Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 578 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doelen
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) zorgt voor een persoonlijker en transparanter pensioenstelsel,
dat beter aansluit bij de arbeidsmarkt, en waarbij er eerder perspectief is op een
koopkrachtig pensioen. Voor de overgang naar dit nieuwe pensioenstelsel is een zorgvuldige
transitie vereist. In de Wet toekomst pensioenen is een transitieperiode vastgelegd
van 3,5 jaar. Die transitie bestaat uit verschillende stappen met bijbehorende mijlpalen.
Sociale partners hebben tot 1 januari 2025 om arbeidsvoorwaardelijke afspraken te
maken over de gewijzigde pensioenregeling en de transitie daarnaartoe en dit vast
te leggen in het transitieplan. Vervolgens geldt bij pensioenfondsen dat zij tot 1 juli
2025 hebben om het proces van de opdrachtaanvaarding af te ronden en het implementatie-
en communicatieplan in te dienen bij de toezichthouders. Vervolgens hebben pensioenuitvoerders
en pensioenuitvoeringsorganisaties, volgens de Wet toekomst pensioenen, tot 1 januari
2027 om de plannen te implementeren. Voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen
gelden andere mijlpalen. Werkgevers die een pensioenregeling hebben ondergebracht
bij deze pensioenuitvoerders moeten uiterlijk vóór 1 oktober 2026 de eventueel bijgestelde
offerte hebben ingediend bij hun verzekeraar of premiepensioeninstelling. Dit is ook
het moment dat het transitieplan uiterlijk moet worden verstrekt aan de verzekeraar
of premiepensioeninstelling. Verzekeraars en premiepensioeninstellingen kunnen al
vanaf de start van de transitieperiode de implementatieplannen en communicatieplannen
indienen bij de toezichthouders.
Achtergrond
In 2023 waren er 170 pensioenfondsen.1 Alle pensioenfondsen moeten een transitie naar het nieuwe pensioenstelsel doormaken.
Ook als het pensioenfonds ervoor kiest om niet in te varen moeten zij voor nieuwe
pensioenopbouw overstappen naar een nieuw pensioencontract dat voldoet aan de aangepaste
voorschriften.2 Bij de uitvoering van de pensioenregeling en de transitie zijn verschillende pensioenuitvoeringsorganisaties
betrokken. Een pensioenuitvoeringsorganisatie bedient veelal meerdere pensioenfondsen.
Begin 2023 gaven ca 30% van de pensioenfondsen aan naar verwachting per 1 januari
2025 te zullen invaren, terwijl 51% van de pensioenfondsen verwachtte per 1 januari
2026 te zullen invaren. Slechts een klein gedeelte heeft de intentie om eerder (2%
in 2024) of later (5% in 2027) in te varen, 12% van de pensioenfondsen heeft dit onderdeel
niet ingevuld.3 Dit betekent dat er een onevenredige verdeling is van werkzaamheden, de meeste transities
vinden in twee jaar plaats.
Sinds de aankondiging van voorliggend wetsvoorstel heeft de pensioenuitvoering al
geanticipeerd op een extra transitiejaar. Dit blijkt ook uit de resultaten van de
vragenlijst van DNB en AFM van begin 2024.4 Hieruit blijkt namelijk dat nog 14 pensioenfondsen voornemens zijn om in te varen
in 2025.
Figuur 1. Beoogde invaardatum pensioenfondsen (op basis van uitvragen DNB en AFM)
Er is een verplaatsing zichtbaar van beoogde invaardata van pensioenfondsen. Vanwege
het extra aangekondigde jaar hebben pensioenfondsen meer tijd om de transitie op zorgvuldige
wijze vorm te geven, en hebben de uitvoerende partijen ruimte om de werkzaamheden
te spreiden, waardoor de druk afneemt.
Het uitvoeren van de transitie door de pensioenfondsen en betrokken pensioenuitvoeringsorganisaties
in een periode van twee jaar zou in specifieke gevallen kunnen leiden tot piekbelasting
en/of overbelasting bij deze partijen. Een dergelijke piekbelasting en/of overbelasting
brengt daarmee onnodige tijdsdruk voor sommige uitvoerende organisaties, onder andere
pensioenuitvoeringsorganisaties, softwareleveranciers, accountants, IT-specialisten
en andere betrokkenen. Dergelijke druk kan leiden tot onnodige fouten of onzorgvuldigheden,
terwijl het van belang is dat voor alle partijen een zorgvuldige transitie mogelijk
is. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat pensioenuitvoeringsorganisaties bij bepaalde
keuzes de factor tijd als doorslaggevend beschouwen, wat niet in overeenstemming kan
zijn met de inhoudelijke wensen en verplichtingen voor de uitvoering van het nieuwe
pensioencontract of waardoor dit in gevallen strijdig kan zijn met wettelijke bepalingen.
