Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Bruyning over de rechtsbescherming van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderrechter
Vragen van het lid Bruyning (Nieuw Sociaal Contact) aan de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de rechtsbescherming van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderrechter (ingezonden 27 mei 2024).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 25 juni 2024). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1996.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel van Tromp over de tekortschietende rechtsbescherming
van ouders en kinderen bij spoedverzoeken aan de kinderechter?1
Antwoord 1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Vraag 2 en 3
Deelt u de daarin neergelegde visie dat de urgentie om een spoedmaatregel te nemen
niet afdoet aan de verplichting van de kinderrechter om de genomen beslissing controleerbaar
en aanvaardbaar te motiveren, zowel ten aanzien van (i) de beslissing om zonder zitting
een beslissing te nemen en ten aanzien van (ii) de concrete feiten en omstandigheden
waarop de genomen beslissing rust?
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat de rechtsbescherming van ouders (en
kinderen) moet worden versterkt doordat wanneer beslissing is genomen zonder voorafgaande
zitting, alsnog binnen uiterlijk drie dagen een zitting moet plaatsvinden?
Antwoord 2 en 3
Diverse rapporten en adviezen hebben mij duidelijk gemaakt dat wat de jeugdbescherming
betreft verbeteringen in de rechtsbescherming van ouders en kinderen noodzakelijk
zijn. Binnen mijn ministerie wordt, in overleg met ketenpartners, onder meer gewerkt
aan een wetsvoorstel ter verbetering van die rechtsbescherming. In dat kader zijn
we ook in overleg over mogelijkheden de rechtsbescherming bij de spoedprocedure uithuisplaatsing
te verbeteren, zoals het verkorten van de wettelijke termijn van 14 dagen en het verbeteren
van de motivering. Over de contouren van het wetsvoorstel wordt uw Kamer in het najaar
van dit jaar geïnformeerd. Overigens is de termijn van 14 dagen een maximale termijn.
Ik heb begrepen dat de Rechtspraak waar mogelijk zaken eerder op zitting plaatst.
Vraag 4
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat de rechtsbescherming van ouders (en
kinderen) moet worden versterkt door toevoeging van een advocaat aan de ouders?
Antwoord 4
Op dit moment loopt er een pilot die onder meer regelt dat ouders die betrokken zijn
bij een procedure waarin een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing wordt verzocht,
aanspraak kunnen maken op kosteloze rechtsbijstand door een advocaat. De pilot loopt
tot en met 31 december 2024. In de zomer van 2024 worden de eindresultaten van de
monitoring van de pilot verwacht. Het is aan het nieuwe kabinet om te beslissen of,
en zo ja op welke wijze (kosteloze) rechtsbijstand aan ouders verder vorm moet krijgen.
Vraag 5
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat bezien vanuit de artikelen 6 en 8
van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(EVRM) het besluitvormingsproces na een spoedverzoek de in het artikel beschreven
gebreken vertoont?
Antwoord 5
Het artikel geeft een heldere weergave van verschillende aspecten van de spoedprocedure
voor kinderbeschermingsmaatregelen en de mate waarin die naar de visie van de auteur
al dan niet in lijn zijn met de eisen uit de artikelen 6 en 8 EVRM. Zoals de auteur
echter ook heeft benoemd, leent de beoordeling van een klacht door het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens zich niet voor algemene conclusies over regelgeving van
een lidstaat. Tegelijkertijd kan ik de auteur volgen in zijn uiteenzetting van de
eisen die het EVRM stelt aan het recht op een eerlijk proces in samenhang met het
recht op bescherming van het gezinsleven in relatie tot de kinderbeschermingswetgeving.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven wordt binnen mijn ministerie,
in overleg met ketenpartners, onder meer gewerkt aan een wetsvoorstel ter verbetering
van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. Ook de rechtsbescherming in geval
van spoedprocedures heeft hierbij mijn aandacht.
Vraag 6, 7 en 8
Deelt u de in het artikel neergelegde visie dat wanneer de wetgever de spoedprocedure
in het jeugdrecht zou inrichten in overeenstemming met de eisen die voortvloeien uit
het EVRM, de procedure zou zijn ingericht in overeenstemming met de in 2020 ingevoerde
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang (Wzd)?
Als u die visie deelt, welke maatregelen wilt u dan treffen om de rechtsbescherming
in lijn met het artikel te versterken, zodat ouders en kinderen in ieder geval de
minimale rechtsbescherming krijgen die hen verdragsrechtelijk toekomt?
Deelt u de visie van Tromp die stelt dat bij het nemen van een crisismaatregel op
grond van de Wvggz en de Wzd een inbreuk wordt gemaakt op dezelfde fundamentele rechten
als bij een spoedmaatregel in de jeugdzorg? Zo ja, noodzaakt dat dan niet dat ouders
en kinderen hetzelfde hoge niveau van rechtsbescherming krijgen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6, 7 en 8
De burgemeester kan op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz)
een crisismaatregel nemen en op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrisch en
verstandelijke gehandicapte cliënten (Wzd) een inbewaringstelling afgeven. De crisismaatregel
kan verschillende vormen van gedwongen zorg omvatten, zoals gedwongen medicatie of
opname. Een inbewaringstelling heeft alleen betrekking op een gedwongen opname. Met
dit ingrijpen op grond van de Wvggz of de Wzd worden inderdaad grondrechten van de
betrokken personen beperkt. De duur van een crisismaatregel of inbewaringstelling
is drie dagen. Voor de voortzetting ervan is een machtiging door de rechter vereist.
