Schriftelijke vragen : De toelating tot de re-integratiefase van de levenslanggestrafte heer Baybasin
Vragen van het lid Van Meijeren (FvD) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Rechtsbescherming) over de toelating tot de re-integratiefase van de levenslanggestrafte heer Baybasin (ingezonden 25 juli 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het advies d.d. 23 januari 2023 van het Adviescollege levenslanggestraften
(ACL) omtrent de zaak Baybasin? Zo ja, hoe beoordeelt u dat advies?
Vraag 2
Bent u bekend met het besluit d.d. 14 juli 2023 van uw voorganger naar aanleiding
van het voornoemde advies? Zo ja, hoe beoordeelt u dat besluit?
Vraag 3
Erkent u dat de verplichting om naar aanleiding van het voornoemde besluit re-integratiedoelen
op te stellen en deze vast te leggen in een geactualiseerd detentie- en re-integratieplan
(D&R-plan) primair rust op de vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting
waar betrokkene verblijft? Heeft de vestigingsdirecteur reeds aan deze verplichting
voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u het geactualiseerde D&R-plan?1
Vraag 4
Kunt u nagaan wat de voortgang is van de re-integratiefase? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, hoe beoordeelt u de voortgang?
Vraag 5
Bent u bekend met de «Rapportage Mentor PIW» d.d. 7 november 2023 inzake betrokkene?
Zo ja, hoe beoordeelt u de inhoud van deze rapportage?
Vraag 6
Klopt het dat betrokkene tot op heden niet is gestart met de activiteit «leren omgaan
met de toegenomen digitalisering in de samenleving, zoals internet, digitaal betalingsverkeer,
en de daarbij behorende vaardigheden»? Klopt het dat betrokkene zelf uitsluitend gewenst
gedrag vertoont en zich welwillend opstelt om te starten met de re-integratiefase,
maar dat hem de mogelijkheden en middelen daartoe onthouden worden? Zo nee, hoe verhoudt
zich dat tot de voornoemde rapportage? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat betrokkene
zo spoedig mogelijk de beschikking krijgt over de mogelijkheden en middelen om te
starten met de re-integratieactiviteit(en)?
Vraag 7
Hoe beoordeelt u dat betrokkene overeenstemming heeft bereikt met een ander Europees
land, over rechtmatig en veilig verblijf in dat andere land? Heeft u er begrip voor
dat dat andere land aan deze afspraak de voorwaarde heeft verbonden, dat betrokkene
de naam van dat land pas bekend zal maken nadat hij daar gearriveerd is? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 8
Bent u bekend met de brief d.d. 28 november 2023 van uw voorganger aan de raadsvrouw
van betrokkene, waarin hij laat weten het concrete voorstel van betrokkene tot een
snel vertrek naar een ander land niet te aanvaarden? Hoe is uw voorganger tot de conclusie
gekomen dat het voorstel «in deze fase van de tenuitvoerlegging van de detentie te
vroeg komt»? Hoe verhoudt zich dit tot het besluit d.d. 14 juli 2023, waarin betrokkene
juist wordt opgeroepen om te komen tot een concreet voorstel ten aanzien van zijn
vertrek? In welke fase zou een dergelijk voorstel naar uw oordeel wel opportuun zijn?
Zijn er behalve het tijdstip, nog andere bezwaren tegen het concrete voorstel?
Vraag 9
Bent u het eens met de opvatting van het ACL «dat het ontbreken van rechtmatig verblijf
geen beletsel kan en mag zijn voor toelating tot de re-integratiefase en effectieve
deelname aan re-integratieactiviteiten, waaronder (begeleid) verlof» en «dat betrokkene
vanuit detentie zou kunnen starten met (begeleid) verlof, mits er geen sprake is van
contra-indicaties anders dan zijn verblijfstatus»?
Vraag 10
Erkent u dat het enkele feit dat betrokkene gehouden is aan de afspraak om de naam
van het andere land pas op een later moment bekend te maken, geen reden mag zijn om
de toelating tot de re-integratiefase op te schorten of te beperken? Zo nee, hoe verhoudt
zich dat tot artikel 3 van het EVRM, nu dat zou betekenen dat «the prospect of release»
voor betrokkene feitelijk ontbreekt?
Vraag 11
Nu een hoge functionaris uit een ander (voor Nederland betrouwbaar) Europees land
heeft toegezegd betrokkene bij zijn vertrek uit Nederland te kunnen begeleiden naar
het land van bestemming en daar zijn rechtmatige en veilige verblijf te kunnen garanderen,
waarom hecht u er dan zo aan om op voorhand al te weten welk land dit precies is?
In welke mate zouden de re-integratiedoelen die gericht zijn op Nederland, wezenlijk
verschillen van de re-integratiedoelen die gericht zijn op een ander Europees land?
Is het «leren omgaan met de toegenomen digitalisering in de samenleving, zoals internet,
digitaal betalingsverkeer en de daarbij behorende vaardigheden», wezenlijk anders
ten aanzien van verschillende Europese landen?
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat uit een eerste onderzoek is gebleken dat er geen indicaties
zijn voor mogelijke veiligheidsrisico’s tijdens een verlofsituatie? Zo ja, waarom
heeft u het advies om betrokkene verlof te verlenen als re-integratieactiviteit niet
opgevolgd?
Vraag 13
Erkent u dat, door de onwil van uw ministerie om medewerking te verlenen aan vertrek
naar een voor Nederland betrouwbaar land van opvang dat heeft toegezegd alles daaromtrent
te zullen faciliteren, alsook de door uw ministerie erkende onmogelijkheid voor de
heer Baybasin om zonder gevaar voor eigen leven terug te keren naar zijn land van
herkomst, te weten Turkije, u de heer Baybasin hiermee in een patstelling plaatst?
Vraag 14
Is er tussen de Nederlandse overheid en de Turkse overheid contact geweest omtrent
de zaak Baybasin in het algemeen, of de re-integratie in het bijzonder? Zo ja, kunt
u een overzicht verstrekken van alle contacten die hierover hebben plaatsgevonden,
de aard en inhoud van die contacten en de personen of organisaties die bij deze contacten
betrokken zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
Vraag 15
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Indieners
-
Gericht aan
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid -
Indiener
Gideon van Meijeren, Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.