Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het rapport “Dit is mijn verhaal” en reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen (Kamerstuk 32279-252)
32 279 Zorg rond zwangerschap en geboorte
Nr. 258
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 juni 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 14 maart
2024 over het rapport «Dit is mijn verhaal» en reactie op de motie van het lid Grinwis
c.s. over onderzoek naar de oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het
aantal abortussen (Kamerstuk 32 279, nr. 252).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 april 2024 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 25 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Abma-Mom
Inhoudsopgave
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
10
II.
Reactie van de Minister
11
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Rapport «Dit is mijn verhaal»
en de reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak
en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen en hebben hierover
nog enkele vragen (Kamerstuk 32 279, nr. 247).
Wat neemt de Minister exact mee uit de onderzoeksresultaten om te komen tot het streven
van dit kabinet om het aantal te doen dalen?
Er wordt in het rapport gesteld dat er op basis van de literatuurstudie geen waarde
gehecht kan worden aan de volgorde van de genoemde motieven en dat veelal dezelfde
elementen een rol spelen in het besluitvormingsproces die telkens anders wordt ingevuld.
Er wordt geconcludeerd dat motieven altijd in samenspel met elkaar en in de context
gezien moeten worden en dat deze er telkens weer anders uitzien. Het besluitvormingsproces
en de rol van omstandigheden is hierdoor een complex onderzoeksobject gebleken, omdat
het onmogelijk los te zien is van de sociale, maatschappelijke en culturele context
waarin de keuze tot abortus of uitdragen gemaakt is. Heeft dit onderzoek de Minister
nieuwe inzichten opgeleverd?
Wat vindt de Minister van de suggestie die wordt gedaan door de onderzoekers dat in
het politieke en publieke debat de focus op het waarom iemand een bepaalde keuze maakt, daarom verlegd zou moeten worden naar de vraag hoe iemand dat proces beleeft en ervaart, en waar hierin eventueel wel of geen behoefte
aan is?
Neemt de Minister dit in overweging en zo ja, hoe is hij voornemens hier dan gehoor
aan te geven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief van de Minister en het onderliggende rapport. De reden om de tweede deelstudie,
het onderliggende rapport, nu al met de Kamer te delen was om het mogelijk te maken,
zo nodig, beleid bij te sturen om het aantal abortussen te verminderen. Kan de Minister
aangeven of het onderliggende rapport aanleiding biedt om beleid aan te scherpen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de conclusies van het onderliggende
rapport. Zij begrijpen dat de keuze voor een zwangerschapsafbreking vaak uit verschillende
facetten bestaat, dat het moeilijk is om redenen te classificeren en dat het al helemaal
ondoenlijk is om doorslaggevende redenen te identificeren. Ook delen zij het standpunt
van de Minister dat het onwenselijk is om redenen voor het besluit te gaan registreren.
De reden die de Minister aangeeft hiervoor, en ook wordt onderschreven door voornoemde
leden, is dat het opgeven van rijtjes kan leiden tot vooroordelen en stereotypering.
Kan de Minister nader toelichting hoe de ervaren stigmatisering tot stand komt als
vrouwen worden verplicht een reden te geven voor hun keuze?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen ook niet zo goed hoe het inzicht
krijgen in de redenen voor abortus of registratie kan helpen om het aantal abortussen
te verminderen. Een abortus is een mogelijke keus die gemaakt wordt nadat iemand onbedoeld
zwanger is geworden. Daarna kan blijken dat de zwangerschap gewenst of ongewenst is
en kan dat tot een keus voor een zwangerschapsafbreking leiden. Met andere woorden,
als je echt iets aan het aantal abortussen wil doen, dan is het vooral zaak om te
voorkomen dat vrouwen voor de keus komen te staan bij een onbedoelde zwangerschap.
Hoe ziet de Minister dat?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het rapport dat wetenschappers waarschuwen
voor het effect van registreren van rijtjes redenen bij abortus. Genoemde leden nemen
deze waarschuwing van de wetenschap serieus. Zij vragen de Minister hoe in de medische
wereld naar het registreren van redenen naar abortussen wordt gekeken? Delen huisartsen
en abortusartsen de zorgen van de wetenschappers als het gaat om het registreren van
redenen voor abortus?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister of het politieke debat
en de aandacht die er is voor de «redenen voor abortus» niet eenzelfde soort effect
stigmatiserend kan hebben. En of zij het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
eens is dat het politieke debat zich beter kan focussen op het voorkomen van onbedoelde
zwangerschappen en verbeteren van de toegang en de kwaliteit van de abortuszorg? Met
betrekking tot het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen hebben genoemde leden
ook nog een vraag. Zij lezen in de brief dat tweeduizend scholen gebruik hebben gemaakt
van het lesprogramma over gezonde relaties en seksualiteit. Dit gaat om zowel po,
vo als mbo. Kan de Minister aangeven hoe de verhouding ligt van het soort scholen
die gebruik hebben gemaakt van het lespakket en wat er wordt gedaan om scholen te
bereiken die (nog) niet van dit lespakket gebruik maken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport. Zij danken de onderzoekers
voor de zorgvuldigheid waarmee zij dit rapport hebben opgesteld. Genoemde leden hebben
een aantal vragen over de inhoud van het rapport.
Dit rapport is het eerste deel van een tweeluik, zo lezen deze leden. In het tweede
deel van dit tweeluik staan de omstandigheden die bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap
en ervaringen met zorg en hulpverlening centraal. Kan de Minister al iets zeggen over
de scope van het tweede onderzoek en welke thema’s dit zal omvatten? Genoemde leden
vinden het belangrijk dat het onderzoek bijdraagt aan het tegengaan van misvattingen
over onbedoelde zwangerschap en abortus. Wil en kan de Minister ervoor zorgen dat
de inhoud van dit onderzoek betrokken wordt in de informatievoorziening richting de
samenleving over abortus en onbedoelde zwangerschappen, zo vragen de leden? Hoe kan
de inhoud van het onderzoek op een toegankelijke manier beschikbaar worden gesteld?
De onderzoekers concluderen dat de besluitvorming bij onbedoelde zwangerschap een
veelvormig, individueel proces is waarbij gevoelens, intuïties en waarden en normen
een rol spelen. Zij waarschuwen ervoor dat de uitkomsten van dit soort onderzoek niet
mogen leiden tot «rijtjes» van redenen die onveranderlijk of objectief zouden zijn.
De leden van de VVD-fractie zijn het hiermee eens. Zij zijn geen voorstander van het
uitvragen van redenen voor abortus, juist omdat bepaalde motieven voor verschillende
personen verschillende waarden of betekenissen kunnen hebben. Die complexiteit en
nuancering in afwegingen van verschillende redenen kan wat de leden van de VVD-fractie
betreft niet gereduceerd worden tot een eenvoudig zwart-wit motief.
Kent de Minister voorbeelden uit andere landen waarbij redenen voor abortus wel uitgevraagd
worden? En zo ja, welke landen zijn dit, en hoe is de abortuszorg in deze landen georganiseerd?
De Minister schrijft in de Kamerbrief dat uit onderzoek blijkt dat bij de keuze voor
een abortus vaak een combinatie van persoonlijke redenen en factoren een rol speelt,
maar dat een causaal verband, ook wanneer er onderzoek gedaan wordt naar associaties
tussen abortuscijfers en dergelijke factoren, niet kan worden aangetoond. Is de Minister
het met de leden van de VVD-fractie eens dat naast dat het onwenselijk is om «rijtjes»
van redenen op te stellen, het vanwege bovenstaande reden ook onwenselijk is om beleid
op basis van dergelijke «rijtjes» te maken, omdat dit voorbij gaat aan de complexiteit
die ten grondslag kan liggen aan het keuzeproces?
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder het hoofdthema «gezinsplanning» actieve
vermelding van het gebruik van anticonceptie is gecodeerd. Genoemde leden vragen de
Minister of er onder dit hoofdthema ook iets te zeggen valt over het gebruik van natuurlijke
anticonceptiemethoden, of dat dit een thema is dat in het tweede rapport belicht wordt.
Kan de Minister een reactie geven op de ontwikkelingen rondom anticonceptiegebruik
in Nederland zoals uiteengezet in de monitor seksuele gezondheid 2023?1
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bijna al het gebruikte onderzoek gevraagd
is naar «redenen» voor het afbreken of uitdragen van de zwangerschap. Deze manier
van uitvragen kan leiden tot meer cognitief en normatief gekleurde antwoorden, dan
wanneer gevraagd wordt naar de ervaring of gevoelens van de zwangere persoon ten aanzien
van de zwangerschap, zo stellen de onderzoekers. De leden van de VVD-fractie vinden
dat de focus op het «waarom» verlegd zou moeten worden naar «wat heeft iemand nodig».
Hoe iemand het proces beleeft en waar wel of geen behoefte aan is draagt naar de mening
van genoemde leden ook veel meer bij aan het kunnen verbeteren van abortuszorgverlening.
In het rapport wordt dit ook in de aanbevelingen onderstreept. Deelt de Minister deze
mening met de onderzoekers en de leden van de VVD-fractie? Genoemde leden vragen over
de aanbevelingen in het algemeen of deze onderdeel zullen uitmaken van het tweede
rapport dat in deze tweeluik gepubliceerd zal worden. Zo nee, hoe is de Minister voornemens
de aanbevelingen op te volgen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van NSC-fractie hebben met aandacht het rapport gelezen.
De leden van de NSC-fractie staan pal voor een abortuspraktijk, die veilig, legaal,
toegankelijk, maar tegelijkertijd wel zeldzaam is. In een maatschappij waarin vrouwen
goede toegang hebben tot zorg, een stevig sociaal maatschappelijk netwerk, bestaanszekerheid
met een toereikend inkomen en huisvesting, kiezen minder vrouwen voor abortus. Afbreking
van de zwangerschap blijft bijzondere zorg en moet een uitzondering blijven.
Het valt deze leden op dat bestaanszekerheid, zowel qua huisvesting als financieel
toereikend inkomen een belangrijke overweging is bij het uitdragen dan wel afbreken
van een zwangerschap. Hoe beziet de Minister dit? Is dit een belangrijke factor in
de toename van abortussen?
Met betrekking tot zicht op abortus: de Minister schrijft dat de noodzakelijke gegevens
ontbreken. Het structureel uitvragen van de redenen van abortus is geen goed idee,
maar steekproefsgewijs zou volgens deze leden wel een belangrijke aanvulling kunnen
bieden. Hoe ziet de Minister dit? Welke mogelijkheden zijn er om dit in te vullen?
Het is aannemelijk dat de stijging van abortus niet alleen gepaard gaat met sociaal
maatschappelijke en economische factoren zoals huisvesting en besteedbaar inkomen,
maar ook met de toename van onbeschermde seks en de achteruitgang van het gebruik
van (hormonale) anticonceptie. Dit gaat overigens gepaard met een afname van condoomgebruik,
dat correspondeert met de toename van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) onder
jongeren zoals gonorroe.
Er is veel beschikbare literatuur wereldwijd over anticonceptie. Een handvol initiatieven
zijn nu verspreid over een aantal organisaties om het gebruik van anticonceptie te
bevorderen. Welke acht de Minister het meest effectief om anticonceptie gebruik te
bevorderen? Welke maatregelen gaat de Minister verder inzetten om anticonceptie te
bevorderen en de toename van ongewenste zwangerschappen en soa te keren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse het rapport en de reactie van de
Minister gelezen. Daartoe hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn het ten zeerste met de Minister eens dat het vragen
naar redenen voor een abortus indruist tegen het recht dat vrouwen, zoals ook in de
wet staat, zelf bepalen of en zo ja, waarom zij voor een zwangerschapsafbreking kiezen.
Deze leden vinden dat daar geen verdere stappen in moeten worden gezet; het onderzoeken
op individueel niveau doet afbreuk aan dit recht. Hoe ziet de Minister dit, zo vragen
deze leden.
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of en zo ja, hoe de Minister het advies
uit het rapport volgt om de vraag te verleggen van waarom iemand een bepaalde keuze
maakt naar hoe iemand het proces beleeft en ervaart.
De leden van de D66-fractie vinden dat er veel meer moet worden ingezet op het voorkomen
van onbedoelde of ongewenste zwangerschappen. Deze leden vragen daarom of de Minister
kan aangeven of zij het eens is met de leden van de D66-fractie dat het breed beschikbaar
stellen van anticonceptie en het voorkomen van desinformatie over anticonceptie hieraan
kan bijdragen. Kan de Minister voorts aangeven op welke wijze hierop wordt ingezet,
zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB hebben kennisgenomen van het rapport Rapport «Dit is mijn verhaal»
en reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak en
achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen. Deze leden hebben de
volgende vragen aan de Minister.
In het rapport wordt vermeld dat er verschillende motieven werden genoemd door mensen
die vóór het uitdragen kozen (waarden en normen) en door mensen die vóór abortus kozen
(timing). Het opvallende is dat er ook veel overlapping bestaat in de genoemde omstandigheden
en motieven. Interessant is dat eerder Nederlands onderzoek van Brauer et al. (2012;
2019) heeft aangetoond dat de profielen van vrouwen die twijfelen over hun besluit
zeer vergelijkbaar zijn, ongeacht de uiteindelijke keuze die ze maken. Bovendien staan
beide groepen evenzeer achter hun besluit, ongeacht de uitkomst van de zwangerschap.
De motieven die genoemd worden voor abortus of uitdragen hebben dus niet zozeer te
maken met verschillende «omstandigheden», maar meer met de waarde en interpretatie
die eraan gegeven wordt. Deze beperking is ook informatief: we weten nu beter wat
we wel en niet kunnen vragen en welke kennis dit oplevert.
Aangezien uit het rapport blijkt dat we nu beter weten wat we wel en niet kunnen vragen
en welke kennis dit oplevert, willen genoemde leden graag van de Minister meer informatie
over de vraag of deze resultaten kunnen bijdragen aan een beter gesprek tussen arts
en patiënt bij gesprekken over abortus, en hoe deze resultaten daaraan kunnen bijdragen.
