Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het rapport 'Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen' van de NVOG (Kamerstuk 31765-843)
31 765 Kwaliteit van zorg
Nr. 855 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 juni 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 7 maart
2024 over de reactie op het rapport «Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke
aandoeningen» van de NVOG (Kamerstuk 31 765, nr. 843).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 april 2024 aan de Minister voor Medische Zorg voorgelegd.
Bij brief van 13 juni 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend-voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
7
II.
Reactie van de Minister
8
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Maatschappelijke
acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen» van de NVOG, alsmede ook van de reactie
van de Minister voor Medische Zorg op dit rapport. De leden van de PVV-fractie vinden
het een goede ontwikkeling dat er meer aandacht is voor vrouwspecifieke aandoeningen
gezien de grote impact hiervan op de zorg en op de maatschappij. Zij hebben geen aanvullende
vragen ten aanzien van het rapport of de reactie van de Minister hierop.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de GL-PvdA-fractie zijn blij met het rapport van de NVOG. Zij vragen
al langere tijd aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen en zien het rapport als
een bevestiging van de noodzaak hiervan. Genoemde leden zijn blij met de al in gang
gezette acties zoals beschreven onder de lopende initiatieven, het op te zetten kennisprogramma
en de gesprekken die de Minister gaat voeren over de strategie en de kennisagenda,
waarbij prioriteit wordt gegeven aan vrouwspecifieke aandoeningen. Zij hebben nog
wel enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de GL-PvdA-fractie merken op dat uit het onderzoek blijkt dat vrouwspecifieke
aandoeningen, zoals bekkenbodemproblemen (1), cyclusstoornissen en cyclus gerelateerde
buikpijn (2), hormonale problemen (3) en vulvaire klachten (4), vaak voorkomen en
een grote impact hebben op kwaliteit van leven. Zij spreken liever van bekkenbodemaandoeningen
(bij punt 1), van hormoon-gerelateerde gezondheidsklachten (bij punt 3) en van klachten
aan de uitwendige geslachtsorganen (bij punt 4).
De leden van de GL-PvdA-fractie vinden het van groot belang dat er meer aandacht is
voor vrouwspecifieke aandoeningen. Ook het taboe om daarover te spreken bij zorgverleners,
werkgevers, Arbodiensten en in de samenleving is daarbij van belang. Welke acties
onderneemt de Minister om dit taboe weg te nemen?
De leden van de GL-PvdA-fractie constateren dat artsen nog te weinig kennis van het
vrouwenlichaam hebben. Lichamen van vrouwen en mannen zijn biologisch niet hetzelfde,
hoewel dit eeuwenlang door medici wel het uitgangspunt was bij onderzoek naar symptomen
en diagnostiek. Zo was ook medicijnontwikkeling veelal op mannen gericht. Als je vrouwen
goed zou willen meenemen in medische onderzoeken zou je grotere onderzoekspopulaties
moeten gebruiken, of ook specifiek vrouwgericht onderzoek moeten doen op gebied van
fysiologie, diagnostiek en behandeling. Dat kost tijd energie en geld. Wat betreft
genoemde leden is dit een belangrijk punt om in de politiek aandacht voor te blijven
vragen en niet geheel aan het veld over te laten. Wil de Minister dit ook nog extra
onder de aandacht brengen bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het rapport «Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen»
van de NVOG. Het rapport maakt duidelijk dat er nog een hoop werk te verzetten valt
als het aankomt op vrouwspecifieke aandoeningen. Genoemde leden pleiten al langer
voor een structurele aanpak Vrouwengezondheid, met aandacht, onderzoek en betere inbedding
van het vrouwelijk geslacht in de gezondheidszorg, een zogenoemde Nationale Strategie
Vrouwengezondheid. Het doet deze leden goed dat de Minister hier ook oog voor heeft.
Als eerste vragen zij de Minister of zij kan toezeggen te komen met zo’n Nationale
Strategie Vrouwengezondheid.
Uit het rapport blijkt dat er sprake is van een kennisachterstand op het gebied van
vrouwspecifieke aandoeningen. Het kan, bijvoorbeeld bij vrouwen met endometriose,
jaren duren voordat een juiste diagnose wordt gesteld. Onwenselijk en onnodig. Genoemde
leden zijn benieuwd welke stappen nu zijn gezet in zowel opleidingen als de spreekkamer
om de kennis over dit thema te vergroten.
De maatschappelijke kosten gerelateerd aan vrouwspecifieke aandoeningen worden geschat
op basis van directe zorgkosten, omdat er geen specifieke, betrouwbare cijfers bekend
zijn, zo lezen de leden van de VVD-fractie in het rapport. In hoeverre is het mogelijk
om in aanvulling daarop een inschatting te maken van bijvoorbeeld verzuimpercentage
en ook verloop in banen, voortkomende uit (niet-herkende) vrouwspecifieke aandoeningen?
Onderzoek naar vrouwspecifieke aandoeningen komt onvoldoende van de grond, zoals staat
aangegeven in het rapport. De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat het in
de eerste plaats aan het zorgveld zelf is. Hoe verhoudt zich dit tot een andere conclusie
uit het rapport, namelijk dat er überhaupt onvoldoende aandacht is voor dit thema?
Wat is volgens de Minister de reden daarvoor, ondanks dat elke vrouw met minimaal
een van de genoemde aandoeningen te maken krijgt?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister de «sector» zal aanspreken
op hun verantwoordelijkheid en ook in gesprek gaat met departementen vanwege de gedeelde
verantwoordelijkheid. Is de Minister bereid de Kamer halfjaarlijks op de hoogte te
stellen van de voortgang van lopende acties?
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat er zowel nationaal
als internationaal meer aandacht voor komt. Engeland en Australië hebben al ervaring
met een nationale strategie voor vrouwengezondheid. Is de Minister bereid om voor
een Nederlandse Strategie Vrouwengezondheid, waar genoemde leden om vragen, kennis
en inspiratie op te halen uit deze landen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage van de brief over de lopende initiatieven.
Het is goed te zien dat het amendement-Ellemeet1 over een publiekscampagne rondom endometriose wordt uitgevoerd. De Minister geeft
aan dat zij verwacht dat dit jaar nog kan worden gestart met het project. Wat is de
stand van zaken op dit moment? Waar hangt het nog van af of er inderdaad dit jaar
kan worden gestart? Hoewel de leden van de VVD-fractie dit amendement hebben gesteund,
zien zij aanvullend meer in het breder trekken en meer inzet op bewustwording bij
artsen. Het duurt nu vaak te lang voordat een (juiste) diagnose wordt gesteld. In
hoeverre wordt in dit project aandacht besteed aan het vergroten van bewustwording
bij zorgverleners zodat vrouwen sneller een diagnose kunnen krijgen?
De leden van de VVD-fractie willen ook meer weten over de stand van zaken omtrent
sekseverschillen in medisch onderzoek. Symptomen van bepaalde ziektes, bijvoorbeeld
hart -en vaatziekten, zijn anders bij vrouwen dan bij mannen. Dit geldt ook voor het
verloop van ziekten. Ook kunnen medicijnen bij vrouwen anders werken dan bij mannen,
en zijn deze veelal getest op mannenlichamen. De leden van de VVD-fractie lezen dat
de Taakopdracht Gender en Gezondheid wordt verlengd. Zij vragen of de Minister kan
aangeven of er vooruitgang zit in de verhouding man/vrouw bij medisch onderzoek. Ziet
zij hierin verbetering of is hier meer actie nodig? Welke stappen zijn gezet in het
vergroten van de kennis op het gebied van sekseverschillen bij symptomen, verloop
en behandelingen van ziektes? En hoe wordt deze kennis vertaald richting de samenleving,
zodat ook mensen zelf alerter worden op deze verschillen? Tot slot vragen genoemde
leden wat de stand van zaken is van de opvolging van de motie Rudmer Heerema c.s.
over meer aandacht voor gender- en man-vrouwverschillen in onderzoek2.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de leden van de NSC-fractie hebben het onderzoek naar de maatschappelijke
acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen, uitgevoerd op initiatief van de NVOG,
WOMEN INC. en in opdracht van ZonMw, en de reactie van de Minister hierop met interesse
gelezen. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister wat de belangrijkste redenen zijn voor
de kennisachterstand en het gebrek aan aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen
in het huidige zorglandschap, ondanks de genoemde stimuleringsmaatregelen en aandachtspunten
tot nu toe. Waarom hebben de interventies en programma’s tot nu toe onvoldoende opgeleverd?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe de voorgestelde investering van
enkele miljoenen per jaar concreet kan bijdragen aan het aanpakken van de bestaande
hiaten in kennis en implementatievraagstukken met betrekking tot vrouwspecifieke aandoeningen.
Hoe zeker is de Minister ervan dat de kennisachterstand en het gebrek aan aandacht
hiermee wordt weggewerkt? Welke concrete stappen zullen worden genomen om ervoor te
zorgen dat het kennisprogramma vrouwspecifieke aandoeningen een duurzame impact heeft
en bijdraagt aan een nationale strategie rondom vrouwengezondheid?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe wordt gezorgd voor een inclusieve
benadering binnen het kennisprogramma, rekening houdend met diverse subgroepen van
vrouwen, waaronder vrouwen met een andere etniciteit, LGBTQ+-vrouwen en vrouwen met
een lagere sociaaleconomische status.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister op welke manier de implementatie van
de resultaten uit het kennisprogramma in de praktijk van de gezondheidszorg zal worden
geborgd. Welke rol verwacht de Minister precies van zorgverleners, onderzoekers en
bestuurders hierin?