Dit risico is ook in de behandeling van de Wtp in de Eerste Kamer uitvoerig voor het
voetlicht gebracht. Om aan de zorgen van dit risico tegemoet te komen is in de plenaire
behandeling door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, toegezegd
om in een separaat wetsvoorstel de transitiedata over te hevelen naar lagere regelgeving
en de transitieperiode vervolgens daarin te zullen verlengen. Met dit wetsvoorstel
wordt hier invulling aan gegeven.5
Doelen – zorgvuldige transitie en adequaat ingrijpen mogelijk maken
Dit wetsvoorstel heeft als doel om voor alle uitvoerende partijen een zorgvuldige,
beheerste transitie beter mogelijk te maken, door te regelen dat de transitie, met
in beginsel één jaar, wordt verlengd. Door de transitieperiode met één jaar te verlengen
ontstaat er meer ruimte voor uitvoerende partijen om de werkzaamheden te spreiden,
waardoor de druk afneemt en een zorgvuldige transitie voor iedereen mogelijk is.
Een tweede doel van dit wetsvoorstel is om ervoor te zorgen dat de regering tijdig
kan ingrijpen wanneer een verdere verlenging van de pensioentransitie onverhoopt noodzakelijk
blijkt te zijn. Als zou blijken dat de transitieperiode nogmaals verlengd moet worden,
en de transitieperiode zou op dat moment alleen via een wetswijziging aangepast kunnen
worden, kan onvoldoende snel (wettelijke) zekerheid worden geboden aan alle partijen.
Dat kan leiden tot onwenselijke gevolgen voor uitvoerende partijen en uiteindelijk
burgers.6 Om dit te voorkomen wordt voorgesteld de verschillende transitiedata te verplaatsen
van de verschillende wetten naar een algemene maatregel van bestuur (AMvB).
Met de overheveling naar een algemene maatregel van bestuur is de wetgevingsprocedure
korter, maar blijft wel een zorgvuldig proces geborgd met onder meer besluitvorming
in de ministerraad en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State.
Door dit in een AMvB onder te brengen kan beter worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen
en kan tijdig en adequaat worden ingegrepen als uit de monitoring van de transitie
blijkt dat het extra jaar onvoldoende is gebleken om de transitie zorgvuldig te doorlopen.
Bovendien blijven beide Kamers der Staten-Generaal betrokken bij de besluitvorming
door middel van een voorhangprocedure.
De transitieperiode en de uiterlijke datum waarop de verschillende fases afgerond
moeten zijn, zijn belangrijke data die eerder welbewust in de wet waren opgenomen.
Maar vanwege bovengenoemde argumenten is het noodzakelijk de datum over te hevelen
naar een AMvB, aangezien bij AMvB geen in de wet vastgestelde datum gewijzigd kan
worden. Zoals hierboven genoemd blijven daarbij wel de nodige controles en waarborgen
van toepassing op de wetgevingsprocedure. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan
de wens van de Eerste Kamer om tijdige bijsturing in het proces van de transitie mogelijk
te maken.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat de voortgang tijdens de transitieperiode
op verschillende manieren volgen. Het gaat dan zowel om de wettelijke monitoring (zoals
opgenomen in artikel XIV van de Wet toekomst pensioenen), als het voeren van gesprekken
met betrokken uitvoeringspartijen, waaronder bestuurders en professionals, in en rondom
de transitie. Ook is er een regeringscommissaris aangesteld die onafhankelijk advies
uitbrengt aan de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over de voortgang
van de transitie. Daarnaast jaagt de regeringscommissaris het delen van goede voorbeelden
en kennisuitwisseling binnen de sector aan.
Alternatieven – verlengen transitieperiode met één jaar
Voor beide doelen zijn alternatieve maatregelen denkbaar. Zo zou het bijvoorbeeld
mogelijk zijn om de overgang van alle pensioenfondsen te reguleren en over de tijd
evenwichtig te spreiden. Op die manier is vooraf gegarandeerd dat er per jaar een
maximaal aantal transities mogelijk is, waardoor er sprake is van spreiding van de
werkzaamheden en de bijbehorende belasting. Dit is echter niet haalbaar. Ten eerste
verhoudt de regulering van het transitiemoment zich slecht tot de zelfstandige positie
en verantwoordelijkheid van sociale partners en pensioenfondsen. Bovendien is er het
risico dat het op voorhand moeilijk is aan te geven welke uitvoerders op welk moment
over zouden kunnen. Dit is namelijk afhankelijk van wanneer de arbeidsvoorwaardelijke
afspraken zijn afgerond, hoe de besluitvorming binnen het pensioenfonds verloopt en
ook hoe de pensioenuitvoeringsorganisatie de voorbereidingen treft. Deze elementen
hangen nauw met elkaar samen. Daarom is het noodzakelijk dat sociale partners en pensioenuitvoerders
zelf het juiste moment van overgang kunnen kiezen, binnen de totale transitieperiode.
Dit alternatief wordt om deze redenen niet voorgesteld.
