Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36560-VII-2)
36 560 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2023
Nr. 8 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal
vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 560 VII, nr. 2).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze vragen beantwoord
bij brief van 4 juni 2024. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Peter de Groot
De griffier van de commissie, Honsbeek
Vraag 1:
Hoe wil de regering voorkomen, nadat blijkt dat bij inkoop- en aanbestedingsfouten
bij Logius, SSC-ICT en het Rijksvastgoedbedrijf voor 86,7 miljoen euro aan fouten
is gemaakt, dat dit niet wederom gebeurt, aangezien er in de Voorjaarsnota wederom
vele tientallen miljoenen extra wordt vrijgemaakt voor deze opdrachten?
Antwoord:
SSC-ICT nam de afgelopen jaren maatregelen om de aanbestedingsfouten in het externe
inhuurproces terug te dringen. Deze aanbestedingsfouten zijn fors verminderd en dit
jaar wordt een verdere reductie verwacht. De aanbestedingsfouten bij het Rijksvastgoedbedrijf
waren in 2023 bijna volledig het gevolg van geïmporteerde onrechtmatigheden. Een geïmporteerde
onrechtmatigheid is het gevolg van verplicht gebruik van een onrechtmatige Rijksbrede
overeenkomst. Verder zijn de procedures binnen BZK, waaronder ook bij Rijksvastgoedbedrijf
en SSC-ICT, ingericht op het voorkomen van onrechtmatigheden en indien deze toch ontstaan
de impact hiervan te beperken en verbetermaatregelen te nemen.
Het Ministerie van BZK verwacht in 2024 bij Logius wel aanbestedingsfouten. Dit komt
met name omdat Logius werkt aan een nieuw infrastructuurplatform. Door vertraging
in het migratieverloop van de bestaande naar de nieuwe infrastructuur neemt de omvang
van de onrechtmatigheid toe. Dit staat ook nader toegelicht in de Bedrijfsvoeringsparagraaf
van het jaarverslag van het Ministerie van BZK. Het voorkomen van deze onrechtmatigheid
leidt tot ernstige continuïteitsissues voor meerdere belangrijke Generieke Digitale
Infrastructuur (GDI) voorzieningen. De omvang van deze onrechtmatigheid is nu niet
exact bekend, maar is naar verwachting minimaal enkele tientallen miljoenen euro’s.
Het Ministerie van BZK ziet geen verband tussen de vrijgemaakte financiële middelen
en de in 2023 gemaakte aanbestedingsfouten.
Vraag 2:
Welke lessen uit de ervaringen met de Woningbouwimpuls trekt de regering met het oog
op een doeltreffende en doelmatige vormgeving van toekomstige tranches of nieuwe investeringsregelingen
die beogen een impuls te geven aan de woningbouw?
Antwoord:
Deze lessen zijn in de afgelopen jaren doorlopend getrokken. Zo is de Woningbouwimpuls
regelmatig geëvalueerd, waarin bijvoorbeeld ook de aanbevelingen van de onafhankelijke
toetsingscommissie zijn meegenomen. Daarnaast is bij de openstelling van een nieuwe
tranche elke keer bekeken welke aanpassingen er binnen de juridische kaders kunnen
worden genomen om de regeling doeltreffender en doelmatiger te maken. Een voorbeeld
is het verlagen van de ondergrens van het aantal woningen van 500 naar 200, eerst
voor alleen kleine gemeenten, later voor alle gemeenten. Verder is aan de mogelijkheid
om projecten te bundelen binnen één aanvraag meer aandacht gegeven.
Mede op aanraden van de toetsingscommissie, en omdat tranche 6 voorlopig de laatste
tranche is, is er bij deze zesde tranche de mogelijkheid voor afgewezen projecten
om opnieuw in te dienen. De beoordeling van deze «herkansingsronde» vindt op dit moment
plaats en ik verwacht voor de zomer de resultaten bekend te maken.
