Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het leden Sneller en Tjeerd de Groot over de verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen
Vragen van het leden Sneller en Tjeerd de Groot (beiden D66) en aan de Minister van Financiën over de verplichtingen voor financiële instellingen om financiering aan ontbossing te voorkomen (ingezonden 26 maart 2024).
Antwoord van Minister Van Weyenberg (Financiën) (ontvangen 14 juni 2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Bankrolling ecosystem destruction. The EU must
stop the cash flow to business destroying nature» van Greenpeace en Milieudefensie?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Onderschrijft u het beeld uit het rapport dat Europese financiële instellingen, ook
die met hoofdkantoor in Nederland, nog relatief veel leningen verstrekken aan en beleggen
in bedrijven waarvan het risico beduidend is dat deze bedrijven zijn betrokken bij
ontbossing?
Antwoord 2
Het rapport wijst op de belangrijke positie die Europese financiële instellingen,
waaronder Nederlandse financiële instellingen, innemen in de wereldmarkt door de financiering
van deze bedrijven in risicosectoren. Alhoewel het rapport geen directe link legt
tussen de bijdrage van financiële instellingen aan ontbossing, bevestigen de bevindingen
uit het rapport dat financiële instellingen een belangrijke rol spelen bij het tegengaan
van ontbossing.
Vraag 3 en 4
Onderschrijft u dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid hebben
om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening geen bijdrage
leveren aan ontbossing, vernietiging van andere essentiële ecosystemen en aantasting
van de biodiversiteit?
Herkent u het beeld dat «nultolerantiebeleid» dat banken al jaren zeggen te hanteren,
in de praktijk niet altijd wordt nagekomen en dat het toezicht daarop kan worden verstevigd?1
Antwoord 3 en 4
Ja, ik onderschrijf dat financiële instellingen een belangrijke verantwoordelijkheid
hebben om erop toe te zien dat hun beleggingen, leningen en andere dienstverlening
geen bijdrage leveren aan misstanden, zoals ontbossing. Het kabinet is van mening
dat de financiële sector een belangrijke rol heeft bij het tegengaan van misstanden
in de waardeketen en een hefboomfunctie kan vervullen in de transitie naar duurzaam
en verantwoord ondernemen.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen,
dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemen: de
OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord
ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Conform deze internationale standaarden moeten risico’s voor mens en milieu
in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, worden geïdentificeerd en aangepakt.
Ook moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de
schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid
te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. Hoe een
financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen
en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de
financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan
met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting.
Om recht te doen aan de hefboomfunctie van de financiële sector bij het tegengaan
van misstanden in de waardeketen, zoals ontbossing, heeft Nederland zich tijdens de
onderhandelingen van de brede Europese wetgeving over Internationaal Maatschappelijk
Verantwoordelijk Ondernemen, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), continue ingezet voor volledige opname van de financiële sector. Uiteindelijk
bleek daarvoor onvoldoende steun. In het voorlopig politiek akkoord is de inclusie
van klantrelaties uitgesteld. Wel is er een evaluatieclausule opgenomen waarin staat
dat de Commissie deze kwestie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding opnieuw zal
bezien. Financiële instellingen die voldoen aan de drempels betreffende omzet en aantal
werknemers dienen wel gepaste zorgvuldigheid toe te passen op hun upstream-relaties
(inkoop van producten en diensten) en aan de verplichting een klimaatplan op te stellen.
Een volledige appreciatie van het voorlopige akkoord op de CSDDD is op 12 april jl.
gedeeld met uw Kamer.2
Vraag 5
Kunt u aangeven welke instrumenten van overheidswege nu al worden ingezet om te voorkomen
dat Europese of Nederlandse financiële instellingen via hun beleggingen, leningen
en andere dienstverlening bijdragen aan ontbossing?
Antwoord 5
Volgens de OESO-richtlijnen en de UNGP’s behoren banken informatie uit te vragen bij
ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun
beleid, over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Ook behoren banken
bij schade aan mens en milieu bij te dragen aan herstel of hun invloed aan te wenden
om nadelige gevolgen te beperken. Zoals ik toelicht in het antwoord op vraag 3 en
vraag 4 moedigt het kabinet financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige
beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbetering in kunnen doorvoeren. De
beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan financiële instellingen
helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. In de afgelopen jaren
zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid
van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de SFDR, de EU Taxonomie en
de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving verplicht financiële
instellingen te rapporteren over hun impact op mens en milieu. Dit zal de transparantie
vergroten over de impact van financiële instellingen op duurzaamheid, inclusief de
impact op ontbossing.
