Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 583 Wijziging van het voorstel van wet houdende wijziging van de Penitentiaire beginselenwet in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van het bij koninklijke boodschap van 3 juni
2023 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Penitentiaire beginselenwet
in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens
detentie (Kamerstukken 2023/24, 36 372, nr. 22). Deze wijziging is noodzakelijk omdat dat voorstel in zijn huidige vorm bepalingen
bevat die niet in overeenstemming zijn met hoger recht, te weten de Grondwet, het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het recht van de Europese Unie. Dit
betekent dat de regering het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet
in zijn huidige vorm niet voor haar rekening kan nemen. De regering vindt het echter
van groot belang dat de in dat wetsvoorstel opgenomen maatregelen voor het tegengaan
van voortgezet crimineel handelen in detentie zo snel mogelijk worden gerealiseerd.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet daarom in een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel
tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet teneinde ervoor te zorgen dat de
bepalingen van dat wetsvoorstel in overeenstemming zijn met hoger recht. Vanwege dit
bijzondere karakter van het wetsvoorstel is afgezien van formele consultatie.
2. De aanleiding voor het onderhavige wetsvoorstel
De regering heeft het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet
vorig jaar ingediend na een uitgebreide verkenning van de juridische mogelijkheden
en kaders voor aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens
detentie. Het advies van de Afdeling advisering van Raad van State over het wetsvoorstel1 heeft vervolgens aanleiding gegeven om in de memorie van toelichting nog verder in
te gaan op de verhouding van de voorgestelde maatregelen tot het constitutioneel kader
waarin die maatregelen zijn ingebed. Ook is het wetsvoorstel naar aanleiding van het
advies nog meer in lijn gebracht met de ook door de Raad van State aangehaalde jurisprudentie
van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over detentie en maatregelen in bijzondere
detentieregimes. In deze rechtspraak komt ook het belang van een individuele belangenafweging,
ook in het geval dat beperkende maatregelen het gevolg zijn van de plaatsing in een
bepaald regime, pregnant tot uitdrukking. Om die reden is in de memorie van toelichting
nader ingegaan op de verhouding van de generieke maatregelen tot het uitgangspunt
van een individuele belangenafweging en is de noodzaak en proportionaliteit van de
maatregelen nader onderbouwd.
Ter gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer hebben
verschillende Kamerleden aangegeven dat de maatregelen voorzien in het wetsvoorstel
nog niet ver genoeg gingen. Deze leden hebben in dit licht een aantal amendementen
ingediend, die betrekking hebben op het maken van audiovisuele opnamen van een bezoek
van de rechtsbijstandverlener aan een gedetineerde in de extra beveiligde inrichting
(EBI) en afdeling intensief toezicht (AIT) en het houden van auditief toezicht op
gesprekken tussen een rechtsbijstandsverlener en die gedetineerde.2 Ook is een amendement ingediend dat betrekking heeft op bezoek- en telefoonrechten
van gedetineerden in de EBI en AIT.3 De Tweede Kamer heeft op 12 maart jl. met deze amendementen ingestemd.
De aangenomen amendementen hebben op een aantal punten geleid tot ingrijpende wijzigingen
van het wetsvoorstel. De introductie van vormen van auditief toezicht op gesprekken
tussen gedetineerden en rechtsbijstandverleners, is door de regering beoordeeld als
strijdig met de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
en het Unierecht. Dit vormde aanleiding het wetsvoorstel zoals dat is gewijzigd door
de aangenomen amendementen voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van
State voor een spoedadvies.4 De Raad van State is in zijn advies ingegaan op de amendementen van de leden Helder
en Ellian over auditief toezicht en daarnaast op het amendement van het lid Ellian
over het aanscherpen van het regime in de EBI en de AIT.5 De Raad van State concludeert dat de amendementen Helder en Ellian over auditief
toezicht beide een inmenging in het recht op vertrouwelijke communicatie vormen, zoals
beschermd in artikel 6 en artikel 8 EVRM. Nu deze inmenging wegens het ontbreken van
dwingende redenen niet kan worden gerechtvaardigd, concludeert de Raad van State dat
de amendementen onverenigbaar zijn met de Grondwet, het EVRM en het Unierecht.
