Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 550 IX Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 5 juni 2024
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit
voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van
vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief
van 31 mei 2024 zijn ze door de Minister van Financiën beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
VRAAG 1
Vraag 1
Kan de Minister bij deze 1e suppletoire wet – en bij toekomstige begrotingswetten
– afzonderlijk toelichten bij de afzonderlijke mutaties van de rente vaste schuld,
de rente vlottende schuld en de rentelasten kasbeheer, welk deel van de verandering
in rente-uitgaven samenhangt met hoeveel meer of hoeveel minder de Staat leent, respectievelijk
de looptijd waartegen de Staat leningen afsluit, en veranderingen van de rentestanden?
Antwoord op vraag 1
Bij het opstellen van de ontwerpbegroting is nog niet bekend op welke wijze het begrotingstekort
in het komend jaar gefinancierd zal worden. In december wordt op basis van het beleidskader
het financieringsplan voor het komend jaar bepaald en gepubliceerd in de zogeheten
Outlook. Hierin wordt gedetailleerd uiteengezet hoe de Nederlandse staat in het komende
kalenderjaar de schuldfinanciering zal uitvoeren.
Onderstaande tabel laat een uitsplitsing zien van de mutaties van de rente vaste schuld
en de rente vlottende schuld van de standen in de eerste suppletoire begroting in
vergelijking tot de ontwerpbegroting 2024.
Tabel 1 Mutaties rente1 (bedragen x 1 miljoen euro)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Rente vaste schuld
Financieringsplan 2024
– 158
– 421
– 440
– 424
– 421
– 313
Bijstelling financieringssaldo
–
199
362
403
376
369
CEP-raming CPB
– 97
– 217
– 374
– 492
– 583
– 663
Extrapolatie 2029
–
–
–
–
–
13.037
Totale mutatie
– 255
– 439
– 452
– 513
– 628
12.430
Rente vlottende schuld
Financieringsplan 2024
254
386
349
337
343
222
Bijstelling financieringssaldo
203
288
276
294
313
313
CEP-raming CPB
– 183
– 424
– 335
– 250
– 209
– 209
Extrapolatie 2029
873
Totale mutatie
274
250
290
381
447
1.199
X Noot
1
De ontwerpbegroting 2024 heeft betrekking op de periode t/m 2028. In de eerste suppletoire
begroting wordt het begrotingsjaar 2029 toegevoegd o.b.v. een extrapolatie van het
voorgaande jaar.
In het financieringsplan 2024, dat in december 2023 werd gepubliceerd, is bepaald
dat er in 2024 een kleiner beroep op de kapitaalmarkt zou worden gedaan dan waar in
de ontwerpbegroting 2024 rekening mee was gehouden. Dit zorgt voor een verschuiving
van de rentelasten vaste schuld naar de rentelasten vlottende schuld. Daarnaast heeft
het Centraal Planbureau (CPB) in het Centraal Economisch Plan een nieuwe raming vastgesteld
voor de verwachte rentetarieven voor de komende jaren. Deze verwachte rentetarieven
vallen lager uit dan geraamd bij de ontwerpbegroting 2024. Dat leidt tot lagere rentelasten
voor zowel de vaste schuld als de vlottende schuld. Voor 2024 en verder is het financieringstekort
toegenomen ten opzichte van de ontwerpbegroting 2024. Dit betekent dat naar verwachting
meer geleend zal worden, waardoor de rentelasten van de vaste schuld en de vlottende
schuld hoger zullen uitvallen. In de begroting maakt het ministerie alleen onderscheid
tussen kort en langlopende schuld. Ook het CPB maakt ditzelfde onderscheid bij de
raming van de rentetarieven. Per saldo leiden deze verschillende effecten naar verwachting
tot lagere rentelasten op de vaste schuld en hogere rentelasten op de vlottende schuld.
De rentelasten kasbeheer betreft de rente die wordt betaald aan de deelnemers van
het schatkistbankieren over de overtollige middelen die deze deelnemers aanhouden.
Hierin kan alleen een splitsing worden gemaakt in de verwachte verandering van de
omvang van de aangehouden middelen in de schatkist en de verandering van de door het
CPB geraamde rentetarieven. Onderstaande tabel laat deze splitsing zien voor de sociale
fondsen en de overige deelnemers van het schatkistbankieren.