Een andere alternatieve maatregel is om de totale transitietermijn op voorhand met
een langere periode te verlengen, bijvoorbeeld twee jaar. Op die manier kunnen werkzaamheden
nog meer gespreid worden, waardoor de kans op een overbelasting bij uitvoerende partijen
afneemt. Op dit moment is er echter geen aanleiding om dit besluit te nemen. Sociale
partners en pensioenfondsen zijn volop bezig met de implementatie van de Wet toekomst
pensioenen. Het is nog te vroeg om nu verdergaande stappen te zetten. Gedurende de
monitoring zullen er weegmomenten7 plaatsvinden, op basis van de dan verzamelde informatie kan een besluit genomen worden
over het al dan niet verlengen van de transitieperiode. Een nadeel van een langere
transitieperiode is dat de baten van het nieuwe pensioenstelsel later tot uiting zullen
komen en dat er een langere periode is van mogelijke onduidelijkheid voor pensioendeelnemers.
Het is van belang om een balans te vinden tussen voldoende ruimte voor een zorgvuldige
transitie en de wens om tot een nieuw pensioenstelsel te komen. Overigens is het goed
om op te merken dat met de overheveling van de transitiedata naar lagere regelgeving
de optie voor een langere transitieperiode mogelijk blijft, mochten omstandigheden
in de toekomst daar aanleiding toe geven. Om deze redenen wordt dit alternatief niet
opgenomen in dit wetsvoorstel.
Een andere alternatieve maatregel is om geen eindtijd te koppelen aan de transitieperiode.
Feitelijk betekent dit dan dat het huidige pensioenstelsel overeind wordt gehouden.
Dit betekent dat er twee pensioenstelsels naast elkaar blijven bestaan. Dit maakt
het pensioenstelsel complexer voor de burger, minder efficiënt in de uitvoering en
complexer voor toezichthoudende instanties. Ook kan het laten bestaan van verschillende
regimes voor pensioenuitvoerders nadelig uitpakken voor de toezichthoudende instanties.
Dit alternatief wordt daarom niet voorgesteld met dit wetsvoorstel.
Voorkeursoptie
Bovenstaande alternatieven afwegend is de voorkeursoptie om de transitieperiode voor
pensioenuitvoerders met één jaar te verlengen, en de transitiedata te verplaatsen
naar een AMvB. Dit geeft pensioenuitvoeringsorganisaties meer tijd om een zorgvuldige
transitie door te maken.
Ook maakt dit het mogelijk om in de toekomst sneller in te spelen op de actuele stand
van de transitie in de sector, door wanneer dit nodig is de sector meer tijd te geven.
De noodzaak hiertoe kan blijken uit de weegmomenten waarbij de stand van de transitie
met betrekking tot de uitvoering wordt opgemaakt. Hierbij wordt informatie uit de
monitoring, signalering en het advies van de regeringscommissaris meegenomen.8
Tussenliggende mijlpalen
Het verlengen van de einddatum met een jaar heeft als doel de uitvoering meer tijd
te gunnen zodat in alle gevallen een zorgvuldige transitie mogelijk is. Daarbij is
het noodzakelijk de bestaande tussentijdse mijlpalen ongewijzigd te laten. Immers
alleen dan komt er ook echt meer tijd voor de implementatie door de pensioenuitvoerders.
Voorkomen moet worden dat de geboden extra tijd gebruikt wordt voor het arbeidsvoorwaardelijk
proces of het proces van opdrachtaanvaarding. Na overleg met de sector is er ook geen
noodzaak gebleken de huidige mijlpalen aan te passen. Voor pensioenregelingen ondergebracht
bij pensioenfondsen betekent dit dat de arbeidsvoorwaardelijke fase uiterlijk op 1 januari
2025 afgerond dient te zijn en het transitieplan gereed is. De mijlpaal voor pensioenfondsen
om het implementatieplan en het invaarbesluit, en het communicatieplan in te dienen
bij de toezichthouders blijft staan op 1 juli 2025. Daarna start de implementatiefase
en deze wordt dus met één jaar verlengd. Dit biedt het voordeel dat hierdoor pensioenuitvoeringsorganisaties
meer tijd hebben om voorbereidingen te treffen voor de daadwerkelijke overstap. Het
verlengen van de arbeidsvoorwaardelijke fase zou juist weer ten koste kunnen gaan
van de voorbereidingstijd voor pensioenfondsen en pensioenuitvoeringsorganisaties.
Op dit moment acht de regering het wenselijk om meer tijd te geven aan de uitvoering,
daarmee is het mogelijk om in die fase spreiding van werkzaamheden te realiseren waardoor
een zorgvuldige transitie mogelijk is voor iedereen. Zoals al eerder genoemd is er
tot nu toe geen noodzaak om de huidige tussenliggende mijlpalen aan te passen. Dit
geldt ook voor het aanpassen van de uiterste transitiedatum. Dit laat onverlet dat
toekomstige ontwikkelingen nopen tot een aanpassingen van de mijlpalen of de einddatum.