In antwoord op de aan de Raad van State gestelde vraag onder welke condities auditief
toezicht, zoals de indieners van de amendementen voor ogen hebben, en een regeling
voor rechtmatige toegang tot gegevens die dat toezicht op zou leveren, wel mogelijk
zou kunnen zijn, formuleert de Raad van State grote twijfels of er naast de bestaande
strafvorderlijke mogelijkheden voor het afluisteren van gesprekken tussen gedetineerden
en hun advocaat, nog ruimte bestaat voor een uitbreiding van die mogelijkheden.
Wat betreft het amendement van het lid Ellian over bezoek- en telefoonrechten van
gedetineerden in de EBI en AIT met niet-geprivilegieerde contacten constateert de
Raad van State dat de formulering van dat amendement enigszins is aangepast ten opzichte
van de in het initiatiefwetsvoorstel Wet aanscherping EBI- en AIT regime van het lid
Ellian voorgestelde bepaling.6 Desondanks leidt het amendement er feitelijk nog steeds toe dat gedetineerden in
de EBI en op de AIT geen wettelijk recht meer hebben op bezoek van of telefonisch
contact met niet-geprivilegieerde contacten, doordat het in plaats van een ondergrens
een bovengrens stelt aan de duur en frequentie van het bezoek en telefonisch contact,
aldus de Raad. De Raad merkt daarom op dat het eerdere advies over het initiatiefwetsvoorstel
op dit punt onverminderd van toepassing is. In dat advies heeft de Raad erop gewezen
dat het loslaten van een ondergrens voor deze vormen van contact in strijd is met
het recht op privé en familieleven in de zin van artikel 8 EVRM. De voorgestelde bovengrens
laat bovendien weinig ruimte om maatwerk te leveren. Voldoende ruimte voor maatwerk
is niet alleen van belang vanuit een grondrechtelijk perspectief, maar ook met het
oog op een veilige tenuitvoerlegging van de detentie en verantwoorde resocialisatie.
De Raad van State adviseert daarom de ondergrens voor bezoek en telefonisch contact
te handhaven en af te zien van de voorgestelde bovengrens.
In het licht van het voorgaande voorziet het onderhavige wetsvoorstel in een aantal
aanpassingen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet
die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat de bepalingen van dat wetsvoorstel in
overeenstemming zijn met hoger recht. In de volgende paragraaf zullen deze aanpassingen
worden geschetst en zal worden ingegaan op de bepalingen van hoger recht die tot deze
aanpassingen nopen.
3. De aanpassing van het geamendeerde wetsvoorstel in het licht van grondrechtelijke
en Europeesrechtelijke eisen
De amendementen inzake auditief toezicht
De amendementen van de leden Helder en Ellian over auditief toezicht vormen, ook naar
het oordeel van de Raad van State, een inmenging in het recht op vertrouwelijke communicatie,
zoals beschermd in artikel 6 van het EVRM. Het recht op een eerlijk proces, dat is
vervat in artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 EVRM behelst het recht om zichzelf
te verdedigen en daarbij te worden bijgestaan door een raadsman. Dit volgt expliciet
uit artikel 6, derde lid, aanhef en onder c, EVRM. Artikel 17, eerste lid, van de
Grondwet biedt blijkens de totstandkomingsgeschiedenis materieel minimaal dezelfde
bescherming als artikel 6 EVRM.7 Een onderdeel van het recht op een eerlijk proces is het recht om vertrouwelijk met
een advocaat te kunnen spreken, buiten gehoorafstand van een derde. Hoewel dit recht
op vertrouwelijk overleg met een advocaat niet nadrukkelijk in artikel 6 EVRM is opgenomen,
maakt volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dit recht deel uit
van de basisvereisten voor een eerlijk proces in een democratische samenleving en
vloeit het voort uit artikel 6, lid 3 EVRM.8 Het recht op vertrouwelijk overleg met een advocaat vloeit overigens niet alleen
voort uit het recht op een eerlijk proces, maar ook uit het recht op eerbiediging
van de persoonlijke levenssfeer dat onder meer wordt beschermd door artikel 8 EVRM.9
Hierbij is ook van belang EU richtlijn 2013/48 over het recht op toegang tot een advocaat
in strafprocedures. Deze richtlijn vormt een uitwerking van artikel 47, tweede alinea,
en artikel 48, tweede lid, van het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest).
