Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Soepboer over de discriminerende vooringenomenheid door het gehele controleproces van fraude bij DUO
Vragen van het lid Soepboer (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de discriminerende vooringenomenheid door het gehele controleproces van fraude bij DUO (ingezonden 30 mei 2024).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 11 juni
2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Indirecte discriminatie door geldverstrekker
Duo bij opsporing van fraude blijkt erger dan gedacht»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert u zich dat u in het debat op 21 maart 2024 over fraudebestrijding door DUO
heeft aangegeven dat in het onderzoek door PricewaterhouseCoopers (PwC) is vastgesteld dat directe gegevens met betrekking tot afkomst, zoals
migratieachtergrond, geen directe rol hebben gespeeld bij de selectie van studenten
voor controle?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u het feit dat uit nieuw onderzoek blijkt dat door het gehele CUB-proces
sprake was van vooringenomenheid ten opzichte van studenten met een niet-Europese
migratieachtergrond, zoals onder andere via de aangenomen motie van het lid Soepboer
moest worden onderzocht, terwijl dit niet naar voren kwam in het eerdere onderzoek
van PwC?3
Antwoord 3
Voor ik antwoord op de vraag, verduidelijk ik graag dat vooringenomenheid in de voorliggende
onderzoeken een specifieke, statistische definitie heeft. Een proces wordt vooringenomen
genoemd indien sprake is van «significante afwijkingen in de demografische verhoudingen
ten opzichte van de bronpopulatie (de populatie van alle ontvangers van een uitwonendenbeurs)
die ontstaan door onevenredige selectie van bepaalde studenten in de loop van het
CUB-proces.»4 Dat een proces in deze zin vooringenomen is, impliceert dus niet dat sprake is van
bewuste selectie van bepaalde groepen door DUO of individuele medewerkers.
Het PwC-onderzoek waarnaar het lid Soepboer verwijst, constateerde onder andere dat
verschillende onderdelen van het selectiemodel, waarmee studenten voor controle werden
uitgekozen, niet inhoudelijk zijn onderbouwd en niet goed onderhouden zijn. Het totale
proces van het selecteren van studenten heeft volgens het PwC-onderzoek indirect discriminerend
gewerkt. Relevant hierbij is dat PwC voor haar onderzoek geen beschikking had over
data over de migratieachtergrond van studenten, en daarom als benadering keek naar
het aandeel mensen met een migratieachtergrond in de wijk waarin de student woont.
In mijn brief hierover heb ik aangekondigd dat het CBS in opdracht van DUO nader onderzoek
zou doen naar de oververtegenwoordiging van studenten met een migratieachtergrond,
met behulp van data die voor PwC dus niet beschikbaar waren.5 Dat nieuwe onderzoek heb ik op 22 mei jl. aan uw Kamer aangeboden.6
Zoals ik in de begeleidende brief bij het nieuwe onderzoek aangeef, ontstaat de indruk
dat de vertekening sterker is dan we op basis van het PwC-onderzoek dachten. Daarnaast
lijkt de vertekening zich uit te strekken tot de fase van het huisbezoek. De nieuwe
resultaten onderstrepen wat mij betreft dat de controlesystematiek anders moet. Ze
onderstrepen daarmee ook de noodzaak van de excuses die ik in de voornoemde brief
heb aangeboden. Dat de situatie slechter is dan we al vermoedden is buitengewoon teleurstellend.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de conclusie van het nieuwe onderzoek dat de handmatige selectie
van studenten voor controle en huisbezoek, nadat zij al automatisch waren ingedeeld
in risicocategorieën, de vooringenomenheid van het CUB-proces versterkte?
Antwoord 4
Deze conclusie herken ik uit het rapport van PwC. Ik betreur dit en betrek deze observatie
bij het vormgeven van het vervolgproces.
Vraag 5
Kunt u aangeven wat verdere mogelijke zorgpunten zijn binnen het fraudebeleid van
DUO nu blijkt dat met de tussenkomst van mensen de vooringenomenheid in de algoritmes
ook niet is ondervangen?
Antwoord 5
De conclusie dat menselijke tussenkomst de vooringenomenheid van algoritmes niet per
se ondervangt – en in dit geval zelfs versterkt heeft – neem ik in brede zin mee bij
het vervolgproces. Naast de handmatige selectie wordt daarbij ook gekeken naar andere
onderdelen waarin menselijk handelen een rol speelt, zoals de huisbezoeken, het nemen
van besluiten op basis van huisbezoeken en de bezwaarprocedures.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u het feit dat deze vooringenomenheid tien jaar lang onopgemerkt is
gebleven, terwijl dit onderzoek al in een korte periode kon concluderen dat er door
het gehele CUB-proces sprake was van vooringenomenheid?
Antwoord 6
Ik heb eerder benoemd dat ik dit bijzonder betreur. Het inrichten van een zorgvuldige
evaluatiestructuur, en het doorlichten van de wijze waarop signalen opgepakt en doorgegeven
worden binnen DUO en het beleidsdepartement, zijn onderdeel van de opvolging van dit
onderzoek.
Vraag 7
Hoe gaat u invulling geven aan de in vraag drie genoemde motie die oproept om in een
vervolgtraject ook de gebruikte (statistische) modellen en de bewustheid van de keuzes
voor het gebruik hiervan te onderzoeken?
Antwoord 7
De resultaten van beide onderzoeken laten duidelijk zien dat de inrichting van de
controlesystematiek onvoldoende onderbouwd is geweest. Ik deel met de indieners van
de motie7 dat het daarom cruciaal is om het gebruik van statistische modellen zeer zorgvuldig
vorm te geven, en te leren van wat er in het verleden fout is gegaan. Zoals toegezegd
informeer ik uw Kamer in het najaar over het vervolgproces.
Vraag 8
Kunt u deze vragen een voor een binnen twee weken beantwoorden en in ieder geval een
dag voor het commissiedebat DUO en Hoger onderwijs d.d. 12 juni 2024 aan de Kamer
doen toekomen?
Antwoord 8
Ja, waarbij ik voor de volledigheid vermeld dat voorgenoemd debat inmiddels is uitgesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.