Dit zal dan het resultaat moeten zijn van ontwikkelingen in de pensioentransitie,
die op basis van feitelijke informatie en het gesprek met de sector en relevante betrokken
partijen. Ook speelt het advies van de regeringscommissaris hier een belangrijke rol
in. Als er in de toekomst besloten wordt tot aanpassing van de tussenliggende termijnen
of van de einddatum is het van belang dat er een weging plaatsvindt tussen verschillende
belangen. Het gaat dan om zorgvuldigheid voor de uitvoering, duidelijkheid voor pensioendeelnemers,
maar ook bijvoorbeeld over de impact voor Europese afspraken in het kader van het
Herstel- en Veerkrachtplan.
Zoals eerder genoemd, verloopt de transitie voor werkgevers die hun pensioenvoorziening
hebben ondergebracht bij verzekeraars en premiepensioeninstellingen anders. Voor hen
geldt dat zij tot 3 maanden voor inwerkingtreding van een pensioencontract nog bestaande
regelingen kunnen aanpassen naar het nieuwe kader. Dit is ook het moment dat het transitieplan
uiterlijk moet worden verstrekt aan de verzekeraar of premiepensioeninstelling en
het implementatieplan definitief ingediend moet zijn bij de toezichthouder. Een logische
consequentie van het verlengen van de transitietermijn is om de uiterlijke deadline
voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen te verleggen van 1 oktober 2026 naar
1 oktober 2027.
Compensatieperiode
In dit wetsvoorstel wordt ook voorgesteld de einddatum van de compensatieperiode over
te hevelen naar lagere regelgeving. De regering is echter niet voornemens de compensatieperiode
te verlengen. Met de Wet toekomst pensioenen is een compensatieperiode van maximaal
dertien en een half jaar geregeld. In deze periode is er een hogere fiscale premiegrens,
ten behoeve van een compensatie uit de premie voor de afschaffing van de doorsneesystematiek.
Deze fiscale faciliteit vervalt per 1 januari 2037. Sociale partners kunnen afspraken
maken over hoe zij de compensatieruimte binnen deze periode benutten, zij kunnen ook
een kortere duur kiezen, ze zijn niet gebonden aan het maximum. Het verlengen van
de transitie biedt nog steeds ruimte voor partijen om eerder over te stappen. De meeste
pensioenfondsen varen naar verwachting voor of op 1 januari 2027 in, waarmee er nog
een ruime compensatieperiode van tien jaar overblijft. Daarnaast zouden er bij een
langere compensatieperiode arbeidsmarkteffecten en budgettaire effecten zijn (naar
huidige inzichten een lastenrelevante derving van € 269 miljoen per jaar verlenging
van de extra fiscale ruimte).9 De compensatieperiode met fiscale faciliteit blijft zoals gezegd maximaal dertien
en een half jaar, ook wanneer de uiteindelijke transitiedatum wordt vastgesteld op
1 januari 2028. De compensatieperiode met een hogere fiscale premiegrens geldt namelijk
al vanaf 1 juli 2023. Wel biedt het overhevelen van de einddatum van de compensatieperiode
naar lagere regelgeving de mogelijkheid om bijvoorbeeld bij een verdere verlenging
van de transitieperiode ook de compensatieperiode te verlengen. Op het moment dat
dit speelt zal wel gewogen moeten worden wat de arbeidsmarkteffecten en de budgettaire
derving hiervan zijn.
Daarnaast zijn er nog twee bepalingen gekoppeld aan de einddatum van 1 januari 2037.
Ten eerste dat de omvang van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve maximaal
15% van het vermogen is, tussen het moment van invaren en deze einddatum mag de omvang
groter zijn dan 15%. Ten tweede het fiscale aanpassingsmechanisme van de fiscaal maximale
premiegrens. In de Wet toekomst pensioenen is omwille van duidelijkheid, zekerheid
en stabiliteit vastgelegd dat de premiegrens in beginsel pas direct na afloop van
de compensatieperiode zal worden aangepast aan veranderde rendementsverwachtingen.
Er is verder vastgelegd dat alleen bij schokken als gevolg van aanpassingen in de
scenarioset van De Nederlandsche Bank (DNB) waardoor de premiegrens meer dan 5%-punt
zou stijgen of dalen, er tussentijds aanpassing plaats zal vinden. Dit betekent dat
de premiegrens tot 2037 is vastgezet; alleen bij een verschil van meer dan 5%-punt
zal de premiegrens tijdens de compensatieperiode worden aangepast. Met dit wetsvoorstel
wordt voorgesteld dat deze data ook aangepast kunnen worden door middel van lagere
regelgeving, maar wordt niet voorgesteld om de compensatieperiode – om redenen zoals
die hierboven uiteen zijn gezet – te verlengen.
Fiscaal en overige data
De Wtp bevat verschillende wijzigingen van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet
op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) die in werking treden op een datum die is bepaald
in het inwerkingtredingsbesluit van 22 juni 2023 bij de Wtp.10 Ook deze data behoeven aanpassing en zullen worden gewijzigd door middel van een
wijziging van genoemd inwerkingtredingsbesluit.