Genoemde leden lezen ook dat er een mogelijke stijging van abortuscijfers is als gevolg
van de toenemende verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie op sociale
media, en de groeiende populariteit van zogenaamde «natuurlijke» anticonceptiemethoden,
samen met mogelijke andere ontwikkelingen. Het kabinetsbeleid is gericht op het streven
naar minder (herhaalde) abortussen, maar blijft onverminderd inzetten op het voorkomen
van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen. Er zijn verschillende maatregelen die
het kabinet neemt om dit te bevorderen, maar om effectief beleid te voeren is het
belangrijk om de oorzaak te kennen.
Daarom vragen de leden de Minister of er momenteel onderzoek wordt gedaan naar de
mogelijke samenhang tussen de stijging van abortuscijfers en de toenemende verspreiding
van des- en misinformatie over anticonceptie op sociale media en de groeiende populariteit
van «natuurlijke» anticonceptiemethoden, samen met mogelijke andere ontwikkelingen?
Als er een onderzoek gaande is, willen zij graag weten wanneer dit onderzoek naar
de Kamer wordt gestuurd? Als er geen onderzoek gaande is, is de Minister dan bereid
om hier onderzoek naar te doen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de FVD-fractie
De leden van de FVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Dit is mijn verhaal»
en de reactie van de Minister op de motie Grinwis c.s. over het onderzoek naar de
oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij
hebben hierover de nodige vragen.
Op basis van welke abortuscijfers is het onderzoek verricht? Met andere woorden, zijn
de abortuscijfers gedifferentieerd naar spontane abortus (dat wil zeggen een spontane,
ongewilde afbreking van een zwangerschap tot zestien weken) en abortus provocatus
(dat wil zeggen opzettelijke zwangerschapsafbreking), zodat voor het onderzoek mogelijk
was om, ter beantwoording van de onderzoeksvraag, enkel de cijfers van de abortus
provocatus in ogenschouw te nemen?
Welke conclusies mogen uit het rapport – dat het resultaat is van de eerste deelstudie
waarbij specifiek onderzocht moest worden welke omstandigheden bijdragen aan het uitdragen
dan wel afbreken van een onbedoelde zwangerschap – getrokken worden, gegeven het feit
dat in de methodologische evaluatie van het rapport (p.6) gewag gemaakt wordt van
«kwaliteitsproblemen (die) verband hielden met het gebrek aan informatie over hoe
er gevraagd is naar de motieven voor het besluit tot abortus of uitdragen van de zwangerschap»?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Dit is mijn verhaal»
en de reactie van de Minister op de motie Grinwis c.s. over het onderzoek naar de
oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij
hebben hierover de nodige vragen.
AVOZ-deelstudie «Dit is mijn verhaal»
De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang dat het inzicht in de motieven
van vrouwen voor abortus wordt verbeterd. Zij juichen het dan ook toe dat de Minister
hier onderzoek naar laat verrichten. De leden van de SGP-fractie willen graag benadrukken
dat het hen er niet om gaat dat vrouwen verantwoording zouden moeten afleggen of een
bepaald stigma opgelegd krijgen. Het gaat de leden van de SGP-fractie erom dat de
best mogelijke hulp en ondersteuning wordt geboden aan de vrouw en haar ongeboren
kind. Door het inzicht te vergroten in motieven van vrouwen om voor abortus te kiezen
of om de zwangerschap uit te dragen, hopen de leden van de SGP-fractie de hulp en
steun voor vrouwen te verbeteren en de bescherming van het ongeboren leven te versterken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de meeste geselecteerde studies in het
literatuuronderzoek van «Dit is mijn verhaal» zich richten op het besluit tot abortus.
Slechts vier van de twintig geselecteerde studies onderzoeken daarnaast óók deelnemers
die kozen voor het uitdragen van een onbedoelde zwangerschap. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister of zij de mening deelt dat meer inzicht in motieven voor het uitdragen
van de zwangerschap het overheidsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen
en (herhaalde) abortussen te doen afnemen kan bevorderen. Is zij bereid om extra onderzoek
te initiëren naar vrouwen die kiezen voor het uitdragen van de zwangerschap?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de onderzoekers geen doorslaggevende motieven
kunnen noemen die leiden tot het besluit tot abortus of het uitdragen van een zwangerschap.
De besluitvorming bij onbedoelde zwangerschap is volgens de onderzoekers een individueel
proces dat er telkens anders uitziet. De onderzoekers stellen tevens dat het terugbrengen
tot «rijtjes motieven» geen recht doet aan de complexiteit van het onderwerp. De leden
van de SGP-fractie kunnen zich daarbij iets voorstellen. Volgens de onderzoekers zitten
er zoveel methodologische haken en ogen aan de beschikbare data dat er geen algemene
conclusies kunnen worden getrokken. Op basis van dit onderzoek kunnen geen doorslaggevende
motieven genoemd worden die leiden tot het besluit om een onbedoelde zwangerschap
juist wel of niet uit te dragen. Dat vinden de leden van de SGP-fractie teleurstellend.
Deelt de Minister de opvatting dat het onderzoek wel degelijk aanknopingspunten biedt
om vrouwen beter te ondersteunen?
De leden van de SGP-fractie zien dat de Minister de onderzoeksresultaten keurig samenvat.
Zij constateren dat de Minister de conclusies van het onderzoek onderschrijft. Genoemde
leden missen echter een nadere reflectie op de onderzoeksresultaten in het licht van
de insteek van het onderzoek, namelijk het kabinetsdoel om het aantal ongewenste en
onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister te reflecteren op de kritiek van de
onderzoekers op de term «redenen» voor abortus. De onderzoekers gebruiken in plaats
van «redenen» het begrip «motieven». De onderzoekers stellen dat het ontwarren van
alle mogelijke motieven of omstandigheden geen zin heeft als je wilt begrijpen wat
er aan een besluit tot abortus of uitdragen van een onbedoelde zwangerschap vooraf
gaat. De onderzoekers benadrukken dat ook gevoel en intuïtie meespelen bij een besluit
over abortus. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister wat zij van deze opvatting
vindt. Hoe verhoudt dit zich tot het beeld van de «autonome vrouw» die een weloverwogen
«keuze» maakt voor abortus? Impliceert de term «keuze» ook niet een zekere rationaliteit
in de afwegingen rondom abortus? Hoe zouden artsen het «gevoel» en de «intuïtie» van
de vrouwen moeten laten meewegen in het besluitvormingsproces? Kan de Minister hierop
reageren, mede gelet op de door de wetgever geformuleerde zorgvuldigheidseisen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat veelvoorkomende motieven die genoemd waren bij
een besluit tot afbreken van een zwangerschap zijn: gezinsplanning of geen kinderwens
hebben, woonruimte of financiën, leefomstandigheden zoals een drukke baan, en de partnerrelatie.
De leden van de SGP-fractie vinden zij het belangrijk om vast te stellen dat heel
praktische omstandigheden zoals woonruimte of financiën een rol spelen bij de overwegingen
voor abortus, vrijwel altijd in combinatie met andere overwegingen. De leden van de
SGP-fractie vragen de Minister of zij de mening deelt dat financiële of sociaaleconomische
overwegingen nooit een motief voor abortus zou moeten zijn. Erkent de Minister dat
de keuzevrijheid van vrouwen wordt vergroot op het moment dat zij financieel en materieel
in staat worden gesteld om de zwangerschap uit te dragen en hun kind groot te brengen?
De onderzoekers benadrukken dat het onmogelijk is om vast te stellen welke motieven
doorslaggevend zijn voor het beëindigen of uitdragen van een onbedoelde zwangerschap.
Zij willen vanwege allerlei methodologische beperkingen hierover geen conclusies formuleren.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of zij het ermee eens dat dit noopt
tot aanvullend onderzoek. Is zij bereid om dat aanvullende onderzoek te initiëren?
Het onderzoek laat zien dat er geen specifieke omstandigheden zijn die leiden tot
de keuze om de zwangerschap uit te dragen of juist af te breken. Er is daarom geen
goed onderscheid te maken tussen degenen die kiezen voor het uitdragen van een zwangerschap
en degenen die kiezen voor het afbreken van een zwangerschap. Waar de één in een bepaalde
situatie voor abortus kiest, zou een ander in exact dezelfde situatie een ander besluit
nemen. De leden van de SGP-fractie vinden dit een interessante observatie. Deelt de
Minister de opvatting dat als het blijkbaar zo dicht bij elkaar kan liggen het nuttig
kan zijn om nader te onderzoeken hoe vrouwen dan tot een keuze komen, mede gelet op
het kabinetsdoel om het aantal (herhaal)abortussen te verminderen?
De leden van de SGP-fractie constateren verder dat de partnerrelatie op uiteenlopende
manieren een cruciale rol speelt bij de motieven voor het beëindigen of uitdragen
van een onbedoelde zwangerschap. Dit kan bijvoorbeeld een afwezige partner zijn, druk
vanuit de partner om voor abortus te kiezen of een partner die de vrouw steunt, wat
een belangrijk motief kan zijn om de zwangerschap uit te dragen. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister om hierop te reflecteren. Hoe zou de rol en verantwoordelijkheid
van de partner méér kunnen worden benut of aangesproken bij het kabinetsstreven om
het aantal onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen? Hoe
zou de positie en het belang van de partner meer recht kunnen worden gedaan in wetgeving
en beleid?
De leden van de SGP-fractie verwonderen zich sterk over de kritiek van de onderzoekers
op het discours «gebaseerd op het idee dat een onbedoelde zwangerschap een ongewenste uitkomst is
die moet worden voorkomen.»2 Hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsbeleid, zo vragen de leden van de SGP-fractie
zich af. De onderzoekers stellen dat het uiteindelijk niet uitmaakt «welke motieven men heeft, zolang iemand een eigen en weloverwogen keuze heeft kunnen
maken. Het is geheel en al aan de zwangere in kwestie, welke keuze die maakt. Er is
hiervoor dan ook geen verantwoording nodig.»3 Deelt de Minister de mening dat de onderzoekers zich hier in politiek vaarwater terecht
dreigen te komen? De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de onderzoekers
eigenlijk tegen de opzet van hun eigen onderzoek waren. Klopt die observatie?
Reactie motie Grinwis c.s. over de stijging van het aantal abortussen
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de motie-Grinwis c.s. waarin wordt gevraagd om onderzoek te verrichten naar de stijging
van het aantal abortussen in 2022. Zij vinden de reactie van de Minister zeer teleurstellend.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het vanwege een gebrek aan gegevens niet mogelijk
is om goed onderzoek uit te voeren naar de stijging. Zij lezen echter ook dat de Minister
van mening is dat het niet nodig is om meer gegevens te gaan registreren om dat onderzoek
wél te kunnen verrichten.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of zij erkent dat het niet kunnen verrichten
van onderzoek naar de stijging meer te maken heeft met politieke onwil, dan dat het
wetenschappelijk onmogelijk zou zijn? Erkent de Minister dat zij hier mee bewust blind
wil blijven voor een verklaring van de stijging? De leden van de SGP-fractie vragen
hoe de Minister, nu zij niet bereid blijkt te zijn om meer gegevens te laten registreren
en dus meer inzicht te ontwikkelen ten aanzien van motieven voor abortus, van plan
is om dan effectief beleid te ontwikkelen gericht op het voorkomen van onbedoelde
en ongewenste zwangerschappen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister die het belangrijk vindt om goed
zicht te houden op ontwikkelingen die mogelijk samenhangen met veranderingen in abortuscijfers.
Ze noemt hierbij concreet de verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie
op sociale media en aan de toenemende populariteit van zogenaamde «natuurlijke» anticonceptiemethoden,
en mogelijke andere ontwikkelingen. De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister
kan toelichten wat zij bedoelt met «mogelijke andere ontwikkelingen». Ook vragen zij
waarom de Minister wel deze specifieke voorbeelden noemt, maar verder niet kan onderbouwen
óf en zo ja, in hoeverre deze ontwikkelingen van invloed zijn op de stijging van het
aantal abortussen. Toont dit juist niet aan waarom het relevant is juist wel meer
gegevens te laten registreren en verdiepend onderzoek te laten verrichten naar de
oorzaken van de stijging?
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om te verduidelijken welke informatie
er wél door artsen (of andere zorgverleners) wordt geregistreerd, maar níét hoeft
te worden gerapporteerd aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De leden
van de SGP-fractie vragen de Minister hoe kan worden beoordeeld of de wet goed wordt
uitgevoerd, als niet alle relevante informatie die door artsen wordt geregistreerd
(geabstraheerd en geanonimiseerd) met de IGJ wordt gedeeld ten behoeve van de jaarrapportage.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of alle informatie die conform artikel
11, eerste lid van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) moet worden gedeeld met IGJ
ook door de IGJ ook daadwerkelijk geanonimiseerd publiek wordt gemaakt. Zij wijzen
bijvoorbeeld op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, dat stelt dat
de klinieken de plicht hebben om ten aanzien van het aantal abortussen ook verplicht
is «de eventueel daarbij opgetreden bijzonderheden» te vermelden. Gebeurt het weleens,
zo vragen de leden van de SGP-fractie de Minister, dat klinieken dergelijke bijzonderheden
vermelden en toelichten? Is bijvoorbeeld de stijging van het aantal abortussen met
15% in 2022 toegelicht door de klinieken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse het rapport «Dit is mijn
verhaal» gelezen. Het geeft meer diepte aan de redenen die spelen bij vrouwen met
een ongewenste zwangerschap. Deze leden merken wel op dat de literatuurstudie voornamelijk
gaat over vrouwen uit andere landen en dat de DAMHS-studie data gebruikt die tien
jaar oud is. Deze leden vragen de Minister of zij vindt dat met deze studie voldoende
inzicht wordt geboden in de omstandigheden en redenen van Nederlandse vrouwen de afgelopen
jaren. En op basis waarvan neemt zij aan dat resultaten van vrouwen uit andere landen
en van jaren geleden ook zullen gelden voor Nederlandse vrouwen nu?
Dat er vaak meerdere redenen spelen bij het kiezen voor een abortus of juist voor
het uitdragen van een zwangerschap komt in het onderzoek helder naar voren. De leden
van de ChristenUnie-fractie lezen dat de onderzoekers ervoor waarschuwen om «lijstjes»
te maken van enkelvoudige redenen, om zo een abortus te kunnen verklaren. Is er in
het onderzoek zicht gekomen op de manier waarop verschillende redenen invloed op elkaar
hebben of met elkaar samenhangen, vragen deze leden. Zij zien dit deels in de BluePrInt
studie terug, namelijk of en hoe vaak verschillende thema’s samen worden genoemd door
vrouwen. Kan dit nog verder worden uitgediept? Daarnaast merken de leden van de ChristenUnie-fractie
op dat de categorie «timing» erg breed is, van de status van de relatie (pril of bijna
uit elkaar) tot combinatie met studie, onzekerheid over baan of te snel na geboorte
van een eerder kind. Is deze categorie niet te breed om hier beleid op te voeren?
