Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden : Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
36 550 VI Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 31 mei 2024
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek
van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst
van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.
Bij brief van 30 mei 2024 zijn ze door de Minister van Justitie en Veiligheid beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van
het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie, Van Nispen
De adjunct-griffier van de commissie, Van Tilburg
Vraag (1):
Hoe verklaart u dat er naar verwachting pas vanaf 2026 weer een stijgende tbs-behoefte
is?
Antwoord:
De laatste behoefteraming voor de tbs conform het Prognose Model Justitiële ketens
(PMJ) geeft aan dat ook in de jaren 2024 en 2025 de behoefte aan tbs-capaciteit stijgt
ten opzichte van de gefinancierde capaciteit in de J&V-begroting 2024. Het is in die
jaren echter niet mogelijk om meer tbs-capaciteit te realiseren dan de groei die reeds
is opgenomen in de J&V-begroting 2024 vanwege de tijd die het kost om gebouwen te
realiseren/aan te passen en personeel aan te nemen in een krappe arbeidsmarkt. Daarom
zijn voor die jaren geen middelen voor extra tbs-capaciteit aan het budget voor de
forensische zorg toegevoegd. Volgens de huidige capaciteitsplanning kan vanaf 2026
wel extra tbs-capaciteit worden gerealiseerd ten opzichte van de gefinancierde capaciteit
in de J&V-begroting 2024. Daarvoor zijn vanaf 2026 extra middelen aan het budget voor
de forensische zorg toegevoegd. De meest recente PMJ zal in juni door de Minister
van JenV met uw Kamer gedeeld worden.
Vraag (2):
Kunt u inzichtelijk maken op welke terreinen de krapte op de arbeidsmarkt leidt tot
onderuitputting? Wat is het effect van de ramingbijstelling op de beleidsdoelstellingen?
Antwoord:
De krapte op de arbeidsmarkt is een van de voornaamste redenen dat er (incidenteel)
onderuitputting optreedt op de JenV-begroting, totdat de vacatures gevuld zijn. Om
die redenen is er bij DG Ondermijning en DG Straffen en Beschermen een incidentele
ramingsbijstelling ingeboekt. Dit heeft naar verwachting alleen een vertragend, en
geen structureel effect op de beleidsdoelstellingen.
Vraag (3):
Heeft de uitbreiding van de gevangenis in Vught gevolgen voor het Justitieel Complex
Vlissingen?
Antwoord:
Nee, dit heeft geen gevolgen voor Justitieel Complex Vlissingen.
Vraag (4):
Hoe vaak is de raming van het amendement-Van Wijngaarden/Van Toorenburg over betere
bescherming van de privacygegevens van slachtoffers (Kamerstuk 35 349, nr. 7) sinds het amendement is aangenomen, bijgesteld? Waarom is deze raming laatstelijk
weer bijgesteld en waarom is gekozen de vrijvallende middelen niet beschikbaar te
laten voor slachtofferbeleid?
Antwoord:
De raming van het amendement-Van Wijngaarden/Van Toorenburg is sinds het amendement
is aangenomen éénmaal bijgesteld omdat gedurende de uitwerking ervan tot een minder
kostbare oplossing is gekomen. De initiële uitwerking was gebaseerd op het uitgangspunt
dat het strafdossier na samenstelling van de benodigde processtukken zou worden gecontroleerd
en privacygevoelige slachtoffergegevens alsnog zouden worden verwijderd. Dit vergt
een grote personele inzet waarvoor de totale raming werd ingeschat op 20 mln. euro.
Deze middelen zijn in het coalitieakkoord van Rutte IV beschikbaar gekomen. Inmiddels
is, samen met de betrokken partijen, gekozen voor een oplossing waarbij de opsteller
van een processtuk ervoor verantwoordelijk is dat slachtoffergegevens die niet strafvorderlijk
relevant zijn zo veel als mogelijk ook niet in het strafprocesdossier terecht komen.
Dit vergt incidentele ICT-aanpassingen, implementatie van oplossingen voor informatie-uitwisselingsvraagstukken
en structurele bewustwording. De uitgaven hiervoor zijn fors lager dan 20 mln euro
(structureel circa 3 mln euro). De vrijvallende middelen zijn voor een deel beschikbaar
gebleven voor slachtofferbeleid. Zo is hiermee invulling gegeven aan een financieel
knelpunt bij de invoering van de verschijningsplicht en is een aantal initiatieven
ten aanzien van het schadestelsel voor slachtoffers naar aanleiding van het rapport
van de Commissie Donner mogelijk gemaakt. De resterende vrijvallende middelen zijn
ten gunste gekomen van andere knelpunten en prioriteiten binnen de begroting van JenV.
Vraag (5):
Kunt u aangeven op welke specifieke terreinen arbeidsmarktproblematiek leidt tot onderuitputting?
Kunt u dit uitsplitsen en per terrein aangeven om welk bedrag het gaat? Klopt het
dat er niet van uit wordt gegaan dat deze middelen later alsnog besteed zullen worden?
Antwoord:
De krapte op de arbeidsmarkt is een van de voornaamste redenen dat er (incidenteel)
onderuitputting optreedt op de JenV-begroting, totdat de vacatures gevuld zijn. Om
die redenen is er bij DG Ondermijning en DG Straffen en Beschermen een incidentele
ramingsbijstelling ingeboekt van 25 miljoen euro en 20 miljoen euro. Deze middelen
zullen later niet besteed worden, omdat er in latere jaren nieuwe middelen beschikbaar
zijn.
Vraag (6):
Waarom duurt de aanbesteding en bouw van het Justitieel Complex Vlissingen langer
dan verwacht? Heeft dit gevolgen voor de geplande opening van het complex in 2030
en kunt u het tijdpad schetsen?
Antwoord:
In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 7 december 2022 aan de Tweede
Kamer (24 587 nr. 39) bent u geïnformeerd over de ontstane vertraging in de ingebruikname van het JCV
van medio 2028 naar medio 2030 als gevolg van een aangepaste aanbestedingsvorm in
combinatie met de complexiteit van de opgave en de marktsituatie als gevolg van de
oorlog in Oekraïne en de stikstofproblematiek.
De ingebruikname staat nog steeds gepland voor medio 2030. Juni 2024 is de gunning
voorzien aan een marktpartij, gevolgd door de ontwerpfase tot en met medio 2027, waarna
de realisatiefase plaatsvindt tot de oplevering eind 2029.
Vraag (7):
Kunt u de Kamer verzekeren dat de opening van het Justitieel Complex Vlissingen, ondanks
de kasschuif, niet nog meer vertraging op gaat lopen?
Antwoord:
Ik kan u verzekeren dat er door mij alles aan wordt gedaan om de planning te halen
en verdere vertraging te voorkomen. De verwachting is dat de gunning van de aanbesteding
in juni zal worden verleend, waarna het ontwerptraject start. Ik zal uw Kamer over
de voortgang informeren in de voortgangsbrief veiligheid en ondermijning in detentie,
die ik vóór de zomer aanbied. Dat is conform het verzoek om periodieke updates uit
de motie Kuik/Van den Berg. De kasschuif is geen indicator voor nieuwe vertraging,
maar deze is nodig om het kasritme in lijn te brengen met de voortgang waarover ik
uw Kamer reeds in december 2022 heb geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 6).