Tabel 2 Splitsing schatkistbankieren1 (bedragen x 1 miljoen euro)
2024
2025
2026
2027
2028
2029
Rentelasten kasbeheer
Mutaties rekeningen-courant en deposito's
– 573
– 1.040
– 1.254
– 1.094
– 881
– 456
w.v. sociale fondsen
– 724
– 1.159
– 1.361
– 1.198
– 986
– 557
w.v. overige deelnemers
151
119
107
104
105
101
CEP-raming CPB
– 489
– 516
– 139
– 77
– 122
– 204
w.v. sociale fondsen
– 261
– 106
187
167
82
–
w.v. overige deelnemers
– 228
– 411
– 325
– 244
– 204
– 204
Extrapolatie 2029
4.521
Totale mutatie
– 1.062
– 1.556
– 1.393
– 1.171
– 1.003
3.861
X Noot
1
De ontwerpbegroting 2024 heeft betrekking op de periode t/m 2028. In de eerste suppletoire
begroting wordt het begrotingsjaar 2029 toegevoegd o.b.v. een extrapolatie van het
voorgaande jaar.
Het kassaldo van de sociale fondsen en de rente daarop is enkel een boekhoudkundige
onderverdeling zonder effect op het totale financieringssaldo van de rijksoverheid.
Sociale fondsen zijn verplicht hun overtollige middelen aan te houden in de schatkist.
Daarom werken enkel de daadwerkelijke uitgaven en premieontvangsten door op het totale
financieringssaldo.
Het Ministerie van Financiën is de uitvoerder van schatkistbankieren en beheert de
aangehouden (liquide) middelen en de leningen. Het ministerie heeft geen zicht op
de beweegredenen van instellingen om leningen aan te gaan, of meer of minder middelen
aan te houden op rekeningen-courant en/of deposito’s en rapporteert alleen over de
totale omvang ervan per deelnemersgroep.
VRAAG 2
Vraag 2
Kan de Minister concreet aangeven waar de kasschuif van 84 miljoen euro voor «eventuele
problematiek in latere jaren» voor bedoeld is zoals opgenomen in artikel 10 onverdeeld?
Antwoord op vraag 2
Het begrotingsartikel Nog onverdeeld dient voor de voorlopige verwerking van begrotingsbedragen,
zoals de loon- en prijsindexering, een taakstelling of reserveringen. Het artikel
bevat verschillende reserveringen, waaronder een reservering voor fiscale uitvoeringskosten
en voor het op orde brengen van de informatiehuishouding, die op basis van getoetste
plannen worden overgeheveld naar het betreffende beleids- of apparaatsartikel. De
kasschuif dient om de reserveringen in lijn te brengen met toekomstige mogelijke uitgaven.
VRAAG 3
Vraag 3
Kan de Minister verduidelijken waarom de verkoop van de aandelen van ABN AMRO met
460 miljoen euro naar boven wordt bijgesteld? Hoeveel levert de verkoop van deze aandelen
in totaal op?
Antwoord op vraag 3
Eind november 2023 heb ik de Kamer geïnformeerd1 dat ik heb ingestemd met het advies van NLFI om opnieuw gedurende een langere periode
dagelijks kleine hoeveelheden certificaten van aandelen in ABN AMRO te verkopen via
de beurs (een zogenoemd dribble-out-programma). Dit verkoopprogramma is erop gericht het belang in ABN AMRO verder af
te bouwen van 49,5% tot circa 40% en loopt momenteel nog steeds. De bijstelling van
460 miljoen euro naar boven weerspiegelt – op het moment van de Voorjaarsnota – de
meest recente stand van de opbrengst van het lopende verkoopprogramma.
De verkoopopbrengst van aandelen ABN AMRO wordt verantwoord als die opbrengst daadwerkelijk
is ontvangen door de staat. Er worden geen ramingen voor de (totale) verkoopopbrengst
van het verkoopprogramma openbaar gemaakt omdat dergelijke informatie inzicht geeft
in de verkoopstrategie van de staat en impact zou kunnen hebben op toekomstige transacties,
hetgeen de belangen van de staat zou schaden.
VRAAG 4
Vraag 4
Kan de Minister verduidelijken waarom de raming met betrekking tot de lening aan Griekenland
in 2024 met 154 miljoen euro en in 2025 met 166 miljoen euro naar beneden is bijgesteld?
Antwoord op vraag 4
De genoemde bedragen zijn het saldo van de aflossing lening Griekenland en de renteontvangsten
lening Griekenland. Griekenland heeft in 2023 verzocht een deel van de lening onder
de Greek Loan Facility vervroegd af te lossen. De aflossing die voor 2024 en 2025
was voorzien is hierdoor in 2023 vervroegd ontvangen (voor Nederland betrof dit 319,8
miljoen euro). Deze mutatie is in het Jaarverslag 2023 toegelicht2.
VRAAG 5
Vraag 5
Kunnen de administratieve lasten samenhangend met het voorstel voor de btw-herziening
voor het bedrijfsleven gekwantificeerd worden?