In artikel 3, derde lid, onder a, van de richtlijn is bepaald dat onder het recht
op toegang tot een advocaat ook wordt verstaan het recht om de advocaat onder vier
ogen te ontmoeten. Deze bepaling moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van
het Handvest. Dit betekent ook dat beperkingen van dit grondrecht niet verder mag
gaan dan strikt noodzakelijk (artikel 52, eerste lid, van het Handvest). Dit recht
om vertrouwelijk te overleggen met een advocaat is geïmplementeerd in artikel 45 van
het Wetboek van Strafvordering.10
Het recht op vertrouwelijk overleg met de advocaat is in onze democratische rechtsstaat
van groot belang en wordt beschermd door de Grondwet, het EVRM en het Unierecht. Een
dergelijke inmenging in dit recht – óók wanneer dat gebeurt met het oog op het beschermen
van de democratische rechtsstaat, openbare orde en veiligheid – dient zorgvuldig te
worden afgewogen. Bij het treffen van dergelijke maatregelen moet voldaan worden aan
eisen van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. Deze uitgangspunten gelden
onverkort voor de gedetineerden van wie een grote dreiging uitgaat.11 Uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat vertrouwelijk contact tussen een gedetineerde
en diens advocaat alleen in uitzonderlijke omstandigheden en op basis van een op het
individuele geval toegespitste beoordeling mag worden beperkt. Wanneer een advocaat
niet ongestoord met zijn cliënt kan overleggen en geen vertrouwelijke instructies
kan ontvangen zonder aan toezicht te zijn onderworpen, verliest zijn bijstand immers
aan nut.12
Beide amendementen bevatten een grondslag voor het opnemen van gesprekken van gedetineerden
die zijn geplaatst in de EBI of AIT en hun advocaat. Op grond van het amendement Helder
worden alle gesprekken van alle gedetineerden met hun advocaten audiovisueel opgenomen.
Op grond van het amendement Ellian worden alle gesprekken van een individuele gedetineerde
met diens advocaat opgenomen op grond van een bevel van de Minister. Het maken van
opnames van communicatie tussen een gedetineerde en diens advocaat vormt op zichzelf
al een inmenging in het recht op vertrouwelijke communicatie zoals voortvloeit uit
artikel 6 en artikel 8 EVRM.13 Uit de jurisprudentie van het EHRM kan worden opgemaakt dat bij het maken van opnames
van deze vertrouwelijke gesprekken de effectiviteit van de rechtsbijstand wordt beperkt,
omdat voor een gedetineerde en diens advocaat dit aanleiding kan vormen om hun communicatie
aan te passen. Dit wordt het «chilling effect» genoemd. Een inmenging in het recht
op vertrouwelijke communicatie met een advocaat kan alleen gerechtvaardigd zijn wanneer
sprake is van dwingende redenen voor die inmenging. Daarvan kan sprake zijn als uit
een op het individuele geval gerichte beoordeling blijkt dat er aanwijzingen zijn
voor onwettig gedrag of schending van de beroepsethiek van de advocaat of een vermoeden
van misbruik van vertrouwelijkheid en risico voor de veiligheid.14 Voor de beoordeling van een beperking is van belang in hoeverre deze gepaard is gegaan
met procedurele waarborgen. Procedurele waarborgen dragen bij aan het voorkomen van
willekeur en aan de validiteit van de wettelijke basis. Als een dergelijke waarborg
geldt onder andere de voorafgaande toetsing van de inmenging in het recht op vertrouwelijke
communicatie door een rechter in het individuele geval.15 Daarbij dient te worden afgewogen of de inmenging in het recht op vertrouwelijke
informatie opweegt tegen het nagestreefde belang.
Op grond van het Wetboek van Strafvordering bestaat de bevoegdheid om in het kader
van een opsporingsonderzoek vertrouwelijke gesprekken tussen twee of meer personen
af te luisteren en op te nemen. Deze bevoegdheid kan ook worden ingezet met betrekking
tot een advocaat, indien die als verdachte is aangemerkt. Dan kunnen ook door de advocaat
met een client gevoerde gesprekken worden afgeluisterd. In beide amendementen is de
grondslag voor het opnemen van de vertrouwelijke communicatie tussen een gedetineerde
en diens advocaat preventief van aard. De maatregel heeft in het amendement van Helder
een algemeen karakter. Enkel aan het beluisteren van de opnamen ligt een individuele
beoordeling ten grondslag. In het amendement Ellian is er wel sprake van een individuele
beoordeling nu de maatregel is gekoppeld aan de bevelsbevoegdheid van de Minister.
