Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Ouwehand en Kostic over over het bericht dat Adema achter de schermen pleitte voor een glyfosaatverbod
Vragen van de leden Ouwehand en Kostić (beiden PvdD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het bericht dat Adema achter de schermen pleitte voor een glyfosaatverbod (ingezonden 19 april 2024).
Antwoord van Minister Adema (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 8 mei
2024).
Vraag 1
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla «Glyfosaat, de goedkeuring van gif»
van 11 april 2024?1
Antwoord 1
Ik heb zo goed als mogelijk meegewerkt aan deze uitzending door middel van een interview
en het aanleveren van documenten. Inhoudelijk zijn in de uitzending geen nieuwe feiten
aan het licht gekomen.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de Kamer een motie heeft aangenomen die de regering verzocht
om tegen de nieuwe Europese toelating van glyfosaat te stemmen?2
Antwoord 2
Ja, uw Kamer heeft een motie aangenomen om tegen de nieuwe Europese goedkeuring van
de werkzame stof glyfosaat te stemmen.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat u in het kabinet heeft gepleit om glyfosaat te verbieden, in
lijn met de wens van de Kamer?
Antwoord 3
De hernieuwde goedkeuring van werkzame stof glyfosaat is een complex wetenschappelijk-inhoudelijk
onderwerp dat uitvoerig is besproken in het kabinet. Hierbij zijn alle mogelijke opties
besproken, ook de optie om tegen het voorstel van de Europese Commissie te stemmen.
Vraag 4 en 5
Kunt u bevestigen dat u op dit standpunt bent gekomen naar aanleiding van gesprekken
met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en andere wetenschappers?
Kunt u bevestigen dat u uiteindelijk, naar aanleiding van weerstand van de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), heeft besloten om toch niet voor een verbod
op glyfosaat te stemmen?
Antwoord 4 en 5
Ik neem dit onderwerp zeer serieus en heb daarom onder andere met wetenschappers van
het RIVM en professor dr. Bloem gesproken. Zij hebben hun zorgen aan mij kenbaar gemaakt.
Deze zorgen heb ik vervolgens ook besproken in het kabinet. Over de precieze inhoud
van de gesprekken binnen het kabinet kan ik geen uitspraken doen. Met het Nederlandse
standpunt om zich te onthouden van stemming wordt uiteindelijk recht gedaan aan enerzijds
de positieve wetenschappelijke adviezen van de hiervoor aangewezen instanties als
het Ctgb en EFSA, waarbij geen kritische zorgpunten waren geïdentificeerd en anderzijds
de zorgen die leven over de mogelijke gevolgen van het gebruik van glyfosaat.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat de weerstand van de Minister van I&W was gestoeld op het moeten
vertrouwen van het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (Ctgb)?
Antwoord 6
Over de precieze inhoud van de gesprekken binnen het kabinet kan ik geen uitspraken
doen. De wetenschappelijke adviezen van de hiervoor aangewezen instanties, zoals het
Ctgb, wegen uiteraard zeer zwaar bij de standpuntbepaling voor het goedkeuren van
werkzame stoffen
Vraag 7
Wat is uw reactie op de kritiek van meerdere wetenschappers op het advies van het
Ctgb, waaronder dat de aanwijzingen dat glyfosaat bij mensen kanker kan veroorzaken
systematisch zijn weggeredeneerd, dat het Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO)-protocol wordt geschonden en dat er geen studies zijn gedaan
naar de risico’s op neurodegeneratieve ziekten, zoals Parkinson?
Antwoord 7
De beoordeling van de werkzame stof glyfosaat is een Europese aangelegenheid, waarbij
zowel de Assessment Group of Glyphosate (hierna: AGG) (het consortium van vier bevoegde
toelatingsautoriteiten, waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA zich ten volle hebben ingezet.