Ook kunnen Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, ter ondersteuning
van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid, terecht bij het IMVO-steunpunt voor
informatie en advies.3 Belanghebbende partijen die een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door
een multinationale onderneming signaleren, kunnen hierover bij het Nationaal Contactpunt
voor de OESO-richtlijnen (NCP) een melding indienen.
Verder heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel de afgelopen jaren verschillende
(coalities van) bedrijven, financiële instellingen, kennisinstituten, NGO’s en andere
overheden ondersteund bij het naleven van rapportagestandaarden om hun impact, afhankelijkheden
en risico’s rondom onder andere ontbossing te meten, te rapporteren en te verbeteren.
Dit zijn bijvoorbeeld de Taskforce on Nature-related Financial Disclosures, het Partnership
Biodiversity Accounting Financials en de Ecosystem Services Valuation Database.
In de beleidsagenda voor duurzame financiering onderschrijf ik het belang van een
brede blik op het begrip duurzaamheid, waarin niet alleen aandacht is voor klimaatverandering,
maar ook voor bijvoorbeeld het verlies van biodiversiteit of grondstoffen schaarste.
In de Kamerbrief van 8 februari 2024 informeerde ik uw Kamer over de voortgang.4
Vraag 6 en 7
Klopt het dat de Europese Bossenwet, die vorig jaar is aangenomen, de Europese Commissie
opdraagt onderzoek te doen naar de bijdrage van financiële instellingen aan het voorkomen
van geldstromen naar ontbossing en bosdegradatie en zo nodig met een wetsvoorstel
te komen voor medio 2025? Op welke manieren bent u voornemens om zich op EU-niveau
hard te maken voor een tijdige en correcte uitvoering van deze opdracht?
Welke mogelijkheden ziet u om, naar analogie met de bestaande eisen voor marktdeelnemers
in de Europese Bossenwet, ook financiële instellingen wettelijk te verplichten om
te verzekeren dat er geen of slechts een verwaarloosbaar risico bestaat dat hun beleggingen,
leningen of andere diensten bijdragen aan ontbossing?
Antwoord 6 en 7
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten
(EUDR) inderdaad uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over
de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of
indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen.5 De Commissie dient daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen
onder de reikwijdte van de verordening te brengen, rekening houdend met alle relevante
bestaande horizontale en sectorale wetgeving. De opdracht aan de Europese Commissie
houdt ook in dat zij tegelijk, indien nodig, een wetsvoorstel indient gericht op de
uitbreiding van de EUDR naar andere natuurlijke ecosystemen op basis van de effectbeoordeling.
Ik vind het belangrijk dat deze effectbeoordeling inhoudelijk juist wordt uitgevoerd
en zal dit op meerdere niveaus bij de Europese Commissie onder de aandacht brengen.
Op basis van deze effectbeoordeling zal het Kabinet opnieuw kijken of deze verordening
als instrument geschikt is voor het beperken van financiële stromen die bijdragen
aan ontbossing, of dat er aan andere instrumenten moet worden gedacht.
Vraag 8
Bent u van mening dat transparantie-eisen, zoals onder meer bepaald in de Corporate
Sustainability Reporting Directive (CSRD), afdoende zijn om de geldstromen naar ontbossing
en natuurvernietiging te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 8
De beschikbaarheid van duurzaamheidsinformatie kan financiële instellingen helpen
bij het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s. Transparantie-eisen spelen een
belangrijke rol in het inzichtelijk maken van financiële stromen naar ondernemingen
met activiteiten die schadelijk zijn voor de natuur, zoals ontbossing. Dit inzicht
is essentieel, omdat het beleggers de informatie verschaft die nodig is om geïnformeerde
beslissingen te maken over waar en hoe zij hun geld investeren. Bovendien dragen de
transparantie-eisen voor ondernemingen bij aan een zekere mate van zelfreflectie en
mogelijke heroriëntatie van bedrijfsstrategieën die minder schadelijk zijn voor de
natuur. Wetgeving vergroot de transparantie over de impact van financiële instellingen
op duurzaamheid, inclusief de impact op ontbossing. Alleen transparantie is niet afdoende,
maar goede vergelijkbare en eenduidige data is wel een noodzakelijke randvoorwaarde.