De maatregel wordt automatisch van kracht op het moment dat de Minister gebruik maakt
van de bevelsbevoegdheid. De maatregel is daardoor niet specifiek gericht op de vraag
of aannemelijk is dat misbruik wordt gemaakt van de vertrouwelijke communicatie tussen
de gedetineerde en diens advocaat. Dit maakt dat in beide amendementen geen sprake
is van dwingende redenen die een inmenging in het recht op vertrouwelijke communicatie
rechtvaardigen. Tevens ontbreken in beide amendementen procedurele waarborgen.
Gelet op de onverenigbaarheid van de amendementen met de Grondwet, het EVRM en het
Unierecht komen beide amendementen te vervallen in het onderhavige wijzigingswetsvoorstel.
Het amendement over het aanscherpen van het regime in EBI en AIT
Artikel 38, eerste lid, en artikel 39, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet
bepalen dat een gedetineerde het recht heeft per week gedurende ten minste één uur
op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek te ontvangen respectievelijk
gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten
de inrichting. Van deze ondergrens mag alleen worden afgeweken in door de wet bepaalde
gevallen. Het amendement van Ellian over het aanscherpen van het regime in de EBI
en AIT heeft tot gevolg dat deze ondergrens niet meer van toepassing is op gedetineerden
in de EBI en AIT. In de artikelen 40b en 40c die middels dit amendement in het wetsvoorstel
zijn gekomen wordt een bovengrens vermeld («ten hoogste»). Dit brengt met zich dat
deze gedetineerden zich niet langer kunnen beroepen op een recht om een minimaal aantal
keer bezoek te ontvangen of te telefoneren. Het amendement staat vanwege het loslaten
van de ondergrens van het recht op bezoek van of telefonisch contact met niet-geprivilegieerde
contacten op gespannen voet met artikel 8 van het EVRM.
Een inmenging in artikel 8 EVRM kan gerechtvaardigd zijn als in een wettelijke grondslag
is voorzien, deze een legitiem belang dient en met het oog daarop noodzakelijk en
proportioneel is. Een wet of regeling die de bevoegde autoriteit onbeperkte beslissingsbevoegdheid
geeft om contact toe te staan of te weigeren voldoet niet aan de eisen die het EHRM
stelt aan de kwaliteit van de wettelijke grondslag.16 Volgens het EHRM is een wettelijke grondslag alleen niet voldoende. Deze dient dusdanig
te zijn geformuleerd dat de gedetineerde wordt beschermd tegen willekeur of machtsmisbruik
door de bevoegde autoriteiten.
Het amendement stelt een bovengrens aan hoeveel bezoek en telefonisch contact is toegestaan
aan gedetineerden in de EBI en AIT. Dit kan er feitelijk toe leiden dat er geen recht
op contact met de buitenwereld meer is voor onbepaalde tijd. Bovendien biedt het amendement
geen mogelijkheid tot maatwerk in uitzonderlijke situaties, zoals de geboorte van
een kind of het (dreigende) overlijden van een familielid. Het past bij een humaan
detentieregime dat gedetineerden in die situaties (tijdelijk) meer contact met hun
naasten kunnen onderhouden, mits de veiligheid dit toelaat. Daarbij voldoet het amendement
niet aan de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de wettelijke grondslag,
nu het geen wettelijke ondergrens bevat die de gedetineerde in de EBI of AIT beschermt
tegen willekeur of machtsmisbruik. Het amendement levert daarmee strijd op met het
recht op privé en familieleven in de zin van artikel 8 EVRM en artikel 7 van het Handvest.17
Dit geeft aanleiding om in het onderhavige wijzigingswetsvoorstel eveneens te voorzien
in wijziging van de artikelen 40b en 40c, zoals deze voortvloeien uit het amendement
onder nr. 9, zodat zij geen strijd meer zullen opleveren met artikel 8 van het EVRM.
Hierbij sluit dit wetsvoorstel aan bij het uitgangspunt van het amendement Ellian
dat een inperking van de communicatiemogelijkheden voor de (in omvang relatief beperkte)
groep EBI- en AIT-gedetineerden noodzakelijk is. De plaatsing van een gedetineerde
in de EBI of AIT wordt gerechtvaardigd door de vaststelling dat van deze persoon een
bijzonder gevaar uitgaat voor de samenleving. Dit gevaar bestaat uit een gevaar voor
de openbare orde en veiligheid, verhoogd risico op ontvluchting, op ernstig voortgezet
crimineel handelen vanuit detentie of op de voortzetting van ongeoorloofde contacten
met de buitenwereld met een maatschappelijk ontwrichtend karakter. Contacten met de
buitenwereld brengen risico’s met zich mee. Inperking van de communicatiemogelijkheden
(met uitzondering van geprivilegieerde contacten), zoals ook het oorspronkelijke amendement
beoogt, is cruciaal om deze gevaren te mitigeren. Het EHRM heeft zich in zijn rechtspraak
over het Italiaanse 41bis-regime meermaals uitgesproken over de vraag of de beperkingen
die voortvloeien uit de toepassing van dat regime een inmenging in het privé en gezinsleven
vormen die in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Het EHRM verwijst in dit verband
naar de ratio van het regime. Het Hof acht daarbij onder meer relevant of de gedetineerden
er vóór de invoering van het bijzondere regime in slaagden hun positie in de criminele
organisatie te handhaven, informatie uit te wisselen met andere gevangenen en de buitenwereld,
en misdrijven te organiseren. Daarbij houdt het Hof rekening met de specifieke aard
van georganiseerde criminaliteit, waarin familierelaties vaak een sleutelrol spelen.18
Het verdient in dit verband nog vermelding dat in 2022 een Regeling model huisregels
Extra Beveiligde Inrichting/Afdeling is vastgesteld waarin vergelijkbare beperkingen
zijn vastgelegd van de contactmoment van gedetineerden in de EBI of de AIT. Zowel
de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming als
de rechtbank en het gerechtshof Den Haag hebben geoordeeld dat die regeling niet in
strijd is met het EVRM en het Kinderrechtenverdrag.19
De beperkingen van de contactmogelijkheden vinden plaats voor de duur van de plaatsing
in de EBI of de AIT. Na twaalf maanden dient het plaatsingsbesluit te worden herzien.
Indien er geen gronden meer zijn voor plaatsing de EBI of de AIT, kan er plaatsing
in een andere regime plaatsvinden waarbij andere telefoon- en bezoekregelingen gelden.
4. Financiële gevolgen en uitvoeringsgevolgen
In het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet
zijn de financiële gevolgen bekeken. In aanvulling hierop heeft dit wetsvoorstel geen
financiële gevolgen die niet binnen de begroting van de Dienst Justitiële Inrichtingen
kunnen worden gedekt.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Onderdeel A
Dit onderdeel voorziet in een redactionele correctie van artikel I, onderdeel C, van
het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet. In die bepaling
wordt gesproken over twee onderdelen die worden toegevoegd, terwijl dat er drie zijn.
Voorts is de volgorde van de drie toe te voegen onderdelen gewijzigd, zodat het onderdeel
dat verwijst naar artikel 40a van de Penitentiaire beginselenwet is geplaatst vóór
de onderdelen die verwijzen naar de artikelen 40d en 40e van de Penitentiaire beginselenwet.
Onderdelen B en C
Deze onderdelen voorzien in het vervallen van de wijzigingen die door het amendement
van het lid Helder inzake audiovisueel toezicht zijn aangebracht.
Onderdeel D
Dit onderdeel wijzigt de bij het amendement van het lid Ellian ingevoegde artikelen 40b
en 40c van de Penitentiaire beginselenwet. Overeenkomstig de bedoeling van het amendement
wordt in deze artikelen voorzien in een aanscherping van het regime in de EBI en AIT.
Ten opzichte van het amendement zijn de woorden «ten hoogste» geschrapt en is voorzien
in een mogelijkheid voor de Minister om een tijdelijke verruiming van het aangescherpte
regime toe te staan indien sprake is van bijzondere omstandigheden die een dergelijke
verruiming rechtvaardigen. Het in de artikelen 38 en 39 van de Penitentiaire beginselenwet
bepaalde minimum voor bezoek en het voeren van telefonisch contact blijft ook voor
gedetineerden in de EBI en de AIT gelden (maar de Minister kan daar op grond van de
bevelsbevoegdheid in het nieuwe artikel 40d wel van afwijken).
Voor de EBI houdt het regime in dat de gedetineerde één uur per week bezoek mag ontvangen
en éénmaal per week tien minuten één telefoongesprek mag voeren. Per bezoekmoment
mag de gedetineerde één meerderjarige bezoeker ontvangen of één minderjarige bezoeker
vergezeld door één meerderjarige bezoeker.
Voor de AIT houdt het regime in dat de gedetineerde één uur per week bezoek mag ontvangen
en driemaal per week tien minuten één telefoongesprek mag voeren. Per bezoekmoment
mag de gedetineerde twee meerderjarige bezoekers ontvangen, maar niet tegelijkertijd.
Of één minderjarige bezoeker vergezeld door één meerderjarige bezoeker.
Op deze wijze wordt een duidelijk verschil tussen EBI en AIT behouden, maar wordt
eveneens recht gedaan aan wat in normaal beveiligde inrichtingen ook het uitgangspunt
is, namelijk, één uur per week bezoek (alleen in een plus-regime bestaat de mogelijkheid
van een tweede uur bezoek). Ook wordt het aantal contactmomenten en de duur ervan
voor de AIT beperkt ten opzichte van de huidige contactmomenten zoals bepaald in de
GVM-circulaire en ten opzichte van de contactmomenten in de normaal beveiligde inrichtingen.
Voor zowel de EBI als de AIT geldt dat op het bezoek en het telefoongesprek toezicht
wordt uitgeoefend. De directeur hoeft hierbij overigens niet te bepalen dat toezicht
wordt uitgeoefend omdat dit, conform het amendement, in de wet is voorgeschreven.
Aldus vormgegeven is het aangescherpte EBI- en AIT-regime uitvoerbaar en levert het
minder druk op het personeel op. Tevens zorgt het terugdringen van het aantal contactmomenten
ervoor dat er (beter) toezicht kan worden gehouden, wat noodzakelijk wordt geacht
om vluchtgevaar te mitigeren en voortgezet crimineel handelen te voorkomen.
Voor beide regimes geldt voorts dat de Minister bij uitzondering een tijdelijke verruiming
van het aantal bezoekmomenten en telefoongesprekken en het aantal bezoekers kan toestaan
indien sprake is van bijzondere omstandigheden die een tijdelijke verruiming rechtvaardigen.
Bij dergelijk bijzondere omstandigheden moet met name worden gedacht aan gebeurtenissen
in de privésfeer van de gedetineerde. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van de geboorte
van een kind of een overlijden waarmee een tijdelijke intensivering van het contact
kan worden toegestaan. De Minister bepaalt de mate van verruiming die wordt toegestaan
en ook hoe lang die duurt. De verruiming wordt onmiddellijk beëindigd indien nieuwe
feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld signalen dat
de gedetineerde de verruiming misbruikt voor voortgezet crimineel handelen of ander
gedrag dat onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel
met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Bij ministeriële regeling
zullen nadere regels worden gesteld over de toepassing van de verruimingsbevoegdheid.
De gedetineerde kan een verzoek doen aan de Minister om een tijdelijke verruiming
toe te staan. Hierbij geldt wel dat het verzoek rauwelijks kan worden afgewezen indien
de gedetineerde bij herhaling kennelijk ongegronde verzoeken doet. Tegen een afwijzing
van een verzoek staat beroep open op grond van artikel 72 van de Pbw.
De verruimingsbevoegdheid laat de bevelsbevoegdheid van de Minister op grond van artikel 40d
onverlet.
Voor het overige bevatten de voorgestelde bepalingen geen inhoudelijke wijzigingen
van het amendement, maar nog wel enige redactionele verduidelijkingen (zo wordt gesproken
over «meerderjarige bezoekers» in plaats van «volwassen personen»).
Onderdeel E
Dit onderdeel voorziet in het vervallen van de wijzigingen die door het amendement
van het lid Ellian inzake auditief toezicht zijn aangebracht.
Daarnaast verduidelijkt dit onderdeel in het nieuwe artikel 40d van de Penitentiaire
beginselenwet dat de verruimingsbevoegdheid zoals voorzien in de nieuwe artikelen 40b
en 40c de bevelsbevoegdheid van de Minister op grond van artikel 40d onverlet laat.
Hiertoe zijn verwijzingen naar de artikelen 40b en 40c in artikel 40d, derde lid,
onderdelen d en e, opgenomen.
Artikel II
Het wetsvoorstel zal gelijktijdig met het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire
beginselenwet in werking treden. Het tijdstip van inwerkingtreding van laatstgenoemde
wetsvoorstel zal worden bepaald bij koninklijk besluit.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.