Naast het verplaatsen van de transitiedata van wet naar een AMvB, bevat het wetsvoorstel
ook een zeer beperkte wijziging ter verduidelijking (zie daarvoor de artikelsgewijze
toelichting op de wijziging van artikel 150q van de Pensioenwet en het equivalent
daarvan in de Wet verplichte beroepspensioenregeling (artikel 145p)).
2. Gevolgen voor burgers, bedrijven en overheid
Regeldruk
Er worden geen additionele verplichtingen of handelingen voorgesteld voor burgers,
bedrijven en de overheid. Zodoende worden er geen regeldrukkosten verwacht, ook geen
zogenoemde kennisname kosten. Het wetsvoorstel is al aangekondigd tijdens de Kamerbehandeling
bij de Wet toekomst pensioenen, ook gaat de pensioensector reeds uit van de nieuwe
einddatum van de pensioentransitie, die bij AMvB wordt vastgelegd. De regeldrukgevolgen
van de pensioentransitie zijn al toegelicht in de memorie van toelichting bij de Wet
toekomst pensioenen. Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft dit wetsvoorstel
dan ook niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de
regeldruk heeft.
Andere gevolgen (privacy, doenvermogen, gendergelijkheid, mkb, enzovoorts)
Met behulp van het Beleidskompas is bekeken welke verplichte gevolgenbeoordelingen
(toetsen) voor dit voorstel van toepassing zijn.11 Omdat het voorstel geen gevolgen heeft voor bijvoorbeeld privacy, doenvermogen, gendergelijkheid
of mkb-ondernemingen zijn verder geen toetsen uitgevoerd.
Reeds afgesproken middelen voor de rol van overheid- en zorgwerkgever
Bij de Wet toekomst pensioenen is reeds afgesproken dat de regering vanuit haar rol
als overheid- en zorgwerkgever tijdelijk extra middelen heeft gereserveerd voor een
eventuele tijdelijke premieverhoging ten behoeve van compensatie. Het gaat hierbij
om een gereserveerd bedrag van € 200 miljoen per jaar vanaf de overstap welke doorloopt
parallel aan de tijdelijke verruiming van de fiscale ruimte ten behoeve van compensatie,
voor een periode van 10 jaar. Daarbij kan op het moment van overstap naar het nieuwe
pensioenstelsel, aan de hand van de daarbij behorende relevante parameters, besloten
worden of de gereserveerde bedragen toereikend zijn voor de beoogde compensatie.
3. Consultatie en toetsen12
Over conceptversies van dit wetsvoorstel is commentaar en advies ingewonnen. Over
de eerste conceptversie heeft vanaf 16 september 2023 tot 7 oktober 2023 een internetconsultatie
plaatsgevonden. De op die versie ontvangen commentaren zijn verwoord in paragraaf 3.1.
Daarbij is vermeld hoe met het betreffende commentaar is omgegaan.
Gelijktijdig is het wetsvoorstel ter toetsing voorgelegd aan de Autoriteit Toetsing
Regeldruk (ATR), de AFM en DNB. Met de Belastingdienst is besproken dat het wetsvoorstel
niet getoetst hoeft te worden, maar dat toetsing plaatsvindt bij het besluit.
Voor de ATR geldt – zoals hierboven al aangegeven – dat zij dit wetsvoorstel niet
geselecteerd heeft voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk
heeft.
DNB en AFM geven aan dat het wetsvoorstel geen aanleiding geeft tot het maken van
inhoudelijke opmerkingen. DNB geeft aan begrip te hebben voor de voorgestelde aanpassing
en acht het van belang dat de transitie zorgvuldig verloopt en dat de voortgang wordt
behouden bij de voorbereiding en implementatie van de transitie.
3.1 Verantwoording internetconsultatie
Er zijn in totaal zeven reacties (waarvan twee niet openbaar) ontvangen. Drie reacties
hebben geen betrekking op voorliggend wetsvoorstel, maar gaan over de Wet toekomst
pensioenen en de daarin vastgelegde pensioentransitie. In een niet openbare reactie
geeft iemand aan het niet eens te zijn met de wijzigingen zoals vastgelegd in de Wet
toekomst pensioenen. Dit wetsvoorstel past enkel de transitiedata aan en is ter ondersteuning
voor een zorgvuldige transitie. In een andere niet openbare reactie wordt gevraagd
of de verschuiving van de einddatum van de pensioentransitie alleen geldt voor pensioenfondsen
of ook voor andere pensioenuitvoerders. De verschuiving geldt voor alle pensioenuitvoerders.
De uiterlijke deadline voor verzekeraars wordt ook met een jaar opgeschoven naar 1 oktober
2027. In een anonieme openbare reactie wordt gevraagd te reageren op een paper van
auteurs Van Meerten en Vlastuin.13 Daarin wordt specifiek aandacht gevraagd voor de Europeesrechtelijke aspecten van
de pensioentransitie. In de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen
(hoofdstuk 10), en gedurende de parlementaire behandeling (bijvoorbeeld bij de artikelsgewijze
behandeling) is al uitgebreid ingegaan op de Europeesrechtelijke aspecten van de pensioentransitie.
