Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Tielen en Hermans over het bericht ‘Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X’
Vragen van de leden Tielen en Hermans (beiden VVD) aan de Minister en Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X» (ingezonden 19 april 2024).
Antwoord van Minister Dijkstra (Medische Zorg) (ontvangen 4 juni 2024). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1667.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel en onderliggend onderzoek «Minstens 172 mensen overleden
door het innemen van zelfdodingspoeder middel X?»1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het artikel en het onderliggende onderzoek.
Vraag 2
Wat is uw eerste reactie op de uitkomsten van het onderzoek? Ziet u, net als 113,
deze onderzoeksresultaten als het begin van uitvoeriger onderzoek? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 2
Het is goed dat er nu inzicht is in het aantal mensen dat in Nederland is overleden
ten gevolge van het gebruik van zelfdodingspoeders (Middel X) en de demografische
en klinische kenmerken van deze mensen. Het onderzoek – dat zich uitstrekt over de
periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 – laat zien dat het gebruik van
Middel X vooral sinds 2019 flink is toegenomen. Daarnaast blijkt de groep mensen die
overlijdt na inname van Middel X heel divers te zijn en te bestaan uit mensen van
alle leeftijden. Zo vonden in de leeftijdsgroep van 70-plussers weliswaar de meeste
suïcides met Middel X plaats, een kwart van de overledenen was echter jonger dan 50
jaar. Ook is opvallend dat in 70% van de suïcides met Middel X sprake was van mensen
met een psychiatrische voorgeschiedenis. Verder was in 19% van de gevallen sprake
van een euthanasieaanvraag, waarvan meer dan de helft was afgewezen. Eén en ander
wijst erop dat niet alle mensen die Middel X innemen mensen betreft die hun leven
als «voltooid» beschouwen, zonder dat daar een medische reden aan ten grondslag ligt.
Omdat de onderzoeksresultaten nieuwe vragen oproepen, vind ik het goed dat 113 Zelfmoordpreventie
overweegt om vervolgonderzoek te doen om beter zicht te krijgen op het gebruik van
Middel X en op de achtergronden van mensen die zijn overleden na het gebruik van Middel
X. De inzet van psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek), waarbij op basis van
informatie van nabestaanden een reconstructie gemaakt wordt van de laatste periode
voor het overlijden, kan hieraan bijdragen. Momenteel wordt de gestandaardiseerde
psychosociale autopsie binnen de Derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie uitgevoerd
middels een landelijke aanpak.
Vraag 3
Hoe verhoudt de diversiteit van de mensen zich tot het door Coöperatie Laatste Wil
in de media geclaimde mantra dat middel X voor «oude mensen met een voltooid leven»
beschikbaar moet kunnen zijn? Deelt u de mening dat middel X voor niemand beschikbaar
en toegankelijk zou moeten zijn? Zo ja, bent u voornemens het drempelverhogend beleid
dat op dit moment gevoerd wordt aan te scherpen?
Antwoord 3
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 blijkt uit het onderzoek dat niet alleen mensen
die hun leven als «voltooid» beschouwen Middel X gebruiken.
Het is de taak van de overheid om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen.
Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is een zeer effectieve manier om
impulsieve, eenzame en radeloze zelfdodingen te voorkomen. Via afspraken met de chemiebranche
en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van
chemische stoffen» zorgt de overheid daarom dat de toegang tot zelfdodingspoeders
voor particulieren wordt tegen gegaan. In deze code hebben partijen afspraken gemaakt
om geen stoffen aan particulieren te leveren die gebruikt kunnen worden voor suïcide.
Deelnemers aan de code informeren elkaar ook als een toename van de vraag naar dergelijke
stoffen door particulieren wordt gesignaleerd. De praktijk laat zien dat de afspraken
in de code voorkomen dat dergelijke stoffen worden geleverd aan particulieren. Middel
X kan echter niet alleen verkregen worden via de reguliere kanalen die zich gecommitteerd
hebben aan de code. Daarnaast was Middel X al in omloop voor inwerkingtreding van
de code. Het middel lijkt ook te worden verhandeld tussen particulieren onderling.
