekomst
nog een levenskans hebben, zal ze zich heel erg snel moeten matigen» zonder dat dit
als bedreigend ervaren hoeft te worden door moslims? Zo ja, wat vindt u ervan dat
deze uitspraak ook op X is gedaan door de verdachte uit de onderhavige casus? Zo nee,
kunt u dan verhelderen waar de grens van religiekritiek dan ligt?
Antwoord 6, 7, 8 en 9
Laat ik voorop stellen dat ik haat, zowel jegens personen als jegens een godsdienst,
verwerpelijk vind en niet constructief acht voor een weerbare en veerkrachtige samenleving.
Er bestaat juridisch gezien een onderscheid tussen negatieve uitlatingen over een
godsdienst en over zijn aanhangers. Godsdienstkritiek kan voor aanhangers van die
godsdienst als zeer kwetsend en grievend worden ervaren. Echter, dat een uiting kwetsend
en grievend is voor een bepaalde groep mensen, maakt een uiting nog niet strafbaar
op grond van groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie
of geweld (artikel 137d Sr). Het kan op grond van die artikelen strafbaar zijn om
negatieve uitingen over een groep mensen wegens hun godsdienst te doen, of aan te
zetten tot haat, discriminatie of geweld tegen personen wegens hun godsdienst. Dat
kan niet worden gelijkgesteld met negatieve uitingen over een godsdienst. Kortom,
kritiek op een godsdienst is in Nederland toegestaan en wordt beschermd onder de vrijheid
van meningsuiting. Tegelijkertijd biedt de vrijheid van meningsuiting geen vrijbrief
voor het discriminatoir beledigen van of haatzaaien tegen personen of groepen vanwege
hun religie. De vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt en wordt in wetgeving
begrensd.
Ik kan niet ingaan op de beoordeling van concrete uitingen, zeker niet indien deze
onderdeel uitmaken van een lopend strafrechtelijk onderzoek. De beoordeling van de
strafbaarheid van uitingen is aan het Openbaar Ministerie en de rechtspraak.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.