Dit wetsvoorstel past de pensioentransitie inhoudelijk niet aan. Nader ingaan op de
Europeesrechtelijke aspecten van de pensioentransitie is daarmee dan ook niet aan
de orde.
De Pensioenfederatie heeft geen opmerkingen bij het wetsvoorstel en onderschrijft
de extra tijd voor de implementatie van het nieuwe pensioenstelsel. De Pensioenfederatie
geeft aan graag in gesprek te blijven met het Ministerie van SZW over de uiterste
datum voor indiening van het implementatieplan, gezien de voorgenomen verlenging van
de transitieperiode tot 1 januari 2028. Bij de weegmomenten, zoals eerder benoemd
in de toelichting, zal ook gesproken worden met verschillende pensioenfondsen en de
Pensioenfederatie. Daarmee zal het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
invulling geven aan het verzoek van de Pensioenfederatie.
De reactie op de overige drie reacties worden hieronder beschreven.
Meer aandacht voor de transitietermijnen
De Vakcentrale voor Professionals (VCP) doet de suggestie om de termijnen voor de
arbeidsvoorwaardelijke fase extra onder de aandacht te brengen, in het bijzonder onder
ondernemingsraden daar waar zij gaan over de arbeidsvoorwaarde pensioen. De regering
onderschrijft deze suggestie. Een aantal groepen, zoals ondernemingsraden en kleine
werkgevers, is moeilijk te bereiken via de al bestaande communicatiekanalen. In het
najaar van 2023 is voor deze groepen geanalyseerd via welke aanvullende communicatiekanalen
zij te bereiken zijn, en welke boodschap zich goed leent om hen te activeren. Daarnaast
is het materiaal op werkenaanonspensioen.nl in die periode aangevuld met feitelijke
informatie, interviews en video’s.
Eenzelfde analyse is ook uitgevoerd voor HR-professionals; zij kunnen in hun advieswerk
als belangrijke informatiebron dienen voor werkgevers, en zij kunnen daarvoor ook
de informatie op werkenaanonspensioen.nl gebruiken.
Transitiecommissie
De VCP verzoekt om de termijnen voor de transitiecommissie te verlengen. De termijnen
van de transitiecommissie zijn niet vastgelegd in de wet maar in het Besluit uitvoering
Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. Deze termijnen zijn afgestemd
op de duur van de arbeidsvoorwaardelijke fase die op 1 januari 2025 afgerond dient
te zijn. Deze termijn wordt niet aangepast met dit wetsvoorstel. Daarom ligt het niet
in de rede de termijnen voor de transitiecommissie wel aan te passen. Het doel is
dat een sector bij de transitiecommissie achtereenvolgens een mediation traject kan
doorlopen en indien noodzakelijk ook een traject voor een bindende afspraak. Waarbij
het haalbaar moet blijven om voor 1 januari 2025 een pensioenovereenkomst te sluiten.
In het voorstel van de VCP is dat niet mogelijk.
Langere compensatieperiode
De VCP, Willis Towers Watson (WTW) en het Verbond van Verzekeraars verzoeken om de
compensatieperiode te verlengen naar 2038. In de reacties worden verschillende manieren
geopperd die mogelijk zouden leiden tot minder budgettaire derving. In de kern komt
het verzoek erop neer dat de budgettaire derving beperkt zou kunnen worden door een
begrenzing op te leggen op het niveau van de pensioenuitvoerder/pensioenregeling (die
zou dan maximaal 14 jaar compensatieruimte hebben). Dit is echter niet in lijn met
hoe de huidige systematiek werkt. De huidige systematiek gaat uit van een begrenzing
op het niveau van de werknemer. Een aanpassing naar het niveau van de pensioenregeling
zou zeer ingrijpend zijn en leidt tot nieuwe uitvoeringstaken voor de Belastingdienst.
Zij zouden in dat geval moeten bijhouden wanneer een compensatieperiode aanvangt en
wanneer deze eindigt. Als gelijktijdig ook fiscale begrenzing op het niveau van de
werknemer gehandhaafd moet worden leidt het tot aanvullende lasten voor de Belastingdienst.
Dit weegt niet op tegen de mogelijk beperkte budgettaire derving die dan plaats zou
vinden. Daarom is dit voorstel niet overgenomen en wordt de einddatum met dit wetsvoorstel
niet aangepast.
Wel is voorgesteld om ook deze data over te hevelen naar een algemene maatregel van
bestuur. Op die manier biedt het overhevelen van de einddatum van de compensatieperiode
naar lagere regelgeving de mogelijkheid om bijvoorbeeld bij een verdere verlenging
van de transitieperiode ook de compensatieperiode te verlengen.
Tot slot heeft de VCP verzocht om de overige data gekoppeld aan 2037 te verleggen
naar 2038. Het betreft de einddatum van de fiscale premiegrens en de einddatum van
de tijdelijke maximale omvang van de solidariteitsreserve en risicodelingsreserve.