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe de participatie van vrouwen in
het onderzoek binnen het kennisprogramma wordt gewaarborgd, om ervoor te zorgen dat
hun specifieke behoeften en ervaringen worden meegenomen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vinden het een hele goede zaak dat er onderzoek is gedaan
naar de impact op de zorg en maatschappij van vrouwspecifieke aandoeningen. Helaas
– niet verassend – blijkt uit het rapport dat er onvoldoende aandacht is voor vrouwspecifieke
aandoeningen in erkenning, maatschappelijke acceptatie en onderzoek en ontwikkeling
van behandeling. De leden van de D66-fractie zien dit rapport daarom (opnieuw) als
een startschot om hier verandering in te brengen zodat vrouwspecifieke aandoeningen
niet worden weggedaan als een «vrouwenkwaaltje», maar dat er echt wordt toegewerkt
naar een oplossing. Daartoe hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren in het rapport dat de miskenning van vrouwspecifieke
aandoeningen ook grote economische schade met zich meebrengt. Deze leden vragen zich
daarom op welke wijze de Minister gaat optrekken met collega’s van andere departementen
om dit probleem op te lossen. Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld naar de noodzakelijke
samenwerking met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om bewustwording
van vrouwspecifieke aandoeningen op de werkvloer en onder bedrijfsartsen te vergroten,
zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd dat de Minister een extra onderzoeksimpuls
wil geven door middel van een kennisprogramma vrouwspecifieke aandoeningen. Deze onderzoeksimpuls
is essentieel om breder kennis en daarmee ook de ontwikkeling van behandeling van
vrouwspecifieke aandoeningen te bevorderen. Wel vragen deze leden op welke wijze de
Minister ook toewerkt naar maatschappelijke bekendheid en acceptatie van vrouwspecifieke
aandoeningen. Zo zijn er aandoeningen waarbij er mogelijk al voldoende onderzoek en
behandelingsopties zijn, maar door een taboe mensen onvoldoende toegang hebben tot
zorg. Deze leden noemen hierin migraine als voorbeeld, een aandoening die ten minste
één op de vier vrouwen treft. Kan de Minister aangeven welke strategie er is om bewustwording
over vrouwspecifieke aandoening te verbeteren, met als doel toegang tot zorg te bevorderen,
zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister zich de komende tijd ook internationaal
verder zal inzetten op het gebied van vrouwengezondheid. Kan de Minister toelichten
op welke wijze zij voornemens is dit te doen en hierin specifiek toe te lichten of
en zo ja hoe zij een voortrekkersrol in de Europese Unie op zich kan nemen, zo vragen
deze leden. Kan de Minister hierbij aangeven welke kansen zij hierin ziet voor internationale
en Europese samenwerking?
Tot slot, vinden de leden van de D66-fractie het probleem dermate groot dat zij om
snelheid vragen aan de Minister. Kan de Minister toelichten of zij deze urgentie onderschrijft
en op welke wijze dit tot uiting komt. Kan de Minister daarbij in een tijdspad aangeven
wat de volgende stappen zijn, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het rapport «Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen» van
de NVOG. Deze leden steunen het besluit van de Minister om meer middelen beschikbaar
te stellen voor onderzoek naar en kennis over vrouwspecifieke aandoeningen. Deze leden
vragen of de Minister nader wil toelichten hoe deze middelen precies worden besteed
en wat het tijdspad voor de ontwikkeling van het kennisprogramma is.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister zich ook internationaal wil inzetten
voor meer aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen in het kader van de Mondiale
Gezondheidsstrategie. Deze leden vragen of de Minister wil aangeven hoe zij dit wil
aanpakken en welke acties zij daarvoor onderneemt.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het rapport «Maatschappelijke
acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen» van de NVOG.
Zij ondersteunen de boodschap dat meer aandacht nodig is voor vrouwspecifieke aandoeningen
en voor de specifieke manier waarop gezondheidsproblemen zich bij vrouwen in bredere
zin voordoen. Zij hebben daarnaast nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zijn positief over de investering die wordt gedaan in het
kennisprogramma voor vrouwspecifieke aandoeningen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe zij omgaat met de aanbevelingen
uit het rapport voor het verbeteren van het bewustzijn van zorgverleners enerzijds
en meisjes en vrouwen anderzijds over vrouwspecifieke aandoeningen. Gaat zij deze
aanbevelingen opvolgen en zo ja, hoe?
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ook de farmaceutische industrie een
deel van de verantwoordelijkheid draagt voor de specifieke gezondheidsproblemen van
vrouwen. Zo zijn geneesmiddelen lange tijd amper getest op vrouwen en wordt nog steeds
niet altijd gerapporteerd over afwijkende effecten van geneesmiddelen op vrouwen.
Vrouwen ervaren daardoor vaker bijwerkingen van geneesmiddelen. Hoe kijkt de Minister
hiernaar? Welke stappen is zij bereid om te nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische
industrie haar verantwoordelijkheid neemt? In hoeverre is het noodzakelijk om wet-
en regelgeving op dit gebied aan te scherpen?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat veel onderzoek en kennisverzameling ook
internationaal plaatsvindt en dat vrouwspecifieke aandoeningen dan ook internationaal
meer aandacht zouden moeten krijgen. Zij zijn er positief over dat de Minister dit
ook expliciet noemt. Welke stappen zet zij concreet op dit gebied?
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat er een grote inhaalslag nodig is, niet
alleen als het gaat om kennis, aandacht en bewustzijn op het gebied van vrouwspecifieke
aandoeningen, maar ook op het gebied van de specifieke kenmerken en effecten van andere
aandoeningen en behandelingen op vrouwen. Zij zijn positief over het feit dat de Minister
nu stappen zet en financiering vrijmaakt, maar zij vragen de Minister wel in hoeverre
de huidige stappen en financiering voldoende zijn voor de inhaalslag die noodzakelijk
is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
van de Minister op het rapport van de NVOG over vrouwspecifieke aandoeningen. Mannen-
en vrouwenlichamen verschillen van elkaar. Als gevolg hiervan zijn er seksespecifieke
aandoeningen die relatief méér of zelfs uitsluitend voorkomen bij één van de geslachten.
Als het gaat om vrouwspecifieke aandoeningen valt te denken aan endometriose, de overgang,
maar bijvoorbeeld ook verschillen tussen mannen en vrouwen in het ontstaan van hart-
en vaatziekten. Het is een kwestie van goede en passende zorg dat hier aandacht voor
is. De leden van de SGP-fractie ondersteunen daarom de inzet van de Minister om kennis
over vrouwspecifieke aandoeningen te vergroten.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in bijlage 1 bij de brief diverse lopende
acties worden opgesomd. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.
De Minister stelt dat meisjes en vrouwen niet altijd de benodigde hulp krijgen door
onvoldoende kennis over vrouwspecifieke aandoeningen. Zij wil het taboe hieromtrent
doorbreken. Volgens de Minister zou het doorbreken van het taboe kunnen beginnen door
voorlichting aan meisjes en jonge vrouwen te geven op de basisschool. Hier zetten
de leden van de SGP-fractie vraagtekens bij. Om te beginnen vragen de leden van de
SGP-fractie de Minister of er daadwerkelijk sprake is van een taboe, of dat er eerder
sprake van veel onkunde en onwetendheid. In het verlengde daarvan vragen de leden
van de SGP-fractie haar of het onderwijs de plek is waar dit «taboe» aangepakt zou
moeten worden. Ligt hier niet veel meer een taak voor de medische (wetenschap)?
De Minister verwijst in haar pleidooi voor het slechten van het taboe naar het onderwijs
met betrekking tot relationele en seksuele vorming en het daarvoor bestemde Stimuleringsprogramma
Gezonde Relaties en Seksualiteit van de Gezonde School. De leden van de SGP-fractie
vragen zich sterk af, áls je dit al via het onderwijs aan de orde zou willen stellen,
dit dan de juiste route is. Zij vinden dit eigenlijk een veel te beperkende benadering.
Voor zover bekend bij de leden van de SGP-fractie richten de interventies in het aanbod
van de Gezonde School zich uitsluitend op thematiek met betrekking tot relationele
en seksuele ontwikkeling. Uiteraard komen hier de verschillen tussen het lichaam van
man en vrouw aan de orde, maar vrouwspecifieke aandoeningen beperken zich niet tot
de seksuele ontwikkeling of tot seksuele problemen. Ook vragen de leden van de SGP-fractie
de Minister of het onderwerp «seksespecifieke aandoeningen» hiermee niet onnodig gevoelig
wordt gemaakt. Verschillen tussen een mannenlichaam en vrouwenlichaam en wat dit betekent
voor ziektes en aandoeningen zou ook via reguliere biologielessen aan de orde kunnen
komen. Zij vragen de Minister hierop te reflecteren.
De leden van de SGP-fractie hebben vergelijkbare vragen over de verwijzing naar informatiewebsites
www.sense.info en www.seksindepraktijk.nl. De leden van de SGP-fractie vragen of er op dit moment deze website daadwerkelijk
informatie te vinden is over verschillen tussen mannen- en vrouwenlichamen en daaraan
gerelateerde aandoeningen of -ziektes. Zij vragen de Minister ook of deze websites
daarvoor bedoeld zijn. Nogmaals benadrukken de leden van de SGP-fractie dat seksespecifieke
aandoeningen niet uitsluitend betrekking hebben op de seksuele ontwikkeling of «seksuele
problemen» zijn. Zij vragen de Minister hierop te reageren.
