Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller, Podt en Inge van Dijk over het dreigende vertrek van ASML
Vragen van de leden Sneller, Podt (beiden D66) en Inge van Dijk (CDA) aan de Ministers voor Economische Zaken en Klimaat en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het dreigende vertrek van ASML (ingezonden 7 maart 2024).
Antwoord van Minister Adriaansens (Economische Zaken en Klimaat) en van Minister Van
Gennip (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 21 juni 2024). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1345.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Geheime operatie kabinet onder codenaam «Beethoven»
om dreigend vertrek ASML»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat het demissionaire kabinet werkt aan een plan om te voorkomen
dat ASML naar het buitenland vertrekt? Deelt u de mening dat het vertrek van ASML
koste wat kost voorkomen moet worden?
Antwoord 2
Met de brief2 aan uw Kamer van 28 maart jl. heeft het kabinet aangekondigd dat het extra stappen
wil zetten ter versterking van het ondernemingsklimaat van de Nederlandse chipsector,
wat tot stand gekomen is onder de noemer Project Beethoven. Dit project is gestart
vanwege het grote belang van de microchipsector voor Nederland, met ASML als grote
aanjager. De sector groeit wereldwijd enorm en met de aangekondigde maatregelen wil
het kabinet mogelijk maken dat uitbreidingen en investeringen van ASML en de gehele
sector in Nederland plaats kunnen vinden. Op 22 april jl. werd bekend dat de gemeente
Eindhoven en ASML de intentie hebben uitgesproken te verkennen of verdere uitbreiding
mogelijk is op de Brainport Industries Campus.
Vraag 3
Wat is het gevolg voor de Nederland economie wanneer ASML of andere innovatieve koplopers
ervoor zou kiezen om (deels) naar het buitenland te verplaatsen? Kunt u de effecten
op het verdienvermogen van Nederland in beeld brengen? Kunt u de effecten op de strategische
autonomie van Nederland in beeld brengen?
Antwoord 3
Het is lastig in te schatten wat de exacte gevolgen zouden zijn voor het verdienvermogen
en de strategische autonomie als ASML of andere innovatieve koplopers ervoor zouden
kiezen om (deels) naar het buitenland te verplaatsen. Dat is in de eerste plaats afhankelijk
van de omvang van de verplaatsing en het belang van het bedrijf of onderdeel dat zich
verplaatst. In zijn algemeenheid kan het kabinet wel aangeven dat het een aanzienlijke
impact zal hebben op het verdienvermogen en de economie in Nederland. In verschillende
opzichten, naast verlies van banen moet men onder meer ook denken aan het verlies
aan innoverend vermogen, afname van technologische kennisoverdracht, de gevolgen voor
de toeleveringsketen en lokale leveranciers, de impact op export en handel en het
verlies van belastinginkomsten. Alleen al in Nederland zijn er 1.600 toeleveranciers
van ASML, waarvan het overgrote deel bestaat uit mkb. Voor deze bedrijven kan de impact
groot zijn, zeker als ASML de grootste afnemer is. Bovendien spelen bedrijven veelal
een belangrijke rol in de lokale omgeving omdat ze ook maatschappelijke bijdragen
leveren, zoals bijvoorbeeld sponsoring of ondersteuning van het personeel. Het is
daarom in het belang van Nederland om dergelijke bedrijven te behouden en te werken
aan een sterk vestigingsklimaat.
Verder is het van groot belang om internationaal een speler van betekenis te blijven,
mee te komen in de mondiale concurrentiestrijd én onze afhankelijkheid van anderen
te beperken. Ook is het verkrijgen en behouden van leiderschap op strategische technologische
punten voor Nederland cruciaal.