De onderzoekers concluderen dat in plaats van lijstjes er vooral ruimte moet zijn
voor het gesprek met de vrouw als ze de keuze maakt. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden dat te vrijblijvend. Dat de situatie en de afwegingen per vrouw verschillen
betekent niet dat er geen hulp kan worden geboden om een keuze over de onbedoelde
zwangerschap te veranderen. Deze leden zijn namelijk van mening dat als de vrouw bijvoorbeeld
onder andere materiële redenen heeft voor een abortus, deze vrouw geholpen kan zijn
met materiële ondersteuning. Zij heeft er dan vrij weinig aan als er slechts goed
geluisterd wordt naar haar redenen. Welke verantwoordelijkheid ziet de Minister voor
de hulpverlener bij wie de vrouw komt met haar onbedoelde zwangerschap om hulp aan
te bieden om redenen voor een abortus weg te nemen? Ziet zij ook dat alleen luisteren
niet altijd voldoende is? Wil zij, met de leden van de ChristenUnie-fractie, ook de
keuzemogelijkheden voor vrouwen vergroten om de zwangerschap uit te dragen?
Onderschrijft de Minister de conclusie van de onderzoekers dat het bij het begeleiden
van vrouwen bij een onbedoelde zwangerschap niet zozeer gaat om de reden voor een
abortus maar of vrouwen een keuze in autonomie hebben genomen? Hoe rijmt zij dit met
het streven van het kabinet om het aantal abortussen omlaag te brengen?
Waarom stelt de Minister dat het uitvragen van de reden van een abortus bij een abortuskliniek
niet wenselijk is omdat het de indruk zou geven dat vrouwen zich moeten verantwoorden,
terwijl zij als enige zouden hoeven in te schatten of een abortus een goede keuze
is of niet? Is het niet zo dat de noodsituatie van een vrouw nog altijd invoelbaar
moet zijn voor de arts die haar ziet? Uit dat gesprek komt toch ook een reden of vaak
meerdere redenen naar voren?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister geen verklaring heeft voor
de stijging van het aantal abortussen in 2022 en deze ook niet zegt te kunnen onderzoeken.
Zij grijpt terug op de resultaten uit de AVOZ-studie die omschrijven dat er vaak een
combinatie van persoonlijke redenen en factoren een rol spelen bij een abortus. Deze
leden merken op dat de AVOZ-studie deel I niet gaat over abortussen in 2022 en de
literatuurstudie maar beperkt gaat over de Nederlandse situatie. Verder geeft de Minister
aan dat er verder geen gegevens voorhanden zijn om meer inzicht te krijgen en dat
zij ook niet van plan is om deze gegevens te verzamelen. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden het echter erg beperkt als het verkrijgen van inzicht in stijgende aantallen
abortussen die recent zijn waar te nemen met deze constatering stopt. Deze leden vragen
de Minister hoe zij effectief wil sturen op het omlaag brengen van het aantal abortussen
als er geen inzicht is in de oorzaken van de recente stijging. Komen in het andere
deel van de AVOZ-studie meer recente cijfers en gesprekken met vrouwen terug die wellicht
meer inzicht gaan bieden in de omstandigheden en oorzaken van ongewenste zwangerschappen?
Zo nee, is de Minister bereid nieuw onderzoek te initiëren die dit wel kan bereiken?
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Rapport «Dit is mijn verhaal»
en de reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak
en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen en hebben hierover
nog enkele vragen. Wat neemt de Minister exact mee uit de onderzoeksresultaten om
te komen tot het streven van dit kabinet om het aantal te doen dalen?
Het streven van het demissionaire kabinet om het aantal (herhaal) abortussen te verminderen
komt voort uit het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst.»4 Het kabinet lanceerde daarom de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap. Binnen
deze aanpak is onder andere de zogenoemde studie «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap»
(AVOZ) in gang gezet. Binnen deze studie wordt onderzoek gedaan naar (i) welke factoren
bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap; (ii) welke omstandigheden bijdragen aan
het besluit van de vrouw om de onbedoelde zwangerschap uit te dragen dan wel af te
breken; (iii) de ervaringen van zwangeren en hun partners met de zorg en ondersteuning
bij een onbedoelde zwangerschap; (iv) hoe kan de preventie van en de zorg en ondersteuning
bij een onbedoelde zwangerschap verbeterd worden. Het reeds gepubliceerde rapport
«Dit is mijn verhaal» betreft het eerste deelresultaat van de AVOZ-studie (onderzoeksvraag
ii).
De inzichten van deze deelstudie bevestigen hetgeen we weten en benadrukken nogmaals
dat er meerdere motieven zijn die leiden tot een besluit over het al dan niet afbreken
van de zwangerschap. Deze motieven moeten altijd in samenspel met elkaar en binnen
de individuele context worden gezien. Er is niet één belangrijk motief dat leidt tot
de keuze om een zwangerschap uit te dragen dan wel af te breken, ieder heeft zijn
eigen verhaal. De uitkomsten van het onderzoek bieden dan ook geen aanknopingspunten
om het aantal onbedoelde zwangerschappen of abortussen te doen verminderen. In het
huidige beleid voor de zorg bij onbedoelde zwangerschap is er veel aandacht voor de
specifieke situatie van het individu. Het is belangrijk dat dit maatwerk behouden
blijft, zoals uit dit eerste deel van de AVOZ studie blijkt.
Mogelijk bieden de onderzoeksresultaten van de andere AVOZ-deelstudies, die eind 2025
verwacht worden, meer concrete aanknopingspunten om de preventie van en de zorg en
ondersteuning bij onbedoelde en ongewenste zwangerschappen te verbeteren.
Er wordt in het rapport gesteld dat er op basis van de literatuurstudie geen waarde
gehecht kan worden aan de volgorde van de genoemde motieven en dat veelal dezelfde
elementen een rol spelen in het besluitvormingsproces die telkens anders wordt ingevuld.
Er wordt geconcludeerd dat motieven altijd in samenspel met elkaar en in de context
gezien moeten worden en dat deze er telkens weer anders uitzien. Het besluitvormingsproces
en de rol van omstandigheden is hierdoor een complex onderzoeksobject gebleken, omdat
het onmogelijk los te zien is van de sociale, maatschappelijke en culturele context
waarin de keuze tot abortus of uitdragen gemaakt is. Heeft dit onderzoek de Minister
nieuwe inzichten opgeleverd?
Uit een eerder onderzoek van Brauer dat in 20125 werd uitgevoerd in opdracht van VWS bleek al dat het keuzeproces een complex samenspel
is van diverse motieven en dat dezelfde thema's voorbijkomen bij mensen die twijfelen
over het uitdragen of afbreken van de zwangerschap. In het onderzoek van Brauer ging
het om een specifieke groep «uitdragers», namelijk mensen die sterk twijfelden en
keuzehulp zochten via Fiom. De meerwaarde van het onderzoeksrapport «Dit is mijn verhaal»
is vooral dat diverse bevindingen nu bij elkaar zijn gebracht, waaronder een recente
literatuurstudie, maar ook nieuwe analyses. Een toevoeging is dat in het huidige rapport
ook analyses zijn meegenomen van mensen die voor uitdragen kozen en hier geen hulp
voor zochten, en dat perspectieven van mannen betrokken bij de zwangerschap zijn meegenomen.
Op basis van dit rapport is er dus een completer en meer up-to-date beeld verkregen.
Dit beeld is in lijn met hetgeen abortusartsen, kennisinstituten en keuzehulporganisaties
hierover delen.
Wat vindt de Minister van de suggestie die wordt gedaan door de onderzoekers dat in
het politieke en publieke debat de focus op het waarom iemand een bepaalde keuze maakt, daarom verlegd zou moeten worden naar de vraag hoe iemand dat proces beleeft en ervaart, en waar hierin eventueel wel of geen behoefte
aan is? Neemt de Minister dit in overweging en zo ja, hoe is hij voornemens hier dan
gehoor aan te geven?
Ik lees deze opmerking van de onderzoekers als een oproep aan politiek en maatschappij
om in het spreken over abortus niet eenzijdig te focussen op de beweegredenen van
mensen om een zwangerschap af te breken, maar om juist ook te kijken naar ervaringen
van het hele proces van zorg en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap, en mogelijkheden
om dat te verbeteren. Ik kan me daar goed in vinden. Weten «hoe» iemand het proces
beleeft en ervaart, kan inzichten opleveren over een betere aansluiting van voorlichting,
zorg en ondersteuning bij een onbedoelde zwangerschap. Deze invalshoek komt aan bod
in de tweede AVOZ deelstudie.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de
brief van de Minister en het onderliggende rapport. De reden om de tweede deelstudie,
het onderliggende rapport, nu al met de Kamer te delen was om het mogelijk te maken,
zo nodig, beleid bij te sturen om het aantal abortussen te verminderen. Kan de Minister
aangeven of het onderliggende rapport aanleiding biedt om beleid aan te scherpen?
De eerste deelstudie van «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) die op
14 maart jl. met uw Kamer is gedeeld biedt geen aanleiding om het beleid op het voorkomen
van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen aan te scherpen (Kamerstuk 32 279, nr. 252). De inzichten die het rapport hebben opgeleverd bevestigen en verdiepen de kennis
die er al was; dat een onbedoelde zwangerschap iedereen kan overkomen en er veelal
meerdere omstandigheden een rol spelen bij het besluit voor uitdragen of afbreken
van de zwangerschap. Dit uitgangspunt vormt de basis voor de activiteiten binnen de
Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap. In gesprekken die ik met het veld heb
gevoerd naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek, waaronder met keuzehulpverleners
en abortusartsen, kwam naar voren dat de inhoud van het rapport niet nieuw is voor
ze, maar eerder een bevestiging van wat zij al in de praktijk zagen. Zij werken al
volgens de inzichten die opnieuw uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen.
Mogelijk bieden de onderzoeksresultaten van de andere AVOZ-deelstudies, die eind 2025
verwacht worden, wel aanknopingspunten om de preventie van en de zorg en ondersteuning
bij onbedoelde zwangerschappen te verbeteren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie onderschrijven de conclusies van het onderliggende
rapport. Zij begrijpen dat de keuze voor een zwangerschapsafbreking vaak uit verschillende
facetten bestaat, dat het moeilijk is om redenen te classificeren en dat het al helemaal
ondoenlijk is om doorslaggevende redenen te identificeren. Ook delen zij het standpunt
van de Minister dat het onwenselijk is om redenen voor het besluit te gaan registreren.
De reden die de Minister aangeeft hiervoor, en ook wordt onderschreven door voornoemde
leden, is dat het opgeven van rijtjes kan leiden tot vooroordelen en stereotypering.
Kan de Minister nader toelichting hoe de ervaren stigmatisering tot stand komt als
vrouwen worden verplicht een reden te geven voor hun keuze?
Abortuszorgverleners geven aan dat het moeten afleggen van verantwoording een stigmatiserend
effect kan hebben. Om dat te voorkomen moeten de keuze en de overwegingen van de vrouw
zonder oordeel worden aangehoord, binnen het vertrouwelijke gesprek in de spreekkamer.
Een (wettelijke) plicht om een reden op te geven voor de keuze om de zwangerschap
af te breken, ook al gebeurt dit in een onderzoekssetting, zal vrouwen het gevoel
geven zich te moeten verantwoorden voor een keuze die voor haarzelf als noodzakelijk
wordt ervaren. Juist dat kan een stigmatiserend effect hebben, zoals ik ook in de
Kamerbrief6 over het rapport «Dit is mijn verhaal» heb aangegeven. Het verplicht vastleggen van
redenen, losgezongen van de individuele context, zou kunnen leiden tot vooroordelen
over en stereotypering van vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geworden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen ook niet zo goed hoe het inzicht
krijgen in de redenen voor abortus of registratie kan helpen om het aantal abortussen
te verminderen. Een abortus is een mogelijke keus die gemaakt wordt nadat iemand onbedoeld
zwanger is geworden. Daarna kan blijken dat de zwangerschap gewenst of ongewenst is
en kan dat tot een keus voor een zwangerschapsafbreking leiden. Met andere woorden,
als je echt iets aan het aantal abortussen wil doen, dan is het vooral zaak om te
voorkomen dat vrouwen voor de keus komen te staan bij een onbedoelde zwangerschap.
Hoe ziet de Minister dat?
Ik ben het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie eens dat het voorkomen van
een onbedoelde zwangerschap de beste manier is om het aantal abortussen terug te dringen.
Met de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap wordt daarop ingezet, onder andere
door voorlichting, relationele en seksuele vorming op scholen, gratis en toegankelijke
anticonceptie voor mensen in een kwetsbare positie en het verbeteren van anticonceptiecounseling
in abortusklinieken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in het rapport dat wetenschappers waarschuwen
voor het effect van registreren van rijtjes redenen bij abortus. Genoemde leden nemen
deze waarschuwing van de wetenschap serieus. Zij vragen de Minister hoe in de medische
wereld naar het registreren van redenen naar abortussen wordt gekeken? Delen huisartsen
en abortusartsen de zorgen van de wetenschappers als het gaat om het registreren van
redenen voor abortus?
Ja, zowel abortusartsen als huisartsen hebben mij laten weten geen voorstander te
zijn van het verplicht registreren van de redenen voor een abortus. Zij benadrukken
dat de keuze voor een abortus bij de vrouw ligt, en dat het aan haar is om te bepalen
wat voor haar de noodsituatie is die heeft geleid tot het besluit om de zwangerschap
af te breken. Zij willen ervoor waken dat een vrouw het gevoel krijgt zich te moeten
verantwoorden voor haar keuze. Wat er tussen arts en de vrouw besproken wordt moet
vertrouwelijk blijven. En de complexe overwegingen die een rol spelen bij het besluitvormingsproces
lenen zich niet om gereduceerd te worden in een rijtje «redenen», zo geven zij aan.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen de Minister of het politieke debat
en de aandacht die er is voor de «redenen voor abortus» niet eenzelfde soort effect
stigmatiserend kan hebben. En of zij het met de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
eens is dat het politieke debat zich beter kan focussen op het voorkomen van onbedoelde
zwangerschappen en verbeteren van de toegang en de kwaliteit van de abortuszorg?