De beoordeling van het zeer omvangrijke dossier van de werkzame stof glyfosaat is
met grote deskundigheid en volledige transparantie uitgevoerd en is voor publieke
consultatie voorgelegd in Europa. De AGG en EFSA hebben geconcludeerd dat er onvoldoende
aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de
ziekte van Parkinson. ECHA, verantwoordelijk voor de classificatie, heeft geconcludeerd
dat glyfosaat niet kankerverwekkend is. Er zijn geen aanwijzingen dat protocollen
zijn geschonden (zie ook het antwoord op vraag 33).
Vraag 8
Klopt het dat het RIVM u heeft gezegd dat de conclusie van het Ctgb, dat er geen verband
tussen glyfosaat en Parkinson zou zijn, «niet logisch» is?
Antwoord 8
Ik heb uw Kamer bij mijn standpuntbepaling geïnformeerd dat er in bepaalde studies
associaties tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson zijn aangetroffen (Kamerstuk
27 858, nr. 636). Dit betekent dat er een verband zou kunnen zijn. Er is echter geen bewijs dat er
een causaal verband is tussen glyfosaat en de ziekte van Parkinson. Het RIVM onderschrijft
dit. Daarom is het belangrijk dat er snel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar
de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson.
Daartoe is opdracht gegeven (zie ook antwoord op vraag 9).
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat u, zoals verwoord in Zembla, vindt dat het Ctgb zou moeten hebben
gezegd dat we nog niet weten of glyfosaat een risico op Parkinson geeft?
Antwoord 9
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke informatie wordt geconcludeerd dat
een veilig gebruik van glyfosaat mogelijk is. Hierbij zijn alle beschikbare studies
en wetenschappelijke informatie over (acute en chronische) neurotoxische en neurodegeneratieve
effecten van glyfosaat beoordeeld. Ondanks het feit dat deze effecten uitgebreid zijn
beoordeeld, bestaat er nog geen specifiek toetsingskader voor de beoordeling van neurodegeneratieve
effecten. Ik heb de Europese Commissie opgeroepen om een dergelijk toetsingskader
te ontwikkelen en heb, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
opdracht gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar
de mogelijke relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson.
Dit onderzoek levert over ongeveer 5 jaar gegevens op, waarmee een causaal verband
tussen stof en ziekte aangetoond, dan wel uitgesloten kan worden. Binnen dit project
wordt een teststrategie ontwikkeld om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen,
waaronder glyfosaat, en de ziekte van Parkinson te onderzoeken. Het Ctgb ondersteunt
deze zienswijze.
Vraag 10
Kunt u bevestigen dat het belangrijk is dat de overheid vanuit het voorzorgsbeginsel
handelt?
Antwoord 10
Ja, hieraan wordt invulling gegeven door werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen
te beoordelen op risico’s voor mens, dier en milieu voordat deze op de markt mogen
komen en alleen toe te laten wanneer is aangetoond dat ze veilig kunnen worden toegepast
volgens de hiervoor vastgestelde kaders en voorschriften.
Vraag 11
Deelt u de mening dat er gegronde redenen waren om, op basis van het voorzorgsbeginsel,
niet in te stemmen met de verlenging van glyfosaat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Op basis van alle beschikbare wetenschappelijke gegevens, waaronder meer dan 2400
wetenschappelijke publicaties, heeft EFSA geconcludeerd dat een veilig gebruik van
glyfosaat mogelijk is. Tegelijkertijd neem ik de zorgen vanuit de samenleving over
de veiligheid van glyfosaat zeer serieus. Daarom sta ik nog steeds achter het Nederlandse
standpunt om zich te onthouden van stemming op het Europese voorstel over de hernieuwing
van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat.
Vraag 12
Deelt u de zorgen van hoogleraar prof. dr. Ragas dat het Ctgb onvoldoende in beeld
heeft wat de risico’s zijn die kinderen lopen bij hand-mondcontact met verwaaide bestrijdingsmiddelen?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Voor het beoordelen van de mogelijke risico’s op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen
voor omwonenden wordt gebruik gemaakt van het geharmoniseerde Europese EFSA-OPEX-model.