De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 adviseert om fundamentele keuzes
te maken over wat voor economie en samenleving we in Nederland willen, en welk type
banen daarop aansluiten. Daarbij moet gekeken worden naar welke inrichting van de
economie bijdraagt aan onze brede welvaart. Volgens het kabinet is dit een hoogwaardige
economie met vier pijlers: een duurzame, innovatieve en weerbare economie waar de
samenleving van meeprofiteert. Dit staat beschreven in het Perspectief op de Nederlandse
Economie.3 Inzet op behoud van economische activiteiten als de microchipsector in Nederland
sluit aan op het toewerken naar de economie met vier pijlers. Dit betreft hoogproductieve
bedrijvigheid die het innovatievermogen en de strategische autonomie van Nederland
vergroot, met een beperkte milieu- en ruimtedruk. Dit type bedrijvigheid kan bepalend
zijn voor de banen van de toekomst. Ook de Nationale Technologie Strategie4 laat zien dat het kabinet kiest voor de technologiegebieden die ten grondslag liggen
aan deze sector. Het groeipotentieel wordt eveneens bevestigd in het onderzoek naar
toekomstige groeimarkten in Nederland, dat in december met uw Kamer gedeeld is.5
Vraag 4
Welke maatregelen liggen er op tafel om bedrijven als ASML in Nederland te houden?
Kunt u ingaan op de specifieke overwegingen die deze diverse maatregelen omvatten?
Antwoord 4
De maatregelen richten zich op de volgende punten: meer microchip-talent op alle onderwijsniveaus;
het verhelpen van knelpunten op het gebied van bereikbaarheid, betaalbare woningen
en netcongestie in de Brainportregio; voldoende fiscale armslag voor het bedrijfsleven;
meer samenwerking en coördinatie bij geopolitieke ontwikkelingen en exportcontrole;
een nationale agenda voor de microchipsector; en een structurele dialoog tussen Rijksoverheid
en de Brainportregio.
Met deze maatregelen komt het kabinet tegemoet aan de knelpunten die volgens de sector
zelf belemmeringen voor verdere groei in Nederland vormen. Gezien het grote belang
van deze sector voor Nederland, zoals beschreven in de bijlage bij de Kamerbrief is
de overweging gemaakt dat het van groot belang is ervoor te zorgen dat bedrijven ook
in de toekomst in Nederland zullen blijven investeren. Daarbij richten de financiële
investeringen zich op meer technisch talent, bereikbaarheid en betaalbare woningbouw,
wat elk ook bredere maatschappelijke voordelen met zich meebrengt.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het verdienvermogen van Nederland vooral gebaat is bij een visie
op de lange termijn en investeringen? Deelt u de mening dat korte termijn paniekvoetbal
dus zoveel mogelijk voorkomen moet worden omdat dit de economie schaadt?
Antwoord 5
Ja, het verdienvermogen van Nederland is bovenal gebaat bij een visie op de lange
termijn en investeringen. Bedrijven hebben behoefte aan stabiel en voorspelbaar (lange
termijn)overheidsbeleid. Bedrijven moeten hun bedrijfsvoering – juist om de kansen
van de transities te benutten – tijdig kunnen aanpassen op basis van duidelijke transitiepaden
en langetermijndoelstellingen van de overheid. Voorspelbaarheid is bij dergelijke
bedrijfsbeslissingen van groot belang, vooral wanneer investeringen over meerdere
jaren terugverdiend moeten worden. Het streven naar meer stabiliteit in overheidsbeleid
voor bedrijven is dan ook een van de strategische uitgangspunten ter versterking van
ons ondernemingsklimaat. Een stabiel en voorspelbaar fiscaal stelsel is een van de
strategische actiepunten in de agenda voor het vestigings- en ondernemingsklimaat
van dit kabinet.6 Deze belangrijke randvoorwaarden komen ook terug in het pakket aan maatregelen ter
verbetering van het ondernemingsklimaat van de Nederlandse chipsector.
Vraag 6 en 7
Erkent u dat het uitstellen van de vierde ronde van het Groeifonds bijdraagt aan de
onzekerheid over investeringen in onze economie en het verdienvermogen van de toekomst
en dat bedrijven en kennisinstellingen hiervan de negatieve (financiële) gevolgen
van ondervinden?
Bent u tot nieuwe inzichten gekomen over de vierde ronde van het Nationaal Groeifonds
en deelt u de mening dat deze niet nogmaals kan worden uitgesteld of zelfs wordt opgeschort?
Bent u bereid het besluit te heroverwegen? Deelt u de mening dat als dit wel gebeurt,
hiermee lange termijninvesteringen in ons verdienvermogen worden beperkt?
Antwoord 6 en 7
In mijn brief van 28 maart jl.7 heb ik mijn besluit om de vierde ronde van het Nationaal Groeifonds te pauzeren toegelicht.
Daarbij heb ik aangegeven dat, na de uitslag van de stemmingen over de moties-Sneller8, de publicatie van de openstellingsregeling en de openstelling van de vooraanmelding
per 1 april 2024 niet meer realistisch was. Dit betekende ook dat de eerder gecommuniceerde
planning van openstelling in juni 2024 niet mogelijk meer was. Ik heb daarom aangegeven
dat ik deze uitslag niet anders kon interpreteren dan dat er op dat moment onvoldoende
steun was in de Tweede Kamer om de vierde ronde op korte termijn open te stellen.
Zoals aangegeven in mijn brief, besef ik dat de pauzering van de vierde ronde voor
alle bedrijven en organisaties die veel tijd en moeite hebben gestoken in de ontwikkeling
van een voorstel voor de vierde ronde een teleurstelling is.
In het hoofdlijnenakkoord, dat de fractievoorzitters van de formerende partijen op
15 mei jl. hebben aangeboden aan de Tweede Kamer, wordt het gebrek aan draagvlak voor
de vierde ronde verder bevestigd.9 De formerende partijen geven aan dat zij voornemens zijn de vierde en de vijfde ronde
van het Nationaal Groeifonds te laten vervallen. Het huidige kabinet zal daarom geen
handeling op korte termijn meer ondernemen ten aanzien van de vierde ronde.
Vraag 8
Hoe bewaakt u dat afspraken worden nagekomen en dat er voldoende wordt geïnvesteerd
in lange termijn innovatie, R&D en het duurzame verdienvermogen van de toekomst? Hoe
geeft u bedrijven hierbij ook de zekerheid dat deze publieke gelden op hun plek komen?
Antwoord 8
Nederland streeft naar een jaarlijkse besteding van 3% van het bruto binnenlands product
(bbp) aan R&D vanaf 2030 (dat was 2,26% in 2021). Dit is de zogeheten Lissabondoelstelling
voor het totaal van private en publieke investeringen in R&D. Het kabinet heeft daartoe
de nodige acties ondernomen, zoals de investeringen via het Nationaal Groeifonds,
het fonds voor onderzoek en wetenschap à 500 miljoen euro per jaar voor 10 jaar, het
verhogen en indexeren van het budget voor de WBSO en heeft zich ingezet voor een stabiele
en voorspelbare Innovatiebox. Met het Toekomstfonds investeren we doorlopend in het
duurzame verdienvermogen van de toekomst door investeringen in valorisatie en start-
en scale-ups. Tezamen met de kenniswerkersregeling (30%-regeling) maakt dit generieke
beleid het voor verschillende typen bedrijven aantrekkelijk om te blijven innoveren.
Via het missiegedreven innovatiebeleid en het daaraan gekoppeld innovatie-instrumentarium
geeft het kabinet richting aan bedrijven en kennisinstellingen over welke maatschappelijke
vraagstukken voor het kabinet prioriteit hebben voor het ontwikkelen van innovaties.
In dat kader is eind 2023 het Kennis- en Innovatieconvenant 2024–2027 getekend door
twaalf bewindspersonen, kennisinstellingen, bedrijfsleven en regionale partners, inclusief
de intenties voor hun inzet hierop gedurende die jaren. In de uitvoering van de gezamenlijk
opgestelde Kennis- en Innovatieagenda’s worden deze intenties omgezet naar praktijk.
Om in 2021 de doelstelling van 3% te behalen hadden de R&D uitgaven in de Nederlandse
economie 6,7 miljard euro hoger moeten zijn, waarvan het merendeel privaat. Het behalen
van de 3%-doelstelling is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dat betekent dat
het van belang is niet alleen als overheid te blijven investeren in R&D, maar ook
extra investeringen in R&D van het bedrijfsleven uit te lokken. Diverse andere landen
zoals België, Duitsland en Denemarken slagen beter in beiden.