De onderzoekers waarschuwen voor het ontstaan van «rijtjes» van redenen, losgezongen
van de individuele context. Dit zou kunnen leiden tot vooroordelen over en stereotypering
van vrouwen die onbedoeld zwanger zijn geworden. Ik deel dit inzicht van de onderzoekers.
Bovendien biedt (meer) inzicht in de redenen om een zwangerschap af te breken, geen
aanknopingspunten om het aantal abortussen te verminderen. Het lijkt wel cruciaal
om een vinger aan de pols te houden op ontwikkelingen die mogelijk ten grondslag liggen
aan de stijging van het aantal abortussen, zoals misinformatie over anticonceptie.
Het is goed dat er in het politieke debat ook aandacht is voor andere invalshoeken,
waaronder preventie en de kwaliteit en toegankelijkheid van abortuszorg.
Met betrekking tot het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen hebben genoemde leden
ook nog een vraag.
Zij lezen in de brief dat tweeduizend scholen gebruik hebben gemaakt van het lesprogramma
over gezonde relaties en seksualiteit. Dit gaat om zowel po, vo als mbo. Kan de Minister
aangeven hoe de verhouding ligt van het soort scholen die gebruik hebben gemaakt van
het lespakket en wat er wordt gedaan om scholen te bereiken die (nog) niet van dit
lespakket gebruik maken.
Het Stimuleringsprogramma werkt met verschillende rondes waarop scholen zich kunnen
inschrijven. De toekenningscijfers per schooltype (primair onderwijs (po), voortgezet
onderwijs (vo), special onderwijs (so), voortgezet speciaal onderwijs (vso) en middelbaar
beroepsonderwijs (mbo)) van ronde 5 tot en met 7 (najaar 2021 tot en met voorjaar
2023), zijn weergegeven in de tabel hieronder. Cijfers over de eerdere rondes van
het programma zijn gepubliceerd op de website van het RIVM7.
Het stimuleringsprogramma zet in op het onder de aandacht brengen van de regeling
bij scholen die nog niet deelnemen. Dit doen zij door online voorlichtingsbijeenkomsten
te organiseren, scholen te bezoeken en inspirerende voorbeelden te delen en door een
aanstaande nieuwe ronde van de subsidieregeling actief onder de aandacht van scholen
te brengen.
Tabel. Toekenningen per schooltype
Toekenningen Stimuleringsregeling Gezonde Relaties en Seksualiteit
Periode
Aantal scholen
Aantal locaties
mbo
vo/so
po/so
so
vso
Praktijk- scholen
Nieuwe schoollocaties (niet eerder OA1 of R&S)
Voorjaar 2023
307
361
64
178
119
28
67
45
171
Voorjaar 2022
107
115
6
53
56
17
8
13
77
Najaar 2021
242
267
20
108
139
27
28
20
131
X Noot
1
OA= ondersteuningsaanbod
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport. Zij danken de onderzoekers
voor de zorgvuldigheid waarmee zij dit rapport hebben opgesteld. Genoemde leden hebben
een aantal vragen over de inhoud van het rapport.
Dit rapport is het eerste deel van een tweeluik, zo lezen deze leden. In het tweede
deel van dit tweeluik staan de omstandigheden die bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap
en ervaringen met zorg en hulpverlening centraal. Kan de Minister al iets zeggen over
de scope van het tweede onderzoek en welke thema’s dit zal omvatten?
De totale AVOZ-studie («Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap») bestaat uit vier
onderzoeksvragen: (i) de eerste vraag onderzoekt welke factoren bijdragen aan een
onbedoelde zwangerschap; (ii) de tweede vraag onderzoekt welke omstandigheden bijdragen
aan het besluit van de vrouw om de onbedoelde zwangerschap uit te dragen dan wel af
te breken; (iii) de derde vraag gaat in op de ervaringen van zwangeren en hun partners
met de zorg en ondersteuning bij een onbedoelde zwangerschap; (iv) de vierde vraag
onderzoekt hoe de preventie van en de zorg en ondersteuning bij een onbedoelde zwangerschap
verbeterd kan worden. De resultaten van de deelvragen i, iii en iv worden eind 2025
verwacht. De onderzoeksvraag over omstandigheden die bijdragen aan het besluit om
een onbedoelde zwangerschap uit te dragen dan wel af te breken, kwam aan bod in het
rapport «Dit is mijn verhaal».8
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden voor deelvragen i, iii en iv voeren de onderzoekers
momenteel kwalitatieve interviews uit met zowel vrouwen als mannen die een onbedoelde
zwangerschap hebben meegemaakt en daarbij kozen voor een abortus of het uitdragen
van de zwangerschap. Hierbij wordt ingezoomd op de omstandigheden die voorafgingen
aan de zwangerschap en het (al dan niet) gebruik van anticonceptie. Ook de ervaringen
met zorg en ondersteuning en eventuele behoeften hierin komen aan bod. Daarnaast worden
kwantitatieve data geanalyseerd (monitordata van Rutgers, kwantitatieve data van de
BluePrInt studie) waarin wordt gekeken naar associaties van diverse mogelijke voorspellers
van een onbedoelde zwangerschap, anticonceptiegebruik, het risico op een onbedoelde
zwangerschap, en de samenhang met risicoperceptie en de mate van «bedoeldheid» van
de zwangerschap.
Ook wordt gekeken naar de tevredenheid van cliënten met keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap
uitgevoerd door de diverse gespecialiseerde keuzehulpverleners in Nederland.
Genoemde leden vinden het belangrijk dat het onderzoek bijdraagt aan het tegengaan
van misvattingen over onbedoelde zwangerschap en abortus. Wil en kan de Minister ervoor
zorgen dat de inhoud van dit onderzoek betrokken wordt in de informatievoorziening
richting de samenleving over abortus en onbedoelde zwangerschappen, zo vragen de leden?
Hoe kan de inhoud van het onderzoek op een toegankelijke manier beschikbaar worden
gesteld?
Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat het belangrijk is om de resultaten
van het onderzoek op een toegankelijke manier beschikbaar te stellen. De AVOZ-studie
is onderdeel van het ZonMw programma Onbedoelde zwangerschap en kwetsbaar jong ouderschap.9 Uit dit ZonMw programma is een leernetwerk (KOOZ) voortgekomen. Binnen dit KOOZ-leernetwerk10 worden onderzoeksresultaten en nieuwe inzichten op een online platform gedeeld tussen
onderzoekers van kennisinstituten, zorgprofessionals en ervaringsdeskundigen. Ook
worden er bijeenkomsten georganiseerd om de resultaten van de onderzoeksprojecten
toegankelijk te maken voor de praktijk. Op basis van de totale AVOZ-studie (dus na
publicatie van het tweede deelrapport) wordt een factsheet gemaakt. Deze wordt ook
gedeeld binnen het KOOZ-leernetwerk. Ook relevante kennisinstituten zoals Fiom en
Rutgers, die expertise hebben op het gebied van onbedoelde zwangerschap, zullen de
uitkomsten van het onderzoek verspreiden.
Kent de Minister voorbeelden uit andere landen waarbij redenen voor abortus wel uitgevraagd
worden? En zo ja, welke landen zijn dit, en hoe is de abortuszorg in deze landen georganiseerd?
In landen waar strikte abortuswetgeving geldt wordt vaak de reden voor abortus uitgevraagd.
De «reden» is in dit geval de juridische grondslag en dus van belang om te beoordelen
of abortus wettelijk is toegestaan. Dit geldt bijvoorbeeld in landen waar abortus
alleen is toegestaan als de zwangerschap het resultaat is van een criminele daad (incest,
verkrachting) of als er sprake is van een ernstig gezondheidsrisico voor de zwangere
vrouw. In landen waar abortus om sociale redenen is toegestaan, wordt de reden voor
abortus meestal niet uitgevraagd en geregistreerd. Als de reden wel wordt geregistreerd
gaat het meestal om een keuze tussen twee opties: abortus om medische of om niet-medische
reden. Soms wordt onderscheid gemaakt in verschillende niet-medische redenen. Van
de volgende landen zijn rapportages gepubliceerd die ingaan op de «redenen» voor abortus:
– In Engeland en Wales wordt gerapporteerd over verschillende grondslagen voor abortus,
zoals het risico voor het leven van de zwangere en gezondheidsrisico’s voor de foetus11. De rapportage vermeldt dat bijna 98% van de abortussen worden uitgevoerd omdat er
sprake is van «een risico voor de mentale gezondheid van de vrouw». Dit wordt niet
nader gespecificeerd.
– De Finse rapportage vermeldt dat 91,9% van de abortussen om een sociale reden wordt
verricht12. Een klein aantal niet-medische redenen wordt apart geregistreerd, zoals «het hebben
van ten minste vier kinderen», «leeftijd onder de 17 jaar» en «leeftijd boven de 40
jaar».
– In België worden verschillende niet-medische redenen geregistreerd13, maar deze registratie is sinds 15 oktober 2018 geen wettelijke vereiste meer. Gerapporteerde
redenen voor abortus in België zijn onder meer: «de zwangerschap is niet gewenst»,
«voltooid gezin», «geen kinderwens».
De Minister schrijft in de Kamerbrief dat uit onderzoek blijkt dat bij de keuze voor
een abortus vaak een combinatie van persoonlijke redenen en factoren een rol speelt,
maar dat een causaal verband, ook wanneer er onderzoek gedaan wordt naar associaties
tussen abortuscijfers en dergelijke factoren, niet kan worden aangetoond. Is de Minister
het met de leden van de VVD-fractie eens dat naast dat het onwenselijk is om «rijtjes»
van redenen op te stellen, het vanwege bovenstaande reden ook onwenselijk is om beleid
op basis van dergelijke «rijtjes» te maken, omdat dit voorbij gaat aan de complexiteit
die ten grondslag kan liggen aan het keuzeproces?
Ja. De complexe overwegingen die een rol spelen bij het besluitvormingsproces lenen
zich niet om gereduceerd te worden in een rijtje «redenen». Een belangrijke les uit
het onderzoekrapport «Dit is mijn verhaal» is dat er meerdere motieven zijn die leiden
tot een bepaald besluit, en dat deze motieven altijd in samenspel met elkaar en binnen
de individuele context moeten worden gezien. Er is niet één belangrijk motief dat
leidt tot de keuze om een zwangerschap uit te dragen dan wel af te breken, ieder heeft
zijn eigen verhaal. De Wet afbreking zwangerschap gaat uit van «een noodsituatie van
de vrouw die de keuze voor een zwangerschapsafbreking onontkoombaar maakt». Het is
aan de vrouw zelf om te bepalen wat voor haar een noodsituatie is die tot de keuze
voor een abortus heeft geleid. De redenen die aan dat besluit ten grondslag liggen
zijn onderwerp van het vertrouwelijke gesprek tussen de arts en de vrouw. Dit doet
mijns inziens recht aan de complexiteit die ten grondslag kan liggen aan het keuzeproces.
De leden van de VVD-fractie lezen dat onder het hoofdthema «gezinsplanning» actieve
vermelding van het gebruik van anticonceptie is gecodeerd. Genoemde leden vragen de
Minister of er onder dit hoofdthema ook iets te zeggen valt over het gebruik van natuurlijke
anticonceptiemethoden, of dat dit een thema is dat in het tweede rapport belicht wordt.
Het thema anticonceptie komt aan bod in het tweede deelrapport van de AVOZ-studie.
Anticonceptie is één van de hoofdthema's binnen de onderzoeksvraag over welke factoren
bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap. Natuurlijke anticonceptie komt daarbij
ook aan bod. In het eerste deelrapport komt het onderwerp anticonceptie ook voor.
In relatie tot het motief «gezinsplanning» en «factoren die bijdragen aan het besluit
tot abortus» wordt anticonceptie genoemd. Door verschillende respondenten werd aangegeven
dat er wel anticonceptie is gebruikt maar dat er toch iets is misgegaan.
Kan de Minister een reactie geven op de ontwikkelingen rondom anticonceptiegebruik
in Nederland zoals uiteengezet in de monitor seksuele gezondheid 2023? (Bron: Rutgers,
monitor seksuele gezondheid)
De monitor seksuele gezondheid met cijfers van 2023 wordt in september 2024 verwacht.
Rutgers heeft wel al een aantal voorlopige cijfers gedeeld over anticonceptiegebruik.14 Deze cijfers laten zien dat het gebruik van de anticonceptiepil de afgelopen zes
jaar onder vrouwen van 18 tot en met 49 jaar, die ooit vaginale seks hebben gehad,
is afgenomen van 30% naar 24%. Het gebruik van het spiraal is gestegen van 17% in
2017 naar 21% in 2023. Ook andere bronnen, zoals de Stichting Farmaceutische Kerngetallen,
laten een daling zien in het gebruik van hormonale anticonceptie. In 2023 daalde het
aantal vrouwen dat via de openbare apotheek hormonale anticonceptie ontving met 5%
ten opzichte van 2021 naar 1,3 miljoen. Ik vind het belangrijk om deze ontwikkeling
over de jaren heen te volgen om mogelijke trends te ontdekken en om hierop te kunnen
anticiperen. Daarom heb ik in overleg met het RIVM besloten om cijfers over het gebruik
van anticonceptie als indicator toe te voegen aan de jaarlijkse RIVM monitor Onbedoelde
Zwangerschap.15
De leden van de VVD-fractie lezen dat in bijna al het gebruikte onderzoek gevraagd
is naar «redenen» voor het afbreken of uitdragen van de zwangerschap. Deze manier
van uitvragen kan leiden tot meer cognitief en normatief gekleurde antwoorden, dan
wanneer gevraagd wordt naar de ervaring of gevoelens van de zwangere persoon ten aanzien
van de zwangerschap, zo stellen de onderzoekers. De leden van de VVD-fractie vinden
dat de focus op het «waarom» verlegd zou moeten worden naar «wat heeft iemand nodig».
