Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36560-VII-2)
36 560 VII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2023
Nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 juni 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal
vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek
2023 bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstuk 36 560 VII, nr. 2).
De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 4 juni 2024. Vragen
en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, P. de Groot
De griffier van de commissie, Honsbeek
Vraag 1
Hoe kijkt de Algemene Rekenkamer in het licht van het feit dat zij schrijft dat personeelstekorten
de bottleneck voor de uitvoering zijn, aan tegen de ontwikkelingen van de omvang van
de Rijksdienst (kern-)departementen en de uitvoering de komende jaren?
In ons rapport Staat van de rijksverantwoording 2023 gaan we in op personeelstekorten en laten we aan de hand van het voorbeeld van de
Belastingdienst zien dat dit voor allerhande problemen zorgt (pagina 33).
De Belastingdienst verwacht nog een grote uitstroom van personeel dat met pensioen
gaat. Tot en met 2028 moet de dienst daarom ongeveer 12.000 fte werven. Hoe de omvang
van de kerndepartementen en uitvoering zich exact gaat ontwikkelen is onbekend, maar
het ligt niet in de verwachting dat het personeelstekort snel is opgelost. In de Staat van de rijkverantwoording doen we een belangrijke aanbeveling om dit probleem het hoofd te bieden. We bevelen
aan om een rijksbrede vereenvoudigingsoperatie in te zetten en grote terughoudendheid
te betrachten bij nieuwe regelingen die de uitvoering verder compliceren en capaciteit
vragen (pagina 49).
Vraag 2
Is de Rekenkamer, ook na de vierde en vijfde tranche van de Woningbouwimpuls, nog
steeds, net als in het onderzoek uit 2022 naar de eerste drie tranches, van oordeel
dat onvoldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de Woningbouwimpuls leidt tot een doeltreffende
en doelmatige inzet van publiek geld?
We hebben in het kader van ons verantwoordingsonderzoek 2023 geen onderzoek gedaan
naar de onderbouwing van de vierde en vijfde tranche van de Woningbouwimpuls.
In ons rapport Aanpak woningtekort uit 2022 gaven we aan te erkennen dat het ingewikkeld is om de resultaten van een
dergelijke regeling in beeld te krijgen. Maar de Minister zou tenminste op basis van
betrouwbare informatie plausibel moeten maken tot welk effecten de regeling leidt.
In ons verantwoordingsonderzoek over 2022 gaven wij aan zorgen te houden over de doelmatige
besteding van de woningbouwimpuls-middelen in tranche 4. Zo zagen wij in tranche 4
de gemiddelde bijdrage per woning verder dalen ten opzichte van de eerste 3 tranches.
Ook viel ons op dat budget is toegekend aan gemeenten in regio’s waar de druk op de
woningmarkt relatief lager is. In ons rapport Aanpak Woningtekort uit 2022 deden wij juist de aanbeveling om het instrument meer te richten op regio’s met een
relatief hoger tekort, zodat de doeltreffende en doelmatige besteding van het budget
bevorderd wordt.
Vraag 3
Welke lessen uit de ervaringen met de Woningbouwimpuls trekt de Algemene Rekenkamer
met het oog op een doeltreffende en doelmatige vormgeving van toekomstige tranches
of nieuwe investeringsregelingen die beogen een impuls te geven aan de woningbouw?
In ons onderzoek naar de eerste 3 tranches van de Woningbouwimpuls uit 2022 (rapport
Aanpak woningtekort) stonden een aantal aanbevelingen om tot een doeltreffende en doelmatige besteding
van publiek geld voor dit soort regelingen te komen. We gaven onder andere in overweging
om rijksmiddelen gerichter in te zetten door het instrument meer te richten op de
regio’s met de grootste kwantitatieve en kwalitatieve tekorten en/of op woningbouwplannen
in een minder vergevorderde fase. Ook benoemden we dat er meer rekening gehouden moet
worden met het risico van verdringingseffecten: voorkom dat het stimuleren van het
ene woningbouwproject ten koste gaat van andere projecten, bijvoorbeeld door hierover
harde afspraken te maken met gemeenten die een subsidie ontvangen. En zorg dat de
betaalbaarheid van de te bouwen woningen ook op lange termijn kan worden gegarandeerd
door gemeenten.
Deze maatregelen vergroten de kans dat er met de WBI ook extra woningen worden gebouwd
die er zonder bijdrage niet zouden komen en dat de regeling een doeltreffend en doelmatig
effect heeft.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Aan welke voorwaarden moet een regeling zoals de Woningbouwimpuls voldoen om wél meetbaar
effect te hebben, en welke voorbeelden bestaan er van Rijksregelingen waarin dit wel
goed is vormgegeven?
Zie antwoord op vraag 3. We wezen er in het rapport Aanpak woningtekort van 2022 op dat de Minister tenminste aannemelijk dient te maken of de beoogde effecten
worden bereikt dankzij de regeling.
Vraag 5
Welke betere financiële instrumenten ter stimulering van de woningbouw kunnen er ontwikkeld
worden ter compensatie van hoge verwervingskosten en hoge kosten van bovenplanse of
bovenwijkse voorzieningen, gezien het feit dat grondexploitaties nu een negatief resultaat
hebben als gevolg van hoge verwervingskosten bij binnenstedelijk bouwen, en door hogere
kosten van bovenwijkse voorzieningen (zie https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2021/12…)?