Er is eerder wel gekeken naar aanvullende maatregelen om het drempelverhogend beleid
aan te scherpen. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel
X verder te beperken zijn echter ingewikkeld en beperkt effectief. Zo zou nieuwe wetgeving
contraproductief kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides, aangezien juridische
maatregelen bekendheid geven aan stoffen. Verder is het niet mogelijk een uitputtende
lijst te maken van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Gelet hierop ben
ik niet voornemens om het drempelverhogend beleid verder aan te scherpen.
Op www.rijksoverheid.nl staat feitelijke en neutrale informatie over Middel X, bijvoorbeeld over het verloop
na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand Middel X in huis heeft.2
Vraag 4
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op de vierde evaluatie van de Wet toetsing
levensbeëindiging (Wtl) en de evaluatie van de in 2019 opgestelde code «Signalering
van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen», tegemoet zien? Wat is er
uit de evaluatie van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische
stoffen» gekomen?
Antwoord 4
Het is mijn streven om de kabinetsreactie op de vierde evaluatie van de Wet toetsing
levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl) in juni 2024 naar de Kamer
te sturen.
De Code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» is
niet geëvalueerd op effectiviteit, onder meer omdat er te weinig gevallen waren waarbij
consumenten Middel X probeerden te verkrijgen via de handel in chemische stoffen.
Eind 2021 is wel een evaluatie geweest van het doel en de werkwijze van de code. Deze
evaluatie liet zien dat de partners de code als zeer nuttig ervaren voor onder andere
bewustwording, informatie-uitwisseling en het bespreken van praktijksituaties. Ook
werd aangegeven dat moeilijk meetbaar is of concrete resultaten geboekt zijn en blijft
een behoefte aan meer data over incidenten. Begin 2024 is door een aantal particulieren
geprobeerd Middel X te verkrijgen via de aangesloten leveranciers, maar toen is het
middel niet geleverd.
Vraag 5
Kunt u toezeggen dat ook psychiaters mee worden genomen in de volgende wetsevaluatie?
Antwoord 5
Ja, zoals ik heb aangegeven in het verslag van het schriftelijk overleg over de vierde
evaluatie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding,
is het de bedoeling om psychiaters mee te nemen in de volgende wetsevaluatie.3
Vraag 6
Wat is de reden dat twee GGD-regio’s geen gegevens hebben aangeleverd? Bent u bereid
ervoor te zorgen dat bij een volgend onderzoek deze gegevens wel kunnen worden meegenomen
voor een compleet beeld?
Antwoord 6
Ik heb hier navraag naar gedaan. Iedere GGD-regio is eigenaar van haar eigen data,
en beslist zelf voor welke onderzoeken zij data beschikbaar stelt. De GGD-regio’s
Gelderland-Midden en Gelderland-Zuid hebben in dit geval voor gekozen hun data niet
te delen. De reden hiervoor is onbekend. Een mogelijke reden is de toegenomen druk
op forensisch artsen, waardoor primaire processen worden geprioriteerd en wetenschappelijk
onderzoek minder haalbaar is. Op dit moment wordt met subsidie van ZonMw onderzocht
hoe middels een centraal georganiseerde onderzoeksdata-infrastructuur processen kunnen
worden versneld en individuele GGD-en kunnen worden ontlast. De resultaten hiervan
worden in 2024 verwacht.
Vraag 7
Hoe kijkt u naar het opnemen van een verplicht veld voor registratie van aanwijzingen
voor het gebruik van zelfdodingspoeders, psychiatrische voorgeschiedenis en euthanasieaanvraag
in het standaard lijkschouwverslag? Welke gevolgen zou dit hebben voor de administratieve
lasten en hoe verhoudt dit zich tot het medisch beroepsgeheim en omgang met medische
gegevens?
