Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over het bericht ‘ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag‘
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden in Den Haag» (ingezonden 17 mei 2024).
Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 11 juni
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «ME grijpt in bij bezetting gebouw Universiteit Leiden
in Den Haag»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Wat vindt u ervan dat de Universiteit Leiden in gesprek is gegaan met Students for
Palestine, dat, zoals u blijkens eerdere antwoorden weet, zich aan diezelfde universiteit
schuldig heeft gemaakt aan het verheerlijken van geweld middels onder andere het uitdelen
van flyers?2 Hoe is het mogelijk om te spreken van een constructieve discussie met deze extremistische
groepering?3
Vindt u ook dat instellingen niet in gesprek, laat staan in onderhandeling, moeten
treden met initiatieven die openlijk terreur verheerlijken? Gaat u hierover het gesprek
aan met de instellingen voor hoger onderwijs?
Antwoord 2 en 3
Laat ik duidelijk zijn dat voor de verheerlijking van geweld geen plaats is in het
onderwijs, noch in onze samenleving. Universiteiten en hogescholen hebben, gestimuleerd
door de overleggen die ik met hen heb gevoerd, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld
voor de omgang met protesten op hun campussen. De richtlijn is voor alle partijen
de basis en dit geeft de instellingen en de lokale driehoek (bestaande uit de burgemeester,
de officier van justitie en de politiechef), een eenduidig fundament om te kunnen
handelen. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u hiervoor graag naar mijn
kamerbrief over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen
n.a.v. de protesten over de situatie in Gaza» van 31 mei 2024.4
Zoals in deze «richtlijn protesten» is opgenomen, is de inzet van universiteiten en
hogescholen altijd een vreedzaam verloop van een protest. Instellingen proberen daarom
in gesprek te blijven met protesterende medewerkers en studenten om te zorgen voor
een veilig verloop van het protest. Ook vragen instellingen aan de organisatoren van
protesten om erop toe te zien dat er geen strafbare feiten worden gepleegd.
Wanneer een protest niet voldoet aan uitgangspunten uit de richtlijn, zetten universiteiten
en hogescholen in op de-escalatie. Afhankelijk van de specifieke situatie van een
protest beslist de instelling – in afstemming met de lokale driehoek – welke stappen
bijdragen aan de best passende oplossing.
Dat kan ook overleg met demonstranten inhouden. Als sprake is van strafbare feiten,
kan hiervan aangifte gedaan worden. Het is aan de politie om een opsporingsonderzoek
te starten en aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van strafbare
feiten en of een vervolging opportuun is.
Vraag 4
Kunt u onomwonden bevestigen dat het ontoelaatbaar is dat instellingen onder druk
van geweldsverheerlijkers hun inhoudelijke beleid aanpassen?
Antwoord 4
De eis die door de demonstranten in de verschillende protesten wordt neergelegd is
dat de betreffende instelling alle (wetenschappelijke) banden met Israëlische instellingen,
zoals academische samenwerking bij wetenschappelijk onderzoek en onderwijs, zonder
meer verbreekt. Deze eis gaat voorbij aan de wijze waarop instellingen tot beslissingen
over internationale samenwerking komen op basis van zorgvuldige, inhoudelijke en democratische
processen, vrij van intimidatie, druk of dreiging met geweld. Het is namelijk een
academische kernwaarde dat wetenschappers in vrijheid mogen bepalen met wie en naar
welke vragen zij onderzoek doen.
Ik vind het belangrijk dat universiteiten en hogescholen wetenschappelijke en strategische
samenwerkingsverbanden met andere instellingen of in internationale projecten op eenzelfde
zorgvuldige wijze tegen het licht houden en dat elk individueel geval op basis van
de omstandigheden inhoudelijk, en daarmee landenneutraal wordt bekeken. Instellingen
zijn momenteel bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische)
kansen en risico’s van internationale samenwerking kunnen afwegen. Ik heb de universiteiten
en hogescholen verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten
te betrekken. Ik verwijs voor deze uitgangspunten naar de bijlage bij mijn kamerbrief
over de «Stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen n.a.v.
de protesten over de situatie in Gaza» van 31 mei 2024.5
Vraag 5
Op welke wijze kunt u instellingen (financieel) ondersteunen om weerstand te kunnen
bieden tegen dwang van activisten die, al dan niet gepaard gaande met bezetting van
panden en vernieling, erop gericht is het beleid van de instelling aan te passen?