Vraag (8):
Hoe wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ingespeeld op de krapte op
de arbeidsmarkt bij de ingebruikname van het Justitieel Complex Vlissingen en wat
is ervoor nodig om te voorkomen dat ingebruikname van het Justitieel Complex Vlissingen
vertraging oploopt door gebrek aan personeel?
Antwoord:
DJI zal ruim voor het opleveren starten met het werven en opleiden van nieuw personeel
voor het Justitieel Complex Vlissingen (JCV). Dit zal een specifieke aanpak vergen
naast de reguliere wervingsactiviteiten. Een fors deel van het personeel voor JCV
worden geworven onder personeel dat al ervaring bij DJI heeft, gelet op het type regime
dat voor JCV wordt voorzien. Uiteraard zal bij die inrichtingen waar dat personeel
vandaan komt, extra op werving worden ingezet.
Vraag (9):
Welk deel van de kasschuif vindt plaats ten behoeve van het nieuwe Strategisch kenniscentrum
ondermijning in Vlissingen?
Antwoord:
Er is geen sprake van een kasschuif voor het SKC. Het strategisch kenniscentrum (SKC)
ondermijning heeft een structureel budget van 5 mln. euro dat bij de 1e supp overgeheveld is van het programmabudget naar het apparaatsbudget. Dit heeft
geen effect op het (verloop van het) beschikbare budget.
Vraag (10):
Kunt u aangeven wat de exacte beweegredenen zijn om de Waterschade Limburg op te nemen
in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Antwoord:
De Minister van JenV is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet tegemoetkoming
schade bij rampen. Deze wet is toegepast naar aanleiding van de wateroverlast in juli
2021 in Limburg en delen van Noord-Brabant.
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van JenV om te onderzoeken of nog
iets extra’s (bovenop de Wet tegemoetkoming schade bij rampen) kan worden gedaan voor
schrijnende gevallen als gevolg van de wateroverlast in juli 2021 is door het Ministerie
van JenV de beleidsregel financiële nood als gevolg van de wateroverlast juli 2021
opgesteld. Deze treedt in werking met ingang van 1 september 2024. Aangezien de Minister
van JenV verantwoordelijk is voor deze beleidsregel is in de JenV-begroting daarom
ook de financiële dekking voor deze beleidsregel opgenomen.
Vraag (11):
Kunt u toelichten wanneer de afspraken met gemeenten over het openen van asiellocaties
definitief worden afgerond en betaald? Is de post voor 2025 definitief afbetaald?
Kunt u deze samenwerkingsverbanden nader specificeren?
Antwoord:
Bij de augustusbesluitvorming zijn de middelen voor samenwerkingsverbanden voor het
Ministerie van Justitie en Veiligheid beschikbaar gekomen vanuit de reservering Spreidingswet
op de Aanvullende Post. Het overgrote deel van deze middelen (€ 30 miljoen) was bedoeld
om met provincies en gemeenten (vooruitlopend op de komst van de Spreidingswet) afspraken
te kunnen maken over de realisatie van noodzakelijk opvangplekken. De rest van de
middelen (€ 2,4 miljoen) is toebedeeld aan de provincies voor de versterking van de
Provinciale Regie Tafels (PRT’s). Dit is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die
gemaakt zijn tussen het Rijk en de medeoverheden in de zomer van 2022.
In 2023 zijn er afspraken gemaakt met een aantal gemeenten over opvanglocaties. Niet
voor elke locatie was het mogelijk om deze afspraken al rond te krijgen voor het einde
van het jaar. Ook in 2024 is blijvende inzet nodig op het realiseren van voldoende
opvangplekken. Daarom is het ook dit jaar noodzakelijk om afspraken te maken met provincies
en gemeenten.
Vraag (12):
Schat u in dat de kostenpost, die in tabel 1 wordt beschreven en waaruit blijkt dat
er in 2025 ten minste 30 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld voor dwangsommen vanuit
de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor asielaanvragen die niet binnen de
wettelijke termijn kunnen worden afgehandeld, nog verder op kan lopen?
Antwoord:
Met de huidige geraamde asielinstroom, afhandeling van asielaanvragen en bij ongewijzigd
beleid rondom dwangsommen is het risico aanwezig dat ook na 2025 asielaanvragen niet
binnen de wettelijke beslistermijn zullen worden afgehandeld en leiden tot extra uitgaven.
Vraag (13):
Kunt u de grote verschillen in de raming toelichten over de jaren 2024, 2025 en 2026
voor het Budget Oekraïense Vluchtelingen? Kunnen de grote verschillen enkel verklaard
worden door de verwachte instroom uit Oekraïne of spelen andere factoren ook een grote
rol? Indien andere factoren meespelen, welke zijn dit?
Antwoord:
In 2024 is, op basis van de instroomprognose Oekraïense ontheemden, gerekend op meer
ontheemden uit Oekraïne, en daarmee ook met een ophoging van de inspanningsverplichting
voor gemeenten bij het creëren van opvangplekken. Deze hogere getallen brengen hogere
uitgaven met zich mee. Met het budget in 2024 wordt, in de vorm van een pilot, ook
gekeken naar de realisatie van meer duurzame en langlopende opvanglocaties ingericht
op zelfredzaamheid.
Voor de jaren 2025 en 2026 was voorafgaand aan deze eerste suppletoire begroting nog
geen budget geraamd op de begroting van JenV. Bij deze eerste suppletoire begroting
worden de uitgaven geraamd tot 4 maart 2026. Hiermee wordt op de JenV begroting budget
beschikbaar gesteld voor één jaar na de huidige looptijd van de Richtlijn Tijdelijke
Bescherming.
Vraag (14):
Kunt u aangeven hoe geconcludeerd is dat 10,4 miljoen euro afgeschaafd kan worden
van het budget aanpak ondermijning?
Antwoord:
De Nationale politie heeft 10,4 mln. ontvangen uit de ondermijningsmiddelen als bijdrage
voor de forensische opsporing in 2024. Het gaat hierbij om een budgettaire verschuiving
door 10,4 mln. over te hevelen van de begroting aanpak ondermijning naar de begroting
van de Nationale Politie. Er is dus geen sprake van het afschaven van het budget aanpak
van ondermijning. De Nationale Politie verantwoordt specifiek over de middelen welke
zij voor de aanpak van ondermijning van het Ministerie van JenV hebben ontvangen op
hun begroting, waaronder ook de inzet op forensische opsporing. (zie ook de toelichting
bij artikel 31.2 Bekostiging Politie).
Vraag (15):
Kunt u toelichten om welke vertragingen in voorziene aanpassingen van de Wet politiegegevens
de kasschuif gaat?
Antwoord:
De aanpassing van de Wet politiegegevens is wegens omstandigheden (o.a. vertraagde
beschikbaarheid van benodigde expertise) vertraagd. Hierdoor zullen de uitvoerings-
en de daarmee samenhangende financiële consequenties zich pas in latere jaren voordoen.
Met deze kasschuif is het kasritme hierop aangepast.