Stabiel en voorspelbaar beleid is ook bij innovatiebeleid het uitgangspunt. Voor bedrijven
is dat een essentiële voorwaarde om in Nederland te blijven investeren in R&D, omdat
deze investeringen voor de lange termijn gedaan worden. Die voorspelbaarheid staat
onder druk; bedrijven hebben duidelijkheid en stabiliteit nodig van bijvoorbeeld innovatie
en fiscaal beleid. Voor een duurzaam verdienvermogen in de toekomst, is het van belang
dat we nu ook de randvoorwaarden voor het stimuleren van R&D-investeringen op orde
houden. Dit komt ook terug in het rapport over Groeimarkten voor Nederland.10
Vraag 9
Erkent u dat het aantrekken van buitenlands talent van groot belang is voor veel innovatieve
bedrijven, zoals ASML? Erkent u daarmee ook dat het aantrekken van buitenlands talent
van groot belang is voor het Nederlandse verdienvermogen van de toekomst, en dat het
daarbij belangrijk is om een gericht onderscheid te maken tussen kennismigranten waar
een groot tekort aan is en laagbetaalde arbeidskrachten?
Antwoord 9
In de brief van 28 maart jl. aan uw Kamer over investeringen in het ondernemingsklimaat
van de microchipsector gaat het kabinet in op knelpunten bij het aantrekken van talent
in de Nederlandse microchipsector.11 Het kabinet erkent dat kennismigranten een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse
economie en innovatiekracht. Ook de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050
en de Adviesraad Migratie wijzen op de maatschappelijke voordelen van hoogproductieve
(kennis)migratie. De Staatscommissie adviseert bovendien om fundamentele keuzes te
maken over wat voor economie en samenleving we willen in Nederland, en welk type banen
daarbij horen. Volgens dit kabinet moeten we toe naar een hoogwaardige economie met
vier pijlers: een duurzame, innovatieve en weerbare economie waar de samenleving van
meeprofiteert. Kennismigratie draagt bij aan de inzet op deze vier pijlers.
Bestaand migratiebeleid maakt actief onderscheid tussen kennismigratie en overige
arbeidsmigratie van buiten de EU. Het kabinet voert restrictief beleid richting overige
arbeidsmigranten uit derde landen, die niet voldoen aan de criteria van de kennis-
en talentregelingen voor arbeidsmigranten van buiten de EU. Binnen de EU pakt het
kabinet misstanden stevig aan om concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan.
Zo voert het kabinet de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten
onverkort en met urgentie uit om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Op
Europees niveau zet het kabinet zich in voor grensoverschrijdende samenwerking rond
eerlijke arbeidsmobiliteit en verbeterde informatievoorzieningen in herkomstlanden.
Vraag 10
Deelt u de mening dat, door de opkomende vergrijzing in veel ontwikkelde economieën,
er mogelijk een mondiale «battle for talent» zal ontstaan? Deelt u de mening dat andere
landen, zoals Duitsland en Frankrijk, veel meer actief beleid voeren dan dat gericht
is op het winnen van deze slag om talent dan Nederland?
Antwoord 10
Het kabinet herkent dat de wereldwijde vraag naar talent groot is en ziet dat een
verscheidenheid aan sectoren in alle EU-lidstaten momenteel te maken heeft met toenemende
arbeidsmarktkrapte. Die krapte is mede zorgelijk als gekeken wordt naar de grote maatschappelijke
opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid en genoeg personeel nodig, ook om te werken
aan noodzakelijke transities en de prioriteiten die het kabinet heeft gesteld.
Het kabinet ziet een duidelijke rol voor de overheid om krapte aan te pakken, naast
de essentiële rol van werkgevers en werkenden zelf. Daarom werkt het kabinet op dit
moment aan verschillende mogelijkheden om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken,
via drie pijlers: verhoging van de arbeidsproductiviteit, vergroting van het arbeidsaanbod
(onder andere door meer mensen te stimuleren om meer uren te werken) en verbetering
van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (onder andere door de aansluiting
tussen het initieel onderwijs en de arbeidsmarkt te verbeteren). Ook heeft dit kabinet
verschillende sectorale plannen opgezet, zoals het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn (TAZ), het Actieplan Groene en Digitale Banen en de aanpak personeelstekort
in de kinderopvang. Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering
van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt.