Voor een mogelijke toekomstige vormgeving van een woningbouwimpuls of vergelijkbaar
instrument kunnen de beschikbare leerervaringen worden benut. Daarnaast zal het IBO
Woningbouw en Grond ook aanbevelingen doen over een doeltreffende en doelmatige inzet
van middelen.
Vraag 3:
Wat kan respectievelijk gaat de regering doen om woningcorporaties meer te betrekken
bij het ontwikkelen van een meer doeltreffende en doelmatige inzet van een instrument
zoals de Woningbouwimpuls, of daarmee vergelijkbare budgetten?
Antwoord:
De Woningbouwimpuls en vrijwel alle andere financiële instrumenten zijn specifieke
regelingen gericht op de volledige woningbouwopgave, met aandacht voor betaalbaarheid.
Een voorbeeld daarvan is de Startbouwimpuls. Daarom vindt bij de ontwikkeling van
instrumenten afstemming plaats met corporaties, onder andere via Aedes. Er zijn ook
regelingen die specifiek uitkeren aan corporaties, zoals de regeling zorggeschikte
woningen van het Ministerie van VWS.
Regelingen, als de Woningbouwimpuls en de Startbouwimpuls worden uitgekeerd aan gemeenten.
Gemeenten verzorgen daarom de afstemming en verdere doorvertaling van de afspraken
van regelingen.
Vraag 4:
Hoe kan bij het instrument van de Woningbouwimpuls worden voorkomen dat geld niet
effectief wordt ingezet, en hoe kan worden voorkomen dat geld dat in het verleden
al als winst is genomen, nu moet worden aangevuld door Woningbouwimpuls-gelden?
Antwoord:
Binnen de Woningbouwimpuls worden projecten gerangschikt mede op basis van de effectieve
en efficiënte inzet van de middelen. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de gevraagde
bijdrage per woning, maar ook naar het totale financiële plaatje in de aanvraag. Zo
wordt onder de loep gelegd wat voor programma er wordt neergezet, en wat voor betaalbaarheidsmaatregelen
daarbij worden meegenomen, en wordt gekeken naar de kwantitatieve opzet van het stedenbouwkundige
plan. Bovendien krijgen projecten die voorbij de horizon van de Woningbouwimpulsaanvraag
woningbouw begunstigen ook nog een streepje voor.
Daarnaast worden voorwaarden gesteld aan de businesscase die moet worden ingediend.
Hiervoor is een achtergronddocument vormgegeven (zie Achtergronddocument Woningbouwimpuls (rvo.nl). Specifiek over eerder genomen resultaatneming staat hierover dat de positieve resultaten
van afgeronde deelfase(n) moeten worden opgenomen in de businesscase/grondexploitatie
van het project waarvoor een bijdrage wordt gevraagd.
Vraag 5:
Hoe kan er beter voor gezorgd worden dat budget voor een instrument als de woningbouwimpuls
gaat zitten in de onrendabele top van de betaalbare woningen; zouden de financiële
middelen niet uitsluitend daarop gericht moeten zijn?
Antwoord:
Met de Woningbouwimpuls wordt bijgedragen aan een integrale businesscase voor een
afgebakende gebiedsontwikkeling met een minimaal 50% betaalbaar woningbouwprogramma.
Hierbij wordt nadrukkelijk gecontroleerd in hoeverre alle kosten die worden meegenomen
noodzakelijk en toerekenbaar zijn, en in hoeverre alle mogelijkheden tot kostendekking
en -verhaal benut zijn, met oog op bijdragen aan effectieve projecten. De Woningbouwimpuls
beperkt zich daarbij juist niet tot enkel het betaalbare of onrendabele deel van het
woningbouwprogramma. Immers, het meer rendabele onderdeel van het woningbouwprogramma
draagt bij aan de dekking van de onrendabele top en vermindert daarmee de onrendabele
top.
Ik heb overigens in de afgelopen tranches van de Wbi gezien dat een fors deel van
de projecten bestaat uit betaalbare woningen, zo’n tweederde van het totaal.