Vraag (16):
Kan per gemeente worden aangegeven welke projecten en plannen er vanuit de middelen
van preventie met gezag wordt gefinancierd en welke projecten daarbinnen zijn vertraagd?
Antwoord:
Het is niet mogelijk om per gemeente uit te splitsen hoe zij deze middelen exact besteden.
Op lokaal niveau kan de gemeenteraad hier voor de eigen gemeente inzicht in vragen.
Wel wordt er een stevige monitoringscyclus opgebouwd om de voortgang van de aanpak
inzichtelijk te maken. De eerste voortgangsrapportage wordt voor de zomer naar uw
Kamer gestuurd.
De kasschuif op het programma Preventie met Gezag heeft betrekking op de uitvraag
voor incidentele ondersteuning aan 20 aanvullende gemeenten. De middelen voor deze
uitvraag waren in 2024 al beschikbaar maar omdat de beleidskaders pas begin 2024 gereed
waren en de toekenning van de middelen medio 2024 plaatsvindt, kunnen deze middelen
door JenV niet (geheel) in 2024 worden uitgekeerd. De besteding van deze aanpak kent
hierdoor een langere looptijd (namelijk tot medio 2027) dan waar in de begroting rekening
mee is gehouden.
Vraag (17):
Wat betekent «vertraging in planvorming» preventie met gezag? Wat zijn de oorzaken
voor de vertraging en wat betekent dit voor de uitvoering van het programma?
Antwoord:
Zie het antwoord bij vraag 16.
Vraag (18):
Kunt u aangeven hoe de verhoging van het budget Openbaar Ministerie (OM) effectief
ingezet gaat worden, gelet op het personeelstekort en de moeite met het werven van
nieuwe fulltime-equivalent (fte)?
Antwoord:
Met behulp van middelen die op grond het Coalitieakkoord aan het OM zijn toegekend
voor extra capaciteit en de versterking van de IV is het OM al in 2022 gestart met
het werven van 250 extra officieren van justitie. Ook op het gebied van bijvoorbeeld
de IV heeft het OM de afgelopen tijd extra mensen aangenomen. Mede met behulp van
de inzet van communicatiecampagnes is de totale bezetting van het OM in 2023 met 7,7%
gestegen en zijn er in 2023 82 officieren justitie in opleiding gestart. Het OM doet
er – met andere woorden – alles aan om het personeelstekort zo klein mogelijk te houden
en zo goed mogelijk voorbereid te zijn op uitdagingen zoals het nieuwe wetboek van
strafvordering.
Vraag (19):
Kan worden toegelicht welke inspanningen worden verricht om het nieuwe Wetboek van
Strafvordering nu ook daadwerkelijk per 1 april 2029 in werking te laten treden en
waarom het niet eerder mogelijk was een kasschuif toe te passen?
Antwoord:
In 2022 is voor de implementatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering een organisatiestructuur
binnen de strafrechtketen ingericht. Binnen deze structuur wordt ervoor gezorgd dat
op het juiste moment met en tussen de betrokken ketenpartners overleg en samenwerking
plaatsvindt ten behoeve van een soepele, efficiënte en voortvarende uitvoering van
de implementatiewerkzaamheden. Het gaat daarbij om het aanpassen van werkprocessen,
ontwikkelen, aanpassen en geven van opleidingen en het aanpassen van de ICT-systemen
ter ondersteuning van de uit te voeren werkprocessen. De ketenorganisaties hebben
ieder een eigen team ingericht om de implementatie binnen de eigen organisatie te
verzorgen. Een centraal programmateam staat in nauwe verbinding met deze implementatieteams
van de ketenorganisaties en coördineert de samenwerking tussen organisaties bij onderwerpen
waarop in de werkprocessen onderlinge afhankelijkheden bestaan. Momenteel passen de
organisaties hun planningen aan en maken zij gezamenlijk een ketenmijlpalenplanning,
die aansluit op de onlangs vastgestelde streefdatum voor inwerkingtreding van het
nieuw wetboek op 1 april 2029 (brief van 20 maart 2024, Kamerstukken II, 2023/24,
29 279, nr. 847). Het verzoek tot implementeren van het nieuwe wetboek is bij alle betrokken organisaties
opgenomen in de jaarplancyclus op basis waarvan zij driemaal per jaar rapporteren
over de voortgang en eventuele knelpunten. Over de voortgang van de implementatiewerkzaamheden
rapporteert de Minister voor Rechtsbescherming geregeld aan uw Kamer (meest recentelijk
de negende voortgangsrapportage van 11 januari 2024, Kamerstukken II 29 279, nr. 832).
Eerder waren de voor de implementatiewerkzaamheden beschikbare financiële middelen
gealloceerd tot en met 2027. Nu de streefdatum voor inwerkingtreding recent is vastgesteld
op 1 april 2029, kon via kasschuif het kasritme worden aangepast om de beschikbare
middelen te laten aansluiten op de jaren waarin de kosten naar verwachting worden
gemaakt.
Vraag (20):
Wat zijn de gevolgen van de structurele verlaging van het budget voor de Wet regulering
sekswerk naar aanleiding van het amendement-Ellian?
Antwoord:
Met de structurele verlaging van het budget bestaat er geen volledige dekking voor
het huidige wetsvoorstel. Zonder volledige dekking kan dit wetsvoorstel niet worden
behandeld door de Tweede en Eerste Kamer. De gevolgen voor de uitvoering zullen opnieuw
moeten worden bekeken.
Vraag (21):
Wat zijn de consequenties van het verlagen van het budget voor de forensische zorg?
Wat is de reden dat het budget wordt verlaagd?
Antwoord:
Volgens de laatste PMJ-behoefteraming is er de komende jaren minder behoefte aan klinische
plaatsen en plaatsen voor beschermd wonen bij de overige forensische zorg (OFZ). Het
is daardoor mogelijk het budget voor de forensische zorg te verlagen. Dit betekent
niet dat de capaciteit wordt afgebouwd. Deze capaciteit kan ook worden gecontracteerd
door andere financiers dan de DJI (zorgkantoren/zorgverzekeraars). Dat is ook van
belang voor de uitstroom uit de forensische zorg na het einde van de forensische zorgtitel.
Vraag (22):
Waarom wordt er gekozen voor het verlagen van het budget voor de forensische zorg
en wat zijn hier de gevolgen van? Wat zijn hier de gevolgen van voor de verwardepersonenproblematiek?
Antwoord:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 21 wordt het budget verlaagd omdat de PMJ-behoefteraming
aangeeft dat er de komende jaren minder behoefte is aan klinische plaatsen en plaatsen
voor beschermd wonen bij de OFZ. Het gaat hierbij om plaatsen voor personen met een
forensische zorgtitel (niet zijnde tbs met dwangverpleging). Mensen zonder een forensische
zorgtitel kunnen nog steeds in deze klinieken worden opgenomen.
Vraag (23):
Hoe verklaart u dat op basis van de ramingen van de capaciteitsbehoefte van de justitiële
keten is geconcludeerd dat het budget voor forensische zorg de komende vier jaar kan
worden verlaagd? Kunt u een inschatting geven van de mogelijke gevolgen van deze verlaging?
Antwoord:
In het antwoord op vraag 1 is aangegeven dat het budget voor de forensische zorg vanaf
2026 wordt verhoogd voor het realiseren van een oplopend aantal extra tbs-plaatsen
en in het antwoord op vraag 21 is aangegeven dat het budget voor de forensische zorg
per 2024 wordt verlaagd in verband met een lagere behoefte aan OFZ-plaatsen. Per saldo
leidt dit ertoe dat het budget voor de forensische zorg in de jaren 2024 t/m 2027
lager uitkomt en vanaf 2028 hoger uitkomt. Bij de tbs is het niet eerder mogelijk
voldoende capaciteit te realiseren om de PMJ-behoefteraming volledig te dekken.
Vraag (24):
Kunt u aangeven hoe men denkt het verhoogde budget in te kunnen gaan zetten voor verhoging
van de capaciteit bij de DJI, gelet op de reeds bestaande problematiek met het werven
van nieuwe fte?
Antwoord:
DJI is zich bewust van de personele uitdagingen als gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt.
Om uitvoering te kunnen blijven geven aan haar opdracht om onder meer de capaciteit
TBS uit te breiden (grotendeels particuliere instellingen) en 11.000 plekken voor
het gevangeniswezen en vreemdelingenbewaring te realiseren zet DJI, met het verhoogde
budget in op werving en selectie, het behoud van personeel en werkt daarnaast aan
innovatie en het anders organiseren van het werk.
Vraag (25):
Kunt u een verdere toelichting geven op het jaarplan van het Nationaal Cyber Security
Centrum?
Antwoord:
In het jaarplan 2024 zijn de doelstellingen van het Nationaal Cybersecurity Centrum
(NCSC) voor 2024 vastgelegd. Voor 2024 zijn de uitvoering van verschillende veranderopgaven,
het verhogen van de cyberweerbaarheid en bieden van adequate incident respons de drie
focusdoelen. Een openbare versie van het jaarplan 2024 van het NCSC is te raadplegen
via de website van het NCSC.
Vraag (26):
Kunt u toelichten of er nog knelpunten zijn bij de verdeling van de financiële verstrekkingen
die horen bij de regeling tegemoetkoming schade 2021?
Antwoord:
De schade die is opgetreden bij de wateroverlast in Limburg in juli 2021 en valt onder
de wts is nagenoeg afgehandeld. Er zijn nog elf gedupeerden in afwachting van een definitief besluit van de overheid, op grond van de
Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas
in Noord-Brabant in juli 2021) of de Beleidsregel coulance wateroverlast in juli 2021,
over de tegemoetkoming in hun schade als gevolg van de wateroverlast. De Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft nauw contact met deze gedupeerden over de afhandeling
van hun schade.
Het proces van toepassing en uitvoering van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen
naar aanleiding van de wateroverlast in Limburg in juli 2021 is geëvalueerd. Bij de
brief van 16 maart 2023 is door de Minister van JenV de «Eindrapportage Procesevaluatie afhandeling waterschade Zuid-Nederland AEF» aangeboden aan de Tweede Kamer.1 Kortheidshalve verwijs ik naar de uitkomsten van deze evaluatie.
Vraag (27):
Kunt u toelichten waarom in tabel 8 drie keer de post Nationaal Programma Oekraïense
Vluchtelingen wordt genoemd?
Antwoord:
Tabel 8 is geordend naar financieel instrument. Bij het Nationaal Programma Oekraïense
ontheemden wordt gebruik gemaakt van drie verschillende financiële instrumenten –
namelijk bijdragen aan medeoverheden, subsidies en opdrachten. Vandaar dat er drie
keer een post voor het Nationaal Programma is opgenomen.
Vraag (28):
Kunt u een overzicht geven van de kosten per plek volgens de Meerjaren Productie Prognose
(MPP) zowel voor de IND als voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) van
2016 tot en met 2024?
Antwoord:
De Meerjaren Productie Prognose (MPP) is een periodiek overzicht van prognoses voor
de organisaties betrokken in de migratieketen. De MPP beoogt een realistisch verwachtingsbeeld
op te stellen op basis van de inzichten, risico’s, onzekerheden en aannames die op
dat moment beschikbaar zijn. In de MPP wordt alleen inzicht geboden in de verwachte
aantallen, niet in de kosten die hiermee samenhangen voor de organisaties in de migratieketen.
De prognoses uit de MPP worden wel gebruikt in bijvoorbeeld de voorjaarsbesluitvorming
om financiering aan te vragen voor de uitvoeringsorganisaties zoals de IND en het
COA. Voor de IND wordt dit berekend op basis van het aantal aanvragen dat wordt afgehandeld
maal de kostprijs (PxQ). Voor het COA wordt dit berekend op basis van de gemiddelde
bezetting maal de kostprijs van een opvangplek verbijzonderd naar opvangmodaliteit.
Inzicht in de (werkelijke) ontwikkeling van deze kosten worden gegeven bij vraag 29.
Vraag (29):
Kunt u een overzicht geven van de werkelijke kosten per plek voor de IND en het COA
van 2016 tot 2024?
Antwoord:
IND:
De werkzaamheden van IND zijn verdeeld over 30 (dertig) producten binnen de domeinen
Asiel, Regulier en Naturalisatie. In bijgevoegde tabel staat de ontwikkeling van de
gemiddelde kostprijs per domein weergegeven.
COA:
De gemiddelde werkelijke kosten per opvangplek variëren van 2016 tot 2024 en zijn
bepaald door instroom, bezetting en de op dat moment beschikbare capaciteit. Vooral
in jaren van sterk fluctuerende instroom zijn de gemiddelde kosten per opvangplek
hoger, omdat duurdere (crisis)noodopvang acuut nodig was voor het tijdig opschalen
van capaciteit die in jaren van lagere instroom en bezetting was afgeschaald. Uit
onderstaande tabel blijkt dat dit in 2016–2017 en 2022–2023 het geval was.
Vraag (30):
Wat is de verhouding van de verwachte bezetting in het COA volgens de MPP tussen statushouders
en asielzoekers?
Antwoord:
De MPP 2024–1 geeft een verwachte bezetting in de COA opvang van ca. 88.500 personen
op 1 januari 2025. Daarvan is naar schatting ca. 26.000 personen een statushouder.
Naar rato is naar schatting circa 3 op de 10 personen op 1 januari 2025 een statushouder.
(Bron: Kamerstukken II 2023/24, 19 637, nr. 3239 (Kamerbrief))
Vraag (31):
Hoeveel kosten zijn verbonden aan de bestuurlijke dwangsom?
Antwoord:
In 2023 is ruim € 6 miljoen aan bestuurlijke dwangsommen uitbetaald. In januari t/m
maart 2024 is circa € 2,3 miljoen euro aan bestuurlijke dwangsommen uitbetaald.
Naast bestuurlijke dwangsommen zijn er ook rechterlijke dwangsommen. Voor het bedrag
dat is uitbetaald aan rechterlijke dwangsommen zie het antwoord op vraag 32.
Vraag (32):
Hoeveel kosten zijn verbonden aan de rechtelijke dwangsom?
Antwoord:
In heel 2023 is meer dan € 5 miljoen aan rechterlijke dwangsommen uitbetaald. In januari
t/m maart 2024 is € 5,2 miljoen aan rechterlijke dwangsommen uitbetaald.
Naast rechterlijke dwangsommen zijn er ook bestuurlijke dwangsommen. Voor het bedrag
dat is uitbetaald aan bestuurlijke dwangsommen zie het antwoord op vraag 31.
Vraag (33):
Wat zijn de redenen voor de verwachte hogere gemiddelde bezetting bij het COA?
Antwoord:
Conform de prognoses uit de MPP is de instroom van asielzoekers de komende jaren hoog2. Verder is de instroom van asielaanvragen hoger dan wat de IND kan verwerken, waardoor
de voorraden en de doorlooptijden verder oplopen. Daarnaast blijft de uitstroom van
met name statushouders uit de opvang naar huisvesting, achter bij wat nodig is. Bovengenoemde
redenen zorgen voor een stijging van de gemiddelde bezetting bij het COA.
Vraag (34):
Hoeveel hoger zijn de kosten per crisisopvangplek ten opzichte van een reguliere opvangplek?
Antwoord:
Een noodopvangplek (€ 53.400 per jaar) is gemiddeld twee keer zo duur als een reguliere
opvangplek (€ 29.400 per jaar). De specifieke kosten van een noodopvangplek, zoals
een hotel of cruiseschip, zijn afhankelijk van de lokale afspraken die worden gemaakt
en variëren per locatie. Op basis van de voorlopige cijfers van 2023 zijn de kosten
van een opvangplek in een hotel gemiddeld € 91.000 per jaar. Voor een opvangplek op
een cruiseschip is dit gemiddeld € 66.000 per jaar. In deze bedragen zijn de kosten
van de inzetbare bedden, personeelskosten, verstrekkingen, gebruikers- en eigenaarskosten
opgenomen.
Vraag (35):
Hoeveel plekken zijn er nog nodig om de MPP van 2024 te halen?
Antwoord:
De MPP geeft een verwachting van het aantal op te vangen personen. Deze dient vervolgens
als input voor het door het COA te nemen capaciteitsbesluit. Het Capaciteitsbesluit
geeft aan hoeveel opvangplekken het COA nodig heeft om aan de verwachting van de MPP
te voldoen. De verwachting is, bij ongewijzigd beleid, dat per 1 januari 2025 er ongeveer
88.500 mensen onder verantwoordelijkheid van COA opgevangen dienen te worden. Dit
betekent een prognose van bijna 97.500 benodigde opvangplekken op 1 januari 2025.
Met de Spreidingswet, die per 1 feb van kracht is geworden is een capaciteitsraming
gepubliceerd. Deze is voor de komende twee jaar vastgesteld op 96.000. Op 23 mei 2024
had het COA de beschikking over ca. 64.790 opvangplekken.
Vraag (36):
Hoeveel nog te realiseren plekken zullen gevonden moeten worden in de crisisnoodopvang?
Antwoord:
De crisisnoodopvang is per 1 juli 2023 overgegaan in zogenaamde tijdelijke gemeentelijke
opvang. De veiligheidsregio heeft hierbij geen formele rol, zoals bij de crisisnoodopvang
uit 2022 wel het geval was. Wel kunnen gemeenten -indien gewenst via de Provinciale
Regietafels- de veiligheidsregio vragen om ondersteuning, bemensing en materiaal.
Ook kunnen gemeenten zelf besluiten de structuur van de veiligheidsregio te gebruiken
om locaties te openen.
Het COA heeft voor het eind van dit jaar 96.000 opvangplekken nodig. Het aantal noodzakelijk
te realiseren tijdelijke gemeentelijke opvangplekken hangt af van verschillende factoren
en is op dit moment niet exact te bepalen. Veel reguliere en noodopvangplekken sluiten
dit jaar. Indien deze locaties verlengd kunnen worden neemt de behoefte aan tijdelijke
gemeentelijke opvang af. Tevens stagneert de uitstroom van statushouders naar woningen.
Hierdoor groeit de opvangbehoefte van het COA. Indien, door bijvoorbeeld inzet van
zgn. doorstroomlocaties de uitstroom van statushouders versneld kan worden neemt de
noodzaak voor aanvullende crisisnoodopvang af.
Bekend is in ieder geval wel dat er voor 1 juli een tekort van 8.000 opvangplekken
dreigt. De uitstroom van statushouders uit de opvang stagneert. Inmiddels is ongeveer
25% van de populatie van het COA statushouder. Om het dreigende tekort aan opvangplekken
op te vangen is aan de commissarissen van de Koning, vanuit diens rol als rijksorgaan
en als voorzitter van de provinciale regietafel, gevraagd om met spoed tijdelijke
gemeentelijke opvangplekken beschikbaar te stellen. Tevens wordt gezocht naar meer
reguliere opvanglocaties met een langere duur, bijvoorbeeld door inzet van paviljoens
op rijksgronden.
Vraag (37):
Kunt u aangeven hoeveel extra opvangplekken als gevolg van de instroom gerealiseerd
moeten worden indien er geen statushouders in de opvang zouden verblijven?
Antwoord:
Op dit moment is het niet mogelijk om deze doorrekening te maken. Op peildatum 21 mei
2024 zaten er ca 17.500 statushouders in de opvang. Er loopt op dit moment een pilot
met betrekking tot uitstroom van statushouders naar een locatie, in of nabij de gemeente
van uiteindelijke huisvesting, de zogenoemde doorstroomlocaties. Hier kunnen de statushouders
tijdelijk verblijven. Deze hebben als doel om de uitstroom van statushouders uit de
opvang te versnellen en kan ervoor zorgen dat de druk op het aantal benodigde opvangplekken
gereduceerd wordt. De komende maanden moet blijken wat de resultaten zijn van deze
pilot.
Vraag (38):
Welke stappen heeft u gezet om voldoende personeel duurzaam te werven bij de IND en
het COA?
Antwoord:
Alle inspanningen zijn erop gericht om voldoende (opgeleid) personeel te werven en
in dienst te houden bij de IND en het COA. Binnen de IND is een extra aandachtspunt
als het gaat om het werven en opleiden van nieuwe hoor- en beslismedewerkers, aangezien
deze door eigen personeel worden opgeleid. Daarmee zit er een limiet op het aantal
te werven personen in een bepaalde periode. Verder doen beide organisaties er alles
aan om hun personeel, mede door voldoende secundaire arbeidsvoorwaarden zoals voldoende
vakantiedagen, opleidingen etc., duurzaam in dienst te nemen en te houden.
In tijden van onzekere arbeidsmarkt is de IND in 2023 in staat geweest om nieuw personeel
aan te trekken door de inrichting van permanente werving. Per saldo is de IND-capaciteit
in 2023 met ruim 10% gegroeid. Ook zijn maatregelen ingezet ter bevordering van het
werkplezier en het verlagen van arbeidsverzuim en de werkdrukbeleving. Daarmee is
de IND in staat om personeel langer aan zich te binden. Omdat de behandeling van een
aanvraag vanwege toegenomen complexiteit meer tijd kost, zal de personele uitbreiding
bij de IND op zichzelf niet voldoende zijn om de voorraden weg te werken en de instroom
bij te houden. Met het COA zijn door JenV afspraken gemaakt over stabiele financiering
met als doel het kunnen aanhouden van een vaste voorraad inclusief personeel.
Vraag (39):
Wat zijn de kosten voor de procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) en hoe verhouden deze
zich tot reguliere opvang?
Antwoord:
In Ter Apel is in juli 2023 gestart met een pilot voor een pré-procesbeschikbaarheidslocatie (hierna: «PBL»). Dit is een vorm van versoberde opvang, bedoeld
voor asielzoekers met een kansarme aanvraag. Het doel hiervan is dat asielzoekers
met een kansarme aanvraag permanent beschikbaar zijn voor de asiel-, vertrek- en beroepsprocedure,
zodat deze procedures zo efficiënt en vlot als mogelijk worden doorlopen. In de periode
juli 2023 tot en met februari 2024 is ervaring opgedaan met dit concept, zodat deze
modaliteit verder ontwikkeld en aangepast kan worden. Per 1 oktober 2023 waren 30
plekken gerealiseerd. Op 1 maart jl. heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen,
het beroep van een vreemdeling tegen het besluit van het COA om hem in de PBL te plaatsen
gegrond verklaard. Naar aanleiding hiervan is de instroom in de pilot in zijn huidige
vorm gepauzeerd en de procesbeschikbaarheidsaanpak aangescherpt. Hierover is op 17 mei
jl. een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.
Voor de beantwoording van deze vraag zijn de werkelijk gemaakte kosten in 2023 gebruikt.
Het gaat hierbij om de periode van een halfjaar waarin de pilot actief was. De kosten
per plek in de PBL zijn met name afhankelijk van de personele capaciteit en huisvesting
die benodigd is voor het aanbieden van deze opvangvorm. Een reguliere opvangplek kost
gemiddeld ca. 29.400 euro per jaar. Een PBL-opvangplek kost gemiddeld ca. 92.000 euro
per jaar3. Dat heeft te maken met de extra inzet van personele capaciteit van zowel het COA
als andere (externe) organisaties zodat de vreemdeling sober kan worden opgevangen
en daarbij ook een vullend dag- en avondprogramma worden aangeboden, waardoor de vreemdeling
de locatie zo min mogelijk hoeft te verlaten.
De kosten van een PBL-opvangplek zullen naar verwachting veranderen naar aanleiding
van de implementatie van de aangescherpte procesbeschikbaarheidsaanpak.
Vraag (40):
Welk percentage van het Official development assistance-budget is er begroot om de
kosten van eerstejaarsasielopvang te financieren?
Antwoord:
In 2024 is, na 1e suppletoire begroting 2024, in totaal 1.282 mln euro aan ODA toegerekend van de kosten
van eerstejaarsasiel op de begroting van JenV, incl. de afrekening over 2023. Dit
is 19% van het Official Development Assistance budget.
Vraag (41):
Kunt u een uitsplitsing geven van de verschillende zaken die gefinancierd worden onder
eerstejaarsasielopvang?
Antwoord:
Voor de toerekening van de kosten van eerstejaarsasiel worden vanuit JenV de volgende
kosten toegerekend:
− de opvang van bij COA
− de voogdij en opvang door Nidos
− de kosten van rechtsbijstand
− de kosten van tolken bij IND gedurende proces
− de subsidie aan VWN
Voor al de onderdelen geldt dat alleen de kosten voor het eerste jaar worden toegerekend
op individueel niveau.
Vraag (42):
Hoe verhoudt de financiering van de IND en het COA zich tot de financiering van deze
organisaties in de afgelopen 10 jaar?
Antwoord:
IND wordt enerzijds gefinancierd door het moederdepartement en anderzijds vanuit de
opbrengsten van leges die IND zelf incasseert door het verlenen van verblijfsvergunningen.
In onderstaand overzicht is de totale omzet van de IND van 2013 tot en met 2023 weergegeven.
Ook is er een totaal aantal aanvragen (zowel asiel als regulier) opgenomen en de gemiddelde
omzet per behandelde aanvraag. De aantallen aanvragen zijn minder zeker naarmate het
langer terug is in de tijd vanwege historische verschillen in de te onderscheiden
typen aanvragen. De middelen van de IND zijn over de afgelopen 10 jaar structureel
toegenomen met uitzondering van het jaar 2016 naar 2017. Dit had te maken met de uitloop
van de Syriëcrisis.
Jaar
Omzet
Verschil
# Aanvragen
€/Aanvraag
2015
408.385
341.200
1.197
2016
448.997
40.612
9,9%
417.120
1.076
2017
412.591
– 36.406
– 8,1%
419.400
984
2018
416.946
4.355
1,1%
441.910
944
2019
458.071
41.125
9,9%
550.190
833
2020
467.672
9.601
2,1%
496.490
942
2021
526.823
59.151
12,6%
512.840
1.027
2022
577.943
51.120
9,7%
524.750
1.101
20231
796.433
218.490
37,8%
603.015
1.321
1e supp. 2024
845.784
49.351
6,2%
593.120
1.426
X Noot
1
Inclusief bespoediging afhandeling asiel door de IND (59.167)
Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)
Voor het COA geeft het onderstaande overzicht de kosten weer van 2014 t/m 2024. Gerelateerd
aan de bezetting zijn in de jaren 2022 en 2023 de kosten per opvangplek per jaar aanzienlijk
hoger dan in de meer stabielere jaren daarvoor (2019 t/m 2021). Voor 2022 en 2023
is dit vooral veroorzaakt door het snel opschalen in benodigde capaciteit met duurdere
(crisis)noodopvang.
Jaar
Bezetting
Kosten (x 1.000)
Kosten/bezetting (x 1.000)
2014
19.590
€
740.909
€
38
2015
30.280
€
1.267.861
€
42
2016
37.160
€
1.124.049
€
30
2017
23.150
€
964.901
€
42
2018
21.200
€
702.162
€
33
2019
24.670
€
637.789
€
26
2020
27.370
€
758.808
€
28
2021
29.440
€
744.188
€
25
2022
43.550
€
1.576.971
€
36
2023
55.690
€
2.549.415
€
46
1e Supp. 2024
75.191
€
3.885.063
€
52
Vraag (43):
Kunt u een overzicht geven van het aantal werknemers bij de IND van 2015 tot nu?
Antwoord:
Ja, op basis van de gepubliceerde jaarverslagen kom ik tot het volgende overzicht
van het aantal FTE’s bij de IND vanaf 2015. Het betreft de bezetting per ultimo van
genoemd jaar.
Vraag (44):
Kunt u een overzicht geven van het aantal asielzoekers (instroom) van 2015 tot nu
Antwoord:
De totale asielinstroom van 2015 tot en met 2023 is weergegeven in onderstaande tabel.
Asielinstroom
(1e aanvragen, herhaalde aanvragen en nareis)
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
1e aanvragen
43.090
18.170
14.720
20.350
22.530
13.670
24.690
35.540
38.380
Herhaalde aanvragen
1.940
1.660
2.120
3.560
2.720
1.600
1.810
1.530
1.390
Ingereisde nareizigers
13.850
11.810
14.490
6.460
4.180
3.860
10.120
10.930
10.130
Relocatie/hervestiging
450
2.030
3.700
1.410
1.900
480
540
1.420
830
Totaal
59.330
33.670
35.030
31.790
31.340
19.610
37.150
49.420
50.720
Bronnen: Rapportage Vreemdelingenketen (2015–2019), Staat van Migratie 2021 t/m 2023
en Asylum Trends december 2023
Vraag (45):
Kunt u een overzicht geven van het aantal asielzoekers in de opvang van 2015 tot nu?
Antwoord:
Bij COA verblijven vreemdelingen met een lopende asielprocedure, vreemdelingen van
wie de asielaanvraag is ingewilligd, maar die nog niet zijn uitgeplaatst naar een
gemeente (vergunninghouders) en bijvoorbeeld ook vreemdelingen van wie de vertrektermijn
nog niet is verstreken.
De totale bezetting van COA van 2015 tot en met 2023 is weergegeven in onderstaande
tabel, alsmede het aantal vergunninghouders.
Bezetting COA
peildatum
1-jan-16
1-jan-17
1-jan-18
1-jan-19
1-jan-20
1-jan-21
1-jan-22
1-jan-23
1-jan-24
totaal
42.280
26.930
20.960
22.500
27.320
27.810
36.530
51.730
64.410
Waarvan vergunninghouders
14.300
10.830
8.780
4.600
5.240
8.400
11.980
16.200
15.360
Bronnen: Rapportage Vreemdelingenketen (2015–2019), Open data van de overheid.
Vraag (46):
Hoe verhoudt de instroom vanaf 2015 tot nu zich tot het aantal mensen in de opvang?
Antwoord:
In onderstaande grafiek is de totale asielinstroom (antwoord vraag 44) en COA bezetting
(antwoord vraag 45) van 2015 tot en met 2023 weergegeven.
De bezetting van het COA is niet een-op-een te relateren aan de totale asielinstroom4. De bezetting is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de uitplaatsing van vergunninghouders
naar gemeenten.
Vraag (47):
Uit welke landen verwacht u eerstejaarsopvang van asielzoekers in de jaren 2024, 2025
en 2026?
Antwoord:
De verwachting binnen de keten is sterk afhankelijk van de spontante (eerste) asielinstroom
in Nederland. Er worden binnen de migratieketen geen specifieke prognoses per nationaliteit
opgesteld. Wel wordt gebruik gemaakt van een prognose op basis van het totaal aantal
verwachte (eerste) asielinstroom. Wanneer gekeken wordt naar de top 3 landen aan eerste
asiel instroom voor 2024 dan zijn dat Syrië, Turkije en Irak. In 2023 bestond de top
3 aan nationaliteiten uit Syrië, Turkije en Eritrea. (Bron: IND, Asylum Trends)
Vraag (48):
Wat zijn de kosten per asielzoeker voor een reguliere plek en hoeveel hiervan wordt
gedekt door het inkomen van werkende asielzoekers zelf?
Antwoord:
Een reguliere opvangplek kost gemiddeld € 29.400 per jaar. Voor zover een asielzoeker
een inkomen verdient, dekt dit voor een deel de kosten van een reguliere opvangplek.
Dit is geregeld in de Regeling eigen bijdragen asielzoekers (Reba). In 2023 is als
gevolg van de Reba in totaal ongeveer € 2,2 miljoen ingehouden op de weekvergoedingen
van asielzoekers.
Vraag (49):
Hoe zijn de kosten per asielzoeker voor een reguliere plek ontwikkeld sinds 2015?
Antwoord:
De kostprijs van een reguliere opvangplek ontwikkelt zich binnen kaders op basis van
jaarlijkse nacalculatie en indexering op basis van MEV. De gemiddelde kosten per reguliere
opvangplek variëren sinds 2015, maar zijn redelijk stabiel. Zie onderstaande tabel
van de gemiddelde kosten per reguliere opvangplek, gebaseerd op beschikbare capaciteit.
Vraag (50):
Hoeveel capaciteit en kosten zouden verbonden zijn aan het invoeren en aanscherpen
van grensbewaking?
Antwoord:
In het licht van de verhoogde terrorismedreiging, groeiende passagiersstromen, aanhoudende
migratiedruk en het in dat verband afgesloten Migratiepact, gezondheidsvraagstukken,
omvangrijke internationale georganiseerde criminaliteit, divergerende demografische
ontwikkelingen tussen de EU en Afrika, voortdurende brandhaarden aan de randen van
de Europese Unie en de economische noodzaak om de Nederlandse hub-functie te behouden,
moet Nederland, inclusief Caribisch gebied (en in breder verband Schengen), de komende
jaren beschikken over een sterke binnen- en buitengrens. Hierbij zijn zorgvuldigheid
en snelheid van de grenspassage essentieel.
Dit vraagt voldoende capaciteit in de gehele «grensketen», robuuste IT-infrastructuur
die burgerrechten respecteert, cybersecurity garandeert, en innovatie en digitalisering
als antwoord op de krappe arbeidsmarkt.
Het uiteindelijk daadwerkelijk benodigde bedrag is afhankelijk van de keuzes die het
kabinet wenst te maken.
Vraag (51):
Hoeveel capaciteit en kosten zouden zijn verbonden aan het opschroeven van het aantal
mensen in PBL’s en detentie voor terugkeer? Kunt u hiervan een uitsplitsing geven
per onderdeel («politie», «accommodatie», «COA» enz.)?
Antwoord:
Naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak van 1 maart jl. inzake de pilot pré
procesbeschikbaarheidslocatie (hierna: «PBL») is de instroom in de pilot in zijn huidige
vorm gepauzeerd en de procesbeschikbaarheidsaanpak aangescherpt. Uit de ervaringen
die tot op heden zijn opgedaan met de pilot is gebleken dat verschillende ketenpartners
extra capaciteit inzetten om deze opvangmodaliteit uit te voeren. Momenteel wordt
onderzocht of de aangescherpte procesbeschikbaarheidsaanpak extra capaciteit vergt
van de betrokken ketenpartners. Hier zijn nog geen gegevens over beschikbaar.
Ten aanzien van de benodigde capaciteit en bijbehorende kosten voor het intensiveren
van bewaringsmaatregelen voor vreemdelingen met een terugkeerverplichting vergt het
meer tijd om dit in kaart te brengen.
Vraag (52):
Hoe verhouden de kosten van de Spreidingswet zich tot de kosten van crisisopvang bij
het eventueel niet in werking treden van de Spreidingswet?
Antwoord:
De kosten voor beide doeleinden staan op zichzelf. Daar waar de kosten van crisisopvang
direct de bekostiging van de opvang betreffen, richten de kosten van de spreidingswet
zich primair op de organisatie van het realiseren van opvang door gemeenten en provincies.
Te denken valt aan (gedeeltelijke) kosten van de Provinciale Regietafels (PRT’s),
alsook voorbereidingskosten gemaakt door gemeenten voor realiseren van de provinciale
opgave. De spreidingswet zal op termijn bijdragen aan het afnemen van de meerkosten
voor (crisis)noodopvang door het vergroten van de reguliere opvangcapaciteit. Het
is te vroeg om te voorspellen wat de exacte gevolgen zijn voor beide kosten bij de
intrekking van de Spreidingswet.
