Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Grinwis en Erkens over het vinden van een balans tussen drinkwater en geothermie in Limburg
Vragen van de leden Grinwis (ChristenUnie) en Erkens (VVD) aan de Minister voor Klimaat en Energie over het vinden van een balans tussen drinkwater en geothermie in Limburg (ingezonden 20 februari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Economische Zaken en Klimaat), mede namens
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 30 mei 2024). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1224.
Vraag 1
Kunt u verduidelijken hoe het amendement Erkens/Grinwis met betrekking tot doorboring
van drinkwaterputten wordt uitgevoerd, met specifieke aandacht voor de impact op reservegebieden
in Zuidoost-Nederland? (Kamerstuk 35 531, nr. 39).
Antwoord 1
Provincies zijn bevoegd gezag voor bescherming van grondwater voor drinkwaterwinning
en wijzen in hun omgevingsverordening gebieden aan en bepalen de geldende beschermingsregimes
van voor drinkwater gereserveerde gebieden. De provincies hanteren in beginsel drie
beschermingsregimes (zie ook): waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en
boringsvrije zones. Daarnaast zijn in enkele provincies ook intrekgebieden of 100-
jaarsaandachtsgebieden aangewezen in de omgevingsverordening. Sommige provincies wijzen
daarnaast aanvullende beschermingsregimes of zones (zoals KWO1-vrije zones en Aanvullende Strategische Voorraden (ASV)) aan in de omgevingsverordening.
Elk beschermingsregime heeft een eigen beschermingsniveau. Verder heeft het Rijk de
globale begrenzing van Nationale Grondwater Reserves (NGR) opgenomen in de Structuurvisie
Ondergrond (STRONG). Het Rijk bepaalt in nader overleg met de provincies en de drinkwaterbedrijven
de bescherming en exacte begrenzing van de NGR.
Door heel Nederland is een aantal toewijzingen zoekgebied aardwarmte verleend in gebieden
die overlappen met gebieden waarvoor een beschermingsregime van voor grond- en/of
drinkwater gereserveerde gebieden geldt. Met alleen een toewijzing zoekgebied aardwarmte
mag echter geen boring plaatsvinden. Bij een eventuele aanvraag voor een startvergunning
aardwarmte wordt beoordeeld of een boring in het aangegeven gebied mag plaatsvinden.
Een startvergunning aardwarmte wordt naar verwachting aangevraagd voor een kleiner
gebied dan een toewijzing zoekgebied aardwarmte omdat dan duidelijker is waar een
eventuele boring zal plaatsvinden.
Met het aannemen van het amendement Erkens/Grinwis bepaalt artikel 24w, tweede lid,
van de Mijnbouwwet dat indien de in de aanvraag voor een startvergunning aangegeven
aardlagen zich geheel of gedeeltelijk bevinden onder een gebied dat is aangewezen
of gereserveerd bij of krachtens wet voor de winning van drinkwater uit grondwater,
aan de startvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat geen doorboring van dat gebied
plaatsvindt.
Het amendement ziet alleen op gebieden die bij of krachtens wet zijn aangewezen. De
provincie wijst via de omgevingsverordening de beschermingszones ten behoeve van de
drinkwatervoorziening aan. Op grond van artikel 2.27, onderdeel d, van de Omgevingswet
dient de provincie regels op te nemen met het oog op het duurzaam veiligstellen van
de openbare drinkwatervoorziening.
Zolang de aanwijzing niet bij of krachtens wet heeft plaatsgevonden, is er geen verplichting
om aan de startvergunning een voorwaarde voor geen doorboring van dat gebied te verbinden.
Echter, de in het amendement opgenomen term «gebied aangewezen of gereserveerd voor
de winning van drinkwater uit grondwater» is op verschillende manieren uit te leggen.
De vraag is of de term zich beperkt tot een waterwingebied (hierna: «beperkte interpretatie»)
of dat het ook de aanvullende beschermingszones omvat, waarin onder voorwaarden meer
activiteiten kunnen worden toegestaan (hierna: «ruime interpretatie»).
Bij een beperkte interpretatie worden het grondwaterbeschermingsgebied en de boringsvrije
zone, die expliciet aangewezen worden in verband met de drinkwaterfunctie, niet beschermd
via het amendement. Via de omgevingsverordening stelt de provincie dan eisen aan het
gebruik van dit gebied.
Figuur 1: Ter illustratie een overzicht van de beschermingszones bij een drinkwaterwinning
in de gemeente Bunnik als voorbeeld.
Bij een ruime interpretatie kan ondanks een ontheffing van de provincie, in gebieden
die onder het amendement vallen geen doorboring voor geothermie plaatsvinden. Als
gevolg hiervan zijn de toepassingsmogelijkheden voor geothermie dus beperkt.
Om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijke interpretatie en reikwijdte van
het amendement heb ik samen met het Ministerie van IenW advies gevraagd aan de landsadvocaat.
Het advies wordt deze zomer verwacht en zal ik met uw Kamer delen.
Vraag 2
Wat is de huidige situatie met betrekking tot de interpretatie door Energie Beheer
Nederland (EBN) en de mogelijkheid van geothermie in de hele Roerdalslenk en de Venlo-schol?
Antwoord 2
Uit de data-acquisitie en interpretatie binnen het SCAN-programma van EBN kan worden
afgeleid dat er mogelijkheden voor geothermie zijn in de Roerdalslenk, in eerste instantie
in de ondiepere lagen van de Noordzeegroep (500–1800 m). Het risico op geïnduceerde
seismiciteit bij geothermie uit deze lagen is aanzienlijk kleiner dan het geval is
bij geothermie uit oudere, dieper gelegen lagen.
Om deze optie verder te onderzoeken is al eerder geconcludeerd dat er een pilot moet
komen in Limburg. U wordt nader over de pilot geïnformeerd in de aan u toegezegde
Kamerbrief stand van zaken geothermie, die ik nog voor de zomer aan uw Kamer zal sturen.
Er is inmiddels wel een proefboring voorzien bij Eindhoven in het kader van het SCAN-programma2 die meer informatie kan opleveren over de geothermie potentie van de ondiepere lagen
in de Roerdalslenk.
Op de Venlo Schol bevinden zich twee geothermieprojecten die uit een dieper gelegen
laag produceerden. Deze projecten zijn wegens geïnduceerde seismiciteit stilgelegd.
De laag waaruit deze projecten produceerden heeft een hoger dan gemiddeld risico op
seismiciteit. Er zijn wel ondiepere zanden aanwezig in de Noordzeegroep, en deze bieden
mogelijk een veiliger alternatief voor geothermie.
Als blijkt dat productie uit deze laatstgenoemde lagen geen veiligheidsrisico’s met
zich meebrengen kunnen er, zoals bij het antwoord op vraag 1 toegelicht, wel andere
beperkingen gelden in verband met bescherming van grondwater.
Vraag 3
Hoe beïnvloedt de toevoeging «of gereserveerd» in het amendement de praktische uitvoering
van geothermie in Limburg en welke maatregelen worden overwogen om deze situatie te
verhelderen? Bent u op de hoogte van het feit dat de indieners van het amendement
een balans probeerden te vinden tussen het beschermen van drinkwaterbronnen als ook
het mogelijk blijven maken van geothermie? Hoe kijkt u naar aanvullende veiligheidsstandaarden,
zoals dubbele casing in gebieden in het «grijze» gebied waar nu over gesproken wordt
op veel plekken?
Antwoord 3
Zie ook het antwoord bij vraag 1. De mogelijkheid om een balans te vinden ligt besloten
in de mogelijke interpretatie van het amendement. Samen met het Ministerie van IenW
en het Interprovinciaal Overleg (IPO) bespreken we de implicaties van het amendement
en zoeken we naar een goede balans tussen beschermen en benutten van de ondergrond.
Geothermieputten worden al langere tijd ontworpen, aangelegd en gebruikt conform de
«Industriestandaard Duurzaam Putontwerp». De hoofdpunten uit deze industriestandaard
zijn sinds 1 juli 2023 opgenomen in het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling. Ongeacht
het gebied waarin een geothermieput wordt gerealiseerd is een dubbele verbuizing in
het bovenste gedeelte van de put, ter hoogte van de zoet- en brakwaterlagen (het geohydrologisch
pakket) verplicht, tenzij kan worden aangetoond dat met een ander ontwerp eenzelfde
mate van bescherming van het grondwater gerealiseerd kan worden.
Vraag 4
Wat is de status van de vergunningverlening voor geothermieputten, en kunt u inzicht
geven in de stappen die worden genomen om dit proces te versnellen?
Antwoord 4
Op dit moment zijn er ongeveer 120 vergunningen verleend voor aardwarmte, waarvan
ongeveer 80 toewijzingen zoekgebied voor aardwarmte, 18 startvergunningen aardwarmte,
18 vervolgvergunningen aardwarmte en 3 vergunningen voor aardwarmte in het kader van
centraal te voeren beleid. Sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de Mijnbouwwet
voor aardwarmte op 1 juli 2023 zijn twee aanvragen toewijzing zoekgebied gedaan en
één aanvraag voor een vervolgvergunning. Daarnaast zijn aan EBN twee vergunningen
verleend voor het opsporen van aardwarmte in het kader van het door de centrale overheid
te voeren beleid in het kader van de Seismische Campagne Aardwarmte Nederland (SCAN).
Tot slot zijn er, op grond van het overgangsrecht, drie aanvragen voor een startvergunning
en tien wijzigingen van verschillende vergunningen in behandeling.
Een actueel overzicht van de vergunningverlening voor mijnbouw is te vinden op www.nlog.nl.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Mijnbouwwet voor aardwarmte op 1 juli
2023 zijn doorlooptijden van de verschillende procedures en termijnen voor het uitbrengen
van advies door de decentrale overheden opgenomen in de wet. Daarbij geldt dat de
termijnen van de nieuwe vergunningprocedures korter geworden zijn. Daarnaast gelden
de toewijzing zoekgebied en startvergunning voor aardwarmte voor een vaste periode
van respectievelijk 4 en 2 jaar, met beide een mogelijkheid tot eenmalig één jaar
verlenging. Indien binnen deze looptijd niet de benodigde gegevens worden verzameld
om de volgende vergunning te kunnen aanvragen, verloopt de vergunning en kom het gebied
weer vrij, zodat gebieden niet ongebruikt bezet gehouden worden.
Mijn ministerie heeft voorts een aantal branchedocumenten ontwikkeld welke een leidraad
vormen waarin alle stappen in de vergunningprocedure worden toegelicht en waarin wordt
aangegeven wat van een aanvrager verwacht wordt. Dit heeft als doel meer duidelijkheid
en betere aanvragen. De voorspelbaarheid van vergunningsprocedures wordt verder vergroot
door regelmatig contact met betrokken partijen.
Daarbij wil ik opmerken dat bij versnelling in het kader van de energietransitie de
zorgvuldige afweging niet in het geding dient te komen.
Vraag 5
Op welke manier wordt druk uitgeoefend om de vergunningverlening voor geothermieputten
te versnellen, en welke specifieke maatregelen worden overwogen om de snelheid van
dit proces te verhogen?
Antwoord 5
Met de wijziging van de Mijnbouwwet voor geothermie die op 1 juli 2023 in werking
is getreden wordt een versnelling beoogd. Op basis van de beperkte ervaring tot nu
kan nog niet gezegd worden of deze versnelling met de nieuwe vergunningprocedures
geëffectueerd wordt. De kwaliteit van vergunningaanvragen bepaalt mede de doorlooptijd.
Door mijn ministerie ter beschikking gestelde branchedocumenten en aanvraagformats
ondersteunen initiatiefnemers bij het opstellen van een complete vergunningaanvraag
en zijn daarmee belangrijk voor een voortvarende procedure.
In de vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten, en dus ook in de vergunningverlening
voor aardwarmte, wordt gestreefd naar een zorgvuldig proces. Mijn ministerie staat
in de uitvoering van het beleid in contact met verschillende stakeholders, waaronder
de brancheorganisatie Geothermie Nederland. Op die manier kunnen signalen over vergunningverlening
worden overgebracht en kan, indien nodig, gezocht worden naar oplossingen indien er
knelpunten ontstaan in de vergunningverlening.
De inzet van standaard risicomethodieken bij de onderbouwing van vergunningaanvragen
is eveneens van belang voor voorspelbare vergunningprocedures. Het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) werken momenteel
aan afronding van dit standaard instrumentarium.
Vraag 6
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de participatie van EBN in geothermieprojecten
en hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en ervaring van EBN nuttig blijven voor
nieuwe geothermieprojecten?
Antwoord 6
Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie
op 1 juli 2023 is deelname van EBN in alle nieuwe geothermie projecten verplicht.
Daarnaast neemt EBN op vrijwillige basis – met mijn instemming op grond van artikel 82,
vierde lid (voorheen derde lid) van de Mijnbouwwet – deel aan een aantal bestaande
projecten. De taken van EBN liggen bij versterking en professionalisering van individuele
projecten, en bij de sector als geheel vanuit een verantwoordelijkheid voor kennisdeling
en -borging. Het gaat om het consolideren, ontsluiten en actief delen van kennis en
kunde. Ik zal bij de aan uw Kamer toegezegde tussentijdse evaluatie van de Mijnbouwwet
ook specifiek kijken naar de (kennis)onderwerpen waarvoor de deelname door EBN een
versneld leereffect beoogt te creëren.
Vraag 7
Kunt u uitleggen hoe de reservegebieden in Limburg verschillen van die in West en
Oost-Nederland en welke implicaties dit heeft voor het boren van geothermiebronnen
volgens het amendement? Kunt u hierbij rekening houden met de intentie van de indieners
om een balans te vinden tussen het beschermen van drinkwatergebieden als ook het mogelijk
maken van geothermie?
Antwoord 7
De gebieden die de provincie Limburg gereserveerd heeft, beslaan een relatief groot
oppervlak van de provincie. Zoals in het antwoord op vraag 1 gesteld zijn de implicaties
van het amendement afhankelijk van de interpretatie van wat moet worden verstaan onder
een gebied aangewezen of gereserveerd voor de winning van drinkwater uit grondwater:
alleen waterwingebieden (beperkte interpretatie) of ook de aanvullende beschermingsgebieden
(ruime interpretatie). Het advies van de landsadvocaat moet inzicht geven over de
mogelijke interpretatie en reikwijdte van het amendement.
De taak om grondwater voor drinkwater te beschermen ligt primair bij de provincie.
Dit heb ik uiteengezet in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 16 juni 2023 (Kamerstuk
31 239, nr. 378). Het beschermingsregime wordt dus bepaald door de omgevingsverordeningen.
Vraag 8
Wat zijn de mogelijke risico's verbonden aan enkele casing geothermieputten, zoals
aangegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin), en welke maatregelen
worden genomen om deze risico's te adresseren, met name in vergelijking met de industrienormen
voor dubbele casing?
Antwoord 8
Grofweg zijn er twee effecten van verlies van de integriteit van een put te benoemen.
Enerzijds is dit lekkage vanuit de geothermieput naar de omgeving van de put. Anderzijds
is dit mogelijke stroming langs de put naar ondieper gelegen grondlagen. Om deze risico’s
te beheersen worden geothermieputten, ongeacht het gebied waarin de geothermieput
wordt gerealiseerd, ontworpen, aangelegd en gebruikt conform de «Industriestandaard
Duurzaam Putontwerp», waarvan de hoofdpunten in het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling
zijn opgenomen (zie ook antwoord op vraag 3).
Vraag 9
Hoe wordt de inconsistentie in de uitwerking van de mijnbouwwet, met betrekking tot
het gebruik van dubbele casing bij geothermieputten, beoordeeld vanuit een risicoperspectief?
Antwoord 9
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 3 geldt sinds 1 juli 2023 de verplichting
dat alle geothermieputten worden gerealiseerd met een dubbele verbuizing in het bovenste
gedeelte van de put, ter hoogte van de zoet- en brakwaterlagen (het geohydrologisch
pakket), tenzij kan worden aangetoond dat met een ander ontwerp eenzelfde mate van
bescherming van het grondwater gerealiseerd kan worden. Hiermee worden de risico’s
op lekkage van de put beheerst, zoals SodM ook stelt in haar toezichtsignaal van 25 maart
20203. Omdat door de sector al langer gewerkt wordt volgens de «Industriestandaard Duurzaam
Putontwerp» waarin deze dubbele verbuizing is opgenomen, wordt in de praktijk al langer
aan de sinds 1 juli vastgelegde wettelijke norm voldaan. Er is hier geen sprake van
een inconsistentie in de uitwerking van de Mijnbouwwet.
Vraag 10
Kunt u verduidelijken hoe de interpretatie van de mijnbouwwet door EBN de mogelijkheid
om in Limburg met dubbele casing de Venlo-schol te doorboren beïnvloedt en welke stappen
worden ondernomen om deze kwestie op te lossen?
Antwoord 10
Putten moeten overal zodanig worden aangelegd dat de risico’s voor grondwater geminimaliseerd
worden. Zoals in mijn antwoorden op de vragen 8 en 9 gesteld, worden geothermieputten
verplicht aangelegd met een dubbele verbuizing in het bovenste gedeelte van de put,
ter hoogte van de zoet- en brakwaterlagen (het geohydrologisch pakket), tenzij kan
worden aangetoond dat met een ander ontwerp eenzelfde mate van bescherming van het
grondwater gerealiseerd kan worden. Dit ligt zo vast in de artikelen 29q, eerste lid,
onder a, en 29t, eerste lid, onder a, van het Mijnbouwbesluit. Deze wettelijke verplichting
biedt geen mogelijkheid om in gebieden die op grond van artikel 24w, tweede lid, van
de Mijnbouwwet niet doorboord mogen worden putten aan te leggen. In een gebied dat
krachtens de wet niet doorboord mag worden, mag ook geen put aangelegd worden met
een dubbele verbuizing. Alleen indien de te boren afstand beperkt blijft kan door
middel van het zogenaamde «schuin boren» een aardwarmtebron bereikt worden die zich
onder een gebied bevindt waarvoor het verbod op doorboren geldt. Daartoe dient het
gebied waarvoor dit verbod op doorboren geldt een zeer bescheiden oppervlak te hebben.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.