Hoe iemand het proces beleeft en waar wel of geen behoefte aan is draagt naar de mening
van genoemde leden ook veel meer bij aan het kunnen verbeteren van abortuszorgverlening.
In het rapport wordt dit ook in de aanbevelingen onderstreept. Deelt de Minister deze
mening met de onderzoekers en de leden van de VVD-fractie?
Ja. Ik lees deze opmerking van de onderzoekers als een oproep aan politiek en maatschappij
om in het spreken over abortus niet eenzijdig te focussen op de beweegredenen van
mensen om een zwangerschap af te breken, maar om juist ook te kijken naar ervaringen
met het hele proces van zorg en ondersteuning rondom onbedoelde zwangerschap, en mogelijkheden
om dat te verbeteren. Ik onderschrijf het belang daarvan, en daarom kijk ik met interesse
uit naar de resultaten van de tweede AVOZ deelstudie, waarin onder andere wordt gekeken
naar «wat heeft iemand nodig». Weten «hoe» iemand het proces beleeft en ervaart, kan
inzichten opleveren over een betere aansluiting van voorlichting, zorg en ondersteuning
bij een onbedoelde zwangerschap.
Genoemde leden vragen over de aanbevelingen in het algemeen of deze onderdeel zullen
uitmaken van het tweede rapport dat in deze tweeluik gepubliceerd zal worden. Zo nee,
hoe is de Minister voornemens de aanbevelingen op te volgen?
De eerste AVOZ-deelstudie bevat vier aanbevelingen:
1. De eerste aanbeveling heeft betrekking op de onderzoeksmethode van het bevragen van
ervaringen van betrokkenen. De onderzoekers adviseren een aanpak van open en onbevooroordeeld
vragen naar ervaringen bij onderzoek naar dit thema.
2. De tweede aanbeveling is gericht op de verschuiving van de focus op het onderzoeken
van de redenen voor een abortus, naar de vraag hoe iemand het proces ervaart en waar
behoefte aan is. Deze aanbeveling past goed bij de opzet van de tweede AVOZ-deelstudie,
die mogelijk aanleiding biedt om het beleid rondom de preventie van en de zorg en
ondersteuning bij onbedoelde en ongewenste zwangerschappen te verbeteren. Ook de huidige
praktijk van zorg en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap is gericht op de ervaringen
van de vrouw en haar omgeving.
3. De derde aanbeveling gaat over de huidige focus op het voorkomen van een onbedoelde
zwangerschap vanuit het idee dat de uitkomsten van dergelijke zwangerschappen zouden
moeten worden tegengegaan. De onderzoekers zetten daartegenover dat zwangerschapsintenties
in de praktijk niet bedoeld óf onbedoeld zijn, maar vaak een veelvormige combinatie
daarvan zijn. De onderzoekers stellen dat de focus op de «onbedoeldheid» weinig recht
doet aan de ervaringen van mensen en tot stigmatisering kan leiden. Ik ben het met
de onderzoekers eens dat stigmatisering voorkomen moet worden, maar ik blijf mij ook
inzetten voor de preventie van onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen.
4. De laatste aanbeveling is een waarschuwing tegen het ontstaan van rijtjes van redenen
voor een abortus die onveranderlijk of objectief zouden zijn. De onderzoekers geven
aan dat het niet uitmaakt welke motieven iemand heeft zolang de keuze maar weloverwogen
gemaakt kan worden, zonder dat iemand daar verantwoording voor moet afleggen. Ik onderschrijf
deze aanbeveling van de onderzoekers. In het huidige beleid rondom onbedoelde zwangerschappen
en abortus staat de autonomie van de vrouw en het kunnen maken van een geïnformeerde
keuze daarom centraal. Zij hoeft geen verantwoording voor haar keuze af te leggen.
De resultaten van de overige onderzoeksvragen van de AVOZ-studie zullen naar verwachting
in 2025 gereed zijn. Uit de AVOZ-studie volgen aanbevelingen aan zorg en hulpverleners.
Ik kijk met interesse uit naar de onderzoeksresultaten die eind 2025 worden verwacht.
Mogelijk bieden de resultaten aanknopingspunten om de preventie van en de zorg en
ondersteuning bij onbedoelde en ongewenste zwangerschappen te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de NSC-fractie
De leden van NSC-fractie hebben met aandacht het rapport gelezen.
De leden van de NSC-fractie staan pal voor een abortuspraktijk, die veilig, legaal,
toegankelijk, maar tegelijkertijd wel zeldzaam is. In een maatschappij waarin vrouwen
goede toegang hebben tot zorg, een stevig sociaal maatschappelijk netwerk, bestaanszekerheid
met een toereikend inkomen en huisvesting, kiezen minder vrouwen voor abortus. Afbreking
van de zwangerschap blijft bijzondere zorg en moet een uitzondering blijven.
Het valt deze leden op dat bestaanszekerheid, zowel qua huisvesting als financieel
toereikend inkomen een belangrijke overweging is bij het uitdragen dan wel afbreken
van een zwangerschap. Hoe beziet de Minister dit? Is dit een belangrijke factor in
de toename van abortussen?
Uit het onderzoek blijkt dat ontoereikende financiën en ongeschikte woonsituaties
factoren zijn die mee kunnen spelen in het keuzeproces om een zwangerschap uit te
dragen dan wel af te breken. Echter, uit het onderzoek is absoluut niet af te leiden
dat deze aspecten doorslaggevend zijn voor een keuze, of een belangrijkere factor
zijn in de toename van het aantal abortussen. De onderzoekers benadrukken juist dat
er vaak sprake is van een samenspel tussen meerdere motieven. In hoeverre huisvesting
en inkomen een factor zijn in de toename van het aantal abortussen is niet bekend.
Met betrekking tot zicht op abortus: de Minister schrijft dat de noodzakelijke gegevens
ontbreken. Het structureel uitvragen van de redenen van abortus is geen goed idee,
maar steekproefsgewijs zou volgens deze leden wel een belangrijke aanvulling kunnen
bieden. Hoe ziet de Minister dit? Welke mogelijkheden zijn er om dit in te vullen?
Het uitvragen van de redenen voor abortus zal afbreuk doen aan de vrijheid van de
vrouw om zelf, in overleg met haar arts, te beslissen over het al dan niet afbreken
van haar zwangerschap. De bezwaren die er zijn voor het «structureel» uitvragen van
de redenen voor abortus gelden evenzeer voor het steekproefsgewijs uitvragen. Immers,
ook dan zullen vrouwen ten onrechte het gevoel krijgen zich te moeten verantwoorden,
en ligt het risico van stigmatisering op de loer. Bovendien biedt (meer) inzicht in
de redenen om een zwangerschap af te breken, geen aanknopingspunten om het aantal
abortussen te verminderen. Het lijkt wel cruciaal om een vinger aan de pols te houden
op ontwikkelingen die mogelijk ten grondslag liggen aan de stijging van het aantal
abortussen, zoals misinformatie over anticonceptie.
Er is veel beschikbare literatuur wereldwijd over anticonceptie. Een handvol initiatieven
zijn nu verspreid over een aantal organisaties om het gebruik van anticonceptie te
bevorderen. Welke acht de Minister het meest effectief om anticonceptie gebruik te
bevorderen? Welke maatregelen gaat de Minister verder inzetten om anticonceptie te
bevorderen en de toename van ongewenste zwangerschappen en soa’s te keren?
Het is lastig om een direct, oorzakelijk verband aan te tonen tussen de specifieke
beleidsinterventies en het aantal onbedoelde zwangerschappen of soa. In algemene zin
is wel bekend welke aanpak werkt. Om het gebruik van anticonceptie en condoomgebruik
te stimuleren werkt een doelgroepgerichte aanpak het beste in combinatie met betrouwbare,
toegankelijke informatie.16,17 Er zijn de laatste tijd veel signalen dat het anticonceptiegebruik afneemt. Het staat
eenieder vrij om te beslissen over anticonceptiegebruik, maar het is wel belangrijk
dat deze beslissing gebaseerd is op basis van juiste en betrouwbare informatie. Er
zijn diverse acties ingezet ten behoeve van het verstevigen van de informatiepositie.
Dit wordt gedaan door het aanbod van betrouwbare informatie op de websites van de
rijksoverheid, maar ook via organisaties zoals Sense, Soa Aids Nederland en Rutgers
– organisaties die in opdracht van de overheid informatie geven over onder andere
anticonceptie. Jongeren tot 25 jaar kunnen terecht bij Sense voor seksualiteitshulpverlening,
op een spreekuur of via chat en telefoon. In het najaar zal er een voorlichtingscampagne
voor jongeren van start gaan, over verschillende vormen van anticonceptie, de betrouwbaarheid
daarvan en het risico op soa. Momenteel wordt samen met het RIVM, Soa Aids Nederland
en Rutgers gesproken over mogelijke maatregelen om de recente stijging van soa (met
name gonorroe onder jonge heteroseksuelen) en de daling van het condoomgebruik tegen
te gaan.
Het is ook bekend dat een brede relationele en seksuele vorming samenhangt met het
later en bewuster beginnen aan seks, een beter gebruik van voorbehoedsmiddelen en
minder onbedoelde zwangerschappen.18 Daarom worden scholen ondersteund middels het Stimuleringsprogramma Gezonde Relaties
& Seksualiteit19 om aandacht te besteden aan het thema Relaties en seksualiteit.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse het rapport en de reactie van de
Minister gelezen. Daartoe hebben deze leden nog enkele vragen. De leden van de D66-fractie
zijn het ten zeerste met de Minister eens dat het vragen naar redenen voor een abortus
indruist tegen het recht dat vrouwen, zoals ook in de wet staat, zelf bepalen of en
zo ja, waarom zij voor een zwangerschapsafbreking kiezen. Deze leden vinden dat daar
geen verdere stappen in moeten worden gezet; het onderzoeken op individueel niveau
doet afbreuk aan dit recht. Hoe ziet de Minister dit, zo vragen deze leden.
Het nader onderzoeken van de individuele keuze van een vrouw acht ik inderdaad niet
wenselijk. Het is immers aan de vrouw zelf om te bepalen wat voor haar een noodsituatie
is die tot de keuze voor een abortus heeft geleid. De redenen die aan dat besluit
ten grondslag liggen zijn onderwerp van het vertrouwelijke gesprek tussen de arts
en de vrouw en zouden daarom niet verplicht moeten worden vastgelegd. Bovendien biedt
(meer) inzicht in de redenen om een zwangerschap af te breken, geen aanknopingspunten
om het aantal abortussen te verminderen. Het lijkt wel cruciaal om een vinger aan
de pols te houden op ontwikkelingen die mogelijk ten grondslag liggen aan de stijging
van het aantal abortussen, zoals misinformatie over anticonceptie
Voorts vragen de leden van de D66-fractie of en zo ja, hoe de Minister het advies
uit het rapport volgt om de vraag te verleggen van waarom iemand een bepaalde keuze
maakt naar hoe iemand het proces beleeft en ervaart.
Ik lees deze opmerking van de onderzoekers als een oproep aan politiek en maatschappij
om in het spreken over abortus niet eenzijdig te focussen op de beweegredenen van
mensen om een zwangerschap af te breken, maar om juist ook te kijken naar ervaringen
met het hele proces van zorg en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen, en mogelijkheden
om dat te verbeteren. Ik kan me daar goed in vinden. Zorg en hulpverleners hebben
continu aandacht voor hoe iemand het proces ervaart en beleeft. Weten «hoe» iemand
het proces beleeft en ervaart, kan inzichten opleveren over een betere aansluiting
van voorlichting, zorg en ondersteuning bij een onbedoelde zwangerschap. In de tweede
AVOZ deelstudie is aandacht voor hoe preventie verbeterd kan worden en hoe zorg en
ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen wordt ervaren.
De leden van de D66-fractie vinden dat er veel meer moet worden ingezet op het voorkomen
van onbedoelde of ongewenste zwangerschappen. Deze leden vragen daarom of de Minister
kan aangeven of zij het eens is met de leden van de D66-fractie dat het breed beschikbaar
stellen van anticonceptie en het voorkomen van desinformatie over anticonceptie hieraan
kan bijdragen. Kan de Minister voorts aangeven op welke wijze hierop wordt ingezet,
zo vragen deze leden.
Met de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap wordt onder andere ingezet op
het voorkomen van een onbedoelde zwangerschap. Onderdeel van de aanpak zijn activiteiten
voor collectieve preventie. Middels extra investeringen in het programma Nu Niet Zwanger
is anticonceptie toegankelijk en gratis beschikbaar gekomen voor personen in een kwetsbare
situatie. Ook is in juli 2023 gestart met een intensivering van de anticonceptiecounseling
in abortusklinieken. Voor alle vrouwen die een abortus ondergaan in een abortuskliniek
is de plaatsing van langdurige anticonceptie kosteloos. Het anticonceptiemiddel zelf
kan bovendien gratis ter beschikking worden gesteld voor vrouwen in een kwetsbare
situatie.
Wat betreft misinformatie rondom anticonceptie zetten we met het Stimuleringsprogramma
Relaties en Seksualiteit in op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen
door brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op
het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend
onderdeel van. Tot slot geven organisaties zoals Sense, Soa Aids Nederland en Rutgers
betrouwbare informatie over anticonceptie.
Vragen en opmerkingen van de BBB-fractie
De leden van de BBB hebben kennisgenomen van het rapport Rapport «Dit is mijn verhaal»
en reactie op de motie van het lid Grinwis c.s. over onderzoek naar de oorzaak en
achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen. Deze leden hebben de
volgende vragen aan de Minister.
In het rapport wordt vermeld dat er verschillende motieven werden genoemd door mensen
die vóór het uitdragen kozen (waarden en normen) en door mensen die vóór abortus kozen
(timing). Het opvallende is dat er ook veel overlapping bestaat in de genoemde omstandigheden
en motieven. Interessant is dat eerder Nederlands onderzoek van Brauer et al. (2012;
2019) heeft aangetoond dat de profielen van vrouwen die twijfelen over hun besluit
zeer vergelijkbaar zijn, ongeacht de uiteindelijke keuze die ze maken. Bovendien staan
beide groepen evenzeer achter hun besluit, ongeacht de uitkomst van de zwangerschap.