Zoals gezegd heeft ook de rechtsbescherming in geval van spoedprocedures mijn aandacht
bij het verbeteren van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming. De eisen die het
EVRM stelt, vormen daarbij uiteraard het uitgangspunt. Procedures kunnen binnen de
kaders van het EVRM op verschillende manieren worden ingericht. Ik kijk daarbij ook
naar wat we kunnen leren van de manier van ingrijpen op grond van de Wvggz dan wel
de Wzd en of er elementen uit deze procedures wellicht toepasbaar zijn in spoedprocedures
ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen.
Vraag 9
U hebt besloten om onderzoek te doen naar de onterechte uithuisplaatsingen2: wat is de stand van zaken met betrekking tot dat onderzoek?
Antwoord 9
Tijdens het debat over de Hervormingsagenda Jeugd van 27 juni 2023 heeft het lid Maeijer
(PVV) vragen gesteld over een artikel in het Algemeen Dagblad waarin gesproken werd
over een «onterechte uithuisplaatsing». In die betreffende casus waren kinderen uithuisgeplaatst,
zonder machtiging van de kinderrechter.
Ik heb mijn ministerie gevraagd hier onderzoek naar te doen, door het gesprek aan
te gaan met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en Jeugdzorg Nederland. In
de verzamelbrief jeugdbescherming van 18 oktober 2023 heb ik u hierover geïnformeerd.3
De Gecertificeerde Instellingen (GI’s) hebben aangegeven dat het hier een uitzonderlijke
situatie betreft en hen geen andere gevallen bekend zijn waar dit aan de orde is geweest.
Zij zijn er zich terdege van bewust dat in het kader van een ondertoezichtstelling
voor een uithuisplaatsing altijd een machtiging moet worden aangevraagd bij de rechter.
De GI’s besteden hier structureel aandacht aan in de juridische trainingen die deel
uitmaken van de opleiding van jeugdbeschermers.
De IGJ heeft aangegeven dat er op basis van bij haar bekende signalen geen reden is
om nader onderzoek te doen naar het stelselmatig voorkomen van onrechtmatige uithuisplaatsingen.
Vraag 10 en 11
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2024, waarin
opnieuw een onterechte uithuisplaatsing centraal staat als gevolg van een – zo blijkt
uit de uitspraak – een onzorgvuldig genomen spoedmaatregel?4
Vindt u dat die uitspraak van de rechtbank Den Haag in samenhang genomen met de eerdere
uitspraken die u onderzoekt en die hebben geleid tot onterechte uithuisplaatsingen,
noopt tot onmiddellijke versterking van de rechtsbescherming van ouders en kinderen?
Antwoord 10 en 11
De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 2024 is mij bekend. In navolging
van eerdere rapporten en adviezen maakt ook deze uitspraak duidelijk dat het feitenonderzoek
in de jeugdbescherming beter moet. Om die reden faciliteer ik een vervolg op het Actieplan
Verbetering Feitenonderzoek.
In bovengenoemde brief die in het najaar van dit jaar naar uw Kamer gaat, zal ik u
ook informeren over de stand van zaken met betrekking tot het vervolg op het Actieplan
Verbetering Feitenonderzoek.
Vraag 12 en 13
Bent u bereid om, vooruitlopend op wetgeving, maatregelen te nemen die ertoe leiden
dat in lijn met het hoge niveau van rechtsbescherming die de Wvggz en de Wzd aan de
betrokkene bieden, ouders en kinderen altijd een controleerbaar en aanvaardbaar gemotiveerde
beschikking krijgen, binnen uiterlijk drie dagen na het nemen van een spoedmaatregel
worden gehoord en dan worden bijgestaan door een advocaat naar eigen keuze of bij
gebreke van een eigen keuze ambtshalve toe te voegen advocaat?
Als die bereidheid bij u ontbreekt, kunt u dan toelichten hoe in weerwil van wat Tromp
in zijn artikel stelt, wel kan worden aangenomen dat de rechtsbescherming van ouders
en kinderen beantwoordt aan de verdragsrechtelijke uitgangspunten die in het artikel
worden genoemd?
Antwoord 12 en 13
Binnen mijn ministerie wordt, samen met de keten, hard gewerkt aan verbetering van
de rechtsbescherming, onder andere middels een wetsvoorstel. De eisen die het EVRM
stelt vormen daarbij uiteraard het uitgangspunt.
Het is aan het nieuwe kabinet verdere beslissingen te nemen over hoe de verbetering
van de rechtsbescherming vorm te geven, waaronder ook de vraag of, en zo ja op welke
wijze (kosteloze) rechtsbijstand aan ouders verder vorm moet krijgen.
Voor het overige verwijs ik in dit verband naar de antwoorden op bovenstaande vragen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.