Vraag 6:
Welke betere financiële instrumenten ter stimulering van de woningbouw kunnen er ontwikkeld
worden ter compensatie van hoge verwervingskosten en hoge kosten van bovenplanse of
bovenwijkse voorzieningen, gezien het feit dat grondexploitaties nu een negatief resultaat
hebben als gevolg van hoge verwervingskosten bij binnenstedelijk bouwen, en door hogere
kosten van bovenwijkse voorzieningen (zie https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2021/12…)?
Antwoord:
Het klopt dat grondexploitaties doorgaans een negatief resultaat hebben, en dat de
verwervingskosten en kosten voor bovenwijkse voorzieningen hier aan bijdragen.
Het verbeteren van instrumenten waarmee kan worden bijgedragen aan de onrendabele
toppen van gebiedsontwikkelingen is iets waar ik mij continu mee bezig houdt en is
daarnaast ook nadrukkelijk onderdeel van het IBO Woningbouw en Grond dat nog voor
de zomer wordt afgerond.
Echter kunnen niet alle onderdelen die hier genoemd worden binnen de kaders van regelingen
die bijdragen aan de dekking van onrendabele toppen worden ondervangen. Zo liggen
de oorzaken van hoge inbrengwaarden en hoge bovenwijkse kosten buiten de invloedsferen
van de regelingen die wij vormgeven om woningbouw te stimuleren.
Hoge verwervingskosten als gevolg van opportunische aankopen waardoor vervolgens geen
volledig kostenverhaal mogelijk is moeten worden voorkomen. Ik heb in de kamerbrief
«Modernisering van het grondbeleid (Kamerstukken II 2022/23, 34 682, nr. 164)» van 19 juni 2023 verschillende maatregelen voor aangekondigd zoals een taxatierichtlijn
en de mogelijkheid om de wijze van bepalen van de wettelijke bepaling van de inbrengwaarde
aan te passen. Op 3 april jl. is een voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2023/24,
34 682, nr. 189) verzonden over de modernisering van het grondbeleid. Ook in de tussenrapportage
IBO Woningbouw en Grond is hier uitgebreid aandacht aan besteed. Mogelijk kan een
planbatenheffing bijdragen aan het terugdringen van tekorten op woningbouw.
Vraag 7:
Kunnen, ter stimulering van de woningbouw, bovenplanse of bovenwijkse voorzieningen
niet beter separaat of op een andere manier gefinancierd worden, gezien het feit dat
grondexploitaties nu mede door de hogere kosten van bovenwijkse voorzieningen een
negatief resultaat hebben (zie https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2021/12…)?
Antwoord:
Het antwoord op deze vraag hangt deels samen met het antwoord op vraag 5. Het klopt
dat bijdragen aan de dekking van bovenplanse of bovenwijkse voorzieningen bijdraagt
aan het haalbaar maken van gebiedsontwikkelingen. Het gaat er daarbij wel om dat de
publieke maatregelen toerekenbaar zijn aan de gebiedsontwikkeling. De publiek onrendabele
top op gebiedsontwikkelingen (na maximalisering van mogelijkheden voor kostendekking
en -verhaal) komt tot stand door de cumulatieve som van kosten en opbrengsten, waar
bijdragen aan toerekenbare bovenplanse en bovenwijkse investeringen onderdeel van
zijn.
Er kan ook sprake zijn van benodigde bovenplanse investeringen die niet volledig aan
de gebiedsontwikkeling zijn toe te rekenen, maar wel randvoorwaardelijk zijn voor
het project. Dit demissionaire kabinet heeft daarom naast de Woningbouwimpuls € 1,5 miljard
beschikbaar gesteld voor woningbouw op de korte termijn door bovenplanse infrastructuur
(Kamerstukken II 2023–2024, 32 847, nr. 1178).
Vraag 8:
Hoe duidt de regering de kritiek dat de Minister van Binnenlandse Zaken onvoldoende
zicht heeft op of het bestede geld voor de regiodeals wel het beoogde effect bereiken?
Welke lessen trekt de regering hieruit?