De motieven die genoemd worden voor abortus of uitdragen hebben dus niet zozeer te
maken met verschillende «omstandigheden», maar meer met de waarde en interpretatie
die eraan gegeven wordt. Deze beperking is ook informatief: we weten nu beter wat
we wel en niet kunnen vragen en welke kennis dit oplevert. Aangezien uit het rapport
blijkt dat we nu beter weten wat we wel en niet kunnen vragen en welke kennis dit
oplevert, willen genoemde leden graag van de Minister meer informatie over de vraag
of deze resultaten kunnen bijdragen aan een beter gesprek tussen arts en patiënt bij
gesprekken over abortus, en hoe deze resultaten daaraan kunnen bijdragen.
Of en in hoeverre deze onderzoeksresultaten aanleiding geven om abortuszorgverlening
aan te passen is aan de zorgverleners zelf. Abortusartsen hebben mij laten weten dat
de inhoud van het rapport niet nieuw is voor ze is. Abortusartsen werken dagelijks
vanuit deze kennis en vanuit hun ervaringen met de behoeften van vrouwen.
Genoemde leden lezen ook dat er een mogelijke stijging van abortuscijfers is als gevolg
van de toenemende verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie op sociale
media, en de groeiende populariteit van zogenaamde «natuurlijke» anticonceptiemethoden,
samen met mogelijke andere ontwikkelingen. Het kabinetsbeleid is gericht op het streven
naar minder (herhaalde) abortussen, maar blijft onverminderd inzetten op het voorkomen
van onbedoelde en ongewenste zwangerschappen. Er zijn verschillende maatregelen die
het kabinet neemt om dit te bevorderen, maar om effectief beleid te voeren is het
belangrijk om de oorzaak te kennen. Daarom vragen de leden de Minister of er momenteel
onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke samenhang tussen de stijging van abortuscijfers
en de toenemende verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie op sociale
media en de groeiende populariteit van «natuurlijke» anticonceptiemethoden, samen
met mogelijke andere ontwikkelingen? Als er een onderzoek gaande is, willen zij graag
weten wanneer dit onderzoek naar de Kamer wordt gestuurd? Als er geen onderzoek gaande
is, is de Minister dan bereid om hier onderzoek naar te doen?
Er zijn de afgelopen maanden enkele onderzoeksresultaten naar buiten gekomen die wat
kunnen zeggen over de associaties tussen abortuscijfers en bovengenoemde ontwikkelingen.
Zo is er in januari jl. een onderzoek verschenen van Rutgers naar het gebruik van
natuurlijke anticonceptiemethoden.20 Uit het onderzoek blijkt dat van de vrouwen tussen de 18 en 29 jaar 40% van deze
groep gebruikt maakt van de pil als anticonceptiemethode en 14% een natuurlijke methode
gebruikt om een zwangerschap te voorkomen. Naar aanleiding van de signalen over online
misinformatie over hormonale anticonceptie en een mogelijke toename van het gebruik
van natuurlijke anticonceptiemethoden is Rutgers in samenwerking met het Nederlandse
Genootschap van Abortusartsen (NGvA) en abortusartsen en abortusverpleegkundigen een
nieuw onderzoek gestart onder cliënten die de abortuskliniek bezoeken. Het onderzoek
beoogt inzicht te krijgen in de vraag of en zo ja, welke (natuurlijke) anticonceptiemethoden
vrouwen gebruikten voorafgaande aan de zwangerschap, wat hiervoor de belangrijkste
redenen waren en hoe (door wie) ze daarover werden geïnformeerd. Het onderzoek is
eind april 2024 gestart bij zes klinieken en heeft een looptijd van drie maanden.
De verwachting is dat Rutgers de resultaten rond oktober 2024 zal publiceren op haar
website. Tevens zal de AVOZ-deelstudie over de factoren die leiden tot een onbedoelde
zwangerschap mogelijk inzichten bieden in dit onderwerp. Ook in deze studie komt het
gebruik van anticonceptie aan bod. De resultaten van dit onderzoek worden eind 2025
verwacht.
Vragen en opmerkingen van de FVD-fractie
De leden van de FVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Dit is mijn verhaal»
en de reactie van de Minister op de motie Grinwis c.s. over het onderzoek naar de
oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij
hebben hierover de nodige vragen. Op basis van welke abortuscijfers is het onderzoek
verricht? Met andere woorden, zijn de abortuscijfers gedifferentieerd naar spontane
abortus (dat wil zeggen een spontane, ongewilde afbreking van een zwangerschap tot
zestien weken) en abortus provocatus (dat wil zeggen opzettelijke zwangerschapsafbreking),
zodat voor het onderzoek mogelijk was om, ter beantwoording van de onderzoeksvraag,
enkel de cijfers van de abortus provocatus in ogenschouw te nemen?
De stijging van het aantal zwangerschapsafbrekingen volgt uit de jaarrapportage Wet
afbreking zwangerschap van de IGJ.21 Daarin zijn uitsluitend cijfers opgenomen over abortus provocatus. Ook internationale
onderzoeken naar abortus, waar de «Aanvullende Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ)
gebruik van maakt, zijn gebaseerd op gegevens over abortus provocatus, niet op cijfers
over miskramen.
Welke conclusies mogen uit het rapport – dat het resultaat is van de eerste deelstudie
waarbij specifiek onderzocht moest worden welke omstandigheden bijdragen aan het uitdragen
dan wel afbreken van een onbedoelde zwangerschap – getrokken worden, gegeven het feit
dat in de methodologische evaluatie van het rapport (p.6) gewag gemaakt wordt van
«kwaliteitsproblemen (die) verband hielden met het gebrek aan informatie over hoe
er gevraagd is naar de motieven voor het besluit tot abortus of uitdragen van de zwangerschap»?
De genoemde methodologische kanttekeningen hebben betrekking op de literatuurstudie,
één van de drie databronnen voor deze AVOZ-deelstudie. In de literatuurstudie werd
inderdaad geconcludeerd dat veel onderzoeken niet goed beschreven hoe er precies gevraagd werd naar motieven bij mensen die te maken kregen met een onbedoelde
zwangerschap. Deze beperkingen zijn door de onderzoekers meegewogen in hun algemene
conclusies over de literatuurstudie. Er zijn daarnaast ook onderzoeksgegevens geanalyseerd
die door de onderzoekers zelf verzameld zijn.
Vragen en opmerkingen van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het onderzoek «Dit is mijn verhaal»
en de reactie van de Minister op de motie Grinwis c.s. over het onderzoek naar de
oorzaak en achtergrond van de sterke stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij
hebben hierover de nodige vragen.
AVOZ-deelstudie «Dit is mijn verhaal»
De leden van de SGP-fractie vinden het van groot belang dat het inzicht in de motieven
van vrouwen voor abortus wordt verbeterd. Zij juichen het dan ook toe dat de Minister
hier onderzoek naar laat verrichten. De leden van de SGP-fractie willen graag benadrukken
dat het hen er niet om gaat dat vrouwen verantwoording zouden moeten afleggen of een
bepaald stigma opgelegd krijgen. Het gaat de leden van de SGP-fractie erom dat de
best mogelijke hulp en ondersteuning wordt geboden aan de vrouw en haar ongeboren
kind. Door het inzicht te vergroten in motieven van vrouwen om voor abortus te kiezen
of om de zwangerschap uit te dragen, hopen de leden van de SGP-fractie de hulp en
steun voor vrouwen te verbeteren en de bescherming van het ongeboren leven te versterken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de meeste geselecteerde studies in het
literatuuronderzoek van «Dit is mijn verhaal» zich richten op het besluit tot abortus.
Slechts vier van de twintig geselecteerde studies onderzoeken daarnaast óók deelnemers
die kozen voor het uitdragen van een onbedoelde zwangerschap. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister of zij de mening deelt dat meer inzicht in motieven voor het uitdragen
van de zwangerschap het overheidsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen
en (herhaalde) abortussen te doen afnemen kan bevorderen. Is zij bereid om extra onderzoek
te initiëren naar vrouwen die kiezen voor het uitdragen van de zwangerschap?
Dat slechts vier van de 20 studies uit het de eerste deelstudie van de «Aanvullende
Vragen Onbedoelde Zwangerschap» (AVOZ) ook ingaan op motieven om een onbedoelde/ ongewenste
zwangerschap uit te dragen, geeft aan dat de onderzoeksvraag in de afgelopen 15 jaar
veelal in de context van abortus is gesteld. In het rapport wordt beschreven hoe data
uit de BluePrInt studie zijn geanalyseerd, waarin juist veel mensen zijn bevraagd
die voor het uitdragen van de zwangerschap kozen.
Meer inzicht in de redenen om een zwangerschap al dan niet af te breken, biedt geen
aanknopingspunten om het aantal abortussen te verminderen. Het lijkt wel cruciaal
om een vinger aan de pols te houden op ontwikkelingen die mogelijk ten grondslag liggen
aan de stijging van het aantal abortussen, zoals misinformatie over anticonceptie.
Ook is het van belang om te blijven inzetten op het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen
en om goede hulp en ondersteuning aan onbedoeld en ongewenst zwangeren te bieden.
Mogelijk bieden de onderzoeksresultaten van de tweede AVOZ-deelstudie, die eind 2025
verwacht wordt, aanknopingspunten om de preventie van en de zorg en ondersteuning
bij onbedoelde zwangerschappen te verbeteren.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de onderzoekers geen doorslaggevende motieven
kunnen noemen die leiden tot het besluit tot abortus of het uitdragen van een zwangerschap.
De besluitvorming bij onbedoelde zwangerschap is volgens de onderzoekers een individueel
proces dat er telkens anders uitziet. De onderzoekers stellen tevens dat het terugbrengen
tot «rijtjes motieven» geen recht doet aan de complexiteit van het onderwerp. De leden
van de SGP-fractie kunnen zich daarbij iets voorstellen. Volgens de onderzoekers zitten
er zoveel methodologische haken en ogen aan de beschikbare data dat er geen algemene
conclusies kunnen worden getrokken. Op basis van dit onderzoek kunnen geen doorslaggevende
motieven genoemd worden die leiden tot het besluit om een onbedoelde zwangerschap
juist wel of niet uit te dragen. Dat vinden de leden van de SGP-fractie teleurstellend.
Deelt de Minister de opvatting dat het onderzoek wel degelijk aanknopingspunten biedt
om vrouwen beter te ondersteunen?
Dit onderzoek kan aanknopingspunten bieden om de hulp voor vrouwen te verbeteren.
Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het belangrijk is om vrouwen te vragen naar
hun persoonlijke ervaringen en eventuele behoefte aan ondersteuning of zorg. Abortusartsen
werken dagelijks vanuit deze kennis en vanuit hun ervaringen met de behoeften van
vrouwen. In deel 2 van het AVOZ-onderzoek zullen mogelijk meer aanknopingspunten voor
verbetering van zorg en ondersteuning worden aangereikt.
De leden van de SGP-fractie zien dat de Minister de onderzoeksresultaten keurig samenvat.
Zij constateren dat de Minister de conclusies van het onderzoek onderschrijft. Genoemde
leden missen echter een nadere reflectie op de onderzoeksresultaten in het licht van
de insteek van het onderzoek, namelijk het kabinetsdoel om het aantal ongewenste en
onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister te reflecteren op de kritiek van de
onderzoekers op de term «redenen» voor abortus. De onderzoekers gebruiken in plaats
van «redenen» het begrip «motieven». De onderzoekers stellen dat het ontwarren van
alle mogelijke motieven of omstandigheden geen zin heeft als je wilt begrijpen wat
er aan een besluit tot abortus of uitdragen van een onbedoelde zwangerschap vooraf
gaat. De onderzoekers benadrukken dat ook gevoel en intuïtie meespelen bij een besluit
over abortus. De leden van de SGP-fractie vragen de Minister wat zij van deze opvatting
vindt. Hoe verhoudt dit zich tot het beeld van de «autonome vrouw» die een weloverwogen
«keuze» maakt voor abortus? Impliceert de term «keuze» ook niet een zekere rationaliteit
in de afwegingen rondom abortus? Hoe zouden artsen het «gevoel» en de «intuïtie» van
de vrouwen moeten laten meewegen in het besluitvormingsproces? Kan de Minister hierop
reageren, mede gelet op de door de wetgever geformuleerde zorgvuldigheidseisen?
Het feit dat gevoel en intuïtie meespelen in de keuze voor abortus doet niets af aan
de autonomie van de vrouw of aan de zorgvuldigheid van haar overweging. Autonomie
is het recht om zelf te beslissen. De Wet afbreking zwangerschap (Wafz) schrijft voor
dat de vrouw haar verzoek tot zwangerschapsafbreking heeft gedaan en gehandhaafd in
vrijwilligheid, na zorgvuldige overweging en in het besef van haar verantwoordelijkheid
voor ongeboren leven en van de gevolgen voor haarzelf en de haren. Het is hierbij
aan de vrouw zelf, ondersteund door haar arts, om op basis van haar eigen waarden,
omstandigheden en emoties tot een keuze te komen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat veelvoorkomende motieven die genoemd waren bij
een besluit tot afbreken van een zwangerschap zijn: gezinsplanning of geen kinderwens
hebben, woonruimte of financiën, leefomstandigheden zoals een drukke baan, en de partnerrelatie.
De leden van de SGP-fractie vinden zij het belangrijk om vast te stellen dat heel
praktische omstandigheden zoals woonruimte of financiën een rol spelen bij de overwegingen
voor abortus, vrijwel altijd in combinatie met andere overwegingen. De leden van de
SGP-fractie vragen de Minister of zij de mening deelt dat financiële of sociaaleconomische
overwegingen nooit een motief voor abortus zou moeten zijn. Erkent de Minister dat
de keuzevrijheid van vrouwen wordt vergroot op het moment dat zij financieel en materieel
in staat worden gesteld om de zwangerschap uit te dragen en hun kind groot te brengen?
Allereerst wil ik benadrukken dat het niet aan mij als Minister is om te oordelen
of motieven wel of niet een rol mogen spelen. De vrijheid om een weloverwogen keuze
te maken moet er voor elke vrouw zijn, ongeacht haar sociaaleconomische positie. Uiteraard
kunnen financiële of sociaaleconomische overwegingen een rol spelen bij een besluit
om een zwangerschap wel of niet uit te dragen, maar uit het onderzoek blijkt dat die
overwegingen eigenlijk nooit uitsluitend financieel van aard zijn. Voor de groep (aanstaande)
ouders die extra ondersteuning nodig heeft voor, tijdens of na de zwangerschap is
er het landelijke actieprogramma Kansrijke Start. Dit programma ondersteunt (aanstaande)
ouders in een kwetsbare situatie tijdig zodat ze gezond zwanger worden, hun kinderen
zo gezond mogelijk geboren worden en hun kinderen gezond en kansrijk opgroeien.