Voortkomend uit onze taak om het bestaande beleid te onderzoeken, richtte ons onderzoek
uit 2022 zich op de vraag hoe doeltreffend en doelmatig de Woningbouwimpuls is vormgegeven.
We zijn daarbij uitgegaan van de voorwaarden van de regeling zoals de Minister deze
heeft vormgegeven, dus dat een gemeente (een deel van) de publieke onrendabele top
op het gehele project voor subsidiering mag aandragen. Daar gaan onze conclusies over.
We hebben geen onderzoek gedaan naar andersoortige instrumenten. De aanbevelingen
de we bij vraag 2 samengevat hebben opgenomen, geven wel richting voor een doeltreffendere
en doelmatigere vormgeving van zo’n soort instrument.
Vraag 6
Kunnen, ter stimulering van de woningbouw, bovenplanse of bovenwijkse voorzieningen
niet beter separaat of op een andere manier gefinancierd worden, gezien het feit dat
grondexploitaties nu mede door de hogere kosten van bovenwijkse voorzieningen een
negatief resultaat hebben (zie https://www.volkshuisvestingnederland.nl/documenten/publicaties/2021/12…)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Naar welke twee regio’s heeft de Rekenkamer onderzoek gedaan in het kader van de regiodeals
en hoe evalueren deze regio’s zelf de regiodeals, waaronder de tijdelijkheid van de
middelen?
We hebben onderzoek gedaan naar het gevoerde beleid van de Minister van BZK en om
precies te zijn de verwachte effectiviteit van de vierde tranche regio deals. We hebben
in dat onderzoek twee regio´s bezocht om een beeld te krijgen van de praktijk van
hoe Regio Deals werken en hoe er geleerd wordt. Het onderzoek richtte zich op de rol
en verantwoordelijkheid van de Minister van BZK. We hebben de regio´s niet gecontroleerd.
Daarom hebben we ook geen namen genoemd van regio’s in ons rapport: het gaat ons niet
om de specifieke regio’s, maar om het beleidsinstrument.
U vraagt naar evaluaties van de regio’s zelf. Voor het antwoord op deze vraag verwijzen
wij u naar de Minister van BZK.
Vraag 8
Wat is de foutmarge op de CO2-uitstoot van vliegreizen als in figuur 9, aangezien de Rekenkamer concludeert dat
de cijfers hierover niet 1-op-1 overeenkomen?
U vraagt naar de foutmarge op de CO2-uitstoot van vliegreizen aangezien de cijfers hierover niet 1-op-1 overeenkomen.
Wij beschikken niet over kwantitatieve informatie om de foutmarge op de CO2-uitstoot van vliegreizen te kunnen beantwoorden.
Wij hebben de totstandkoming van de CO2-uitstoot in de JBR beoordeeld. Uit onze beoordeling bleek dat het lastig is om een
totaalplaatje te maken voor het Rijk bijvoorbeeld door:
• In het cijfer over de CO2-uitstoot van de rijksbedrijfsvoering, zoals opgenomen in de JBR, zijn naast cijfers
over ministeries en agentschappen ook de Rechtspraak en de adviescolleges meegenomen.
• De Hoge Colleges van Staat, de Kabinetten van de Gouverneurs, de Kanselarij der Nederlandse
Orden en de Kiesraad zijn inbegrepen in het CO2-uitstootcijfer van de rijksbedrijfsvoering, voor zover deze organisaties zijn aangesloten
bij de rijksbrede overeenkomsten voor de vliegreizen.
• Defensie en JenV hebben een eigen overeenkomst voor de commerciële vluchten van burgerpersoneel
en militairen.
• De CO2-uitstoot van het regeringstoestel is niet onder de vliegreizen of ergens anders opgenomen
en wordt niet meegenomen in het JBR-cijfer.
• Het uitgangspunt is dat vliegreizen via de rijksbrede overeenkomst worden geboekt.
Daar wordt echter vanaf geweken omdat deze nog niet alle mogelijke opties voor vluchten
weergeeft of omdat vluchten veel duurder zijn in de rijksbrede overeenkomst vergeleken
met een boeking buiten de rijksbrede overeenkomst. Deze laatste worden in de verantwoording
van de JBR niet meegenomen.
Vraag 9
Hoe komt het dat de vierde en vijfde tranche van de Woningbouwimpuls niet volledig
zijn uitgeput, en waarom is het budget van de laatste tranche wel overvraagd?
Wij hebben hier geen onderzoek naar gedaan. Wij geven u in overweging om deze vraag
aan de Minister van BZK te stellen.
Vraag 10
Deelt de Rekenkamer de suggesties in het jaarverslag dat onderuitputting bij de Woningbouwimpuls
kan worden veroorzaakt doordat gemeenten hun aanvragen voor de Woningbouwimpuls nog
niet volledig gereed hadden, en door het continue karakter van de regeling een volgende
tranche meer kansrijk achtten, of door capaciteitsproblemen bij medeoverheden of economische
tegenwind?
U vraagt naar de oorzaken van de onderuitputting bij de Woningbouwimpuls. Hier hebben
wij in het kader van ons verantwoordingsonderzoek 2023 geen onderzoek naar gedaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
G.C. Honsbeek, griffier