Antwoord op vraag 5
Alle (onderdelen van) wet- en regelgeving worden ter toetsing van de regeldruk gevolgen
voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Indien een voorstel noemenswaardige
effecten heeft op de regeldruk zal deze ook nader gekwantificeerd worden bij het Belastingplan,
dit zal naar verwachting ook het geval zijn bij deze maatregel. Dit is ook onderdeel
van de regeldruktoets die wordt uitgevoerd door het ATR.
VRAAG 6
Vraag 6
Zijn er mogelijkheden om deze administratieve lasten te beperken? Zo ja, welke?
Antwoord op vraag 6
Voor het versimpelen van het belastingstelsel zijn richtingen geschetst in het recent
gepubliceerde ambtelijke rapport «Aanpak fiscale regelingen»3 en het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief».4 Zoals benoemd in beide rapporten zorgen de hoeveelheid fiscale regelingen voor complexiteit
voor zowel burgers als bedrijven. Een mogelijkheid om de administratieve lasten te
beperken bij burgers en bedrijven is daarom om kritisch te kijken naar bestaande en
nieuwe fiscale regelingen. De grootste mogelijkheid om administratieve lasten te beperken
kan gevonden worden in regelingen die slecht scoren op één of meerdere criteria, of
waarvoor evaluatieonderzoek verbetermogelijkheden opties aangeeft ten aanzien van
de regeldruk. Verder worden bij nieuwe wet- en regelgeving altijd gekeken naar mogelijkheden
om deze lastenluwer vorm te geven als onderdeel van de regeldruktoets.
Het is eveneens belangrijk internationaal ook in te (blijven) zetten op het verminderen
van administratieve lasten. Binnen de EU hebben bedrijven die grensoverschrijdend
ondernemen te maken met 27 verschillende belastingsystemen. Momenteel lopen diverse
Europese trajecten die beogen een administratieve lastenverlichting te realiseren.
VRAAG 7
Vraag 7
Hoe is de verwachte opbrengst van 98 miljoen euro berekend? Welk deel daarvan ziet
op bestrijding van korte termijn verhuur-constructies?
Antwoord op vraag 7
De verwachte opbrengst ziet volledig toe op de bestrijding van korte termijn verhuur-constructies.
De raming van de opbrengst is gebaseerd op verbouwingen die op dit moment gebruik
maken van de short-stay constructie, maar na de voorgenomen wetswijziging niet meer
de volledige btw in aftrek kunnen nemen, waardoor hier een budgettaire opbrengst ontstaat.
Hiervoor is allereerst gekeken naar het aantal nieuwe woningen in bestaande panden
die ontstaan zijn door verbouwingen. Hierbij is rekening gehouden met het drempelbedrag.
Vervolgens is in overleg met de Belastingdienst een inschatting gemaakt van het aandeel
van deze verbouwingen waarbij de short-stay constructie wordt toegepast.
VRAAG 8
Vraag 8
Op basis waarvan is de drempelwaarde vastgesteld? Welke drempelwaardes worden elders
in de EU gehanteerd?
Antwoord op vraag 8
De earningsstrippingmaatregel is afkomstig uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD1)5. Nederland heeft gekozen voor een robuuste implementatie die op onderdelen verder
gaat dan de in ATAD1 opgenomen minimumstandaard. Als gevolg van de keuze voor een
robuuste implementatie wordt niet alleen opgetreden tegen grondslaguitholling, maar
wordt vooral een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen
bij alle belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting nagestreefd. Zo is onder
meer de reikwijdte van de maatregel verruimd ten opzichte van de minimumnorm uit ATAD1
door het verlagen van de drempel van 3 miljoen euro naar 1 miljoen euro.
In 2020 heeft de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag
uitgebracht over de uitvoering van ATAD1 in EU-lidstaten6. Uit dit verslag volgt dat er destijds 6 EU-lidstaten voor hebben gekozen om een
lagere drempel te hanteren dan 3 miljoen euro. Een officieel overzicht van welke landen
het precies betreft is niet voorhanden.
VRAAG 9
Vraag 9
In hoeverre sluit het voorstel aan bij de tekst in de Europese richtlijn?
Antwoord op vraag 9
De earningsstrippingmaatregel is afkomstig uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD1)7. Deze richtlijn bevat geen anti-fragmentatiemaatregel. In zoverre is geen sprake
van aansluiting tussen de richtlijn en die maatregel. Hierbij wordt opgemerkt dat
de richtlijn een minimumstandaard betreft en derhalve niet in de weg staat aan een
aanscherping van de earningsstrippingmaatregel door een anti-fragmentatiemaatregel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier