Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over het Fiche: Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad (Kamerstuk 22112-3938)
2024D22071 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap over de brief van 8 mei 2024 inzake het Fiche: Pakket Gemeenschappelijke
Europese Graad (Kamerstuk 22 112, nr. 3938).
De fungerend voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie
Bosnjakovic
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
– Inbreng van de leden van de NSC-fractie
– Inbreng van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het fiche «Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad». Deze leden juichen dit soort
initiatieven voor de versterking van grensoverschrijdende samenwerking in het hoger
onderwijs in beginsel van harte toe. Daarin kan een gemeenschappelijke Europese graad
goede diensten bewijzen, mits versterking van de kwaliteit en de toegankelijkheid
van onderwijsvormen centraal staan en de autonomie van Nederlandse onderwijsinstellingen
gerespecteerd wordt. De leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden voorzien in een risicoanalyse
voor de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en een overzicht van concrete voor-
en nadelen van invoering van een gemeenschappelijke Europese graad. Is er bijvoorbeeld
inmiddels een concreet beeld van de verplichtingen die een dergelijke gemeenschappelijke
Europese graad in het leven roept en hoe deze verplichtingen zich verhouden tot de
autonome positie van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen? Aan welke uitdagingen
moet worden gedacht om het Nederlandse onderwijssysteem te laten aansluiten op de
onderwijssystemen van andere Europese landen? En in hoeverre heeft het pakket gemeenschappelijke
Europese graad ingespeeld op de specifieke behoeften van mensen met een beperking?
Hoe wordt het streven naar aantrekkelijke, inclusieve en competitieve omstandigheden
voor studenten en personeel in het hoger en wetenschappelijk onderwijs precies ingevuld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat Nederland terughoudend is in het
van overheidswege stellen van criteria om de door de Commissie gepresenteerde doelstellingen
van een Europese gemeenschappelijke graad te behalen. Aan welke criteria wordt specifiek
gedacht en in hoeverre kunnen onderwijsinstellingen binnen hun inherente autonomie
wél voorzien in dit soort criteria? Hoe moeten deze leden de door het kabinet veronderstelde
faciliterende rol van de Nederlandse overheid precies voor zich zien?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de onderliggende stukken en hebben
op dit moment geen verdere vragen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het fiche «Pakket
Gemeenschappelijke Europese Graad». Hierbij hebben deze leden een aantal vragen en
opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet een positieve grondhouding heeft
ten opzichte van het concept van een gemeenschappelijke Europese graad. Deze leden
lezen echter ook dat de Minister aangeeft dat het onduidelijkheid is hoe een gemeenschappelijke
Europese graad van toegevoegde waarde en daarmee onderscheidend kan zijn. Ook geeft
de Minister aan dat het nog noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen. Daarom vragen
deze leden waar het kabinet dan precies een positieve grondhouding tegenover heeft.
De leden van de NSC-fractie lezen dat dit pakket voortbouwt op de Bologna-afspraken,
wat als doel had om het voor studenten makkelijker te maken om overal te studeren.
Echter constateren deze leden nu, 25 jaar later, dat het Nederlandse onderwijs veel
internationaler is ingesteld dan die van de andere deelnemende landen. Daarom vragen
zij of de Minister vindt dat, zeker met het oog op het hoge gehalte van internationalisering
in het Nederlandse hbo1- en wo2, Nederland niet te ver doorschiet in het internationaliseren van het onderwijs.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister voor welke concrete probleem dit pakket
een oplossing is. Welke hordes zijn er nu bijvoorbeeld in het erkennen en in het herkennen
van internationale diploma’s en hoe kan een Europese graad dit oplossen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat dit pakket onder andere tot doel heeft om het
Europese hbo- en wo-onderwijs te versterken. Deze leden vragen welke risico’s de Minister
ziet bij dit pakket voor de kwaliteit en de concurrentiekracht van het Nederlandse
hbo en wo.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister ervoor wilt zorgen dat Nederlandse
hbo- en wo-instellingen zichzelf kunnen blijven onderscheiden, ook wanneer er een
Europese graad zou worden ingevoerd. Vindt de Minister daarbij de kwaliteit van het
hoger onderwijs in alle Europese lidstaten nu van zodanige kwaliteit dat dit de invoering
van een Europese graad rechtvaardigt? Kunnen daarbij de Nederlandse masteropleidingen
nu dusdanig bouwen op de kwaliteit van de opleidingen in andere deelnemende landen
dat deze diploma’s in de praktijk ook directe toegang kunnen verschaffen tot Nederlandse
masteropleidingen?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister actief wilt voorkomen dat een Europese
graad binnen het Nederlandse werkveld niet gaat leiden tot verwarring en dat in de
praktijk niet de kwaliteit van alle Europese diploma’s als gelijk wordt gezien.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voorstander is van automatische
en wederzijdse diplomaerkenning, volgens de wens van de Commissie. Echter bleek onlangs
dat een Italiaanse universiteit, waar geneeskundestudenten daadwerkelijk stage liepen
in het ziekenhuis, nep te zijn. Ook bleken er vorig jaar in België veel tandartsen
aan de slag te gaan met een gekocht Roemeens diploma. Daarom vragen deze leden hoe
de Minister wilt garanderen dat dit er niet toe leidt dat in Nederland veel mensen
aan de slag gaan met een frauduleus diploma.
De leden van de NSC-fractie lezen in dit fiche dat er een Raadsaanbeveling is over
een Europees kwaliteitszorg- en erkenningssysteem om zo de onderlinge erkenning van
diploma’s te stimuleren. Deze leden vragen daarbij wat de Minister als concrete meerwaarde
hiervan ziet ten opzichte van het huidige European Qualification Framework. Wat betekent
dit volgens de Minister daarnaast voor organisaties als de NVAO3 en de Inspectie van het Onderwijs?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het European Qualification Framework steeds
verder wordt uitgebreid. Daarom vragen deze leden wat de opbrengst is van deze uitbreidingen
en van het systeem. Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe UNL4 en de Vereniging Hogescholen aankijken tegen een gemeenschappelijke Europese graad.
De leden van de NSC-fractie vragen in welke mate de non-formele opleidingen vallen
onder deze Europese graad en onder het voorliggende pakket.
De leden van de NSC-fractie zien dat er op dit moment al erg veel regeldruk is binnen
het hbo en het wo. Daarom vragen deze leden wat de impact zal zijn van dit pakket
op de regeldruk en de administratieve lasten van hbo- en wo-instellingen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat in de Wet Internationalisering in Balans5 «joint programmes» worden beschreven als «evident doelmatig». Deze leden vragen daarbij
aan de Minister wat naar verwachting de aard en het aantal is van deze «joint programmes».
Zijn dit naar verwachting bijvoorbeeld meer masters of bachelors? Wat verwacht de
Minister daarnaast wat de impact van deze wet is op het aantal Engelstalige opleidingen
en het aantal internationale studenten?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het aantal internationale studenten in
Nederland sinds 2016 is verdubbeld. Daarbij komt dat het CBS6 stelde dat vorig jaar 40 procent van de startende studenten uit het buitenland kwam.
Daarom vragen deze leden in welke mate de Minister verwacht dat dit bij zal dragen
aan de studiemigratie in Nederland.
De leden van de NSC-fractie lezen dat, naar aanleiding van de motie van het lid Dassen7, wordt onderzocht hoe het mbo8 kan aansluiten op het verdrag van Bologna. Deze leden vragen daarom of dergelijke
onderzoeken ook spelen bij andere aangesloten landen en hoe Nederland daarin samen
met hen kan optrekken.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de blauwdruk voor
een gemeenschappelijke Europese graad. Deze leden zijn ervan overtuigd dat meer leermobiliteit
in de EU goed is voor Nederland. Het maakt het makkelijker voor Nederlandse studenten
om in het buitenland te studeren en zal de innovatiekracht en wereldwijde concurrentiepositie
van Nederland en de EU versterken.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke stappen hij in Nederland en de
EU gaat ondernemen om de Europese graad zo snel mogelijk een realiteit te maken. Deze
leden vragen de Minister welke effecten hij verwacht van een Europese graad en een
Europees label voor de uitgaande internationale mobiliteit.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Commissie voor invoering van de graad
obstakels ziet op het gebied van kwaliteitsborging en erkenning. Deze leden lezen
dat er een Raadsaanbeveling is gedaan op dit onderwerp. Zij vragen Minister of er
op basis van deze Raadsaanbeveling aanpassingen in het Nederlandse kwaliteitsborgingssysteem
nodig zijn.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.