Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Pijpelink over te lage schooladviezen voor bijna de helft van de Drentse basisschoolleerlingen
Vragen van het lid Pijpelink (GroenLinks-PvdA) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over te lage schooladviezen voor bijna de helft van de Drentse basisschoolleerlingen (ingezonden 4 april 2024).
Antwoord van Minister Paul (Primair en Voortgezet Onderwijs) (ontvangen 21 mei 2024).
Vraag 1
Deelt u de mening dat we onderadvisering het beste te lijf kunnen gaan door jongeren
voortaan pas na de derde klas van de middelbare school een leerling een definitief
schooladvies te geven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo neen, waarom
niet?1
Antwoord 1
Het onderwijs en de inrichting van het onderwijsstelsel moeten er aan bijdragen dat
elk kind de kans krijgt om zich optimaal te ontplooien. Het Ministerie van OCW werkt
daartoe op verschillende andere manieren aan de versoepeling van de overgang van po
naar vo.2 Bijvoorbeeld door de nieuwe maatregel rond de bijstelling van het schooladvies: van
leerlingen met een hoger toetsadvies dan het voorlopig schooladvies, wordt het schooladvies
in principe bijgesteld. Alleen als het in het belang van de leerling is, mag de school
hier gemotiveerd vanaf wijken. Deze maatregel is, op initiatief van uw Kamer, dit
schooljaar ingesteld om (structurele) onderadvisering tegen te gaan van verschillende
groepen, zoals leerlingen uit gezinnen met een lage SES en leerlingen uit niet-stedelijke
gebieden.3 Via de jaarlijkse DUO Monitor schooladvies en doorstroomtoets houden we scherp in
de gaten hoe deze nieuwe maatregel uitwerkt op de doorstroom en kansen van leerlingen.
Daarnaast wordt, zoals aangegeven in de kamerbrief Visie kansengelijkheid funderend
onderwijs, momenteel onderzoek gedaan om in een volgende fase te komen tot een toekomstvisie
over de inrichting van de overgang van primair naar voortgezet onderwijs en de brede
brugklas.4 In een ex-ante beleidsevaluatie worden verschillende beleidsopties onderzocht op
mogelijke gevolgen. Dit naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad «Later
selecteren, beter differentiëren», dat adviseert om een driejarige brugperiode in
te stellen.5 Ook wordt er een aantal leertrajecten uitgevoerd via het NRO, om samen met wetenschap
en scholen duidelijkheid te krijgen welke interventies bijdragen aan meer kansengelijkheid
in de overgang van po naar vo. De resultaten van deze onderzoeken geven een volgend
kabinet meer inzichten over de noodzakelijke voorwaarden, de mogelijke gevolgen en
bijbehorende dilemma’s van een dermate grote wijziging van het onderwijsstelsel zoals
geadviseerd door de Onderwijsraad.
Ik benadruk dat groep 8 en het schooladvies geen eindstation vormen voor de ontwikkeling
van een leerling. Ook in het vo dient er voldoende ruimte te zijn voor leerlingen
om van onderwijstype te wisselen. Om scholen hier in de toekomst in te kunnen ondersteunen,
is er een onderzoek gestart naar de invoering van een verplicht leerlingvolgsysteem
in de onderbouw van het vo.6
Vraag 2
Hoe beoordeelt u in dit licht de bevindingen van Trendbureau Drenthe dat schooladviezen
van bijna de helft van de basisschoolleerlingen in Drenthe lager uitvallen dan resultaten
bij de eindtoets?
Antwoord 2
Deze bevindingen schetsen een herkenbaar beeld. In jarenlang monitoringsonderzoek
naar doorstroom van leerlingen zien we de afgelopen jaren dat leerlingen in niet-stedelijke
gebieden op de toets vaker hoger scoren dan het voorlopig schooladvies, dan in stedelijke
gebieden. Ook zien we dat het schooladvies van leerlingen uit niet-stedelijke gebieden
minder vaak wordt bijgesteld dan dat van leerlingen uit bijvoorbeeld de zeer stedelijke
gebieden.7
Het is onwenselijk als een leerling een schooladvies krijgt dat niet past bij diens
wensen, talenten en capaciteiten. Daarom geldt dit jaar de maatregel bijstellen schooladvies,
zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1. Met behulp van monitoringsonderzoek wordt
het effect van deze maatregel bijgehouden. Daarnaast besteden we op verschillende
manieren aandacht aan het belang van bijstellen, zoals in webinars, in de handreiking
schooladvisering en recentelijk in een brief aan scholen.8
Vraag 3
Hoe beoordeelt u dat basisscholen nauwelijks een dubbel schooladvies geven, waarmee
zij de betreffende kinderen kansen onthouden die recht doen aan hun werkelijke capaciteiten?
Antwoord 3
Dat is onwenselijk. Onder meer in de handreiking schooladvisering sturen we er juist
ook op aan dat scholen dubbele schooladviezen geven. Ook de toetsadviezen zijn sinds
schooljaar 2018/2019 dubbel. Als gevolg van de nieuwe maatregel rond de bijstelling
van het schooladvies, stellen scholen sinds dit schooljaar schooladviezen in principe
bij naar een dubbel advies (tenzij het gaat om het enkelvoudige advies vwo). We zien
dat er de afgelopen jaren steeds meer dubbele schooladviezen worden gegeven.9 Dat is een positieve ontwikkeling.
Vraag 4
Deelt u de mening dat het geen geldig excuus voor onderadvisering vormt als er geen
concurrentie bestaat van andere middelbare scholen, zoals vaak op het platteland het
geval is? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 4
Leerlingen verdienen een plek in het voortgezet onderwijs waar zij tot hun recht komen.
Het schooladvies van de basisschool hoort daar bij aan te sluiten. Indien een po-school
nog extra informatie wil meegeven over de precieze invulling van het advies, gezien
bijvoorbeeld het aanbod van scholen in de regio, dan kan daarvoor bijvoorbeeld nog
een plaatsingsadvies worden gegeven. Juist ook in plattelandsregio’s is het van belang
dat middelbare scholen een breed onderwijsaanbod hebben. Als leerlingen dan vanwege onderadvisering in het voortgezet onderwijs niet op de juiste
plek blijken te zitten en op een ander niveau beter tot hun recht zouden komen, dan
kunnen die dan op hun eigen school naar dat andere niveau doorstromen zonder van school
te moeten wisselen. Als het niet mogelijk is om alle schoolsoorten op één locatie
te organiseren is het wenselijk dat scholen regionaal afspraken maken zodat leerlingen
in elk geval «op fietsafstand» van hun ouderlijk huis naar een school kunnen gaan
waar zij onderwijs kunnen volgen dat bij hen past.
Vraag 5
Welke mogelijkheden ziet u specifiek om in Noord-Nederland waar in Groningen in 44%
van de gevallen, in Drenthe waar in 45% van de gevallen en in Fryslân waar in zelfs
49% van de gevallen sprake blijkt van onderadvisering ten opzichte van de eindtoets
het gesprek aan te gaan met de scholen?
Antwoord 5
We weten al een aantal jaren uit verschillende onderzoeken dat leerlingen in niet-stedelijke
gebieden vaker te maken hebben met onderadvisering. Hier hebben we dan ook specifiek
aandacht voor bij de verschillende maatregelen die we nemen tegen onderadvisering
en rondom het belang van bijstellen, zoals in webinars, in de handreiking schooladvisering
en recentelijk ten tijde van de vaststelling van het definitieve schooladvies in een
brief aan scholen.10 De komende jaren bekijken we de effectiviteit van deze inspanningen op onderadvisering,
inclusief regionale verschillen, met behulp van de jaarlijkse monitor schooladvies
en doorstroomtoets (DUO).11 We werken daarbij samen met de Inspectie van het Onderwijs. Ook besteden we in een
aparte evaluatie van de wet doorstroomtoetsen po aandacht aan de effectiviteit van
de maatregel. Wanneer we goed zicht hebben op de uitwerking van de nieuwe maatregel,
is het mogelijk om vervolgbeleid te maken. Bijvoorbeeld door verdiepend onderzoek
te laten doen naar motivaties van scholen die niet of maar gedeeltelijk bijstellen,
of door in specifieke gebieden meer aandacht te besteden aan het belang van bijstellen.
Vraag 6
Speelt deze discrepantie tussen schooladvies en resultaten van de eindtoets ook elders
in het land? Welke cijfers kunt u hierover melden?
Antwoord 6
De meest recente cijfers over de verschillen tussen de voorlopige schooladviezen,
de toetsadviezen en de definitieve schooladviezen van schooljaar 2022–2023 zijn te
vinden in de jaarlijkse monitor schooladvies en doorstroomtoets van DUO12 en de jaarlijkse Staat van het Onderwijs13. DUO rapporteert dat er afgelopen schooljaar landelijk sprake was van een half niveau
of meer verschil tussen het voorlopig schooladvies en het resultaat van de eindtoets
bij 34% van de leerlingen. Ongeveer een derde van die leerlingen kreeg naar aanleiding
van die toetsresultaten een bijstelling van het schooladvies. Dagblad van het Noorden
stelt dat er in de verschillende regio’s sprake was van een hoger toetsadvies dan
het voorlopig schooladvies bij 49% van de leerlingen in Fryslân, 45% in Drenthe en
44% in Groningen. Dit sluit aan bij de bevinding van DUO dat er in niet-stedelijke
gebieden vaker sprake is van een discrepantie tussen het schooladvies en het toetsadvies.
Ook wordt er in niet-stedelijke gebieden minder vaak bijgesteld. Bijna de helft van
de scholen (landelijk) stelt geen enkel advies bij.14 Dat zijn teveel leerlingen die een advies krijgen dat niet past bij hun cognitieve
capaciteiten. Daarom is de verplichte bijstelling ook een noodzakelijk middel om leerlingen
de kans te geven op een passende plek in het vo te starten. We houden de ontwikkelingen
van deze cijfers en de effectiviteit van de nieuwe maatregel nauwlettend in de gaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.