Antwoord:
De Regio Deal aanpak is een lerende aanpak. Dat geldt zowel op rijksniveau als op
regioniveau. Het gesprek over de effectiviteit en de ontwikkeling van indicatoren
en methoden om die effectiviteit te duiden, is volop gaande. De bevindingen van de
Rekenkamer ziet de Minister als een stimulans om hiermee door te gaan.
Eerder hebben wetenschappelijke reflecties op de inzet van het instrument Regio Deal
plaatsgevonden. Daardoor is in de 4e tranche het accent op monitoren en leren aangescherpt:
• In de met partijen in de regio gesloten convenanten is daaraan expliciet aandacht
besteed en wordt daarop actief gestuurd;
• Vanuit het Ministerie van BZK worden workshops en webinars rond dit thema georganiseerd;
• Ter bevordering van kennisdeling tussen regio's en regionale planbureaus is het Nationaal
Netwerk Brede Welvaart opgezet;
• Recent is opdracht verleend om onderzoek uit te voeren gericht op de rode draden en
effectieve interventies in Regio Deals.
Vraag 9:
Wat zijn de redenen dat er aanzienlijk minder regiodeals gesloten zijn in de regio’s
Zuidoost-Brabant en Midden-Limburg?
Antwoord:
Regio Deals worden afgesloten met regio’s die daartoe een voorstel indienen. Ik herken
het beeld niet dat er in de genoemde regio’s minder Regio Deals zijn afgesloten. In
de regio Zuidoost-Brabant loopt een Regio Real uit de eerste tranche onder de noemer
Regio Deal Brainport. Deze regio is in het kader van de vijfde tranche opnieuw geselecteerd
onder de noemer Metropool regio Eindhoven. In midden Limburg wordt op dit moment een
Regio Real voorbereid in het kader van de vijfde tranche.
Vraag 10:
Hoe duidt de regering de kritiek van de Rekenkamer dat het incidentele geld geen zekerheid
biedt aan de regio voor hun structurele problemen?
Antwoord:
De Regio Deals zijn bedoeld als impuls om opgaven te agenderen, de samenwerking te
activeren en een aanpak van de opgaven te bewerkstelligen. In een aantal regio's is
duidelijk dat een langjarige programmatische aanpak nodig is om structurele opgaven
aan te pakken. Op dit moment vinden in tien regio's regiodialogen plaats om in kaart
te brengen wat de belangrijkste opgaven zijn voor de regio, en wat het vraagt om te
komen tot het beoogd toekomstperspectief.
Vraag 11:
Hoe komt het dat de vierde en vijfde tranche van de Woningbouwimpuls niet volledig
zijn uitgeput, en waarom is het budget van de laatste tranche wel overvraagd?
Antwoord:
Dit heeft meerdere oorzaken.
Dit is mogelijk doordat er voor de Woningbouwimpuls (Wbi) de afgelopen jaren een meerjarig
budget beschikbaar was. Middelen werden in verschillende tranches uitgekeerd. Dat
heeft ervoor gezorgd dat gemeenten niet mee hebben gedaan in een specifieke tranche,
omdat ze de kansrijkheid voor hun aanvraag wilden vergroten door het project eerst
verder uit te werken en in een latere tranche in te dienen.
Daarbij kent de Wbi strikte toekenningsvoorwaarden om de doelmatigheid hoog te houden,
niet alle plannen worden goedgekeurd en een aanvraag indienen kost tijd. Hierbij spelen
capaciteitsproblemen bij gemeenten ook een rol.
Specifiek voor de tranches 4 en 5 geldt dat ook de economische tegenwind mogelijk
een rol heeft gespeeld, waardoor de planvorming van projecten minder snel tot concrete
proposities voor ondersteuning middels Wbi leidde.
Tranche 6 is voorlopig de laatste tranche van de Woningbouwimpuls. Dit kan eraan bijdragen
dat er in de zesde tranche meer aanvragen dan ooit zijn ingediend. Daarnaast is in
tranche 6 de ondergrens voor het aantal woningen voor alle gemeenten verlaagd van
500 naar 200. Dit heeft ook geleid tot meer aanvragen, aangezien een aanzienlijk deel
van de aanvragen minder dan 500 woningen bevat. Tot slot kan de optie van herkansing
in tranche 6 zorgen dat projecten, die ook nog net niet helemaal gereed waren voor
indiening, toch hebben ingediend.
Vraag 12:
Hoe groot acht de regering het risico dat ministeries de specifieke uitkeringen aan
decentrale overheden door onzekerheid over de rechtmatigheid niet definitief kunnen
vaststellen? Kan de inschatting worden toegelicht?
Antwoord:
Deze risico’s worden als laag ingeschat. Er vinden geen wezenlijke veranderingen plaats
in de wijze waarop de specifieke uitkeringen door medeoverheden worden verantwoord
en evenmin in de wijze waarop deze door de externe accountant worden gecontroleerd.
Dit staat namelijk los van de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording en de
wijzigingen in het BBV (Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten)
en Bado (Besluit accountantscontrole decentrale overheden) Bovendien heeft de Koninklijke
Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) in een Auditalert (NBA Alert 48) extra duiding gegeven aan accountants over de controle van onder meer specifieke
uitkeringen.
Vraag 13:
Welke aanbeveling(en) van de Algemene Rekenkamer heeft de regering niet opgevolgd
om het risico te beperken dat ministeries de specifieke uitkeringen aan decentrale
overheden door onzekerheid over de rechtmatigheid niet definitief kunnen vaststellen?
Waarom zijn deze aanbeveling(en) niet opgevolgd – welke belangen wegen in deze gevallen
zwaarder?
Antwoord:
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer zagen op de wijzigingen van het BBV (Besluit
begroting en verantwoording provincies en gemeenten) en Bado (Besluit accountantscontrole
decentrale overheden) en niet primair op de verantwoording en de vaststelling van
de specifieke uitkeringen over het jaar 2023. Het BBV en Bado zijn mede vanwege de
lange duur van de overlegprocedure nog niet gewijzigd. In mijn brief (Reactie op resultaten
VO 2023 BZK VII, Kamerstukken II 2023/24, 36 560 VII, nr. 2) heb ik mijn inhoudelijke reactie op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
gegeven (Reactie Minister van BZK op Verantwoordingsonderzoek 2023 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
| Brief | Algemene Rekenkamer). De Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft een constructieve
rol gespeeld in de gesprekken tussen BZK en de Algemene Rekenkamer. Op basis van een
brief van 8 mei 2024 van de NBA over de herziening van het BBV en BADO, zal ik de
wetstekst en de toelichting nader aanpassen (Brief NBA aan Ministerie BZK over wijzigingsvoorstellen Bado en BBV). Door de voorstellen van de NBA op hoofdlijnen over te nemen, geef ik invulling
aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, op een wijze die strookt met de wensen
vanuit de controlepraktijk. Hierbij weegt het belang zwaar dat accountants het BADO
en BBV moeten kunnen toepassen, conform de intenties van de wetgever en in overeenstemming
met de overige regels die gelden voor deze beroepsgroep.
Vraag 14:
Kan de regering inzicht geven in de planning van het wetgevingsproces: wanneer wordt
het advies aan de Raad van State over het besluit tot Wijziging van het BVV en Bado
in verband met de verdere uitwerking van de rechtmatigheidsverantwoording en enige
andere wijzigingen gevraagd, wanneer wordt dit advies verwacht, en wanneer stuurt
de regering het voorstel naar de Tweede Kamer?
Antwoord:
Het voornemen is om medio 2024 advies te vragen aan de Raad van State. Het is vervolgens
aan de Raad van State zelf om te bepalen, hoeveel tijd er nodig is voor het uitbrengen
van het advies. Zowel het BBV als het Bado zijn algemene maatregelen van bestuur die
geen voorhangprocedure kennen, zodat toezending aan de Tweede Kamer niet aan de orde
is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, griffier