Vraag 9
Kunt u aangeven hoe vervolg is gegeven aan de voorstellen uit de initiatiefnota «van
oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector»6 van onder andere D66, om bijvoorbeeld financiële instellingen en beursvennootschappen
klimaatverandering gerelateerde risico’s op lange termijn meer op te nemen in hun
verslaglegging?
Antwoord 9
De initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële
sector» riep het kabinet op om Nederlandse instellingen te verplichten om openbare
klimaatrisico rapportages op te stellen volgens het Task Force on Climate-related
Disclosure-raamwerk (TCFD). Ook riep de nota het kabinet op om zich in te zetten voor
de opname van dit raamwerk in de EU-richtlijn niet financiële informatie en de internationale
accountancystandaarden.
Eind 2015 is onder de Financial Stability Board, waarin ook Nederland is vertegenwoordigd,
de TCFD opgezet om te bezien hoe financiële risico’s van klimaatverandering beter
geïncorporeerd kunnen worden in de strategie van grote bedrijven. De TCFD heeft een
raamwerk ontwikkeld met een open en kwalitatief karakter, waarmee inzicht kan worden
verkregen in hoe een bedrijf omgaat met klimaatrisico’s. De TCFD adviseert bedrijven
langs vier lijnen te rapporteren over aan klimaat gerelateerde risico’s: governance,
strategie, risicobeheer en kengetallen en doelen. In de kabinetsreactie op deze initiatiefnota
geeft het kabinet aan dat zij zich ervoor in zal zetten dat de relevante Europese
regelgeving de rapportage over klimaatrisico’s langs deze lijnen van de TCFD op passende
en coherente wijze integreert 7 Dit heeft het kabinet ook voor de CSRD gedaan, die een herziening omvat van de EU-richtlijn
niet financiële informatie. Het kabinet heeft in het BNC fiche over het voorstel benadrukt
dat het er aan hecht dat het voorstel bijdraagt aan het internationale gelijke speelveld
door bijvoorbeeld aan te sluiten op initiatieven als de TCFD.8 Deze aansluiting is op belangrijke fronten behouden gebleven in de richtlijn.9 Zo benadrukken beide kaders het belang van het openbaar maken van processen voor
het identificeren, beoordelen en beheren van klimaatgerelateerde risico's. Het kabinet
heeft daarnaast, bijvoorbeeld in internationale overleggen, haar steun uitgesproken
voor de ontwikkeling van internationale accountancystandaarden voor duurzaamheidsinformatie
door de zogeheten International Sustainability Standards Boards (ISSB). De Financial
Stability Board heeft aangegeven dat met de standaarden zoals die zijn ontwikkeld
door de ISSB, het doel van de TCFD is bereikt.10
Vraag 10
Wat heeft de International Accountants Standards Board (IASB) gedaan om standaarden
hiervoor uit te werken? Zouden deze standaarden ook kunnen worden ingezet voor meer
transparantie over de geldstromen die bijdragen aan de financiering van ontbossing?
Antwoord 10
De International Sustainability Standards Board (ISSB), een zusterorganisatie van
de IASB, is in 2021 in het leven geroepen om wereldwijde standaarden voor duurzaamheidsverslaglegging
te ontwikkelen. In juni 2023 publiceerde de ISSB de zogenoemde IFRS S1 en IFRS S2.
IFRS S1 vereist dat bedrijven informatie verschaffen die noodzakelijk is voor beleggers
om de duurzaamheidsrisico's te beoordelen van het bedrijf. IFRS S2 ziet specifiek
op klimaatgerelateerde verslaggeving. In algemene zin regelen beide standaarden niet
expliciet transparantie over ontbossing. Wel schrijven deze standaarden voor dat bedrijven
deze informatie moeten publiceren als dit materieel is voor de gebruikers van financiële
verslagen. Verder heeft de ISSB besloten om educatief materiaal te ontwikkelen dat
uitlegt hoe een bedrijf de vereisten in IFRS S2 kan toepassen in relatie tot natuurgerelateerde
aspecten, zoals ontbossing.
