Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Stoffer over het bericht 'Belastingstelsel kost eenverdienersgezin straks ook deel AOW'
Vragen van het lid Stoffer (SGP) aan de Staatssecretaris van Financiën over het bericht «Belastingstelsel kost eenverdienersgezin straks ook deel AOW» (ingezonden 24 mei 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 11 juni 2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Belastingstelsel kost eenverdienersgezin straks
ook deel AOW»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat AOW’ers zo’n 1.000 euro netto-inkomen
per jaar mislopen?
Antwoord 2
De stelling dat AOW’ers zo’n € 1.000 per jaar mislopen is feitelijk onjuist. Vanaf
het moment dat de AOW-leeftijd bereikt wordt hebben belastingplichtigen over het algemeen
een dusdanig hoog inkomen dat de uitbetaling van de AHK aan de minstverdienende partner
niet langer tot een voordeel leidt. Het brutonetto traject van een eenverdiener boven
de AOW-leeftijd ziet er op dit moment (2024) als volgt uit, uitgaande van een aanvullend
pensioen van € 20.000 bij de partner die werkzaam was. Het AOW-bedrag is nog gebaseerd
op een schatting, omdat het niveau per juli 2024 nog niet definitief vastgesteld is.
Partner 1
Partner 2
Bruto inkomen
(+) € 33.348
(+) € 13.348
Belasting box 1
(–) € 6.359
(–) € 2.545
AHK
(+) € 1.443
(+) € 1.735
Ouderenkorting
(+) € 2.010
(+) € 2.010
Onverzilverde heffingskorting
€ 0
(–) € 1.200
Bijdrage Zvw
(–) € 1.774
(–) € 710
Netto-inkomen
€ 28.667
€ 12.638
Heffingskortingen komen in eerste instantie in mindering op de heffing over het eigen
inkomen. Partner 2 (met alleen inkomen uit een AOW-uitkering) kan op basis van het
eigen inkomen € 2.545 aan heffingskortingen verzilveren en € 1.200 niet. De overdraagbaarheid
houdt in dat de heffingskorting maximaal wordt opgehoogd tot 100% van de AHK als een
belastingplichtige minder dan dat bedrag verzilvert tegen het eigen inkomen.2 De AHK voor een AOW’er bedraagt maximaal € 1.735. Omdat partner 2 zelf al € 2.545
aan heffingskortingen verzilvert tegen het eigen inkomen, wordt de heffingskorting
niet opgehoogd en is geen voordeel van de overdraagbaarheid.
Het afschaffen van de overdraagbaarheid van de AHK heeft dan ook geen gevolgen voor
een eenverdienerspaar dat de AOW-leeftijd bereikt, ook niet op het moment dat mensen
geboren op of na 1 januari 1963 de AOW-leeftijd bereiken (in 2030).
In uitzonderlijke situaties kan afschaffen van de overdraagbaarheid van de AHK wel
gevolgen hebben, bijvoorbeeld als de AOW’er zonder aanvullend pensioen- naast de AOW-uitkering
– een negatief inkomen uit eigen onderneming heeft. In het voorbeeld hieronder heeft
partner 2 een verlies van € 5.000, waardoor de verschuldigde belasting daalt naar
€ 1.592. Er kan dan een bedrag van € 143 worden uitbetaald tegen het inkomen van partner
1. Dat bedrag is het verschil tussen 100% van de AHK en de heffingskorting die partner
2 al verzilverd heeft tegen het eigen inkomen. Op dit moment profiteert de AOW’er
in onderstaand voorbeeld nog van de overdraagbaarheid van de AHK, omdat de regeling
alleen is afgeschaft voor belastingplichtigen die geboren zijn op of na 1 januari
1963. Vanaf 2030 krijgen ook mensen die geboren zijn in 1963 AOW en is er dus in heel
specifieke situaties sprake van een nadeel voor AOW’ers. Ten opzichte van de situatie
zoals die is vóór het bereiken van de AOW-leeftijd is het nadeel van het vervallen
van de overdraagbaarheid veel kleiner. Vóór het bereiken van de AOW-leeftijd kon partner
2 de AHK immers helemaal niet verzilveren.
Partner 1
Partner 2
Bruto inkomen
(+) € 33.348
(+) € 8.348
Belasting box 1
(–) € 6.359
(–) € 1.592
AHK
(+) € 1.443
(+) € 1.735
Ouderenkorting
(+) € 2.010
(+) € 2.010
Onverzilverde heffingskorting
€ 0
(–) € 2.153
Verzilverd tegen partnerinkomen
(+) € 143
Bijdrage Zvw
(–) € 1.774
(–) € 444
Netto-inkomen
€ 28.667
€ 8.047
Vraag 3
Was dit effect voorzien bij het besluit om de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting
af te bouwen en zo ja, hoe is dit meegewogen in dit besluit en welke alternatieven
zijn overwogen?
Antwoord 3
Ja, bij het besluit om de overdraagbaarheid van de AHK af te bouwen is meegewogen
dat dit niet of nauwelijks effect heeft op het besteedbaar inkomen van AOW’ers.3 Uiteraard heeft de maatregel wel gevolgen voor huishoudens waarin de verdienende
partner de AOW-leeftijd bereikt, terwijl de partner zonder inkomen nog niet de AOW-leeftijd
bereikt én deze partner geboren is op of na 1 januari 1963. De effecten bij deze groep
huishoudens zijn ook meegenomen in de besluitvorming destijds.
Vraag 4
In het rapport «Evaluatie Heffingskortingen en Tariefstructuur» van 10 april 2024
(Kamerstuknummer 2024D17490) wordt aangegeven dat voor «enkele andere jongere groepen» het afschaffen van de
overdraagbaarheid tot een fors inkomensverlies kan leiden. Om welke groepen gaat het?
Antwoord 4
Het afschaffen van de overdraagbaarheid van de AHK heeft geleid tot een daling van
het besteedbaar inkomen van eenverdieners. Meer specifiek gaat het om de groep eenverdieners
waarvan de partner met inkomen voldoende belasting betaalt om de AHK van de partner
tegen te verzilveren. Ook tweeverdieners hebben nadeel ondervonden van deze maatregel.
Daarbij gaat het dan om de groep tweeverdieners waarvan de minstverdienende partner
een heel beperkt inkomen heeft waardoor die partner de AHK niet volledig tegen het
eigen inkomen kan verzilveren.
Vraag 5
In welke mate is er bij de in vraag 4 genoemde vraag sprake van een inkomensverlies?
Antwoord 5
Het inkomensverlies door het afschaffen van de overdraagbaarheid van de AHK bedraagt
maximaal € 3.362 (bedrag 2024). Hierbij moet wel worden bedacht dat de overdraagbaarheid
in stapjes is afgeschaft tussen 2009 en 2023. De betreffende gezinnen zijn dus niet
in één keer geconfronteerd met deze lastenverzwaring. Bovendien zijn mensen die zijn
geboren voor 1963 uitgezonderd van de maatregel.
Vraag 6
Ontstaat door het inkomensverlies van AOW’ers en de andere groepen geen onrechtvaardig
onderscheid tussen verder identieke gevallen?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 2, dit is niet het geval.
Vraag 7
Welke maatregelen kunnen worden genomen om dit onderscheid weg te nemen?
Antwoord 7
Zie het antwoord op vraag 2, dit is niet het geval.
Vraag 8
Bent u bereid het besluit te herzien, zodat dit onderscheid afneemt of weg wordt genomen?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 2, dit is niet het geval.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.A. van Rij, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.