Antwoord 5
Ik ben, zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 en 3, intensief in overleg met instellingen
over de demonstraties. Daarbij zijn ook vertegenwoordigers vanuit politie, het Openbaar
Ministerie en het Ministerie van Justitie en Veiligheid betrokken. Dit heeft ook bijgedragen
aan een nauwere samenwerking van de universiteiten en hogescholen met de lokale driehoek
ter voorbereiding op of gedurende de protesten. Universiteiten en hogescholen hebben,
gestimuleerd door deze overleggen, een gezamenlijke richtlijn ontwikkeld voor de omgang
met protesten op hun campussen. Hogescholen en universiteiten zijn daarnaast momenteel
bezig met de (door)ontwikkeling van criteria waarmee zij de (ethische) kansen en risico’s
van internationale samenwerking kunnen afwegen. Ik heb de universiteiten en hogescholen
verzocht om bij deze doorontwikkeling een aantal belangrijke uitgangspunten te betrekken.
Ik verwijs voor deze uitgangspunten naar de bijlage bij mijn eerder genoemde kamerbrief
over de veiligheid op universiteiten en hogescholen. In die brief ga ik nader in op
de inzet ten aanzien van de veiligheid op hogescholen en universiteiten.
Vraag 6
Klopt het dat de Universiteit Leiden wel degelijk in gesprek is gegaan met gemaskerde
activisten?6 Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de uitspraak van de woordvoerder dat het college
van bestuur het nieuwe protocol zal naleven? Bent u bereid het college van bestuur
hierop aan te spreken?
Antwoord 6
Universiteit Leiden heeft aangegeven dat een vertegenwoordiger van de Universiteit
Leiden tijdens de protestactie op 16 mei jl. kort gesproken heeft met twee protestvoerders
die op dat moment gezichtsbedekking droegen. De aanwezige politiemensen hebben hetzelfde
gedaan. Dit is niet conform de huisregels en de gezamenlijke richtlijn, maar er is
op dat moment prioriteit gegeven aan een de-escalerende aanpak. Dit met het oog op
de veiligheid van alle betrokkenen op en rond de Campus Den Haag. Ik heb begrepen
dat dit contact pertinent géén onderhandelingen betrof en bewust plaatsvond in een
open ruimte, in gezelschap van de politie, zodat iedereen kon zien dat de-escalatie
de insteek was.
Ik zal het college van bestuur niet aanspreken op het besluit contact te zoeken met
de protestvoerders met gezichtsbedekking. Ik heb er begrip voor dat de keuze om contact
te legen met deze twee protestvoerders gemaakt is onder hoge druk en dat er in het
belang van de gezondheid en veiligheid van studenten en personeel een afweging is
gemaakt.
Vraag 7
Wat is uw oordeel over het feit dat vermeende demonstraties herhaaldelijk en primair
ingezet worden als dwangmiddel en niet als mogelijkheid om de eigen mening te kunnen
uitdragen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling in het licht van de Europese jurisprudentie
die aangeeft dat het welbewust uitoefenen van dwang niet tot de kern van het demonstratierecht
behoort?7
Antwoord 7
Het is goed dat studenten en docenten zich betrokken voelen bij wat er in de wereld
speelt, en dat mogen ze ook uiten. Maar geweld, intimidaties en vernieling vind ik
onacceptabel. De veiligheid van iedereen binnen de gemeenschap mag hierdoor niet in
het geding komen. Ook kan er absoluut geen sprake zijn van antisemitisme of het oproepen
tot haat.
Bij een demonstratie gaat het inderdaad om een vreedzame betoging. Uit de jurisprudentie
volgt dat acties die niet of niet primair het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting
hebben, maar waarbij andere elementen, zoals feitelijke dwang, overheersen, niet worden
gezien als een betoging. Of hiervan in een concreet geval sprake is, staat ter beoordeling
van de burgemeester en dat oordeel is vervolgens onderworpen aan toetsing door de
rechter.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.