De Europese rapportageverplichtingen, zoals neergelegd in de CSRD en de uitwerking
daarvan in de European Sustainability Reporting Standards (ESRS), houden al rekening
met de standaarden van de ISSB.11 Indien de ISSB aanvullende transparantiestandaarden introduceert met betrekking tot
de financiering van ontbossing kunnen deze standaarden derhalve worden meegenomen
in de Europese rapportageverplichtingen.
Vraag 11
Welke «hardere» maatregelen zouden kunnen worden ingezet als de sector de transitie
niet maakt en niet beter toeziet op de leningen die de sector verstrekt? Hoe zou bijvoorbeeld
een groene bankenbelasting, zoals ook voorgesteld in de initiatiefnota, of het opleggen
van boetes, als stok achter de deur kunnen dienen?
Antwoord 11
Zoals is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 maart 202312 verken ik op dit moment, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, mogelijke
klimaatmaatregelen voor de financiële sector. De vraag die in deze verkenning centraal
staat is of en hoe eventuele klimaatwetgeving kan bijdragen aan het versterken van
de bijdrage van financiële ondernemingen aan de klimaattransitie. Hierbij wordt ook
gekeken welke alternatieve aanpak hieraan kan bijdragen. Ik ben voornemens om de Kamer
rond de zomer te informeren op hoofdlijnen over de uitkomsten van de verkenning. Besluitvorming
over eventuele klimaatwetgeving voor de financiële sector is aan een volgend kabinet.
Op korte termijn is het niet mogelijk om de grondslag van de bankenbelasting te vergroenen.13 De bankenbelasting grijpt in de huidige opzet voor wat betreft de heffingsgrondslag
aan bij de passivazijde van de balans (inleen). Voor het stimuleren van vergroening
van de investeringen van financiële instellingen ligt een prikkel aan de activazijde
van de balans (uitleen) meer voor de hand. Om tot een bankenbelasting te komen die
vergroening effectief stimuleert moet worden aangesloten bij de (gemeten) klimaatimpact
van de uitleen. De passivazijde van de balans (inleen) bestaat namelijk uit de financieringsbronnen
van een bank, zoals spaargeld en uitgegeven obligaties. Deze passiva weerspiegelen
niet de aard van de activiteiten die de bank onderneemt. Om duurzame activiteiten
te stimuleren moet worden aangesloten bij de activa (uitleen) op de bankbalans. Door
de belasting te baseren op activa kunnen activiteiten worden ontmoedigd of gestimuleerd.
Om tot een bankenbelasting te komen die vergroening effectief stimuleert, moet worden
aangesloten bij de (gemeten) duurzaamheidsimpact van de activa (uitleen). Daarvoor
zijn objectieve en geharmoniseerde meetmethodes noodzakelijk. Op dit moment zijn deze
methodes in ontwikkeling en nog niet geharmoniseerd, waardoor deze zich nog niet lenen
voor een objectieve en controleerbare grondslag voor belastingheffing. Het is om die
reden op dit moment niet mogelijk de bankenbelasting in te zetten voor vergroening.
In Europees verband zijn wel veelbelovende ontwikkelingen te noemen. Zo rapporteren
banken dit jaar voor het eerst over hun green asset ratio op basis van de duurzame
taxonomie. Deze green asset ratio geeft een goed beeld van welke activiteiten een
bank financiert die onderdeel zijn van de duurzame taxonomie (duurzame financiering),
maar neemt vaak de financiering van het minder vervuilend maken van vervuilde activiteiten
(transitie financiering) niet mee. Deze ontwikkelingen worden nauwgezet gevolgd.
De feitelijke heffing van bankenbelasting beperkt zich tot enkele grote banken. De
financiële sector behelst naast deze banken ook kleinere banken, pensioenfondsen,
verzekeraars en vermogensbeheerders. Om een vergroening van de investeringen van financiële
instellingen over de hele breedte van de sector te stimuleren, ligt het voor de hand
om na te denken over een stimulans die een bredere reikwijdte heeft dan de bankenbelasting.
Vraag 12
Hoe verlopen de gesprekken met de Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
over een onderzoek naar een rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde duurzaamheidsrisico’s?
Wat is hiervan de uitkomst?
Antwoord 12
Naar aanleiding van de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand» heeft het
Ministerie van Financiën met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
gesproken over een onderzoek naar de rechtvaardige verliesdeling van gematerialiseerde
duurzaamheidsrisico’s. De WRR heeft dit onderwerp betrokken in haar onderzoek naar
rechtvaardigheid in het bredere klimaatbeleid.14 In dit onderzoek ging de WRR ook specifiek in op de materialiserende duurzaamheidsrisico’s
op het gebied van waterveiligheidsbeleid en schade na extreme regenval. De WRR beschrijft
aan de hand van vier beginselen welke verdelingsvraagstukken hierbij komen kijken.
Daarnaast doet de WRR drie aanbevelingen aan het kabinet om rechtvaardigheidsoverwegingen
een grotere rol te geven in het klimaatbeleid. In de kabinetsreactie op het rapport
geeft het kabinet aan deze aanbevelingen te omarmen. Op het gebied van gematerialiseerde
duurzaamheidsrisicio’s geeft het kabinet concreet aan verdelingseffecten mee te nemen
in haar onderzoek naar de toekomstbestendigheid van de Wet tegemoetkoming schade bij
rampen.15 Ik verwacht dat dit onderzoek spoedig wordt afgerond.
Vraag 13
Welke stappen bent u voornemens om binnen Europa op korte termijn te nemen om betere
afspraken te maken over het toezicht op financiële sectoren?
Antwoord 13
Zoals ik hierboven toelicht lopen er op dit moment verschillende acties. Ik zet mij
bijvoorbeeld in voor een inhoudelijk juiste uitgevoerde effectbeoordeling in de context
van de EUDR. Op basis van deze effectbeoordeling zal het Kabinet opnieuw kijken naar
de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële
stromen die bijdragen aan ontbossing. De (implementatie van) Europese wetgevende kaders,
zoals de CSRD, zullen de beschikbaarheid van duurzaamheidsinformatie vergroten.
Daarnaast voert het Ministerie van Financiën op dit moment met de Europese Commissie
en andere lidstaten gesprekken over mogelijke nieuwe Europese prioriteiten op het
gebied van duurzame financiering. In deze gesprekken benadrukt het ministerie drie
aspecten om de effectiviteit en efficiëntie van het duurzame financieringsraamwerk
te verbeteren. Ten eerste is het van belang dat raamwerk de financiering van de duurzame
transitie verder stimuleert, door meer aandacht voor transitionele activiteiten en
brede duurzaamheidsdoelstellingen. Ten tweede ziet het Ministerie van Financiën kansen
om de verschillende vereisten voor de beheersing van aan duurzaamheid gerelateerde
financiële risico’s verder te harmoniseren, toezichthouders in staat te stellen hier
beter op te handhaven en meer kennis op te bouwen over bredere milieurisico’s. Ten
derde zou de coherentie en het gebruiksgemak van de verschillende duurzaamheidsrapportagestandaarden
beter kunnen. Vooruitgang op deze drie vlakken draagt niet alleen bij aan de financiering
van de duurzaamheidstransitie, maar kan ook het concurrentievermogen van de Europese
Unie en de Europese financiële sector verbeteren.
Met deze prioriteiten bouw ik verder op de ambities uit de Beleidsagenda voor duurzame
financiering. In het kader van deze beleidsagenda is er de afgelopen jaren nationaal,
Europees en internationaal ingezet op ambitieuzer beleid voor de verduurzaming van
de financiële sector. In de Kamerbrief van 8 februari 2024 informeerde ik uw Kamer
over de voortgang van deze agenda.16 Op veel van de acties uit de beleidsagenda is voortgang geboekt. Zo heeft er een
publieke consultatie plaatsgevonden in het kader van de verkenning naar mogelijke
klimaatmaatregelen voor de financiële sector, gaat de Europese Autoriteit voor Verzekeringen
en Bedrijfspensioenen mede op initiatief van Nederland onderzoek doen naar aan biodiversiteit
gerelateerde financiële risico’s en heeft Nederland zich ingezet voor een ambitieuze
invulling van de richtlijn duurzaamheidsrapportering.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.