Antwoord 7
Een suïcide is een niet-natuurlijk overlijden en dient in Nederland altijd geschouwd
te worden door een forensisch arts. Bij het vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden
onderzoekt de forensisch arts, vaak samen met de forensische recherche en de tactische
recherche, het lichaam en de directe omgeving. Bij een niet-natuurlijk overlijden
dient de forensisch arts de officier van justitie te informeren. Deze beslist over
mogelijke vervolgstappen, zoals een gerechtelijke sectie of nader politieonderzoek.
Bij (een vermoeden van) suïcide wordt gezocht naar aanwijzingen daarvoor. De forensisch
arts probeert gegevens van de medische en psychiatrische voorgeschiedenis van de overledene
te verkrijgen via de huisarts of andere behandelaars. Bevindingen worden vastgelegd
in een lijkschouwverslag.
In een vrij tekstveld van het lijkschouwverslag kan informatie worden vermeld over
bijvoorbeeld het ingenomen middel, de psychiatrische voorgeschiedenis, eerdere suïcidepoging(en),
aanwezigen bij het overlijden, en of sprake is (geweest) van een (afgewezen) euthanasieverzoek.
Het is aan de beroepsvereniging van forensisch artsen om in haar eigen richtlijnen
invulling te geven aan wat in het standaard lijkschouwverslag moet staan, waarbij
onder meer rekening wordt gehouden met administratieve lasten. Hoe het vermelden van
extra informatie zich verhoudt tot het medisch beroepsgeheim en de omgang met medische
gegevens is afhankelijk van de vraag met wie de gegevens worden gedeeld. Een forensisch
arts heeft een beperkt beroepsgeheim waar het zijn rol als gemeentelijk lijkschouwer
betreft en hij informatie deelt met de officier van justitie.
Met betrekking tot het vermelden van informatie over het gebruik van zelfdodingspoeders
is het relevant om te benoemen dat momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van de
Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarbij de forensisch arts meer bevoegdheden krijgt
om nader onderzoek te doen als hij niet van overtuigd is dat sprake is van een natuurlijk
overlijden. Hij kan dan toxicologisch en/of radiologisch onderzoek (laten) verrichten
om de aard van het overlijden en de doodsoorzaak te achterhalen. Dit aanvullende onderzoek
is nu slechts mogelijk in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Als de forensisch
arts deze aanvullende bevoegdheden krijgt, zal meer zicht kunnen worden verkregen
op het gebruik van zelfdodingspoeders.
Vraag 8
Deelt u de opvatting dat onderregistratie ook kan ontstaan door onbekendheid van forensisch
artsen met zelfdodingspoeders? Welke stappen worden gezet om de bekendheid bij forensisch
artsen te vergroten?
Antwoord 8
Ik kan niet beoordelen of onbekendheid bij forensisch artsen met zelfdodingspoeders
een reden is voor onderregistratie. Wel ben ik van mening dat de aanvullende bevoegdheden
voor de forensisch arts om nader (toxicologisch) onderzoek te doen (zie mijn antwoord
op vraag4 meer mogelijkheden gaan bieden om zicht te krijgen op het gebruik van zelfdodingspoeders
voor suïcide. De desbetreffende wijziging van de Wlb gaat binnenkort in consultatie
en ik zal de consultatieperiode benutten om in gesprek gaan met de beroepsvereniging
van forensisch artsen over de praktische uitwerking van deze nieuwe bevoegdheden en
wat eventueel gedaan kan worden om de bekendheid met zelfdodingspoeders bij forensisch
artsen te vergroten.
Vraag 9
Zijn er uit de gesprekken met veldpartijen, naast informatie op www.rijksoverheid.nl, nog andere aanvullende mogelijkheden om het gebruik van stoffen voor suïcide te
voorkomen naar voren gekomen? Zo ja, welke? Welke mogelijkheden overweegt u om dergelijke
stoffen te verbieden?
Antwoord 9
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, is eerder al wel gekeken naar aanvullende
maatregelen om het drempelverhogend beleid aan te scherpen, maar zijn eventuele juridische
maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken ingewikkeld en beperkt
effectief.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. Dijkstra, minister voor Medische Zorg
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.