Voor kennismigratie streeft het kabinet ernaar om internationaal talent dat een bijdrage
levert aan de Nederlandse kenniseconomie, concurrentiekracht en innovatief vermogen,
te faciliteren. Ten aanzien van kennismigranten voert het kabinet daarom uitnodigend
beleid. Via de kennismigrantenregeling krijgen arbeidsmigranten toegang tot de Nederlandse
arbeidsmarkt, wanneer zij aan een gespecificeerd salariscriterium voldoen. Hierin
komen specialistische kennis en vaardigheden van een kennismigrant tot uiting. Dit
laat onverlet dat misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling moet worden tegengegaan.
Een goede internationale vergelijking van de mate waarin landen actief uitnodigend
beleid voor kennismigranten voeren is moeilijk te maken. Duitsland werkt bijvoorbeeld
aan vrij omvangrijke versoepelingen over de gehele breedte van het arbeidsmigratiebeleid,
waarbij ook voor praktisch geschoolden mogelijkheden worden verruimd om in Duitsland
een baan te vinden. Een andere binnenlandse situatie, zoals minder gebrek aan ruimte
in Duitsland, kan eraan bijdragen dat Duitsland daarin andere keuzes maakt. Verder
heeft het EU Tax Observatory in haar Global Tax Evasion Report 2024 (2023) begunstigende
fiscale regimes voor inkomende personen in Europa vergeleken. In Nederland is dat
voor kennismigranten de 30%-regeling. Vrijwel alle Europese landen hebben een dergelijke
regeling. Nederland is met België en het Verenigd Koninkrijk een van de koplopers
qua hoeveelheid deelnemers en daarmee budgettair beslag. Wel is het gemiddelde belastingvoordeel
per gebruiker in Nederland relatief laag en de looptijd van 5 jaar relatief kort.
De 30%-regeling is bij amendement versoberd per 1 januari 202412. De versobering betreft een stapsgewijze afbouw van de vrijstelling van 30% van het
loon met 10 procentpunt per 20 maanden. In reactie hierop is het kabinet door diverse
werkgevers gewezen op de negatieve effecten die dit zal hebben op de slagkracht van
Nederlandse organisaties bij het aantrekken van buitenlands talent.13
Vraag 11
Deelt u de mening dat Nederland ook achterblijft qua flankerend beleid, bijvoorbeeld
doordat echtgenoten van kennismigranten vaak niet of moeizaam aan het werk komen,
wat Nederland minder aantrekkelijk maakt als vestigingsland?
Antwoord 11
Een veelvoud aan beleidsterreinen beïnvloedt, al dan niet direct, het aantal kennismigranten
in Nederland, zoals het onderwijsbeleid, fiscaal beleid en gezinsmigratiebeleid.14 Regioplan concludeerde dat de kwaliteit van het leefklimaat in Nederland, loopbaanmogelijkheden,
de kennisinfrastructuur en financiële overwegingen belangrijke beweegredenen vormen
voor kennismigranten om voor Nederland te kiezen. Ook het loopbaanperspectief van
meereizende gezinsmigranten speelt een rol. Zo geeft 1 op de 3 vertrekkende expats
de beperkte mogelijkheden voor studie en werk van hun partner als reden op voor hun
vertrek uit Nederland.15 De Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 wijst er eveneens op dat een
goede sociale landing van de partners van kennismigranten bijdraagt aan het aantrekken
en behouden van kennismigranten in Nederland. Partners van kennismigranten hebben
daarom vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hun werkgevers hebben geen tewerkstellingsvergunning
nodig om hen te laten werken in Nederland.