De leden van de SGP-fractie constateren verder dat er in de bijlage niet alleen gebruikt
wordt gemaakt van het begrip «sekse», maar ook van het begrip «gender». De leden van
de SGP-fractie menen dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de termen «seksespecifiek»
en «genderspecifiek». Is de Minister het daarmee eens? De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister uit te leggen wat volgens haar «genderspecifieke zorg» is en «genderspecifieke
aandoeningen» zouden zijn. Zij vragen of de Minister het ermee eens is dat het gebruik
van «genderspecifiek» in de context van het verschil tussen mannen- en vrouwenlichamen
erg verwarrend kan zijn. Erkent zij dat begripsverwarring zelfs averechts kan uitpakken
voor het doel van de Minister, namelijk het vergroten van kennis en bewustzijn rondom
vrouwspecifieke aandoeningen en het verbeteren van de zorg en hulp?
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie om te verduidelijken hoe sekse en gender
worden verankerd in processen en procedures bij ZonMw, zoals aangekondigd door de
Minister.
II. Reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Maatschappelijke
acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen» van de NVOG, alsmede ook van de reactie
van de Minister voor Medische Zorg op dit rapport. De leden van de PVV-fractie vinden
het een goede ontwikkeling dat er meer aandacht is voor vrouwspecifieke aandoeningen
gezien de grote impact hiervan op de zorg en op de maatschappij. Zij hebben geen aanvullende
vragen ten aanzien van het rapport of de reactie van de Minister hierop.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de GL-PvdA-fractie zijn blij met het rapport van de NVOG. Zij vragen
al langere tijd aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen en zien het rapport als
een bevestiging van de noodzaak hiervan. Genoemde leden zijn blij met de al in gang
gezette acties zoals beschreven onder de lopende initiatieven, het op te zetten kennisprogramma
en de gesprekken die de Minister gaat voeren over de strategie en de kennisagenda,
waarbij prioriteit wordt gegeven aan vrouwspecifieke aandoeningen. Zij hebben nog
wel enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de GL-PvdA-fractie merken op dat uit het onderzoek blijkt dat vrouwspecifieke
aandoeningen, zoals bekkenbodemproblemen (1), cyclusstoornissen en cyclus gerelateerde
buikpijn (2), hormonale problemen (3) en vulvaire klachten (4), vaak voorkomen en
een grote impact hebben op kwaliteit van leven. Zij spreken liever van bekkenbodemaandoeningen
(bij punt 1), van hormoon-gerelateerde gezondheidsklachten (bij punt 3) en van klachten
aan de uitwendige geslachtsorganen (bij punt 4).
De leden van de GL-PvdA-fractie vinden het van groot belang dat er meer aandacht is
voor vrouwspecifieke aandoeningen. Ook het taboe om daarover te spreken bij zorgverleners,
werkgevers, Arbodiensten en in de samenleving is daarbij van belang. Welke acties
onderneemt de Minister om dit taboe weg te nemen?
Op 26 april 2023 heeft uw Kamer een brief3 ontvangen over het thema overgang en taboe. In deze brief wordt toegelicht hoe door
de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Sociale Zaken en Werkgelegenheid
wordt ingezet op het doorbreken van het maatschappelijke taboe op overgangsklachten.
De focus hierbij zit op het vergroten van de bewustwording en kennis van vrouwen,
huisartsen, bedrijfsartsen, werknemers en werkgevers over de overgang. Op verzoek
van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid4 ontwikkelt de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB)
een richtlijn over overgang en werk voor bedrijfsartsen zodat zij ook beter klachten
die te maken hebben met de overgang herkennen. De sociale partners in de Stichting
van de Arbeid hebben inmiddels een handreiking4 opgesteld voor werkgevers en vrouwen om het taboe te doorbreken en het gesprek op
de werkvloer te voeren. Ik vind dit goede initiatieven die bijdragen aan de bewustwording
op het thema overgang en taboe.
Daarnaast ontvangt WOMEN INC., een belangenorganisatie die de emancipatie van vrouwen
in Nederland versnelt, subsidie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
om in te zetten op communicatie voor werkgevers en werkende vrouwen waarbij ook de
handreiking van de Stichting van de Arbeid onder de aandacht wordt gebracht. WOMEN
INC. richt zich vooral op sectoren waar veel vrouwen werken. Ook vraagt het Ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in internationaal verband aandacht voor het belang
van het voeren van het gesprek op de werkvloer over vrouwspecifieke aandoeningen,
zoals de overgang.
Bij het doorbreken van de taboesfeer bij jongere meisjes en vrouwen stimuleert de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met het Stimuleringsprogramma
Gezonde Relaties en Seksualiteit scholen (primair, voortgezet en speciaal onderwijs)
om middels de Gezonde School-aanpak aandacht te besteden aan het thema Relaties en
Seksualiteit. Scholen zijn vrij om te bepalen op wat voor manier ze hier aandacht
aan geven, maar wanneer goede voorlichting wordt gegeven aan jonge meisjes en vrouwen
op het basis- en voortgezet onderwijs, kan de taboesfeer op vrouwspecifieke aandoeningen
al vroeg doorbroken worden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt meerjarig de Alliantie
Gezondheidszorg op Maat 25. Deze alliantie is een samenwerkingsverband tussen WOMEN INC., het COC en Rutgers
en zet zich in voor een gender-sensitieve en lhbti-sensitieve gezondheidszorg. Een
voorbeeld van een actie is de campagne «Komt een mens bij de dokter». Deze campagne
omvat onder meer een rondreizende expositie en een podcastreeks waarin het bewustzijn
en de kennis over aandoeningen zoals endometriose en Premenstrual Dysphoric Disorder
(PMDD) wordt vergroot. Dit wordt gedaan aan de hand van persoonlijke verhalen waarin
vrouwen en lhbti-personen zich kunnen herkennen. De expositie heeft onder meer gestaan
op het Museumplein in Amsterdam, de Hogeschool van Amsterdam en in tal van gemeenten
en ziekenhuizen door het hele land. Ook dit jaar is de expositie op diverse plekken
in het land te zien.
Voor zorgprofessionals is er een toolkit6 ontwikkeld met praktische informatie en handelingsperspectieven voor zorgprofessionals.
Voor het onderwijs komt nog in 2024 een toolkit beschikbaar (MBO en HBO) met daarin verschillende basismaterialen. Deze toolkit wordt in samenwerking met het HBO en MBO onderwijs ontwikkeld. Het doorbreken van
het taboe rondom vrouwspecifieke aandoeningen is daarbij van belang.
In 2022 en 2023 heeft de alliantie de campagne «Doorbreek de Cyclus» over overgangsklachten
en hevig menstrueel bloedverlies (HMB) uitgevoerd. Vanuit deze campagne is bijvoorbeeld
de Menstruatiecheck ontwikkeld. WOMEN INC. heeft na de campagne veel reacties ontvangen.
Ook binnen de Rijksoverheid wordt gewerkt aan het bespreekbaar maken van deze onderwerpen.
Er zijn verschillende workshops en cursussen voor leidinggevenden en medewerkers om
het gesprek over de overgang op de werkvloer te voeren.
Zoals uit het bovenstaande antwoord blijkt wordt er breed ingezet op de vitaliteit
van (werkende) vrouwen en kennis en bewustzijn rondom de overgang. Ook andere departementen
zetten zich hier op in om zodoende de bespreekbaarheid en de kennis over overgangsklachten
te vergroten onder vrouwen, mannen, werkgevers, artsen en arbo-professionals.
De leden van de GL-PvdA-fractie constateren dat artsen nog te weinig kennis van het
vrouwenlichaam hebben. Lichamen van vrouwen en mannen zijn biologisch niet hetzelfde,
hoewel dit eeuwenlang door medici wel het uitgangspunt was bij onderzoek naar symptomen
en diagnostiek. Zo was ook medicijnontwikkeling veelal op mannen gericht. Als je vrouwen
goed zou willen meenemen in medische onderzoeken zou je grotere onderzoekspopulaties
moeten gebruiken, of ook specifiek vrouwgericht onderzoek moeten doen op gebied van
fysiologie, diagnostiek en behandeling. Dat kost tijd energie en geld. Wat betreft
genoemde leden is dit een belangrijk punt om in de politiek aandacht voor te blijven
vragen en niet geheel aan het veld over te laten. Wil de Minister dit ook nog extra
onder de aandacht brengen bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?
Onderzoek gericht op vrouwen en vrouwspecifieke aandoeningen reikt verder dan alleen
de Nederlandse grenzen, en daarom heb ik mij ook internationaal ingezet voor dit thema.
Dit omvat onder meer het agenderen van deze kwesties (tijdens internationale fora
zoals de World Health Assembly (WHA) en binnen de EU), het versterken van internationale
wetenschappelijke samenwerking en het delen van kennis en ervaringen met andere landen.
Het belang van medische onderzoeken met een grotere onderzoekspopulatie en specifiek
vrouwgericht onderzoek staat hoog op de agenda, zowel nationaal als internationaal.
Momenteel wordt verkend hoe Nederland zich het beste in kan zetten op dit thema. Bijvoorbeeld
de Europese onderzoekssamenwerking in het kader van Horizon Europe biedt een goede
gelegenheid om hier specifiek aandacht voor te vragen. Het EMA heeft al in richtlijnen
opgenomen dat onderzoekspopulaties voldoende representatief moeten zijn op een aantal
factoren, zoals gender.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van
de Minister op het rapport «Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen»
van de NVOG. Het rapport maakt duidelijk dat er nog een hoop werk te verzetten valt
als het aankomt op vrouwspecifieke aandoeningen. Genoemde leden pleiten al langer
voor een structurele aanpak Vrouwengezondheid, met aandacht, onderzoek en betere inbedding
van het vrouwelijk geslacht in de gezondheidszorg, een zogenoemde Nationale Strategie
Vrouwengezondheid. Het doet deze leden goed dat de Minister hier ook oog voor heeft.
Als eerste vragen zij de Minister of zij kan toezeggen te komen met zo’n Nationale
Strategie Vrouwengezondheid.
Voor het opstellen en uitvoeren van een dergelijke strategie zullen ook andere departementen
een bijdrage moeten leveren, denk bijvoorbeeld aan het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap alsmede het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Gegeven de demissionaire status van het
huidige kabinet, acht ik het opstellen van een dergelijke strategie (breder dan zorg
alleen), met alle betrokken departementen zodat ook alle relevante beleidsterreinen
worden meegenomen, dan ook aan een volgend kabinet. Ik verwijs hiervoor naar mijn
brief van 3 juni 2024 (appreciatie motie Zeedijk7) (Kamerstuk 30 420, nr. 406).
Uit het rapport blijkt dat er sprake is van een kennisachterstand op het gebied van
vrouwspecifieke aandoeningen. Het kan, bijvoorbeeld bij vrouwen met endometriose,
jaren duren voordat een juiste diagnose wordt gesteld. Onwenselijk en onnodig. Genoemde
leden zijn benieuwd welke stappen nu zijn gezet in zowel opleidingen als de spreekkamer
om de kennis over dit thema te vergroten.
Ik zie het belang van meer aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen zoals bijv.
endometriose en de noodzaak om vrouwen die hier aan lijden goede passende zorg te
bieden. Wat ik van zorgverleners en patiënten begrepen heb is er nog veel te winnen
op het gebied van awareness, goede informatie en wetenschappelijk onderzoek om vrouwen
de juiste zorg te bieden. Met diverse partijen zijn er gesprekken gevoerd over hoe
er bijv. meer bekendheid gegenereerd kan worden voor endometriose: bij vrouwen, bij
zorgverleners én opleiders. Want als de diagnose vroegtijdig gesteld wordt, kunnen
vrouwen eerder de juiste behandeling krijgen en zijn de gevolgen minder ingrijpend.
Ik zet op dit specifieke onderdeel in door onder andere het toekomstige kennisprogramma
bij ZonMw voor wat betreft vrouwspecifieke aandoeningen. Daarnaast heeft ZonMw vorig
jaar een opdracht verstrekt aan een consortium van relevante experts en partijen betrokken
bij endometriose hoe de voorlichting en kennis verbeterd te verbeteren. Ik verwacht
eind 2025 de resultaten hiervan.
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt de Alliantie Gezondheidszorg
op Maat 2 gefinancierd. Deze Alliantie zet zich in voor het bevorderen van kennis
in de maatschappij en bij zorgverleners over vrouwspecifieke aandoeningen, Dit wordt
onder andere gedaan via de campagne «Doorbreek de cyclus», zie verder ook mijn reactie
bij de vraag van de leden van GL-PvdA over dit onderwerp.
Vanuit de Alliantie is verder een masterclass inclusieve gezondheidszorg voor zorgmedewerkers
ontwikkeld. Ook is er een toolkit beschikbaar die praktische informatie en handelingsperspectieven
voor zorg- en hulpverleners biedt.
Met verschillende stakeholders, zowel eerste- als tweedelijns, bereidt de Alliantie
Gezondheidszorg op Maat 2 een rondetafel bijeenkomst voor in 2024 met bestuurders
uit het onderwijsveld om de noodzaak van inclusieve gezondheidszorg onder de aandacht
te brengen en de noodzaak om de al ontwikkelde kennis bij toekomstige curricula aanpassingen
op te nemen.
De alliantie werkt verder samen met de vereniging Gender en gezondheid en de alliantie
Gender en GGZ om diversiteit in sekse, gender en de samenhang met gezondheidsverschillen
te borgen in het onderwijs en in de bij- en nascholing van zorgprofessionals. Zo wordt
gestimuleerd om aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen op te nemen in het Raamplan
van de artsenopleiding. Voor de opleidingen psychologie en (ortho-)pedagogiek brengt
de alliantie dit jaar in kaart hoe de aandacht voor diversiteit in sekse en gender
geborgd kan worden in het curriculum. Verder zal de Nederlandse Federatie van Universitair
Medische Centra (NFU) het rapport onder de aandacht brengen van de Opleidingscommissie
Geneeskunde (OCG). De OCG is een officieel adviesorgaan voor de NFU waarin de opleidingsdirecteuren
(of vice-decanen) van de geneeskunde-opleidingen van Nederland vertegenwoordigd zijn.
De maatschappelijke kosten gerelateerd aan vrouwspecifieke aandoeningen worden geschat
op basis van directe zorgkosten, omdat er geen specifieke, betrouwbare cijfers bekend
zijn, zo lezen de leden van de VVD-fractie in het rapport. In hoeverre is het mogelijk
om in aanvulling daarop een inschatting te maken van bijvoorbeeld verzuimpercentage
en ook verloop in banen, voortkomende uit (niet-herkende) vrouwspecifieke aandoeningen?
Als het gaat om de overgang is hier op verzoek van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid onderzoek naar gedaan door TNO en RIVM. Daaruit volgt dat van de vrouwen
in de overgang (315.000 jaarlijks) 55% (ca. 173.000 vrouwen) zodanige klachten ervaart
dat ze invloed hebben op hun werk. Vrouwen die regelmatig of vaak overgangsklachten
hebben ervaren drie keer zo vaak burn-outklachten als vrouwen zonder overgangsklachten
in dezelfde leeftijdscategorie (39% tegenover 13%). Veel vrouwen ervaren niet de mogelijkheid
om hun overgangsklachten te bespreken. Dit leidt er mede toe dat vrouwen met overgangsklachten
zich twee keer zo vaak ziekmelden als vrouwen zonder overgangsklachten. Dit ziekteverzuim
moet worden voorkomen. Vandaar ook de acties om het taboe te doorbreken zoals benoemd
in de kamerbrief van 26 april 2023.8
Onderzoek naar vrouwspecifieke aandoeningen komt onvoldoende van de grond, zoals staat
aangegeven in het rapport. De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat het in
de eerste plaats aan het zorgveld zelf is. Hoe verhoudt zich dit tot een andere conclusie
uit het rapport, namelijk dat er überhaupt onvoldoende aandacht is voor dit thema?
Wat is volgens de Minister de reden daarvoor, ondanks dat elke vrouw met minimaal
een van de genoemde aandoeningen te maken krijgt?
Er zijn meerdere oorzaken dat onderzoek naar vrouwspecifieke aandoeningen op dit moment
nog onvoldoende van de grond komt. Dit heeft te maken met onder andere onvoldoende
prioritering en financiering van wetenschappelijk onderzoek en innovatie om de onderliggende
oorzaken van de problemen gericht op te lossen en effectieve behandelingen te ontwikkelen.
Dit gaat om de inhoud van de zorg en is het is aan het veld om dit te verbeteren.
Echter, aan de andere kant is het ook belangrijk dat de factoren die bijdragen aan
deze lage prioritering zoals taboe en maatschappelijke onwetendheid worden aangepakt
zoals bijvoorbeeld gedaan wordt door de diverse acties waaronder de totstandkoming
van een kennisprogramma bij ZonMw.
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister de «sector» zal aanspreken
op hun verantwoordelijkheid en ook in gesprek gaat met departementen vanwege de gedeelde
verantwoordelijkheid. Is de Minister bereid de Kamer halfjaarlijks op de hoogte te
stellen van de voortgang van lopende acties?
De toezegging om regulier hier de Kamer over te informeren laat ik over aan een volgend
kabinet. Het is aan het nieuwe kabinet om aandacht te blijven geven aan het onderwerp
vrouwengezondheid en de koers uit te zetten. Daarbij moet breder worden gekeken dan
naar zorg alleen.
Dat laat onverlet dat ik het belang van vrouwspecifieke aandoeningen bij de zorgpartijen
wel onder de aandacht blijf brengen en hen nog zo lang mogelijk zal stimuleren om
vrouwspecifieke zorg een prominente plek te (blijven) geven. Ik ben van mening dat
vrouwengezondheid net zo serieus moet worden genomen als de gezondheid van mannen.
Indien sprake is van nieuwe ontwikkelingen zal ik u daarover uiteraard informeren.
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat er zowel nationaal
als internationaal meer aandacht voor komt. Engeland en Australië hebben al ervaring
met een nationale strategie voor vrouwengezondheid. Is de Minister bereid om voor
een Nederlandse Strategie Vrouwengezondheid, waar genoemde leden om vragen, kennis
en inspiratie op te halen uit deze landen?
Meerdere landen zoals het Verenigd koninkrijk en Australië hebben ervaring en expertise
op het gebied van vrouwengezondheid, die voorbeelden zijn mij bekend. Ik verwijs hiervoor
naar mijn brief van 3 juni 2024 (appreciatie motie Zeedijk9) waarin ik heb toegelicht de uitvoering van deze motie aan een volgend kabinet over
te laten. Het is dan ook aan een volgend kabinet om te bezien welke kennis en inspiratie
zij uit de aanpak van andere landen kunnen halen.