Vraag (53):
Kan nader toegelicht worden om wat voor soort werkzaamheden het gaat als beschreven
wordt dat er minder budget noodzakelijk is bij de IND voor de werkzaamheden in het
kader van Oekraïners?
Antwoord:
In de begroting 2023 waren beleidsrisico’s opgenomen zoals het extra afhandelen bezwaar
als gevolg van derdelanders die niet onder de richtlijn vallen en extra kosten met
betrekking tot verstrekken O-documenten indien stickers niet meer voldoende was. Deze
risico’s deden zich in 2023 niet voor, vandaar dat deze niet meer zijn opgenomen in
de begroting 2024 en dus de begroting met EUR 8,7 mln kon worden verlaagd.
Vraag (54):
Hoe verhouden de kosten van de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen zich tot de kosten
voor gemeente en Rijk voor handhaving en ondersteuning van mensen zonder verblijfsvergunning
die op straat leven?
Antwoord:
De vraag kan niet worden beantwoord, omdat er geen totaalbeeld voorhanden is van de
kosten voor gemeenten en rijk voor handhaving en ondersteuning van mensen zonder verblijfsvergunning
die op straat leven. Het JenV deel van de kosten van de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen
bedraagt in 2023 € 18,9 mln. Dit is inclusief de bijdragen voor de resterende bed-bad-brood
voorzieningen.
Vraag (55):
Waarom zijn er minder middelen nodig voor de bonussystematiek in 2024 en 2025 dan
aanvankelijk begroot? Betekent dit dat er minder gemeenten zijn die vrijwillig meerplekken
creëren of is er minder opvang van bijzondere aard waar gemeenten bonussen voor krijgen?
Kunnen hier nu al conclusies over getrokken worden?
Antwoord:
Dit is het gevolg van de herberekening van de bedragen nadat de wet en de ministeriële
regeling van kracht zijn geworden waarbij ook wijzigingen zijn doorgevoerd. Dit zegt
niks over de bereidheid van gemeenten om opvangplekken te realiseren en is geen reden
om anderszins conclusies te trekken.
Vraag (56):
Heeft het verminderde beroep op de bonusregeling gevolgen voor de effectieve werking
van de Spreidingswet? Zo ja, welke? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat meer gemeenten
gebruikmaken van de bonusregeling?
Antwoord:
Nee. Zoals eerder toegelicht is de bonusregeling een stimulans voor gemeenten die
boven op hun verplichte taakstelling op basis van het voor hen geldende verdeelbesluit
een bijdrage leveren voor duurzame opvangplaatsen van minimaal 5 jaar. Hiervoor komen
gemeenten al in aanmerking. Ook is er een bonusregeling voor gemeenten die een bijdrage
leveren voor «bijzondere opvangplaatsen» voor bijvoorbeeld minderjarige vreemdelingen
(AMV’s), alsook een bonusregeling voor wanneer een provincie minimaal 75% van de opgave
realiseert. Het is nu te vroeg om een uitspraak te doen over het beroep op de regelingen.
In het najaar zal hier naar verwachting meer bekend over zijn.
De bonusregelingen zijn via de Provinciale Regietafels (PRT’s) en andere kanalen bekend
gemaakt aan gemeenten en provincies en worden herhaaldelijk onder de aandacht gebracht.
Vraag (57):
Kunt u aangeven hoeveel geld er nu nog op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting
gereserveerd is voor asieluitgaven en waar deze voor zijn gereserveerd?
Antwoord:
Op de Aanvullende Post is in 2027 en 2029 190 miljoen euro beschikbaar voor bonusuitkeringen
aan gemeenten volgend uit de Spreidingswet.
Vraag (58):
Kunt u meer duidelijkheid bieden over wat de posten «diverse kleinere incidentele
overlopende posten» precies inhouden?
Antwoord:
Het budget van € 14,7 mln. bestaat uit een vijftal vertraagde betalingen die gepland
stonden in 2023 maar om uiteenlopende redenen dit jaar plaatsvinden. Het betreft de
volgende posten:
• Een betaling voor de afwikkeling van een project voor een grenssysteem –€ 8,6 mln.
• De betaling voor een lopende subsidie voor het opvangen en begeleiden van kwetsbare
ongedocumenteerden –€ 2,5 mln.
• De betaling voor een project rond de huisvesting van statushouders –€ 1,4 mln.
• De betaling voor een project voor de implementatie van de Europese verordeningen voor
Grenzen en Veiligheid –€ 1,4 mln.
• De betaling van de exploitatie en onderhoudskosten 2023 van een grenssystemen –€ 0,8
mln.
Vraag (59):
Kunt u nader toelichten hoeveel extra plekken met het verhoogde bedrag van 25 miljoen
euro, met als oogmerk het mogelijk maken van duurzame complexe businesscases van gemeenten,
ongeveer gefinancierd kunnen worden? Is de verwachting dat dit bedrag opgehoogd gaat
worden indien meer gemeenten met nieuwe businesscases komen?
Antwoord:
Op voorhand kan niet aangegeven worden hoeveel extra plekken er worden gerealiseerd
doormiddel van deze gelimiteerde pilot van 25 miljoen euro. Dit hangt in grote mate
af van het aantal duurzame complexe businesscases dat gemeenten in de komende periode
zullen indienen als ook van de wijze waarop de specifieke cases invulling krijgen.
Aan het eind van de zomer zal – in samenhang met relevante ontwikkelingen rondom opvang
– de uitkomst van deze pilot worden geëvalueerd. Zodat daarna kan worden bezien of
en op welke wijze er een vervolg aan deze pilot kan worden gegeven.
Vraag (60):
Kunt u toelichten wat de oorzaak is van de ramingsbijstelling van –5 mln. EU op het
terrein van de Dienst Terugkeer en Vertrek (artikel 37.3)?
Antwoord:
Om problematiek op de JenV-begroting te dekken is incidenteel een aantal meevallers
en verwachte onderuitputting ingeboekt, waaronder bij de Dienst Terugkeer en Vertrek.
De afgelopen jaren is onderuitputting ontstaan bij de Dienst Terugkeer en Vertrek
als gevolg van het minder dan verwachte aantal vertrekkers. De verwachting is dat
dat dit jaar ook nog het geval zal zijn.
Vraag (61):
Wat verklaart de toegenomen uitgaven voor externe inhuur?
Antwoord:
Door de krappe arbeidsmarkt is het incidenteel noodzakelijk meer gebruik te maken
van externe inhuur om te kunnen voldoen aan de maatschappelijke opgaven. Met name
bij het NCSC is hiervoor het budget in 2024 substantieel verhoogd.
Vraag (62):
Kunt u aangeven hoeveel geld er nu nog op de Aanvullende Post van de Rijksbegroting
gereserveerd is voor asieluitgaven en waar deze voor zijn gereserveerd
Antwoord:
Op de Aanvullende Post is in 2027 en 2029 190 miljoen euro beschikbaar voor bonusuitkeringen
aan gemeenten volgend uit de Spreidingswet.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
I. van Tilburg, adjunct-griffier