Met de Wet toekomst pensioenen is de premiegrens tot 2037 vastgezet; en wordt alleen
bij een verschil van meer dan 5%-punt de premiegrens tijdens de compensatieperiode
aangepast. Het vastzetten tot 2038 zou daar niets aan veranderen aangezien het mogelijk
is dat een grote tussentijdse wijziging plaatsvindt. Voor de solidariteitsreserve
en risicodelingsreserve geldt dat gekozen wordt voor 2037 als einddatum omdat hiermee
wordt aangesloten bij de andere einddata. Dit biedt sociale partners en pensioenuitvoerders
daarmee een iets eenduidiger kader, in plaats van dat er veel verschillende data zijn
waar rekening mee gehouden zou moeten worden.
Aanpassen mijlpalen
WTW verzoekt tot slot om de mijlpalen voor het transitieplan (1 januari 2025) en implementatieplan
(1 juli 2025) op te schuiven. Ze onderkennen het belang van een voortvarende transitie
en dat het enkel opschuiven van de einddatum meer tijd geeft voor de uitvoering. Tegelijkertijd
menen ze dat er voldoende belang is van alle partijen voor voortvarende besluitvorming
van sociale partners, waardoor het opschuiven van het uiterste indieningsmoment niet
zou afdoen aan de urgentie. Daarnaast benoemen ze dat er daarmee meer tijd is om onduidelijkheden,
of onvolkomenheden in wet- en regelgeving weg te nemen.
In de Wet toekomst pensioenen start de pensioentransitie met de arbeidsvoorwaardelijke
fase. Sociale partners moeten afspraken maken over de gewijzigde pensioenregeling
en de transitie. Bij het maken van die afspraken zullen zij met elkaar moeten onderhandelen
om tot een pensioenregeling te komen en om af te spreken hoe zij de transitie willen
vormgeven. Bij dergelijke onderhandelingen is het mogelijk dat partijen alle mogelijke
tijd benutten om het resultaat binnen te halen dat zij zelf wenselijk achten. Het
opschuiven van het uiterste indieningsmoment voor het transitieplan kan dergelijk
gedrag in de hand werken, terwijl dit uiteindelijk niet ten goede komt van de uitvoering.
Het is van belang om de onderhandelingen de ruimte te geven die zij nu wettelijk hebben,
voordat in een vroeg stadium van de transitie al besloten wordt om meer tijd te geven.
Bovendien geven sociale partners en pensioenuitvoerders in gesprekken met het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te hechten aan de huidige mijlpalen.
Zodoende is er vooralsnog geen noodzaak om deze mijlpalen aan te passen. Medio 2024
is er, in lijn met de afspraak met de Eerste Kamer, een weegmoment waarbij zal worden
gekeken naar de mijlpalen van de transitie. Met dit wetsvoorstel wordt een eventuele
aanpassing op dat moment, of later in de transitie, makkelijker gemaakt.
II. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A, B, C, E, F, G, H, (artikelen 150f, 150n, 150p, 220e, 220g, 220ha en
220i van de Pensioenwet)
Voorgesteld wordt om de data of periodes die in deze artikelen worden genoemd, te
vervangen door verwijzingen naar een AMvB. In die AMvB zullen deze data of periodes,
of eventueel aangepaste versies daarvan, worden opgenomen. Op die manier kunnen deze
waar nodig makkelijker en sneller worden aangepast, wat gewenst is met het oog op
een zorgvuldige transitie. Zie voor een verdere toelichting hierop het algemeen deel
van de toelichting.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt
voorgesteld toe te voegen dat deze AMvB gedurende vier weken bij de Staten-Generaal
wordt voorgehangen, voordat de voordracht voor deze AMvB wordt gedaan. Zie voor een
verdere toelichting hierop het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel D (artikel 150q van de Pensioenwet)
De wijzigingen in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel betreffen (verwijzingen
naar) data die naar de AMvB worden verplaatst. Daarnaast is in het eerste lid een
zin toegevoegd die verduidelijkt dat een fonds dat een overbruggingsplan wil indienen,
dit meldt aan de toezichthouder. Aangezien de deadline voor het indienen van een overbruggingsplan
later is dan de deadline voor het indienen van een herstelplan, is deze melding voorgeschreven,
zodat de toezichthouder ervan op de hoogte is dat een overbruggingsplan zal worden
ingediend, en geen herstelplan. De gekozen datum van 1 april komt overeen met de datum
voor het indienen van het herstelplan op grond van artikel 138 van de Pensioenwet.
In dat artikel is bepaald dat een pensioenfonds binnen drie maanden (na de peildatum
van 31 december, of zoveel eerder als de toezichthouder bepaalt) een herstelplan indient.
Hoewel het ter verduidelijking dient, is deze wijziging dus meer dan alleen het verplaatsen
van de datum van wet naar amvb.
In het tweede lid is bovendien een zin aangepast over de situatie dat een pensioenfonds
voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl het pensioenfonds ook al
een herstelplan voor 2023 heeft. Deze bepaling is nu breder getrokken en geldt niet
meer specifiek alleen voor 2023, maar ook voor andere jaren binnen de transitieperiode.
