Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Pierik en Van der Plas over het artikel 'Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen'
Vragen van de leden Pierik en Van der Plas (beiden BBB) aan de Minister voor Natuur en Stikstof over het artikel «Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want in het bos staan eiken in plaats van iepen» (ingezonden 20 maart 2024).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) (ontvangen 28 mei
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1528.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Toekomst van Gorsselse melkveehouders onzeker, want
in het bos staan eiken in plaats van iepen» dat gestaan heeft in Trouw?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Op grond van welke informatie heeft u uw wijzigingsbesluit genomen om het Eester Loo
te veranderen van een «essen-iepenbos» naar een «beuken-eikenbos met hulst»?
Antwoord 2
Het Eester Loo is één van de locaties binnen het gebied Rijntakken waarvoor is vastgesteld
dat het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) voorkomt. Door artikel 27
van het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (22 november
2022)2 is dit habitattype toegevoegd aan het aanwijzingsbesluit Rijntakken.
De vaststelling heeft pas plaatsgevonden na de publicatie van het aanwijzingsbesluit,
maar heeft betrekking op de situatie op het moment van aanwijzen. Het was dus noodzakelijk
om het aanwijzingsbesluit op dit punt te corrigeren.
De feitelijke basis is de habitattypenkaart van het Natura 2000-gebied Rijntakken,
opgesteld door de provincie Gelderland. Deze is gebaseerd op veldonderzoek ter plaatse
om vast te stellen dat het habitattype aanwezig is en ook al aanwezig was in 2014
(toen het besluit-Rijntakken werd vastgesteld).
Overigens is het niet zo dat concreet voor deze locatie een afzonderlijk en specifiek
besluit is genomen. Het lokaliseren van het sinds 2022 beschermde type is gebeurd
door de provincie middels de genoemde habitattypenkaart. Ook bij de vergunningverlening
wordt sindsdien rekening gehouden met (onder andere) deze locatie, met name door aanpassing
van de AERIUS-kaart.
Vraag 3
Kunt u een tijdlijn geven en ons meenemen in het proces wat uiteindelijk heeft geleid
tot uw wijzigingsbesluit?
Antwoord 3
Het aanwijzingsbesluit Rijntakken werd op 23 april 2014 vastgesteld.
Reeds in oktober 2014 kreeg het ministerie de beschikking over een concept-habitattypenkaart
waarop ook het habitattype Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) was opgenomen, een
type dat eerder dat jaar nog niet was vermeld in het aanwijzingsbesluit.
Op 13 november 2014 leverde de Interbestuurlijke Projectgroep Habitatkartering (die
onafhankelijk habitattypenkaarten valideerde) een bevindingendocument in bij de provincie.
Daarin werd o.a. geconstateerd dat de vermelding van H9120 op de locatie Eester Loo
niet was onderbouwd. Wel was duidelijk dat het bos op een bosgroeiplaats voorkomt
die reeds rond 1850 bestond (dit is een wezenlijk onderdeel van de onderbouwing).
Maar er werd ook gewezen op een passende beoordeling waarin werd gesproken over een
Essen-iepenbos in de randzone van dit bos, wat behoort tot het habitattype Vochtige
alluviale bossen, subtype essen-iepenbossen (H91E0B).
Op 31 maart 2016 leveren de validatoren een bevindingendocument over de volgende conceptversie
van de kaart in bij de provincie. Daaruit blijkt dat het gedeelte van het Eester Loo
dat in eigendom is van Geldersch Landschap inmiddels overtuigend is onderbouwd, maar
dat van een particulier nog niet.
Uit het bevindingendocument van 27 juli 2017 blijkt dat hierover geen vragen meer
zijn en dat de onderbouwing alsnog voor het gehele bos in orde is.
Het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden werd intussen
vanaf begin 2017 voorbereid met de provincies, het Ministerie van IenW en het Ministerie
van Defensie. Over de aanwezigheid van type H9120 in het gebied Rijntakken, waaronder
de locatie Eester Loo, was reeds in maart 2017 ambtelijk overeenstemming met de provincie
Gelderland.
Op 5 maart 2018 werd het wijzigingsbesluit in ontwerp gepubliceerd en tussen 9 maart
en 19 april 2018 ter inzage gelegd.
Op 22 november 2022 is het wijzigingsbesluit vastgesteld. Ten aanzien van H9120 in
Rijntakken was het besluit gelijkluidend aan het ontwerpbesluit.
Vraag 4
Bent u op de hoogte van andere natuurgebieden die ook te maken hebben gehad met een
wijzigingsbesluit? Om hoeveel en welke gebieden gaat het, en hoe vaak heeft een wijzigingsbesluit
in het verleden plaatsgevonden?
Antwoord 4
Het in het vorige antwoord genoemde wijzigingsbesluit heeft betrekking op 101 Habitatrichtlijngebieden.
Zie de in voetnoot 2 genoemde vindplaats voor de tekst van het besluit en de daarin
genoemde gebieden.
De wijzigingen waren nodig om te corrigeren wat in het verleden niet goed is gegaan
bij het opstellen van de aanwijzingsbesluiten. Het is jammer dat dit zo lang heeft
geduurd, maar het voldoen aan de wettelijke vereisten is noodzakelijk. Dat is inmiddels
ook bevestigd in alle uitspraken die door de rechtbanken zijn gedaan in de beroepen
tegen dit besluit3.
In het verleden zijn slechts weinig wijzigingsbesluiten genomen. Per gebied kan dit
worden afgeleid uit de overzichten op de Natura 2000-website. Voor bijvoorbeeld het
gebied Rijntakken is dat te zien op de betreffende webpagina4.
Vraag 5
Hoeveel agrarische bedrijven zijn uiteindelijk geconfronteerd met een wijzigingsbesluit?
Hoeveel van die agrarische bedrijven zijn daardoor geconfronteerd met een lagere kritische
depositiewaarde (KDW)?
Antwoord 5
Het wijzigingsbesluit heeft geen directe betrekking op agrarische bedrijven. Indirect
is het besluit als gevolg van de zogenoemde externe werking wel relevant voor een
groot deel van de agrarische bedrijven omdat er tot op een afstand van 25 km van beschermde
stikstofgevoelige habitats bij vergunningverlening getoetst moet worden op mogelijk
significante gevolgen. Dat kan leiden tot een lokale aanscherping van het toetsingskader
voor vergunningverlening, maar het blijkt dat lang niet in alle gevallen sprake is
van een lagere KDW als gevolg van het alsnog beschermen van de toegevoegde stikstofgevoelige
habitats. De concrete gevolgen zullen dus per bedrijf verschillen. Daar bestaat geen
landelijk overzicht van. Elk bedrijf kan dit via een AERIUS-berekening nagaan.
Vraag 6
Deelt u de mening dat door uw wijzigingsbesluiten in het kader van natuurbeleid een
flink aantal agrarische bedrijven wordt beperkt in hun bedrijfsvoering buiten hun
eigen mogelijkheden om hierop te sturen?
Antwoord 6
Uit dit wijzigingsbesluit vloeit niet automatisch voort dat agrarische bedrijven worden
beperkt in hun bedrijfsvoering. Zo heeft het wijzigingsbesluit niet tot gevolg dat
bestaande vergunningen moeten worden heroverwogen.
Om te zorgen dat ruimte bestaat om de bedrijfsvoering te wijzigen is het wel van belang
om gezamenlijk te zorgen voor een afname van de stikstofuitstoot waardoor nieuwe ontwikkelmogelijkheden
ontstaan. Daar willen we agrarisch ondernemers bij ondersteunen. Samen moeten we – binnen
de noodzakelijke beperkingen – zoeken naar oplossingen waar ook de boeren zelf op
kunnen sturen.
Vraag 7
Deelt u de mening dat uw wijzigingsbesluiten direct gevolgen heeft op hun verdienmodel?
Antwoord 7
Die mening deel ik niet, gezien het antwoord op vraag 6. Wel hebben de opgaven in
het landelijk gebied in zijn algemeenheid effect op de manier waarop geproduceerd
kan worden. Daarom is het van belang deze opgave in samenhang te bezien met het verdienvermogen
van de agrarisch ondernemers.
Vraag 8
Bent u op de hoogte van de zorgen van de Gorsselse melkveehouders over de levensvatbaarheid
van hun bedrijven als gevolg van uw wijzigingsbesluit? Zo ja, deelt u deze zorgen
en overweegt u maatregelen om deze bedrijven te ondersteunen?
Antwoord 8
Die zorgen ken ik. De betreffende melkveehouders hebben, naar eigen zeggen, reeds
natuurvergunningen, dus ook voor hen geldt dat ze daarmee het recht hebben om evenveel
stikstof uit te blijven stoten als in die vergunningen staat, ondanks dat er sinds
2022 een zeer stikstofgevoelig bos in hun directe omgeving wordt beschermd. In hoeverre
er een noodzaak is om deze ondernemers meer te ondersteunen, is nog niet duidelijk,
maar uiteraard heeft de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid om gezamenlijk
aan de opgaven in het landelijk gebied te voldoen en de ondernemers te ondersteunen
om deze transitie mee te maken.
Vraag 9
Hoe beoordeelt u de opmerkingen over het gebrek aan lokale maatwerkopties voor melkveehouders
in Gorssel, ondanks de verklaringen van de overheid om dit te willen bieden?
Antwoord 9
Ik begrijp de behoefte aan maatwerk heel goed. Daarom heb ik de ambitie om, naast
de generieke maatregelen en de gebiedsgerichte aanpak, maatwerk te leveren op het
individuele boerenerf als dit noodzakelijk is. Dit gebeurt al in het kader van de
aanpak piekbelasting en ook voor de PAS-melders wordt dit verkend. Met het verder
invullen en verbreden van deze maatwerkaanpak ben ik nu bezig en het is aan het nieuwe
kabinet om hier verdere keuzes in te maken.
Vraag 10
Welke maatregelen overweegt u om de balans te bewaren tussen natuurbehoud en de levensvatbaarheid
van agrarische bedrijven, met name in gebieden waar landbouw en natuur al lange tijd
samen bestaan, zoals in Gorssel?
Antwoord 10
Het kan zijn dat ook deze bedrijven maatregelen moeten nemen die leiden tot een verdere
vermindering van emissies van ammoniak en broeikasgassen. Het kabinet zet zich in
om bedrijven hierin te ondersteunen zoals met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw.
In aanvulling op bestaand instrumentarium kan een volgend kabinet besluiten om boeren
te ondersteunen bij de verdere verduurzaming, bijvoorbeeld via subsidies voor onderzoek
en ontwikkeling van stal- en managementmaatregelen, investeringen in bewezen en geborgde
technieken en vergoedingen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Vraag 11
Deelt u de mening dat de Gorsselse boeren en het bos historisch met elkaar zijn verweven?
Antwoord 11
Ja, in die zin dat een deel van het bos sinds lang in bezit is van één van de betrokken
families en de natuurwaarden dus ook mede door hun beheer zijn behouden.
Vraag 12
In hoeverre wordt bij de besluitvorming over natuurbescherming rekening gehouden met
de historische relatie tussen de omgeving en de agrarische bedrijven, zoals in het
geval van Gorssel waar het landschap zich mede dankzij de omwonende boeren heeft gevormd?
Antwoord 12
Daar kan in de besluitvorming geen rekening mee worden gehouden. De Europese regels
laten het niet toe om onderscheid te maken tussen eigendomssituaties.
Vraag 13 en 14
Hoe beoordeelt u de opmerking dat juist de meer kleinschalige melkveehouders, die
de overheid zegt te willen behouden, vaak dichtbij de natuur zitten en daar al jaren
mee werken?
Hoe beoordeelt u de opmerking dat door het huidige stikstofbeleid juist deze meer
kleinschalige melkveehouders in de problemen raken?
Antwoord 13 en 14
Ik wil allereerst mijn waardering uitspreken over wat veel boeren dichtbij Natura
2000-gebieden al doen om landbouw te combineren met agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Tegelijk is het duidelijk dat ondernemers samen met overheden aan de slag moeten om
ook kleinschalige melkveebedrijven toekomstbestendig te maken, in balans met hun leefomgeving.
Ik erken dat er ook voor deze bedrijven dichtbij Natura 2000-gebieden voldoende toekomstmogelijkheden
moeten zijn. De opgave is om samen met andere betrokken partijen in het gebied een
goede balans te vinden tussen ruimte voor natuur en voor agrarische activiteiten.
Dit zal vooral ruimte zijn voor extensievere vormen van landbouw gecombineerd met
agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In gebiedsprocessen wordt lokaal gekeken wat
waar passend en mogelijk is. Het kabinet ondersteunt bedrijven hierbij onder andere
via het Omschakelprogramma duurzame landbouw, de ecoregelingen en de samenwerkingsregeling
voor melkveebedrijven in Natura 2000-overgangsgebieden in het kader van het Nationaal
Strategisch Plan van het GLB.
Vraag 15
Welke maatregelen neemt u om de rechtszekerheid van agrarische bedrijven te waarborgen?
Antwoord 15
Zoals uit de antwoorden op vraag 8 en 9 blijkt, is de rechtszekerheid geborgd doordat
bestaande vergunningen niet worden aangetast door het genomen besluit.
Vraag 16
Wat kunt u zeggen over de rechtszekerheid van de Gorsselse veehouders in het kader
van uw wijzigingsbesluit?
Antwoord 16
Zie de antwoorden op vraag 8, 9 en 15.
Vraag 17
Hoe gaat u om met de zorgen van melkveehouders in Gorssel over mogelijke toekomstige
verplichtingen met betrekking tot dierenwelzijn, die mogelijk niet haalbaar zijn vanwege
de beperkingen veroorzaakt door stikstofregelgeving en vergunningverleningen?
Antwoord 17
Uiteraard ben ik bekend met de zorgen die er leven over de beperkingen rondom vergunningverlening
in relatie tot dierwaardige veehouderij. De Minister van LNV heeft de Kamer daar meermaals
over geïnformeerd en in het convenanttraject dierwaardige veehouderij is dit ook onderwerp
van gesprek geweest. De Tweede Kamer heeft op 19 maart jl. in het kader van de overgang
naar een dierwaardige veehouderij een wijzigingsvoorstel voor de Wet dieren aangenomen.
Daarin wordt bepaald dat dieren in de veehouderij hun gedragsbehoeften moeten kunnen
uitoefenen. De concrete invulling van de eisen aan stallen zal worden uitgewerkt in
lagere regelgeving. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor een stapsgewijze aanpak,
waarbij het uitgangspunt is een dierwaardige veehouderij in 2040. De transitie naar
dierwaardige veehouderij zal plaatsvinden binnen de kaders van het natuur- en milieubeleid
(waaronder het stikstofbeleid).
Vraag 18
Ziet u mogelijkheden om de Europese en/of Nederlandse regelgeving omtrent natuurbescherming
aan te passen zodat er meer ruimte ontstaat voor maatwerk en rekening kan worden gehouden
met lokale omstandigheden en belangen?
Antwoord 18
Die mogelijkheden zie ik niet, omdat Nederland op dit vlak al scherp aan de wind zeilt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.