De onderzoekers benadrukken dat het onmogelijk is om vast te stellen welke motieven
doorslaggevend zijn voor het beëindigen of uitdragen van een onbedoelde zwangerschap.
Zij willen vanwege allerlei methodologische beperkingen hierover geen conclusies formuleren.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of zij het ermee eens dat dit noopt
tot aanvullend onderzoek. Is zij bereid om dat aanvullende onderzoek te initiëren?
Er zijn voldoende bevindingen uit het eerste deelonderzoek van de AVOZ-studie voortgekomen
waarmee de onderzoeksvraag is beantwoord, een nieuw onderzoek voegt daar weinig aan
toe. Dat er vaak geen heldere, doorslaggevende motieven zijn voor vrouwen om de zwangerschap
af te breken dan wel uit te dragen, is nu eenmaal de realiteit. Nader aanvullend onderzoek
zal dat niet veranderen en zal geen nieuwe inzichten opleveren om het aantal abortussen
te verminderen.
Wel is het van belang om te blijven inzetten op het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen
en om goede hulp en ondersteuning aan onbedoeld zwangeren te bieden. Mogelijk bieden
de onderzoeksresultaten van de tweede AVOZ-deelstudie, die eind 2025 verwacht wordt,
aanknopingspunten om dit te verbeteren. In deze deelstudie komen verschillend aspecten
aan bod, zoals de vraag welke factoren bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap en
hoe preventie, zorg en ondersteuning verbeterd kunnen worden.
Het onderzoek laat zien dat er geen specifieke omstandigheden zijn die leiden tot
de keuze om de zwangerschap uit te dragen of juist af te breken. Er is daarom geen
goed onderscheid te maken tussen degenen die kiezen voor het uitdragen van een zwangerschap
en degenen die kiezen voor het afbreken van een zwangerschap. Waar de één in een bepaalde
situatie voor abortus kiest, zou een ander in exact dezelfde situatie een ander besluit
nemen. De leden van de SGP-fractie vinden dit een interessante observatie. Deelt de
Minister de opvatting dat als het blijkbaar zo dicht bij elkaar kan liggen het nuttig
kan zijn om nader te onderzoeken hoe vrouwen dan tot een keuze komen, mede gelet op
het kabinetsdoel om het aantal (herhaal)abortussen te verminderen?
Nee, in de eerste AVOZ-deelstudie wordt geconcludeerd dat het niet nuttig is om nog
meer onderzoek te doen naar de redenen voor een onbedoelde zwangerschap.
De onderzoekers hebben inderdaad uitgelegd dat persoon A in een bepaalde situatie
voor abortus kiest, waar persoon B in dezelfde situatie zou kiezen voor het uitdragen
van de zwangerschap. Op basis van deze kennis kan echter niet de conclusie worden
getrokken dat het «blijkbaar zo dicht bij elkaar kan liggen». Elke situatie en elke
vrouw is uniek en het is aan de vrouw zelf om vast te stellen wat voor haar een noodsituatie
is. Dat is haar persoonlijke afweging.
De tweede AVOZ-deelstudie gaat in op factoren die bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap
en op de vraag hoe vrouwen en hun omgeving de zorg en ondersteuning rondom onbedoelde
zwangerschap ervaren. Mogelijk bieden deze inzichten aanleiding om de preventie van
en de zorg en ondersteuning bij onbedoelde en ongewenste zwangerschappen te verbeteren.
De leden van de SGP-fractie constateren verder dat de partnerrelatie op uiteenlopende
manieren een cruciale rol speelt bij de motieven voor het beëindigen of uitdragen
van een onbedoelde zwangerschap. Dit kan bijvoorbeeld een afwezige partner zijn, druk
vanuit de partner om voor abortus te kiezen of een partner die de vrouw steunt, wat
een belangrijk motief kan zijn om de zwangerschap uit te dragen. De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister om hierop te reflecteren. Hoe zou de rol en verantwoordelijkheid
van de partner méér kunnen worden benut of aangesproken bij het kabinetsstreven om
het aantal onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen? Hoe
zou de positie en het belang van de partner meer recht kunnen worden gedaan in wetgeving
en beleid?
Recent onderzoek22 toont aan dat jonge vaders zich ondanks alle inzet van professionals nog steeds niet
voldoende betrokken voelen bij de zorg rondom zwangerschap. Binnen de activiteiten
van de Aanpak onbedoelde zwangerschap wordt ook ingezet op de rol van de man. Zo heeft
Fiom eind vorig jaar een campagne gelanceerd om bewustzijn te creëren over het feit
dat onbedoelde zwangerschappen voornamelijk in een relatie voorkomen en niet voornamelijk
bij alleenstaande vrouwen en jonge mensen, aangezien daar vaak vooroordelen over bestaan.
Deze campagne is bewust ook verspreid op plekken waar veel mannen de campagne te zien
krijgen, zoals op websites van Menshealth en Esquire. Ondanks de inspanningen van het kabinet om partners te betrekken, blijft de beslissing
om een onbedoelde zwangerschap uit te dragen of af te breken aan de vrouw zelf, en
is het aan de vrouw zelf om te bepalen in hoeverre zij haar partner wil betrekken
bij het maken van een keuze. Aan dit grondbeginsel van de Wet afbreking zwangerschap
wil ik niet tornen.
De leden van de SGP-fractie verwonderen zich sterk over de kritiek van de onderzoekers
op het discours «gebaseerd op het idee dat een onbedoelde zwangerschap een ongewenste
uitkomst is die moet worden voorkomen.»23 Hoe verhoudt dit zich tot het kabinetsbeleid, zo vragen de leden van de SGP-fractie
zich af. De onderzoekers stellen dat het uiteindelijk niet uitmaakt «welke motieven
men heeft, zolang iemand een eigen en weloverwogen keuze heeft kunnen maken. Het is
geheel en al aan de zwangere in kwestie, welke keuze die maakt. Er is hiervoor dan
ook geen verantwoording nodig.»24 Deelt de Minister de mening dat de onderzoekers zich hier in politiek vaarwater terecht
dreigen te komen? De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de onderzoekers
eigenlijk tegen de opzet van hun eigen onderzoek waren. Klopt die observatie?
Deze observatie van de leden van de SGP-fractie kan ik niet onderschrijven. De onderzoekers
beschrijven in de genoemde passage hoe het momenteel wettelijk gesteld is in Nederland:
een zwangere hoeft zich in Nederland niet te verantwoorden voor het besluit dat zij
neemt over haar zwangerschap, zolang dat past binnen de kaders van de wet. De Wafz
gaat uit van «een noodsituatie van de vrouw die de keuze voor een zwangerschapsafbreking
onontkoombaar maakt». Het is aan de vrouw zelf om te bepalen wat voor haar een noodsituatie
is die tot de keuze voor een abortus heeft geleid. Er is bewust voor gekozen om niet
wettelijk vast te leggen wat een noodsituatie behelst of wat de reden is waarom de
vrouw het ervaart als een noodsituatie.
Reactie motie Grinwis c.s. over de stijging van het aantal abortussen
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de motie-Grinwis c.s. waarin wordt gevraagd om onderzoek te verrichten naar de stijging
van het aantal abortussen in 2022. Zij vinden de reactie van de Minister zeer teleurstellend.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het vanwege een gebrek aan gegevens niet mogelijk
is om goed onderzoek uit te voeren naar de stijging. Zij lezen echter ook dat de Minister
van mening is dat het niet nodig is om meer gegevens te gaan registreren om dat onderzoek
wél te kunnen verrichten.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of zij erkent dat het niet kunnen verrichten
van onderzoek naar de stijging meer te maken heeft met politieke onwil, dan dat het
wetenschappelijk onmogelijk zou zijn? Erkent de Minister dat zij hier mee bewust blind
wil blijven voor een verklaring van de stijging? De leden van de SGP-fractie vragen
hoe de Minister, nu zij niet bereid blijkt te zijn om meer gegevens te laten registreren
en dus meer inzicht te ontwikkelen ten aanzien van motieven voor abortus, van plan
is om dan effectief beleid te ontwikkelen gericht op het voorkomen van onbedoelde
en ongewenste zwangerschappen?
Ik heb bij de betrokken professionals en experts nagevraagd hoe zij aankijken tegen
de stijging van het aantal abortussen, en of er eventueel onderzoek naar de stijging
uitgevoerd zou kunnen worden. Uit de gesprekken met het Nederlands Genootschap van
Abortusartsen (NGvA), bestuurders van abortusklinieken, Fiom en Rutgers is gebleken
dat er geen gegevens beschikbaar zijn waarmee de stijging in het jaar 2022 verklaard
kan worden.25 Daarbij dient ook rekenschap gegeven te worden van de uitkomsten van de eerste AVOZ
deelstudie. De zeggingskracht van een eventueel onderzoek zou ook zeer beperkt zijn;
er zullen geen harde verklaringen voor de stijging mee gevonden kunnen worden. Dat
is geen onwil, maar een feitelijke, wetenschappelijke constatering. Meer inzicht in
de redenen om een zwangerschap al dan niet af te breken biedt geen aanknopingspunten
om het aantal abortussen te verminderen. Het lijkt wel cruciaal om een vinger aan
de pols te houden op ontwikkelingen die mogelijk ten grondslag liggen aan de stijging
van het aantal abortussen, zoals misinformatie over anticonceptie. Ook is het van
belang om te blijven inzetten op het voorkomen van onbedoelde zwangerschappen en om
goede hulp en ondersteuning aan onbedoeld en ongewenst zwangeren te bieden. Mogelijk
bieden de onderzoeksresultaten van de tweede AVOZ-deelstudie, die eind 2025 verwacht
worden, aanknopingspunten om dit te verbeteren. In deze deelstudie komen verschillende
aspecten aan bod, zoals de vraag welke factoren bijdragen aan een onbedoelde zwangerschap
en hoe preventie, zorg en ondersteuning verbeterd kunnen worden.
De leden van de SGP-fractie lezen dat de Minister die het belangrijk vindt om goed
zicht te houden op ontwikkelingen die mogelijk samenhangen met veranderingen in abortuscijfers.
Ze noemt hierbij concreet de verspreiding van des- en misinformatie over anticonceptie
op sociale media en aan de toenemende populariteit van zogenaamde «natuurlijke» anticonceptiemethoden,
en mogelijke andere ontwikkelingen. De leden van de SGP-fractie vragen of de Minister
kan toelichten wat zij bedoelt met «mogelijke andere ontwikkelingen». Ook vragen zij
waarom de Minister wel deze specifieke voorbeelden noemt, maar verder niet kan onderbouwen
óf en zo ja, in hoeverre deze ontwikkelingen van invloed zijn op de stijging van het
aantal abortussen. Toont dit juist niet aan waarom het relevant is juist wel meer
gegevens te laten registreren en verdiepend onderzoek te laten verrichten naar de
oorzaken van de stijging?
Met «mogelijke andere ontwikkelingen» is juist bedoeld dat we nu niet weten wat we
niet weten. In de brief zijn inderdaad wel een aantal mogelijke ontwikkelingen genoemd
omdat die in gesprekken met het veld naar voren zijn gekomen. Door enkele van deze
ontwikkelingen te benoemen heb ik een beeld willen schetsen van de complexiteit van
het terrein. Die complexiteit is niet zomaar op te lossen met meer verdiepend onderzoek.
Bovendien zou de zeggingskracht van nader onderzoek zeer beperkt zijn; er zullen geen
harde verklaringen voor de stijging mee gevonden kunnen worden. Vanuit het oogpunt
van preventie van onbedoelde zwangerschappen is het wel van belang om inzicht te hebben
in factoren die leiden tot een onbedoelde zwangerschap. Dit onderzoek loopt momenteel
(onderdeel van de AVOZ-studie) en de resultaten worden eind 2025 verwacht. Naar aanleiding
van de signalen over online misinformatie over hormonale anticonceptie en een mogelijke
toename van het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden is Rutgers in samenwerking
met het NGvA en abortusartsen en abortusverpleegkundigen een onderzoek gestart onder
cliënten die de abortuskliniek bezoeken. Het onderzoek beoogt inzicht te krijgen in
de vraag of en zo ja, welke (natuurlijke) anticonceptiemethoden vrouwen gebruikten
voorafgaande aan de zwangerschap, wat hiervoor de belangrijkste redenen waren en hoe
(door wie) ze daarover werden geïnformeerd. Het onderzoek is eind april gestart bij
zes klinieken en heeft een looptijd van drie maanden. De verwachting is dat Rutgers
de resultaten rond oktober 2024 zal publiceren op haar website.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister om te verduidelijken welke informatie
er wél door artsen (of andere zorgverleners) wordt geregistreerd, maar níét hoeft
te worden gerapporteerd aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De leden
van de SGP-fractie vragen de Minister hoe kan worden beoordeeld of de wet goed wordt
uitgevoerd, als niet alle relevante informatie die door artsen wordt geregistreerd
(geabstraheerd en geanonimiseerd) met de IGJ wordt gedeeld ten behoeve van de jaarrapportage.
In de Wafz is bepaald dat het aan de vrouw is, in overleg met haar arts, om een besluit
te nemen over het afbreken van haar zwangerschap. Abortusartsen houden net zoals andere
artsen een patiëntendossier bij. Daarin worden alle relevante (medische) gegevens
bijgehouden; over de situatie van de vrouw en over haar behandeling. De IGJ beschikt
over de benodigde gegevens om haar toezicht op de abortussector goed vorm te geven.
Indien nodig kan de IGJ inspectiebezoeken afleggen aan een kliniek. Om inzicht te
krijgen in het functioneren van de wet wordt bovendien periodiek een uitgebreide wetsevaluatie
uitgevoerd door onafhankelijke onderzoekers.