Wanneer een fonds twee plannen in een jaar wil indienen, vervangt het overbruggingsplan
het herstelplan dat eerder dat jaar is ingediend. De wijzigingen in het zevende lid
zorgen ervoor dat er zonder jaartallen te noemen, wordt verwezen naar de jaren die
nu in dat lid genoemd worden. Op die manier is er geen aanpassing van de wet meer
nodig als er in de toekomst iets gewijzigd wordt in de transitietermijnen.
Ook hier wordt naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State voorgesteld toe te voegen dat de in het eerste, tweede en derde lid genoemde
AMvB gedurende vier weken bij de Staten-Generaal wordt voorgehangen, voordat de voordracht
voor deze AMvB wordt gedaan.
Artikelen II en III (artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 39a
van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)
Voorgesteld wordt om aan artikel 18a Wet LB 1964 een elfde lid toe te voegen waarin
de mogelijkheid wordt opgenomen om het tijdstip, genoemd in artikel 18a, zesde lid,
Wet LB 1964, bij AMvB te vervangen door een ander tijdstip. Het op de hiervoor beschreven
wijze vervangen van het tijdstip, genoemd in artikel 18a, zesde lid, Wet LB 1964,
zal in beginsel aan het begin van het kalenderjaar plaatsvinden na het kalenderjaar
waarin op grond van artikel 150f, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet een
tijdstip is gesteld.
Ook hier wordt naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State voorgesteld om toe te voegen dat deze AMvB gedurende vier weken bij de Staten-Generaal
wordt voorgehangen, voordat de voordracht voor deze AMvB wordt gedaan.
Artikel IV
Onderdelen A, B, C, E, F, G, H (artikelen 145e, 145m, 145o, 214d, 214e, 214fa, 214g
van de Wet verplichte beroepspensioenregeling)
Voorgesteld wordt om ook de data die in deze artikelen worden genoemd, te vervangen
door een verwijzing naar een AMvB. Zie voor een verdere toelichting hierop het algemeen
deel van de toelichting of de artikelsgewijze toelichting bij artikel I. Ook hier
wordt naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
voorgesteld toe te voegen dat deze AMvB gedurende vier weken bij de Staten-Generaal
wordt voorgehangen, voordat de voordracht voor deze AMvB wordt gedaan.
Onderdeel D (artikel 145p van de Wet verplichte beroepspensioenregeling)
De wijzigingen in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel betreffen (verwijzingen
naar) data die naar de AMvB worden verplaatst. Daarnaast is in het eerste lid een
zin toegevoegd die verduidelijkt dat een fonds dat een overbruggingsplan wil indienen,
dit meldt aan de toezichthouder. Aangezien de deadline voor het indienen van een overbruggingsplan
later is dan de deadline voor het indienen van een herstelplan, is deze melding voorgeschreven,
zodat de toezichthouder ervan op de hoogte is dat een overbruggingsplan zal worden
ingediend, en geen herstelplan. De gekozen datum van 1 april komt overeen met de datum
voor het indienen van het herstelplan op grond van artikel 133 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling. In dat artikel is bepaald dat een beroepspensioenfonds binnen
drie maanden (na de peildatum van 31 december, of zoveel eerder als de toezichthouder
bepaalt) een herstelplan indient.
In het tweede lid is bovendien een zin aangepast over de situatie dat een beroepspensioenfonds
voor het jaar 2023 een overbruggingsplan indient, terwijl het beroepspensioenfonds
ook al een herstelplan voor 2023 heeft. Deze bepaling is nu breder getrokken en geldt
niet meer specifiek alleen voor 2023, maar ook voor andere jaren binnen de transitieperiode.
Wanneer een fonds twee plannen in een jaar wil indienen, vervangt het overbruggingsplan
het herstelplan dat eerder dat jaar is ingediend. De wijzigingen in het zevende lid
zorgen ervoor dat er zonder jaartallen te noemen, wordt verwezen naar de jaren die
nu in dat lid genoemd worden. Op die manier is er geen aanpassing van de wet meer
nodig als er in de toekomst iets gewijzigd wordt in de transitietermijnen.
Ook hier wordt naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad
van State voorgesteld toe te voegen dat de in het eerste, tweede en derde lid genoemde
AMvB gedurende vier weken bij de Staten-Generaal wordt voorgehangen, voordat de voordracht
voor deze AMvB wordt gedaan.
Artikel V (artikel XIV van de Wet toekomst pensioenen)
Voorgesteld wordt de periode die in artikel XIV, eerste lid, onderdeel c, van de Wet
toekomst pensioenen werd genoemd, te vervangen door een periode die samenhangt met
het moment waarop de compensatieperiode eindigt. Op die manier wordt aangesloten bij
artikel XIV, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet toekomst pensioenen en beweegt
dit onderdeel mee met een eventuele wijziging van het einde van de compensatieperiode.
ARTIKEL VI
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingswet. De datum van inwerkingtreding
zal worden bepaald bij koninklijk besluit en zal gelijktijdig zijn met de inwerkingtreding
van de AMvB die de nieuwe data bevat.
Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Financiën.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.