Desondanks kennen gezinsmigranten die meekomen met kennismigranten een relatief lage
arbeidsparticipatie. Deze participatiegraad ligt op 44,9% onder gezinsmigranten van
buiten de EU die tussen 2014 en 2021 meekwamen met kennismigranten (op basis van de
kennismigrantenregeling) en op 31 december 2021 nog in Nederland wonen.16 (School)kinderen en studenten zijn hierbij niet meegerekend. Daarnaast ligt de arbeidsduur
onder werkende, met arbeidsmigranten meegekomen gezinsmigranten lager dan onder andere
kennismigranten uit derde landen. Een kanttekening bij de lage participatiegraad van
gezinsmigratie die volgt op kennismigratie, is dat meereizende gezinsleden zelf ook
als arbeidsmigrant naar Nederland kunnen komen. In dat geval zullen zij niet als gezinsmigrant
geregistreerd worden. De mate waarin dit het geval is, is niet bekend. Verschillende
expatcentra zetten momenteel in op het verhogen van de arbeidsparticipatie onder de
partners van kennismigranten, zoals in de gemeente Amsterdam en Eindhoven.
Vraag 12
Deelt u de mening dat Nederland niet alleen achterblijft op dat vlak qua nationaal
beleid, maar ook qua deelname aan EU-beleid dat gericht is op het aantrekken van buitenlands
talent, zoals de EU-talent pool?
Antwoord 12
Zoals hierboven genoemd ziet het kabinet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering
van kennismigratie, als sluitstuk voor de aanpak van tekorten op de arbeidsmarkt.
De keuze of Nederland wel of niet zal deelnemen aan de EU-talentenpool wordt overgelaten
aan een nieuw kabinet. Het demissionaire kabinet zet zich in de lopende onderhandelingen
over het voorstel wel actief in om het instrument zo vorm te geven dat de in het BNC-fiche
genoemde bezwaren en vragen zo goed als mogelijk worden geadresseerd.17 Zo ziet het kabinet onder meer een risico op oneigenlijke detachering naar Nederland
van derdelanders aangeworven via de EU-talentenpool.
Vraag 13
Kunt u de mogelijke gevolgen schetsen van een situatie waarin Nederland de mondiale
«battle for talent» verliest en (mede) hierdoor een onaantrekkelijk vestigingsklimaat
krijgt? Welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de economische groei, de werkgelegenheid,
en onze welvaart?
Antwoord 13
Een sterk ondernemings- en vestigingsklimaat is van groot belang voor het verdienvermogen
van Nederland. Een sterk ondernemingsklimaat is bovendien essentieel om de ambities
en inzet van dit kabinet op een toekomstbestendige economie met maximale brede welvaart
te realiseren. Een gunstig ondernemingsklimaat is ook van groot belang gezien de rol
van het bedrijfsleven in het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Het draagt
bij aan innovaties en verduurzaming, stimuleert ondernemerschap en investeringen in
nieuwe technologieën en duurzame toekomstbestendige praktijken. In de brief over alternatieve
dekkingsopties naar aanleiding van het Belastingplan 2024 schetst het kabinet dat
bezorgde signalen over het vestigingsklimaat onder andere gedreven wordt door de schaarste
aan (gekwalificeerd) personeel. Ook geven Nederlandse bedrijven aan te ervaren dat
hun slagkracht in het aantrekken van buitenlands talent onder druk staat.18
Arbeidsmigranten met een specialistische kennis die in Nederland schaars is dragen
(netto) bij aan het innovatievermogen van de Nederlandse economie, zoals de Adviesraad
Migratie ook stelt.19 Het wegvallen van deze kennismigratie zou daarmee onwenselijk zijn voor de productiviteitsgroei
in Nederland, het vestigingsklimaat en de transitie richting een hoogproductieve kenniseconomie.
Bovendien vormt productiviteitsgroei een belangrijke pijler voor het verminderen van
arbeidsmarktkrapte.
Vraag 14
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn om actief beleid te voeren op het aantrekken
van buitenlands talent en andere manieren om het aantrekkelijk te maken voor bedrijven
om zich hier te vestigen (zoals investeren in innovatie), omdat dit van belang is
voor onze banen en welvaart?
Antwoord 14
Het kabinet deelt deze mening voor kennismigranten (zie ook het antwoord op vraag 10).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.