De leden van de SGP-fractie vragen de Minister of alle informatie die conform artikel
11, eerste lid van de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) moet worden gedeeld met IGJ
ook door de IGJ ook daadwerkelijk geanonimiseerd publiek wordt gemaakt. Zij wijzen
bijvoorbeeld op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, dat stelt dat
de klinieken de plicht hebben om ten aanzien van het aantal abortussen ook verplicht
is «de eventueel daarbij opgetreden bijzonderheden» te vermelden. Gebeurt het weleens,
zo vragen de leden van de SGP-fractie de Minister, dat klinieken dergelijke bijzonderheden
vermelden en toelichten? Is bijvoorbeeld de stijging van het aantal abortussen met
15% in 2022 toegelicht door de klinieken?
Klinieken en ziekenhuizen rapporteren aan de IGJ, indien relevant, over bijzondere
(zeldzame) complicaties die zich hebben voorgedaan. In de jaarrapportage van de IGJ
worden de aantallen complicaties vermeld die zich hebben voorgedaan in een jaar. Toelichting
bij (veranderingen in) het totaal aantal abortussen worden niet gerekend tot een «bijzonderheid»
op grond van artikel 11 van de Wafz. Er wordt dus geen toelichting aan de IGJ gegeven
door klinieken en ziekenhuizen over (de stijging van) het aantal abortussen. Wel is
er door het Ministerie van VWS gesproken met kliniekbestuurders en abortusartsen over
de stijging van het aantal abortussen in 2022. Zij bleken niet over gegevens te beschikken
waarmee de stijging verklaard kan worden.
Vragen en opmerkingen van de CU-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse het rapport «Dit is mijn
verhaal» gelezen. Het geeft meer diepte aan de redenen die spelen bij vrouwen met
een ongewenste zwangerschap. Deze leden merken wel op dat de literatuurstudie voornamelijk
gaat over vrouwen uit andere landen en dat de DAMHS-studie data gebruikt die tien
jaar oud is. Deze leden vragen de Minister of zij vindt dat met deze studie voldoende
inzicht wordt geboden in de omstandigheden en redenen van Nederlandse vrouwen de afgelopen
jaren. En op basis waarvan neemt zij aan dat resultaten van vrouwen uit andere landen
en van jaren geleden ook zullen gelden voor Nederlandse vrouwen nu?
Er zijn door de onderzoekers ook data meegenomen uit de BluePrInt studie; deze studie
bevat recente data en bestaat uit meer dan 1000 respondenten uit Nederland. Er bleek
voor de groep mensen die kozen voor een abortus veel overlap te zijn in bevindingen
tussen de DAMHS en de BluePrInt studie. De DAMHS studie is wel toegevoegd omdat daarin
uitgebreider is ingegaan op het besluitvormingsproces. In de literatuurstudie is inderdaad
uitgebreid stilgestaan bij bevindingen uit andere landen en in hoeverre bepaalde aspecten
«universeel» lijken of juist contextafhankelijk.
Dat er vaak meerdere redenen spelen bij het kiezen voor een abortus of juist voor
het uitdragen van een zwangerschap komt in het onderzoek helder naar voren. De leden
van de ChristenUnie-fractie lezen dat de onderzoekers ervoor waarschuwen om «lijstjes»
te maken van enkelvoudige redenen, om zo een abortus te kunnen verklaren. Is er in
het onderzoek zicht gekomen op de manier waarop verschillende redenen invloed op elkaar
hebben of met elkaar samenhangen, vragen deze leden. Zij zien dit deels in de BluePrInt
studie terug, namelijk of en hoe vaak verschillende thema’s samen worden genoemd door
vrouwen. Kan dit nog verder worden uitgediept?
Ik ben van mening dat dit niet verder hoeft te worden uitgediept omdat de onderzoekers
in het onderzoeksrapport uitvoerig en uitgebreid omschrijven hoe motieven met elkaar
kunnen samenhangen, zoals dat iemand bijvoorbeeld een sterke kinderwens heeft én sterke
«nee-gevoelens» ten aanzien van de zwangerschap kan ervaren. Uit het feit dat vrouwen
vaak meerdere omstandigheden benoemen die tot haar besluit hebben geleid, blijkt de
veelvormigheid van het keuzeproces.
De volgende citaten die de onderzoekers hebben opgehaald geven een beeld van hoe verschillende
motieven zoals timing, draaglast, partnerrelatie, gezinsplanning en waarden en normen met elkaar samenhangen:
▪ «Heb twee jonge kinderen, waarvan de oudste moeilijk, gedragsproblemen. Met werk erbij,
dat kon ik niet aan, gevoel dat ik dan geen goede moeder meer kon zijn. Ik zat begin
van het jaar ook al tegen een burn-out aan. Wil het mijn gezin en mezelf niet aandoen.
Kan ik niet nog zwaarder belasten.».
▪ «Ik vind mezelf nu nog niet in staat om een kind op te voeden. Ik zit in een rouwproces.
Mijn beide ouders zijn overleden.»
▪ «Staat van mijn relatie: onvoldoende vertrouwen om samen kindje te krijgen.»
▪ «Onze jongste zoon is net 18 maanden en tijdens die zwangerschap had ik veel stress
omdat we alles moesten regelen. Ik wilde dat mijn volgende zwangerschap op een rustig
moment kwam. Verder had ik net een baan gevonden waar ik het naar mijn zin heb en
full time aan de slag wil.»
▪ «Geloof. Ik kan het niet over mijn hart verkrijgen om het weg te laten halen, het
is wel een heel lief baby’tje straks. En ik wilde wel graag kinderen in de toekomst,
alleen eigenlijk pas over 3 jaar.»
Daarnaast merken de leden van de ChristenUnie-fractie op dat de categorie «timing»
erg breed is, van de status van de relatie (pril of bijna uit elkaar) tot combinatie
met studie, onzekerheid over baan of te snel na geboorte van een eerder kind. Is deze
categorie niet te breed om hier beleid op te voeren?
De categorie «timing» is inderdaad breed, maar er zijn diverse subcategorieën onder
opgenomen en ook gecodeerd/geanalyseerd, zoals spacing (zwangerschap volgt te snel op het vorige kind), niet het goede moment, studie, werk,
(nog) niet klaar voor. Veel respondenten gebruikten zelf het woord «timing» of «niet
het goede moment», en lichtten dan toe aan de onderzoekers wat zij daarmee bedoelden.
De onderzoekers concluderen dat in plaats van lijstjes er vooral ruimte moet zijn
voor het gesprek met de vrouw als ze de keuze maakt. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden dat te vrijblijvend. Dat de situatie en de afwegingen per vrouw verschillen
betekent niet dat er geen hulp kan worden geboden om een keuze over de onbedoelde
zwangerschap te veranderen. Deze leden zijn namelijk van mening dat als de vrouw bijvoorbeeld
onder andere materiële redenen heeft voor een abortus, deze vrouw geholpen kan zijn
met materiële ondersteuning. Zij heeft er dan vrij weinig aan als er slechts goed
geluisterd wordt naar haar redenen. Welke verantwoordelijkheid ziet de Minister voor
de hulpverlener bij wie de vrouw komt met haar onbedoelde zwangerschap om hulp aan
te bieden om redenen voor een abortus weg te nemen? Ziet zij ook dat alleen luisteren
niet altijd voldoende is? Wil zij, met de leden van de ChristenUnie-fractie, ook de
keuzemogelijkheden voor vrouwen vergroten om de zwangerschap uit te dragen?
Ik wil vooropstellen dat de keuze voor het afbreken van een zwangerschap aan de vrouw
is; het is niet wenselijk om met beleidsmaatregelen te sturen op een bepaalde uitkomst in de spreekkamer. Ik ben het met de leden van de CU-fractie
eens dat het belangrijk is dat er hulp beschikbaar is voor de vrouw en haar omgeving
die een onbedoelde zwangerschap zou willen uitdragen. Daarom werken we met de Aanpak
onbedoelde en ongewenste zwangerschap nauw samen met Actieprogramma Kansrijke Start.
Om zo (aanstaande) ouders die dat nodig hebben extra hulp en ondersteuning te bieden
voor en tijdens de zwangerschap én in de periode daarna. Ook is er keuzehulp beschikbaar
voor zwangeren. Keuzehulpverleners sturen niet richting een bepaalde uitkomst maar
denken wel met de vrouw en (indien gewenst) haar omgeving mee. Bijvoorbeeld daar waar
het gaat over praktische en materiele vragen. Keuzehulpverleners kunnen een vrouw
hiervoor doorverwijzen naar lokale hulpverlening voor aanvullende ondersteuning ter
voorbereiding op het aanstaand ouderschap.
Onderschrijft de Minister de conclusie van de onderzoekers dat het bij het begeleiden
van vrouwen bij een onbedoelde zwangerschap niet zozeer gaat om de reden voor een
abortus maar of vrouwen een keuze in autonomie hebben genomen? Hoe rijmt zij dit met
het streven van het kabinet om het aantal abortussen omlaag te brengen?
Ja, ik onderschrijf de conclusies van de onderzoekers. Deze sluiten ook aan bij de
wijze waarop de Wet afbreking zwangerschap (Wafz) de autonomie van de vrouw vormgeeft.
In de Wafz is bepaald dat er een noodsituatie moet zijn vooraleer overgegaan kan worden
tot een abortus. Er is bewust gekozen om niet in de wet vast te leggen wat die noodsituatie
is en hoe die is ontstaan. Dat past bij de aanbeveling van de onderzoekers om niet
blind te staren op de redenen voor abortus. Ik kan me daarom goed vinden in de uitleg
van de onderzoekers dat het niet nuttig is om nog meer onderzoek te doen naar de redenen
voor abortus. Desalniettemin blijft het kabinet streven naar het verminderen van het
aantal (herhaal)abortussen. De Staatssecretaris van VWS zet daarom met mij in op preventief
beleid gericht op het voorkomen van onbedoelde zwangerschap en (herhaal)abortussen.
In deel 2 van het AVOZ-onderzoek zullen mogelijk meer aanknopingspunten voor verbetering
van preventie van, en zorg en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap worden aangereikt.
Waarom stelt de Minister dat het uitvragen van de reden van een abortus bij een abortuskliniek
niet wenselijk is omdat het de indruk zou geven dat vrouwen zich moeten verantwoorden,
terwijl zij als enige zouden hoeven in te schatten of een abortus een goede keuze
is of niet? Is het niet zo dat de noodsituatie van een vrouw nog altijd invoelbaar
moet zijn voor de arts die haar ziet? Uit dat gesprek komt toch ook een reden of vaak
meerdere redenen naar voren?
Ja, in de gesprekken tussen arts en de vrouw kunnen inderdaad redenen aan bod komen.
En de arts dient zich er daarbij van te vergewissen dat de vrouw haar keuze weloverwogen
heeft gemaakt. Het punt is dat de redenen die aan het besluit van de vrouw ten grondslag
liggen onderwerp moeten blijven van het vertrouwelijke gesprek tussen de arts en de vrouw. Het uitvragen en rapporteren van die redenen
kan de vrouw het gevoel geven zich te moeten verantwoorden.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister geen verklaring heeft voor
de stijging van het aantal abortussen in 2022 en deze ook niet zegt te kunnen onderzoeken.
Zij grijpt terug op de resultaten uit de AVOZ-studie die omschrijven dat er vaak een
combinatie van persoonlijke redenen en factoren een rol spelen bij een abortus. Deze
leden merken op dat de AVOZ-studie deel I niet gaat over abortussen in 2022 en de
literatuurstudie maar beperkt gaat over de Nederlandse situatie. Verder geeft de Minister
aan dat er verder geen gegevens voorhanden zijn om meer inzicht te krijgen en dat
zij ook niet van plan is om deze gegevens te verzamelen. De leden van de ChristenUnie-fractie
vinden het echter erg beperkt als het verkrijgen van inzicht in stijgende aantallen
abortussen die recent zijn waar te nemen met deze constatering stopt. Deze leden vragen
de Minister hoe zij effectief wil sturen op het omlaag brengen van het aantal abortussen
als er geen inzicht is in de oorzaken van de recente stijging. Komen in het andere
deel van de AVOZ-studie meer recente cijfers en gesprekken met vrouwen terug die wellicht
meer inzicht gaan bieden in de omstandigheden en oorzaken van ongewenste zwangerschappen?
Zo nee, is de Minister bereid nieuw onderzoek te initiëren die dit wel kan bereiken?
Inzicht in de oorzaken van de stijging van het aantal abortussen kan niet verkregen
worden door meer onderzoek, omdat de daartoe benodigde gegevens ontbreken. Meer inzicht
in de redenen voor abortus biedt bovendien geen aanknopingspunten om het aantal abortussen
te verminderen. Het lijkt wel cruciaal om een vinger aan de pols te houden op ontwikkelingen
die mogelijk ten grondslag liggen aan de stijging van het aantal abortussen, zoals
misinformatie over anticonceptie. Ook blijft het belangrijk om in te zetten op preventie
van onbedoelde zwangerschappen. Momenteel lopen er nog een aantal onderzoeken om meer
zicht te krijgen op ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van
onbedoelde zwangerschappen. Het tweede deel van de AVOZ-studie, waarvan de resultaten
eind 2025 worden verwacht, kijkt naar welke factoren bijdragen aan een onbedoelde
zwangerschap en hoe de zorg en ondersteuning bij een onbedoelde zwangerschap wordt
ervaren. Het gebruik van anticonceptie wordt gemonitord, onder andere met de monitor
Onbedoelde Zwangerschap van het RIVM. Naar aanleiding van de signalen over online
misinformatie over hormonale anticonceptie en een mogelijke toename van het gebruik
van natuurlijke anticonceptiemethoden is Rutgers in samenwerking met het NGvA en abortusartsen
en abortusverpleegkundigen een onderzoek gestart onder cliënten die de abortuskliniek
bezoeken. Het onderzoek beoogt inzicht te krijgen in de vraag of en zo ja, welke (natuurlijke)
anticonceptiemethoden vrouwen gebruikten voorafgaande aan de zwangerschap, wat hiervoor
de belangrijkste redenen waren en hoe (door wie) ze daarover werden geïnformeerd.
Het onderzoek is eind april gestart bij zes klinieken en heeft een looptijd van drie
maanden. De verwachting is dat Rutgers de resultaten rond oktober 2024 zal publiceren
op haar website.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.Y. Abma-Mom, adjunct-griffier