De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage van de brief over de lopende initiatieven.
Het is goed te zien dat het amendement-Ellemeet10 over een publiekscampagne rondom endometriose wordt uitgevoerd. De Minister geeft
aan dat zij verwacht dat dit jaar nog kan worden gestart met het project. Wat is de
stand van zaken op dit moment? Waar hangt het nog van af of er inderdaad dit jaar
kan worden gestart?
ZonMw heeft een subsidieoproep11 uitgezet voor een project die de kennis en bewustwording over endometriose kunnen
vergroten door het ontwikkelen van publieksvoorlichtingsinstrumenten en voorlichtingscompetenties
bij betrokken zorgaanbieders. Ik heb begrepen dat het project inmiddels is toegekend
en in juli 2024 zal starten. Ik hoop dat de eindresultaten van dit project zo snel
mogelijk gedeeld kunnen worden.
Hoewel de leden van de VVD-fractie dit amendement hebben gesteund, zien zij aanvullend
meer in het breder trekken en meer inzet op bewustwording bij artsen. Het duurt nu
vaak te lang voordat een (juiste) diagnose wordt gesteld. In hoeverre wordt in dit
project aandacht besteed aan het vergroten van bewustwording bij zorgverleners zodat
vrouwen sneller een diagnose kunnen krijgen?
Het doel van de genoemde subsidieoproep is het vergroten van kennis en bewustwording
over endometriose door het bundelen en beschikbaar maken van informatie rondom endometriose,
en het daartoe ontwikkelen van publieksvoorlichtingsinstrumenten en voorlichtingscompetenties
bij betrokken zorgaanbieders. De ontwikkeling van publieksvoorlichtingsinstrumenten
en -competenties bij zorgprofessionals zal uiteindelijk primair ten goede moeten komen
aan mensen die klachten ervaren die (mogelijk) veroorzaakt worden door endometriose
en secundair aan zorgprofessionals die hen behandelen. Startpunt is de patiënt die op zoek is naar erkenning,
herkenning en de juiste zorg en/of ondersteuning, en het goed toerusten van zorgprofessionals
om patiënten hierin te voorzien. Bij de ontwikkeling van de voorlichtingsinstrumenten
worden ook artsen betrokken en worden ook de betrokken wetenschappelijke verenigingen
betrokken. Te zijner tijd zal bezien worden hoe een en ander ingezet kan worden bij
de bewustwording artsen.
De leden van de VVD-fractie willen ook meer weten over de stand van zaken omtrent
sekseverschillen in medisch onderzoek. Symptomen van bepaalde ziektes, bijvoorbeeld
hart -en vaatziekten, zijn anders bij vrouwen dan bij mannen. Dit geldt ook voor het
verloop van ziekten. Ook kunnen medicijnen bij vrouwen anders werken dan bij mannen,
en zijn deze veelal getest op mannenlichamen. De leden van de VVD-fractie lezen dat
de Taakopdracht Gender en Gezondheid wordt verlengd. Zij vragen of de Minister kan
aangeven of er vooruitgang zit in de verhouding man/vrouw bij medisch onderzoek. Ziet
zij hierin verbetering of is hier meer actie nodig? Welke stappen zijn gezet in het
vergroten van de kennis op het gebied van sekseverschillen bij symptomen, verloop
en behandelingen van ziektes? En hoe wordt deze kennis vertaald richting de samenleving,
zodat ook mensen zelf alerter worden op deze verschillen?
Er is groeiende aandacht voor de thematiek – ook in onderzoek. Verandering kost echter
tijd en de ondersteuning die nu met de Taakopdracht Gender en Gezondheid12 geboden wordt is op dit moment nog cruciaal voor duurzame verankering van sekse en
gender in het gezondheidsonderzoek. Rond de zomer 2024 zal een tussentijds rapport
over de impact en opbrengsten van de Taakopdracht Gender en Gezondheid tot nu toe
worden uitgebracht door ZonMw. Ik zal deze tussentijdse rapportage te zijner tijd
ook delen met uw Kamer.
Daarnaast wordt ingezet op onderzoek door het toekomstig kennisprogramma bij ZonMw
voor wat betreft vrouwspecifieke aandoeningen. Ik verwacht dat dit kennisprogramma
nog eind dit jaar kan starten.
Tot slot vragen genoemde leden wat de stand van zaken is van de opvolging van de motie
Heerema c.s. over meer aandacht voor gender- en man-vrouwverschillen in onderzoek13.
De opvolging van de motie Rudmer Heerema13 c.s. is opgepakt in de eerdergenoemde Taakopdracht Gender en Gezondheid die bij ZonMw
is belegd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de leden van de NSC-fractie hebben het onderzoek naar de maatschappelijke
acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen, uitgevoerd op initiatief van de NVOG,
WOMEN INC. en in opdracht van ZonMw, en de reactie van de Minister hierop met interesse
gelezen. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan een aantal vragen.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister wat de belangrijkste redenen zijn voor
de kennisachterstand en het gebrek aan aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen
in het huidige zorglandschap, ondanks de genoemde stimuleringsmaatregelen en aandachtspunten
tot nu toe. Waarom hebben de interventies en programma’s tot nu toe onvoldoende opgeleverd?
De kennisachterstand heeft te maken met een combinatie van factoren. Een belangrijke
reden is dat de gezondheidszorg veel gericht is op het mannenlichaam, waardoor de
kennis over vrouwspecifieke aandoeningen tekortschiet. Onvoldoende aandacht voor dit
thema en het gebrek aan samenwerken in netwerken zorgt ervoor dat vrouwspecifieke
aandoeningen veelal onderbelicht blijven. Het is belangrijk dat vrouwspecifieke aandoeningen
voldoende aandacht krijgen in onderzoek om zodoende effectievere, gerichtere en preventievere
behandelingen te ontwikkelen en diagnostiek te verbeteren. Het NVOG-rapport Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen14 beschrijft bijvoorbeeld hoe de grens tussen normale en abnormale menstruele klachten
vaak lastig te trekken is. Een zekere mate van ongemak en »het hoort er nu eenmaal
bij» is de stelling. Gevolg is dat aandoeningen soms nog onvoldoende herkend worden,
sowieso bij signalering van klachten (zowel door vrouwen zelf als door zorgprofessionals)
maar zeer waarschijnlijk ook als topic voor onderzoek. Hormoongerelateerde klachten
vormen een blinde vlek voor professionals en onderzoekers. Verandering hiervan kost
tijd. Een gericht kennisprogramma op deze thematiek kan deze verandering versnellen.
Daar wordt op ingezet met het toekomstige kennisprogramma van ZonMw voor wat betreft
vrouwspecifieke aandoeningen. Ik verwacht dat ZonMw eind dit jaar al kan starten met
het programma.
In algemene programma’s van ZonMw waar in principe ruimte is voor onderzoek naar vrouwspecifieke
aandoeningen is de competitie sterk en is de budgettaire ruimte beperkt voor de hoeveelheid
aanvragen die binnenkomt. De onderwerpen zijn te specifiek, diversiteit is nog onvoldoende
verankerd binnen de context van algemene programma’s. Ik zet hierop in met onder andere
de Taakopdracht Gender en Gezondheid bij ZonMw. Deze verandering heeft tijd nodig
om zichtbaar te worden. Rond de zomer 2024 wordt er een tussentijds rapport over de
impact en opbrengsten van de Taakopdracht tot nu toe uitgebracht. Ik zal deze rapportage
te zijner tijd delen met uw Kamer.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe de voorgestelde investering van
enkele miljoenen per jaar concreet kan bijdragen aan het aanpakken van de bestaande
hiaten in kennis en implementatievraagstukken met betrekking tot vrouwspecifieke aandoeningen.
Hoe zeker is de Minister ervan dat de kennisachterstand en het gebrek aan aandacht
hiermee wordt weggewerkt? Welke concrete stappen zullen worden genomen om ervoor te
zorgen dat het kennisprogramma vrouwspecifieke aandoeningen een duurzame impact heeft
en bijdraagt aan een nationale strategie rondom vrouwengezondheid?
Mijn inzet als demissionair Minister is om nog dit jaar (laatste kwartaal) te kunnen
starten met het kennisprogramma. Het is essentieel dat de aandacht voor, en kennis
over behandelingen van, vrouwspecifieke aandoeningen vergroot wordt, zodat vrouwen
eerder de benodigde hulp zullen zoeken en eerder passende zorg krijgen. Binnen de
reguliere subsidieprogramma’s worden de vrouwspecifieke aandoeningen onvoldoende geprioriteerd.
Door kennisachterstand, onvoldoende aandacht, gebrek aan samenwerken in netwerken
rondom vrouwspecifieke aandoeningen en gebrekkige informatie en voorlichting, ervaren
veel vrouwen onbegrepen klachten, misdiagnoses en onbehandelde aandoeningen. Deze
aandoeningen hebben een grote sociale en maatschappelijke impact (verhoogd ziekteverzuim,
verminderde participatie in het arbeidsproces, minder kwaliteit van leven). Het is
van belang dat deze kennis zo snel mogelijk in de spreekkamer beschikbaar is. In het
nieuwe kennisprogramma rondom vrouwspecifieke aandoeningen dat bij ZonMw uitgezet
wordt, zal hier dan ook expliciet op ingezet worden.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe wordt gezorgd voor een inclusieve
benadering binnen het kennisprogramma, rekening houdend met diverse subgroepen van
vrouwen, waaronder vrouwen met een andere etniciteit, LGBTQ+-vrouwen en vrouwen met
een lagere sociaaleconomische status.
Aandacht voor diversiteit van de doelgroep is een belangrijk criterium waar aanvragers
aan moeten voldoen bij het aanvragen van subsidie bij ZonMw.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister op welke manier de implementatie van
de resultaten uit het kennisprogramma in de praktijk van de gezondheidszorg zal worden
geborgd. Welke rol verwacht de Minister precies van zorgverleners, onderzoekers en
bestuurders hierin?
Het consortium achter het rapport «Maatschappelijke acceptatie vrouwspecifieke aandoeningen»
werkt momenteel aan 3 agenda’s (wetenschappelijke-, implementatie- en maatschappelijke
agenda) voor de drie aandoeningen (bekkenbodemproblemen, cyclusproblemen & cyclus
gerelateerde buikpijn en hormonale aandoeningen) met de grootste impact op kwaliteit
van leven en maatschappij. De prioritering in deze agenda’s is vastgesteld met een
breed draagvlak vanuit het veld, waarbij rekening gehouden is met onder andere de
impact op de maatschappelijke kosten en gezondheid. Met deze werkwijze wordt een belangrijke
bijdrage geleverd aan een succesvolle uitvoering van de studies en een snelle verwerking
van de resultaten in de vigerende richtlijnen van de beroepsgroepen. Vanwege de inhaalslag
die gemaakt moet worden en om zo snel mogelijk het grootste effect te hebben ten aanzien
van de verbetering van kennis en zorg voor patiënten met vrouwspecifieke aandoeningen
is het belangrijk dat de onderzoeksprojecten die worden geselecteerd ook aansluiten
bij de onderzoeksgroepen met bewezen expertise en een goede onderzoekinfrastructuur
om succesvolle uitvoer te faciliteren. Daarnaast is co-creatie met relevante veldpartijen
en borging van de kwaliteitscirkel door ondersteunende brieven van de betrokken beroepsgroepen
belangrijk.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister hoe de participatie van vrouwen in
het onderzoek binnen het kennisprogramma wordt gewaarborgd, om ervoor te zorgen dat
hun specifieke behoeften en ervaringen worden meegenomen.
Participatie van de doelgroep in het project is een belangrijk criterium waar onderzoekers
aan moeten voldoen bij het aanvragen van subsidie bij ZonMw.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vinden het een hele goede zaak dat er onderzoek is gedaan
naar de impact op de zorg en maatschappij van vrouwspecifieke aandoeningen. Helaas
– niet verassend – blijkt uit het rapport dat er onvoldoende aandacht is voor vrouwspecifieke
aandoeningen in erkenning, maatschappelijke acceptatie en onderzoek en ontwikkeling
van behandeling. De leden van de D66-fractie zien dit rapport daarom (opnieuw) als
een startschot om hier verandering in te brengen zodat vrouwspecifieke aandoeningen
niet worden weggedaan als een «vrouwenkwaaltje», maar dat er echt wordt toegewerkt
naar een oplossing. Daartoe hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren in het rapport dat de miskenning van vrouwspecifieke
aandoeningen ook grote economische schade met zich meebrengt. Deze leden vragen zich
daarom op welke wijze de Minister gaat optrekken met collega’s van andere departementen
om dit probleem op te lossen. Hoe kijkt de Minister bijvoorbeeld naar de noodzakelijke
samenwerking met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om bewustwording
van vrouwspecifieke aandoeningen op de werkvloer en onder bedrijfsartsen te vergroten,
zo vragen deze leden.
Beide ministeries werken samen om bewustwording van vrouwspecifieke aandoeningen op
de werkvloer en onder bedrijfsartsen en zorgverleners te vergroten. Er wordt hierbij
ingezet op het vergroten van de bewustwording en kennis van vrouwen, huisartsen, bedrijfsartsen,
werknemers en werkgevers over de overgang. Zoals bij de eerdere vraag van GL PvdA
opgenomen wordt samen ingezet op het doorbreken van het maatschappelijke taboe op
overgangsklachten.
De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd dat de Minister een extra onderzoeksimpuls
wil geven door middel van een kennisprogramma vrouwspecifieke aandoeningen. Deze onderzoeksimpuls
is essentieel om breder kennis en daarmee ook de ontwikkeling van behandeling van
vrouwspecifieke aandoeningen te bevorderen. Wel vragen deze leden op welke wijze de
Minister ook toewerkt naar maatschappelijke bekendheid en acceptatie van vrouwspecifieke
aandoeningen. Zo zijn er aandoeningen waarbij er mogelijk al voldoende onderzoek en
behandelingsopties zijn, maar door een taboe mensen onvoldoende toegang hebben tot
zorg. Deze leden noemen hierin migraine als voorbeeld, een aandoening die ten minste
één op de vier vrouwen treft. Kan de Minister aangeven welke strategie er is om bewustwording
over vrouwspecifieke aandoening te verbeteren, met als doel toegang tot zorg te bevorderen,
zo vragen deze leden.
Zoals is toegelicht in de brief aan uw Kamer van 26 april 202315 ben ik met partijen in overleg gegaan om te bezien of het mogelijk is om te komen
tot een maatschappelijke agenda op gebied van vrouwspecifieke aandoeningen. Het rapport
van de NVOG vormt hierin de eerste stap. Mede na het lezen van de conclusies onderschrijf
ik de oproep dat zowel onder zorgverleners als breed in de maatschappij het bewustzijn
rondom vrouwspecifieke aandoeningen dient te groeien. Het zorgveld is hiervoor in
de eerste plaats zelf aan zet, maar ik blijf het belang van vrouwspecifieke aandoeningen
bij de zorgpartijen wel onder de aandacht brengen. Dit vraagt van zorgverleners dat
zij proactief aandacht hebben voor seksuele gezondheid en diversiteit en seksualiteit,
gender en sekse. Mede omdat patiënten dit soms niet durven. Via de website www.seksindepraktijk.nl worden informatie en handvatten geboden voor zorgverleners om aandacht te hebben
voor deze thema’s. Maatschappelijke bewustwording kan echter niet alleen vanuit het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder de aandacht gebracht worden
maar vraagt ook van andere partijen inzet.
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister zich de komende tijd ook internationaal
verder zal inzetten op het gebied van vrouwengezondheid. Kan de Minister toelichten
op welke wijze zij voornemens is dit te doen en hierin specifiek toe te lichten of
en zo ja hoe zij een voortrekkersrol in de Europese Unie op zich kan nemen, zo vragen
deze leden. Kan de Minister hierbij aangeven welke kansen zij hierin ziet voor internationale
en Europese samenwerking?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de VVD zet ik mij als demissionair
Minister nog zo lang mogelijk in op het gebied van vrouwengezondheid, in zowel Europees-
als mondiaal verband. Ik wil mij concreet inzetten op het gebied van vrouw-gerelateerde
gezondheidsklachten en ziektes (inclusief onverklaarbare klachten van vrouwen), de
impact van klimaatverandering op vrouwengezondheid en preventieve vrouwengezondheidszorg
(zoals HPV-vaccinaties en hormoonverstorende stoffen). Tijdens de World Health Assembly
heb ik deelgenomen aan verschillende panels waar ik opgeroepen heb tot meer samenwerking
wereldwijd op het gebied van onder andere vrouw-gerelateerde gezondheidsklachten en
ziektes16. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in op dit thema door het te adresseren
bij ministeriële bijeenkomsten en conferenties.
Tot slot, vinden de leden van de D66-fractie het probleem dermate groot dat zij om
snelheid vragen aan de Minister. Kan de Minister toelichten of zij deze urgentie onderschrijft
en op welke wijze dit tot uiting komt. Kan de Minister daarbij in een tijdspad aangeven
wat de volgende stappen zijn, zo vragen deze leden.
Ik onderschrijf deze urgentie en zet daarop in door nog dit jaar te starten met een
kennisprogramma bij ZonMw. Het gaat hierbij om een zesjarig kennisprogramma.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de kabinetsreactie
op het rapport «Maatschappelijke acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen» van
de NVOG. Deze leden steunen het besluit van de Minister om meer middelen beschikbaar
te stellen voor onderzoek naar en kennis over vrouwspecifieke aandoeningen. Deze leden
vragen of de Minister nader wil toelichten hoe deze middelen precies worden besteed
en wat het tijdspad voor de ontwikkeling van het kennisprogramma is.
Mijn inzet als demissionair Minister is om nog dit jaar te kunnen starten met het
kennisprogramma. Het consortium achter het rapport «Maatschappelijke acceptatie vrouwspecifieke
aandoeningen» werkt momenteel aan 3 agenda’s (wetenschappelijke-, implementatie- en
maatschappelijke agenda) voor de drie aandoeningen (bekkenbodemproblemen, cyclusproblemen
& cyclusgerelateerde buikpijn en hormonale aandoeningen) met de grootste impact op
kwaliteit van leven en maatschappij. De prioritering in deze agenda’s is vastgesteld
met een breed draagvlak vanuit het veld, waarbij rekening gehouden is met onder andere
de impact op de maatschappelijke kosten en gezondheid. Met deze werkwijze wordt een
belangrijke bijdrage geleverd aan een succesvolle uitvoering van de studies en een
snelle verwerking van de resultaten in de vigerende richtlijnen van de beroepsgroepen.
Vanwege de inhaalslag die gemaakt moet worden en om zo snel mogelijk het grootste
effect te hebben ten aanzien van de verbetering van kennis en zorg voor patiënten
met vrouwspecifieke aandoeningen is het belangrijk dat de onderzoeksprojecten die
worden geselecteerd ook aansluiten bij de onderzoeksgroepen met bewezen expertise
en een goede onderzoekinfrastructuur om succesvolle uitvoer te faciliteren. Daarnaast
is co-creatie met relevante veldpartijen en borging van de kwaliteitscirkel door ondersteunende
brieven van de betrokken beroepsgroepen belangrijk. Zie ook de bovenstaande vraag.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister zich ook internationaal wil inzetten
voor meer aandacht voor vrouwspecifieke aandoeningen in het kader van de Mondiale
Gezondheidsstrategie. Deze leden vragen of de Minister wil aangeven hoe zij dit wil
aanpakken en welke acties zij daarvoor onderneemt.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de VVD en D66 wil ik mij nog
zo lang mogelijk inzetten als demissionair Minister op het gebied van vrouwengezondheid,
in zowel Europees- als mondiaal verband. Ik wil mij concreet inzetten op het gebied
van vrouw-gerelateerde gezondheidsklachten en ziektes (inclusief onverklaarbare klachten
van vrouwen), de impact van klimaatverandering op vrouwengezondheid en preventieve
vrouwengezondheidszorg (zoals HPV-vaccinaties en hormoonverstorende stoffen). Tijdens
de World Health Assembly eind mei heb ik deelgenomen aan verschillende panels waar
ik opgeroepen heb tot meer samenwerking wereldwijd op het gebied van onder andere
vrouw-gerelateerde gezondheidsklachten en ziektes17. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in op dit thema door het te adresseren
bij ministeriële bijeenkomsten en conferenties.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op het rapport «Maatschappelijke
acceptatie van vrouwspecifieke aandoeningen» van de NVOG. Zij ondersteunen de boodschap
dat meer aandacht nodig is voor vrouwspecifieke aandoeningen en voor de specifieke
manier waarop gezondheidsproblemen zich bij vrouwen in bredere zin voordoen. Zij hebben
daarnaast nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie zijn positief over de investering die wordt gedaan in het
kennisprogramma voor vrouwspecifieke aandoeningen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister hoe zij omgaat met de aanbevelingen
uit het rapport voor het verbeteren van het bewustzijn van zorgverleners enerzijds
en meisjes en vrouwen anderzijds over vrouwspecifieke aandoeningen. Gaat zij deze
aanbevelingen opvolgen en zo ja, hoe?
Ik onderschrijf de oproep dat zowel onder zorgverleners als breed in de maatschappij
het bewustzijn rondom vrouwspecifieke aandoeningen dient te groeien. Ten aanzien van
zorgverleners is het in de eerste plaats belangrijk dat het zorgveld dit zelf oppakt.
Onderzoekers binnen de zorg bepalen immers zelf in welke mate zij onderzoek doen naar
gezondheidsklachten bij vrouwen en ook hoe zij komen tot prioritering van onderzoekthema’s.
Ik zal het belang van vrouwspecifieke aandoeningen wel bij de zorgpartijen onder de
aandacht blijven brengen en hen hierop aanspreken. Via de Taakopdracht Gender en Gezondheid van ZonMw blijf ik bovendien aandacht vragen voor integratie van sekse en gender
in onderzoek om zo passende zorg voor iedereen te realiseren (ongeacht sekse en of
gender) en waar die zorg ook plaatsvindt.
Dit is niet alleen een taak voor de zorg, ook in relationele en seksuele vorming in
het onderwijs en thuis in de opvoeding wordt aandacht gegeven aan verschillen tussen
het jongens- en meisjeslichaam. Websites zoals www.sense.info voor jongeren en www.seksueleopvoeding.nl voor ouders of verzorgers kunnen hierbij ondersteunen.
De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ook de farmaceutische industrie een
deel van de verantwoordelijkheid draagt voor de specifieke gezondheidsproblemen van
vrouwen. Zo zijn geneesmiddelen lange tijd amper getest op vrouwen en wordt nog steeds
niet altijd gerapporteerd over afwijkende effecten van geneesmiddelen op vrouwen.
Vrouwen ervaren daardoor vaker bijwerkingen van geneesmiddelen. Hoe kijkt de Minister
hiernaar? Welke stappen is zij bereid om te nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische
industrie haar verantwoordelijkheid neemt? In hoeverre is het noodzakelijk om wet-
en regelgeving op dit gebied aan te scherpen?
Het klopt dat vrouwen vaker bijwerkingen melden dan mannen. Dit verschil kan meerdere
oorzaken hebben, bijvoorbeeld fysiologisch of doordat vrouwen meer geneesmiddelen
gebruiken. Opvallend is dat vrouwen in klinische studies ook meer bijwerkingen melden
als zij onderdeel zijn van de controle-(placebo)groep (nocebo effect). De huidige
regelgeving over het onderzoeken van verschillen in bijwerkingen is voldoende. In
de richtlijn voor geneesmiddelonderzoek en -
beoordeling is beschreven hoe effecten, waaronder bijwerkingen, van
geneesmiddelen in relevante subgroepen, waaronder sekse, moeten worden geëvalueerd.
Hierdoor wordt er dus al onderzoek gedaan naar de effecten van geneesmiddelen op vrouwen.
In de uitgebreide dossiers die een fabrikant indient ter goedkeuring van een geneesmiddel
staan deze bevindingen uitvoerig beschreven. Indien klinische relevante verschillen
worden gevonden in deze subgroep analyses, leidt dit tot aangepaste (doseer)adviezen
in, of waarschuwingen bij, het bedoelde gebruik van een geneesmiddel zoals beschreven
in de productinformatie.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat veel onderzoek en kennisverzameling ook
internationaal plaatsvindt en dat vrouwspecifieke aandoeningen dan ook internationaal
meer aandacht zouden moeten krijgen. Zij zijn er positief over dat de Minister dit
ook expliciet noemt. Welke stappen zet zij concreet op dit gebied?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de eerdere vragen wil ik mij inderdaad zo
lang mogelijk blijven inzetten op het gebied van vrouwengezondheid, in zowel Europees-
als mondiaal verband. Ik wil mij concreet inzetten op het gebied van vrouw-gerelateerde
gezondheidsklachten en ziektes (inclusief onverklaarbare klachten van vrouwen), de
impact van klimaatverandering op vrouwengezondheid en preventieve vrouwengezondheidszorg
(zoals HPV-vaccinaties en hormoonverstorende stoffen). Tijdens de World Health Assembly
heb ik deelgenomen aan verschillende panels waar ik opgeroepen heb tot meer samenwerking
wereldwijd op het gebied van onder andere vrouw-gerelateerde gezondheidsklachten en
ziektes18. Daarnaast zet ik mij in Europees verband in op dit thema door het te adresseren
bij ministeriële bijeenkomsten en conferenties.
De leden van de SP-fractie wijzen erop dat er een grote inhaalslag nodig is, niet
alleen als het gaat om kennis, aandacht en bewustzijn op het gebied van vrouwspecifieke
aandoeningen, maar ook op het gebied van de specifieke kenmerken en effecten van andere
aandoeningen en behandelingen op vrouwen.
Zij zijn positief over het feit dat de Minister nu stappen zet en financiering vrijmaakt,
maar zij vragen de Minister wel in hoeverre de huidige stappen en financiering voldoende
zijn voor de inhaalslag die noodzakelijk is
Ik ben van mening dat het een substantieel bedrag is om uiteindelijk het verschil
te kunnen maken voor verbetering. Daarnaast hoop ik met de aandacht voor het onderwerp
ook anderen te inspireren om hiermee aan de slag te gaan en de verandering door te
zetten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie
van de Minister op het rapport van de NVOG over vrouwspecifieke aandoeningen. Mannen-
en vrouwenlichamen verschillen van elkaar. Als gevolg hiervan zijn er seksespecifieke
aandoeningen die relatief méér of zelfs uitsluitend voorkomen bij één van de geslachten.
Als het gaat om vrouwspecifieke aandoeningen valt te denken aan endometriose, de overgang,
maar bijvoorbeeld ook verschillen tussen mannen en vrouwen in het ontstaan van hart-
en vaatziekten. Het is een kwestie van goede en passende zorg dat hier aandacht voor
is. De leden van de SGP-fractie ondersteunen daarom de inzet van de Minister om kennis
over vrouwspecifieke aandoeningen te vergroten.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in bijlage 1 bij de brief diverse lopende
acties worden opgesomd. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.
De Minister stelt dat meisjes en vrouwen niet altijd de benodigde hulp krijgen door
onvoldoende kennis over vrouwspecifieke aandoeningen. Zij wil het taboe hieromtrent
doorbreken. Volgens de Minister zou het doorbreken van het taboe kunnen beginnen door
voorlichting aan meisjes en jonge vrouwen te geven op de basisschool. Hier zetten
de leden van de SGP-fractie vraagtekens bij. Om te beginnen vragen de leden van de
SGP-fractie de Minister of er daadwerkelijk sprake is van een taboe, of dat er eerder
sprake van veel onkunde en onwetendheid. In het verlengde daarvan vragen de leden
van de SGP-fractie haar of het onderwijs de plek is waar dit «taboe» aangepakt zou
moeten worden. Ligt hier niet veel meer een taak voor de medische (wetenschap)?
Bij elk van de in kaart gebrachte vrouwspecifieke aandoeningen, constateert de NVOG
dat er sprake is van een taboe, zowel bij de vrouwen zelf, als ook in de samenleving
en soms bij zorgverleners. Er is geen twijfel over of dit taboe doorbroken moet worden.
Gemiddeld krijgt elke vrouw te maken met minimaal een van de genoemde vrouwspecifieke
aandoeningen. Ruim 30% van deze vrouwen ervaart zoveel hinder dat dit het dagelijks
functioneren en werk negatief beïnvloedt.
Deze aandoeningen worden bij vrouwen vaak laat ontdekt. Niet alleen omdat er nog te
weinig over bekend is, maar ook omdat veel vrouwen niet over dit soort aandoeningen
praten. Het gebrek aan openheid leidt ertoe dat zowel de vrouwen om wie het draait,
als hun omgeving en zorgverleners klachten niet serieus nemen. Het is dus nadrukkelijk
een maatschappelijk probleem waarbij taboe een rol speelt. Daarom is het van belang
dat juist in het onderwijs hier aandacht wordt besteed, zodat deze aandoeningen vroegtijdig
gesignaleerd worden.
Naast het doorbreken van de taboesfeer door voorlichting in het onderwijs (zie ook
het antwoord op de volgende vraag van de leden van de SGP), ligt hier ook een taak
voor de medische wetenschap. Het is in eerste instantie aan de onderzoekers in het
zorgveld zelf om te bepalen in welke mate zij onderzoek doen naar gezondheidsklachten
bij vrouwen en ook hoe zij komen tot prioritering van de onderzoekthema’s. Om dit
soort onderzoeken een extra impuls te geven heb ik ZonMw gevraagd een kennisprogramma
vrouwspecifieke aandoeningen op te zetten. Ook de NVOG ziet, gezien de aanbevelingen
in het rapport, nadrukkelijk een rol weggelegd voor de wetenschap.
De Minister verwijst in haar pleidooi voor het slechten van het taboe naar het onderwijs
met betrekking tot relationele en seksuele vorming en het daarvoor bestemde Stimuleringsprogramma
Gezonde Relaties en Seksualiteit van de Gezonde School. De leden van de SGP-fractie
vragen zich sterk af, áls je dit al via het onderwijs aan de orde zou willen stellen,
dit dan de juiste route is. Zij vinden dit eigenlijk een veel te beperkende benadering.
Voor zover bekend bij de leden van de SGP-fractie richten de interventies in het aanbod
van de Gezonde School zich uitsluitend op thematiek met betrekking tot relationele
en seksuele ontwikkeling. Uiteraard komen hier de verschillen tussen het lichaam van
man en vrouw aan de orde, maar vrouwspecifieke aandoeningen beperken zich niet tot
de seksuele ontwikkeling of tot seksuele problemen. Ook vragen de leden van de SGP-fractie
de Minister of het onderwerp «seksespecifieke aandoeningen» hiermee niet onnodig gevoelig
wordt gemaakt. Verschillen tussen een mannenlichaam en vrouwenlichaam en wat dit betekent
voor ziektes en aandoeningen zou ook via reguliere biologielessen aan de orde kunnen
komen. Zij vragen de Minister hierop te reflecteren.
Bij al het onderwijs dat in het funderend onderwijs gegeven wordt staan de kerndoelen,
en later in het voortgezet onderwijs de eindtermen, centraal. Een aantal kerndoelen
raken aan deze thematiek:
– Kerndoel 34: De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische
gezondheid van henzelf en anderen.
– Kerndoel 38: De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de
Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol
om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele
diversiteit.
– Kerndoel 41: De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over
de vorm en functie van hun onderdelen.
Deze kerndoelen gelden voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet
onderwijs. Het speciaal onderwijs kent gelijksoortige kerndoelen. Scholen zijn vrij
om te bepalen hoe en met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen.
Leerkrachten bouwen de lesstof per leerjaar op zodat de onderwijsinhoud past bij de
leeftijd en belevingswereld van het kind. Diverse lespakketten, bijvoorbeeld in het
kader van relationele en seksuele vorming, behandelen diversiteit al in groep 1 en
2 op een manier die past bij jonge kinderen. Hiermee wordt de basis gelegd voor bewustzijn
dat iedereen anders is en toch gelijkwaardig. Naarmate kinderen ouder worden, wordt
de lesinhoud uitgebreid of opgebouwd. Zo besteden een aantal lespakketten ook aandacht
aan inzicht in de anatomie en functie van de primaire en secundaire geslachtskenmerken
van jongens en meisjes.
Het aan de orde stellen of behandelen van seksespeficieke aandoeningen is niet voorbehouden
aan de interventies van het stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit,
maar het is wel een van de manieren waarop scholen aandacht kunnen besteden aan deze
thema’s. Verschillen in sekse of kennis van seksespecifieke aandoeningen kan daar
aan bod komen, maar kan ook aan bod komen in andere lespakketten of inderdaad, zoals
de vraag impliceert, in de biologielessen in het voortgezet onderwijs. Er zijn geen
signalen bekend dat aandacht geven aan seksespecifieke aandoeningen tijdens relationele
en seksuele vorming dit onderwerp onnodig gevoelig maakt.
De leden van de SGP-fractie hebben vergelijkbare vragen over de verwijzing naar informatiewebsites
www.sense.info en www.seksindepraktijk.nl. De leden van de SGP-fractie vragen of er op dit moment deze website daadwerkelijk
informatie te vinden is over verschillen tussen mannen- en vrouwenlichamen en daaraan
gerelateerde aandoeningen of -ziektes. Zij vragen de Minister ook of deze websites
daarvoor bedoeld zijn. Nogmaals benadrukken de leden van de SGP-fractie dat seksespecifieke
aandoeningen niet uitsluitend betrekking hebben op de seksuele ontwikkeling of «seksuele
problemen» zijn. Zij vragen de Minister hierop te reageren.
Zoals in een eerder antwoord wordt benadrukt gaat seksuele ontwikkeling ook over het
vergaren van inzicht in de anatomie en functie van de primaire en secundaire geslachtskenmerken
van jongens en meisjes. Seksespecifieke aandoeningen kunnen hier onderdeel van zijn,
maar er zijn ook seksespecifieke aandoeningen die hier minder mee te maken hebben.
Op www.sense.info staat inderdaad informatie over de verschillen tussen het meisjeslichaam en jongenslichaam
en over bepaalde seksespecifieke aandoeningen. Via www.seksindepraktijk.nl worden zorgverleners geïnformeerd en handvatten geboden om aandacht te hebben voor
seksuele gezondheid en (diversiteit) in seksualiteit en gender. Dit kan zorgverleners
helpen om seksespecifieke aandoeningen beter op te merken.
De leden van de SGP-fractie constateren verder dat er in de bijlage niet alleen gebruikt
wordt gemaakt van het begrip «sekse», maar ook van het begrip «gender». De leden van
de SGP-fractie menen dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de termen «seksespecifiek»
en «genderspecifiek». Is de Minister het daarmee eens? De leden van de SGP-fractie
vragen de Minister uit te leggen wat volgens haar «genderspecifieke zorg» is en «genderspecifieke
aandoeningen» zouden zijn. Zij vragen of de Minister het ermee eens is dat het gebruik
van «genderspecifiek» in de context van het verschil tussen mannen- en vrouwenlichamen
erg verwarrend kan zijn. Erkent zij dat begripsverwarring zelfs averechts kan uitpakken
voor het doel van de Minister, namelijk het vergroten van kennis en bewustzijn rondom
vrouwspecifieke aandoeningen en het verbeteren van de zorg en hulp?
Ik zie het belang in van het gebruik maken van beide termen, juist vanwege het verschil.
Bij sekse gaat het om de puur biologische en lichamelijke verschillen. Voor het emancipatiebeleid
is meestal gender relevanter, omdat met beleid de sociale en culturele ongelijkheid
kan worden verkleind. Met gender wordt verwezen naar de sociale en culturele kenmerken
van mannen, vrouwen en non-binaire personen. Het gaat dan om verschillen in hoe mensen
worden behandeld en bejegend, hoe zij zich voelen of wat er van hen wordt verwacht.
Als we kijken naar bejegening dan speelt gender een belangrijke rol. Uit onderzoek19 blijkt dat dokters bij patiënten die vrouw zijn anders handelen dan bij mannelijke
patiënten. Vrouwen krijgen bijvoorbeeld minder vaak lichamelijk onderzoek en diagnostische
beeldvorming, zoals röntgenfoto’s en echo’s. En ze worden minder vaak doorverwezen
dan mannen. Dit is ook zo als ze dezelfde klachten hebben, zoals hoofdpijn of rugpijn.
En als vrouwen wél een lichamelijk onderzoek krijgen, wordt bij hen minder vaak een
diagnose gesteld.
Om recht te doen aan de totaliteit van het probleem van vrouwspecifieke aandoeningen
sta ik achter het gebruik van beide termen en benadruk ik het belang van kennis over
beiden in de zorg en maatschappij.
Tot slot vragen de leden van de SGP-fractie om te verduidelijken hoe sekse en gender
worden verankerd in processen en procedures bij ZonMw, zoals aangekondigd door de
Minister.
Dit wordt opgepakt vanuit de Taakopdracht Gender en Gezondheid20. Rond de zomer 2024 zal een tussentijds rapport over de impact en opbrengsten van
deze Taakopdracht tot nu toe uitgebracht worden door ZonMw. Ik zal dit rapport te
zijner tijd met uw Kamer delen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier