Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Podt over de behandeling van asielverzoeken van Palestijnse asielzoekers
Vragen van het lid Podt (D66) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de behandeling van asielverzoeken van Palestijnse asielzoekers (ingezonden 5 juni 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van der Burg (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 26 juni
2024).
Vraag 1
Klopt het dat er sinds de vernietiging van het besluitmoratorium door de Raad van
State op 24 april jl. nog niet is gestart met de behandeling van asielverzoeken van
Palestijnse asielzoekers?
Antwoord 1
Het klopt dat in zijn algemeenheid nog niet is gestart met de behandeling van asielaanvragen
van Palestijnse asielzoekers. Conform mijn brief van 19 december 2023,1 kan het echter mogelijk zijn dat er is beslist in individuele zaken waarin de uiterste
beslistermijn van 21 maanden is verstreken of in zaken van (staatloze) UNRWA-Palestijnen
waarin, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het besluit- en vertrekmoratorium,
al een nader gehoor was afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist
konden worden.
Vraag 2
Bent u het ermee eens dat een uitspraak van de Raad van State onverkort moet worden
uitgevoerd en dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst dus per 24 april jl. had moeten
starten met de inhoudelijke beoordeling van deze asielverzoeken?
Antwoord 2
Ik ben het er mee eens dat een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State zo spoedig en correct mogelijk moet worden uitgevoerd. Het is echter
niet ongebruikelijk dat er enige tijd wordt genomen om een uitspraak te bestuderen
en op een juiste wijze ten uitvoer te leggen. Zo ook in dit geval. Zoals ik heb aangegeven
in mijn brief van 27 mei 20242 was daarbij in dit concrete geval vereist dat actuele informatie werd verzameld over
de veiligheidssituatie in de Palestijnse gebieden, waarna daarop beleidsvorming diende
plaats te vinden inzake het landenbeleid voor de Palestijnse Gebieden.
Vraag 3
Herinnert u zich uw brief van 13 juli 2023 waarin u schrijft dat wordt aangenomen
dat United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East
(UNRWA) «in veel gevallen geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden»
in Gaza en daarom wordt «aangenomen dat UNRWA in algemene zin niet in staat kan worden
geacht de levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht»?3
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Bent u bekend met de bepaling in het VN-Vluchtelingenverdrag dat Palestijnen recht
hebben op internationale bescherming indien UNRWA die bescherming niet kan bieden?
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Deelt u de opvatting dat gezien de huidige humanitaire situatie in Gaza en de beperkte
mogelijkheden voor UNRWA om bescherming te bieden, er geen enkele Palestijn teruggestuurd
zou worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om het in behandeling
nemen van verzoeken opnieuw te vertragen?
Antwoord 5
In mijn brief van 26 juni 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het landenbeleid
inzake de Palestijnse Gebieden. Hierin heb ik aangegeven het voor Gaza inderdaad niet
aannemelijk kan worden geacht dat UNRWA in staat is om de levensomstandigheden te
bieden die stroken met haar opdracht in Gaza. Dit heeft tot gevolg voor «UNRWA-Palestijnen»
uit Gaza dat de uitsluitingsgrond artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet kan
worden tegengeworpen, en dat de vluchtelingenstatus moet worden toegekend. Daarnaast
heb ik aangenomen dat er in heel Gaza sprake is van een 15c-situatie in de hoogste
gradatie, te weten de meest uitzonderlijke situatie. Voor alle niet-UNRWA-Palestijnen
afkomstig uit Gaza betekent dit dat zij dus reeds vanwege de generieke veiligheidssituatie
te vrezen hebben voor ernstige schade als gevolg van het willekeurige geweld wat daar
plaatsvindt.
Vraag 6
Waarom bent u bij voorbaat van plan het vertrekmoratorium ook te beëindigen? Denkt
u dat Palestijnen, ongeacht reden voor afwijzing, onder artikel 3 van het EVRM teruggestuurd
kunnen worden? Zo nee, wat zou het gevolg van dit besluit dan zijn?
Antwoord 6
Een besluit- en vertrekmoratorium kan worden afgekondigd in gevallen waarin er een
plotse wijziging plaatsvindt van de situatie in een bepaald land van herkomst. Het
biedt de tijd en ruimte om informatie te verzamelen over een fluïde situatie en om
aan de hand daarvan zorgvuldig landenbeleid te formuleren.
Door het aanwenden van een besluitmoratorium wordt de beslistermijn van asielzoekers
die afkomstig zijn uit het betreffende land verlengd. Het instellen van een vertrekmoratorium
heeft tot gevolg dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit dat land die geen nieuwe asielaanvraag
indienen niet meer vertrekplichtig zijn en opnieuw recht krijgen op voorzieningen
zolang het vertrekmoratorium voortduurt. Ingevolge de Vreemdelingenwet kan een vertrekmoratorium
niet langer duren dan een jaar.
Inmiddels is voldoende duidelijk geworden wat de actuele situatie is in de Palestijnse
Gebieden en dit heeft ertoe geleid dat er ook landenbeleid is opgesteld. Er is dus
voldoende informatie om handen om zorgvuldig te kunnen beslissen in zaken van Palestijnse
asielzoekers die een asielaanvraag hebben ingediend. De vrees voor een schending van
artikel 3 EVRM zal in al deze zaken individueel beoordeeld worden. Er zal vanzelfsprekend
geen negatief besluit genomen worden indien wordt geconstateerd dat er sprake is van
een risico op een dergelijke schending in een individueel geval. Gelet op het niet
tegenwerpen van artikel 1D aan vreemdelingen die onder de reikwijdte van deze bepaling
vallen en de algehele 15c-situatie in Gaza is het overigens niet erg waarschijnlijk
dat er afwijzingen zullen zijn voor Palestijnen die uit Gaza komen. Voor zover een
aanvraag wordt afgewezen wegens de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
of omdat de betrokken asielzoeker een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft begaan, zal
veelal geen terugkeerbesluit kunnen worden genomen.
Vraag 7
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk – maar in ieder geval voor
het commissiedebat Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 juni 2024 – beantwoorden?
Antwoord 7
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.