Dit model is gebaseerd op meetgegevens en blootstellingsdata, waarbij gebruik is gemaakt
van conservatieve aannames om onzekerheden af te dekken. Het model neemt voor de blootstelling
van omwonenden diverse blootstellingsroutes mee, waaronder blootstelling aan verontreinigde
oppervlakken na het neerslaan van (verwaaide) gewasbeschermingsmiddelen via de huid
en, specifiek voor kinderen, via hand-mond contact.
Vraag 13
Kunt u gevolgen van glyfosaat voor de gezondheid van kinderen uitsluiten?
Antwoord 13
Naast de bovengenoemde blootstelling via de huid en hand-mond contact worden ook de
routes van directe blootstelling aan het gewasbeschermingsmiddel, namelijk verdamping
(via inademing) en betreding van behandeld gewas (via huid en specifiek voor kinderen
ook via de mond) meegenomen. De blootstelling van omwonenden, zowel volwassenen als
kinderen, wordt berekend door het optellen van al deze blootstellingsroutes. Hierbij
wordt uitgegaan van een «worst case» situatie met dagelijkse blootstelling gedurende
langere tijd via de hierboven genoemde routes. Het EFSA-OPEX-model houdt rekening
met het verschil in bijvoorbeeld lichaamsoppervlak en ademhalingsfrequentie tussen
kinderen en volwassenen. Alleen als de berekende blootstelling onder de vastgestelde
norm voor volwassen en kinderen blijft, wordt geconcludeerd dat gebruik van het middel
veilig is voor omwonenden. Voor middelen op basis van glyfosaat is een veilig gebruik
vastgesteld conform de vastgestelde kaders.
Vraag 14
Bent u bekend met het feit dat er wetenschappelijke onderzoeken zijn die verbanden
laten zien tussen blootstelling aan glyfosaat en het risico op Parkinson, die laten
zien dat glyfosaat neurotoxisch is (dus hersencellen aantast), die laten zien dat
boeren en omwonenden van landbouwpercelen een sterk verhoogd risico hebben op Parkinson,
en die laten zien dat glyfosaat leidt tot oxidatieve stress en angststoornissen?3, 4
Antwoord 14
In het dossier van glyfosaat is de beschikbare informatie voor neurotoxiciteit en
neurodegeneratie beoordeeld, waaronder ook de studies waaraan in de vraag gerefereerd
wordt. De neurotoxiciteitstudies met de werkzame stof glyfosaat en uitgevoerd volgens
OECD-testprotocollen lieten geen neurotoxiciteit zien. Specifiek voor de ziekte van
Parkinson zijn epidemiologische studies, case reports en mechanistische studies meegenomen
in de beoordeling. De AGG en EFSA hebben geconcludeerd dat de bestaande informatie
onvoldoende aanwijzingen geeft voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat
en de ziekte van Parkinson.
Momenteel is onderzoek naar de ziekte van Parkinson geen onderdeel van de datavereisten
voor gewasbeschermingsmiddelen. Ik zet daarom in op aanvullend onderzoek dat door
het RIVM uitgevoerd gaat worden naar een mogelijk verband tussen de ziekte van Parkinson
en glyfosaat. Hiervoor heeft het RIVM inmiddels een concept projectplan aangeleverd
dat nu ter beoordeling voorligt. Binnen dit project wordt een teststrategie ontwikkeld
om de mogelijke relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen, waaronder glyfosaat, en
de ziekte van Parkinson te onderzoeken. EFSA en ECHA worden betrokken bij dit onderzoek
zodat de uitkomsten bruikbaar zijn voor het verbeteren van het toetsingskader van
gewasbeschermingsmiddelen.
Vraag 15
Bent u op de hoogte van het feit dat hoogleraar neurologie prof. dr. Bloem en «case
reports» laten zien dat mensen na blootstelling aan grote hoeveelheden glyfosaat Parkinson-achtige
symptomen ontwikkelen?
Antwoord 15
Zoals in antwoord op vraag 14 is aangegeven zijn case studies meegenomen in de beoordeling
van glyfosaat samen met epidemiologische en mechanistische studies. In een «weight
of evidence» aanpak zijn alle data gewogen en is geconcludeerd dat er onvoldoende
aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen blootstelling aan glyfosaat en de
ziekte van Parkinson.
Prof. dr. Bloem heeft overigens eerder aangegeven dat hij niet met zekerheid kan zeggen
dat de huidige pesticiden waaronder glyfosaat de oorzaak zijn van Parkinson en dat
dit beter onderzocht moet worden5.
Vraag 16
Bent u ervan op de hoogte dat International Agency for Research on Cancer (IARC) in
2015 onderzoek heeft gedaan naar glyfosaat en er volgens IARC «voldoende bewijs» is
dat glyfosaat bij dieren kanker veroorzaakt en er dus genoeg bewijs is voor een glyfosaatverbod,
zoals bevestigd door de hoogleraar risicobeoordeling prof dr. Ragas?6
Antwoord 16
De IARC-evaluatie stamt uit 2015. Bij de beoordeling van de werkzame stof glyfosaat
zijn er meer en nieuwere studies meegenomen. Daarnaast is er een verschil in evaluatie
van deze studies met de manier van het IARC. De verschillen in de evaluatie zijn toegelicht
door EFSA7 en ECHA8.
Vraag 17 t/m 22
Klopt het dat het Ctgb, samen met de andere nationale pesticideautoriteiten in een
Europees beoordelingsrapport stelde dat er geen bewijs is voor kanker bij dieren door
glyfosaat, omdat er een limietdosering zoals voorgeschreven door OESO zou zijn overschreden?
Klopt het dat de OESO-handleiding de limietdosering van 1.000 milligram noemt, maar
dat uit dat document blijkt dat dit limiet helemaal niet geldt van kankeronderzoek,
maar alleen voor onderzoek naar «chronische toxiciteit»? Hoe rijmt dit met de stelling
en conclusies van het Ctgb?
Bent u bekend met het feit dat toxicoloog Paul Scheepers na inzage van de stukken
van het beoordelingsrapport, het Ctgb en de OESO stelt dat «deze limietdosering hier
onterecht wordt opgevoerd», dat «vroegtijdige sterfte moet worden voorkomen, maar
tumoren gevonden bij hoge doseringen niet kunnen worden genegeerd» en dat «het een
onjuiste interpretatie is van de protocollen» door het Ctgb en het beoordelingsrapport?
Wat is uw reactie hierop?
Wat is uw reactie op het feit dat ook hoogleraar prof. dr. Ragas stelt dat het argument
van limietdosering «alleen geldt voor chronische toxiciteitsstudies, maar niet voor
kankerstudies»? Klopt dit en welk implicaties heeft dit voor de conclusies en adviezen
van het Ctgb en het beoordelingsrapport?
Wat is uw reactie op de stelling van de Duitse toxicoloog Peter Clausing dat de OESO-handleidingen
juist aangeven dat een hoge dosis bij onderzoek naar kanker wenselijk is, omdat «we
zeker moeten weten dat een stof geen kanker veroorzaakt»?
Klopt het dat de limietdosering van 1.000 milligram door het Ctgb onterecht is toegepast
in het geval van glyfosaat en de relatie tot kanker?
Antwoord 17 t/m 22
Werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen worden zorgvuldig beoordeeld op mogelijke
effecten op de humane gezondheid waaronder carcinogeniteit. Of een stof kankerverwekkend
is, wordt bepaald aan de hand van proefdierstudies, volgens vastgestelde testrichtlijnen.
In de OECD-testrichtlijn voor het uitvoeren van een gecombineerde studie voor langetermijn
toxiciteit en carcinogeniteit (OECD 453) wordt voor de selectie van doseringen verwezen
naar guidance document 116 (OECD guidance document 116 on the conduct and design of
chronic toxicity and carcinogenicity studies, supporting test guidelines 451, 452
and 453).
Dit guidance document geeft aan dat voor het adresseren van carcinogeniteit, de hoogste
dosering in de studie enige toxische effecten dient te veroorzaken (bijvoorbeeld op
het lichaamsgewicht) zonder dat er ernstigere effecten optreden die de levensduur
van de dieren zou verkorten. Buitensporige toxiciteit kan de betrouwbaarheid/bruikbaarheid
van de data beïnvloeden. Tumoren gevonden bij excessief hoge doseringen kunnen daardoor
het gevolg zijn van die toxiciteit (secundair effect) en niet een primair carcinogeen
effect van de stof.
In de uiteindelijke besluitvorming worden alle argumenten meegewogen. Dit omvat o.a.
statistische significantie, biologische relevantie, het herhaaldelijk zien van het
betreffende effect in de grote studiedatabase beschikbaar voor deze stof en ook bij
welke dosering een effect is waargenomen en of dit in aanwezigheid van buitensporige
toxiciteit was. Alle bevindingen worden met bijbehorende argumenten gewogen om tot
een conclusie te komen. Dit is te lezen in het beoordelingsrapport van de AGG (vol. 1
sectie 2.6.5), maar ook in de opinie van het «Committee for Risk Assessment» (RAC,
ECHA) voor het vaststellen van de geharmoniseerde classificatie (RAC opinie 2022).
In 2022 heeft ECHA (RAC) geconcludeerd dat glyfosaat niet kankerverwekkend, niet mutageen
of reprotoxisch is.
Vraag 23
Wat is uw reactie op het feit dat toxicoloog Paul Scheepers stelt dat «historische
controledata niet gebruikt mogen worden om tumoren weg te redeneren», dat historische
controledata juist extra onzekerheid met zich meebrengen over de uitkomst van de test,
en dat dit indruist tegen OESO-protocollen, waarin juist staat dat waargenomen tumoren
binnen dezelfde studie de voorkeur hebben? Wat betekent dit voor de conclusies van
het genoemde beoordelingsrapport en het Ctgb?
Antwoord 23
Het is inderdaad zo dat de controlegroep die binnen een studie wordt meegenomen belangrijker
is dan de historische controledata. Historische controledata kunnen echter wel informatie
geven over de achtergrond incidentie van tumoren per specifieke strain van proefdieren.
Zowel het OECD guidance document voor het uitvoeren van carcinogeniteitstudies (OECD
116) als de CLP guidance voor het vaststellen van classificaties geven aan dat historische
controle data gebruikt kunnen worden om de studiedata te kunnen interpreteren/duiden.
Bij de beoordeling van tumoren in studies uitgevoerd met glyfosaat zijn verschillende
factoren meegenomen, waaronder statistische significantie, biologische relevantie
en ook een vergelijking met de historische controledata. Al deze factoren zijn binnen
een «weight of evidence» aanpak gewogen om tot een conclusie te komen.
Vraag 24 en 25
Klopt het dat volgens de OESO-handleidingen zowel de statistische methode «pairwise
comparison», als de «trend test» methode kan worden gebruikt om met zekerheid vast
te stellen dat de tumoren door de blootstelling (van glyfosaat in dit geval) komen?
Klopt het daarnaast dat in het genoemde beoordelingsrapport de lat onnodig hoger wordt
gelegd, door de waargenomen tumoren minder zwaar mee te wegen als niet beide testen
een zogeheten «statistisch significant» resultaat opleveren? Zo niet, hoe zit het
dan precies?
Antwoord 24 en 25
Bij de afweging of een stof geclassificeerd moet worden, wordt een «weight of evidence
approach» gehanteerd. Hierbij is niet alleen statistiek van belang, maar worden diverse
andere factoren meegenomen die van belang zijn voor de biologische plausibiliteit.
Bij carcinogeniteit gaat het hierbij bijvoorbeeld om type tumoren, dosering, geslacht,
werkingsmechanisme. In de beoordeling van de AGG is per tumortype een «weight of evidence
approach» gehanteerd, waarbij statistische significatie een van de onderdelen is.
Hierbij zijn de resultaten van zowel de trendtest als de paarsgewijze vergelijking
gepresenteerd. Bovendien zijn ook de resultaten van eenzijdig testen getoond voor
elk tumortype. Bij trendtesten moet er rekening mee gehouden worden dat er een zogenaamd
«wip-wap effect» kan optreden bij de studies, waarbij er grote intervallen tussen
de getoetste doseringen zaten. Dit is de reden waarom er zowel gekeken is naar de
paarsgewijze vergelijking als naar de uitkomsten van de trendtesten.
Vraag 26 en 27
Klopt het dat het Ctgb bij het beoordelingsrapport de «tweezijdige» toets voor de
resultaten heeft gebruikt, waarmee de statistische significantie afgezwakt wordt,
terwijl de OESO-handleidingen aangeven dat als het gaat om onderzoek naar kanker,
de «enkelzijdige» toets als «meer gepast» kan worden gezien?
Klopt het dat door deze keuze van het Ctgb twee keer zoveel tumoren nodig zijn om
statistische significantie te bereiken?
Antwoord 26 en 27
Tweezijdig toetsen is goed wetenschappelijk gebruik bij de beoordeling van (onder
andere) werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Het klopt dat bij tweezijdig
toetsen twee keer zo veel tumoren nodig zijn om statistische significatie te bereiken.
Er is echter een goede reden om tweezijdig te toetsen. De tumorincidentie kan stijgen
als gevolg van blootstelling aan een stof, maar kan ook dalen. Om van dat laatste
een voorbeeld te geven: bij sommige stoffen met effect op de hormoonhuishouding kan
het een aanwijzing zijn dat borsttumoren minder vaak voorkomen. Ook dit is belangrijke
informatie binnen een studie. Eenzijdig toetsen kijkt alleen naar een stijging van
tumorincidentie. Hierdoor ontbreken de effecten van een daling van tumorincidentie.
Aangezien het erom gaat de hypothese te toetsen dat er géén wijziging in incidentie
plaatsvindt, wordt met een tweezijdige toets voorkomen dat een stijging of daling
op voorhand niet wordt meegenomen. Dit staat ook duidelijk uitgelegd in het beoordelingsrapport
van de AGG.
Vraag 28
Bent u ermee bekend dat een woordvoerder van het OESO stelt: «in relatie tot tumorincidentie
in een toxicologisch onderzoek, is het logisch om de eenzijdige toets te gebruiken»?
Welke invloed heeft dit op de adviezen en beoordelingen van het Ctgb als het gaat
om glyfosaat?9
Antwoord 28
De tumoren, die gevonden zijn in eenzijdige toetsen, zijn door de AGG meegenomen in
een «overall weight of evidence approach». Dit is een aanvulling op de eerdere beoordeling
van glyfosaat in 2016.
De keuze voor tweezijdig toetsen is uitgebreid toegelicht in het beoordelingsrapport
van de AGG. De AGG heeft vervolgens bij ECHA aangegeven om hier bij de classificatie
van de stof goed naar te kijken. ECHA heeft vervolgens besloten om geen eigen statistische
analyse te doen, maar wel een «weight of evidence approach» te hanteren waarbij statistische
significatie een van de onderdelen is. ECHA heeft vervolgens geconcludeerd dat glyfosaat
niet carcinogeen is.
Vraag 29
Kunt u bevestigen dat hoogleraar prof. dr. Ragas stelt dat de tweezijdige toets vaak
bij medicijnonderzoek wordt gebruikt, waar de goede effecten van een stof afgewogen
worden tegen de slechte effecten, terwijl men in het geval van glyfosaat alleen geïnteresseerd
is in de slechte effecten, en dus een enkelzijdige toets juist voor de hand ligt?
Hoe rijmt dit met de keuzes van het Ctgb?
Antwoord 29
Ik verwijs uw Kamer naar het antwoord op de vragen 26–27 en 28.
Vraag 30
Naar welke exacte «Europese afspraken» verwijst het Ctgb als ze tegenover Zembla stellen
dat de protocollen weliswaar geen tweezijdige toetsen voorschrijven, maar dat de tweezijdige
toets zou zijn gekozen omdat dit in lijn is met «Europese afspraken»? Kunt u de documenten
waarin de gemaakte afspraken staan meesturen?
Antwoord 30
Tweezijdig testen is al decennia lang goed wetenschappelijk gebruik bij de beoordeling
van (onder andere) werkzame stoffen van gewasbeschermingsmiddelen. Om deze reden zijn
er ook – voor zover bekend – geen Europese richtsnoeren die dit beschrijven.
Vraag 31 en 32
Wat is uw reactie op de constatering van emeritus-hoogleraar toxicologie prof. dr.
Van den Berg dat het Ctgb met collega’s «vooral bezig zijn met het wegschoffelen van
bewijs», en dat «ze zoeken naar argumenten om het niet te hoeven classificeren als
een kankerverwekkende stof»?
Wat is uw reactie op de constatering van hoogleraar prof. dr. Ragas over het Ctgb
dat «ze wetenschappelijke aanwijzingen dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is,
systematisch wegredeneren»?
Antwoord 31 en 32
Ik denk dat het goed is om in dit verband als eerste op te merken dat ECHA het mandaat
heeft voor de classificatie van stoffen. In 2022 heeft ECHA geconcludeerd dat glyfosaat
niet kankerverwekkend, niet mutageen of reprotoxisch is.
Ten tweede wil ik opmerken dat ik het volste vertrouwen heb in de deskundigheid van
de AGG (bestaande uit het Ctgb en toelatingsautoriteiten van Hongarije, Frankrijk
en Zweden), EFSA en ECHA. Ik heb daarom geen reden om aan te nemen dat de uitspraken
van de heren Van den Berg en Ragas van toepassing zijn op deze organisaties. Ik zou
het op prijs stellen als beide wetenschappers in gesprek gaan met het ministerie over
de onderbouwing van hun uitspraken.
Vraag 33
Wat is uw reactie op de constatering van hoogleraar prof. dr. Ragas dat «in ieder
geval de protocollen, die moeten garanderen dat je één voor één netjes alle stappen
zet, worden geschonden»?
Antwoord 33
In het algemeen geldt dat studies uitgevoerd moeten worden volgens OECD-testprotocollen
en onder GLP. Bij de beoordeling worden studies vergeleken met de OECD-testprotocollen,
worden afwijkingen van het OECD-protocol benoemd en wordt bepaald of de afwijkingen
een invloed hebben op de betrouwbaarheid/bruikbaarheid van de studie. In het specifieke
geval van glyfosaat is dit alles zeer transparant meegenomen in het dossier van de
AGG en is dus ook onderdeel geweest van de consultatie van het glyfosaat dossier.
Vraag 34
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van MSc Gerritse van de Wageningen University
& Research (WUR) blijkt dat glyfosaat het microbioom van mensen beïnvloedt en dat
wetenschappers zich hierover zorgen maken, terwijl de effecten op het microbioom niet
zijn meegenomen in de beoordeling van toelating van glyfosaat?
Antwoord 34
Effecten van voeding of van chemische stoffen op het stelsel van micro-organismen
in de darmen van mensen en dieren, het zogenoemde microbioom, is een recent onderzoeksterrein.
EFSA heeft de beschikbare informatie over effecten van glyfosaat op het microbioom
beoordeeld. Voor mensen en dieren concludeert EFSA dat de beschikbare dataset aan
toxicologische studies een voldoende beschermende beoordeling mogelijk maakt van elke
mogelijke impact op de gezondheid als gevolg van veranderingen in het microbioom van
mens en dier. De AGG heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de bevinding van EFSA.
Vraag 35 en 36
Deelt u de mening dat op basis van bovenstaande feiten niet kan worden uitgesloten
dat glyfosaat een risico vormt voor de gezondheid?
Deelt u de mening dat het onlogisch is om glyfosaat opnieuw tien jaar toe te staan,
als op basis van de toelatingsprocedure niet met zekerheid kan worden uitgesloten
dat glyfosaat kan leiden tot ernstige gezondheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 35 en 36
Op basis van het gehele beoordelingsdossier, waaronder ruim 2.400 wetenschappelijke
studies, concludeert EFSA dat er geen kritische zorgpunten zijn geconstateerd ten
aanzien van de werkzame stof glyfosaat. Het besluit van de EC om glyfosaat opnieuw
10 jaar goed te keuren is hiermee voldoende onderbouwd. Tegelijkertijd constateer
ik dat er zorgen leven in de samenleving. Daarom heb ik de Europese Commissie opgeroepen
om specifiek toetsingskader te ontwikkelen voor de beoordeling van neurodegeneratieve
effecten en heb, samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, opdracht
gegeven aan het RIVM om specifiek wetenschappelijk onderzoek te starten naar de mogelijke
relatie tussen glyfosaat en het ontstaan van de ziekte van Parkinson (zie ook antwoord
op vraag 9).
Mocht nieuwe wetenschappelijke informatie daar aanleiding toe geven, dan kan deze
conclusie worden bijgesteld. De EC heeft expliciet bevestigd dat wanneer uit nieuwe
wetenschappelijke informatie blijkt dat het gebruik van glyfosaat onmiddellijk of
na verloop van tijd schadelijke effecten op de gezondheid van mens en dier of onaanvaardbare
effecten voor het milieu met zich meebrengt, de EC direct zal ingrijpen op de Europese
goedkeuring van glyfosaat. Dit betekent tevens dat in een dergelijke situatie ook
het Ctgb direct kan en zal ingrijpen op de toelatingen van glyfosaathoudende middelen.
Vraag 37
Bent u bereid u alsnog in te zetten voor een Europees verbod op glyfosaat? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 37
De Europese goedkeuring van glyfosaat is op 28 november 2023 met 10 jaar verlengd
(Kamerstuk 27 858, nr. 641). Als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat glyfosaat niet meer veilig
kan worden toegepast dan grijpt de Europese Commissie op Europees niveau in op de
goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en grijpt het Ctgb nationaal in op de toelatingen
van glyfosaathoudende middelen. Als deze situatie zich voordoet, zal ik het Ctgb vragen
om onmiddellijk in te grijpen op de Nederlandse toelatingen van glyfosaathoudende
middelen.
Vraag 38
Bent u bereid om alle nationale toelatingen van glyfosaat in te trekken? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 38
Het is aan het Ctgb, als bevoegde toelatingsautoriteit, om de nationale toelatingen
van glyfosaathoudende middelen te herbeoordelen aan de hand van de hernieuwde Europese
goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat en het vastgestelde toetsingskader. Mocht
uit deze herbeoordelingen blijken dat de middelen niet meer veilig kunnen worden toegepast,
dan zullen deze toelatingen niet worden hernieuwd.
Als uit nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat glyfosaat niet meer veilig kan
worden toegepast, zal ik het Ctgb vragen om onmiddellijk in te grijpen in de toelatingen
van glyfosaathoudende middelen.
Vraag 39
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden,
in ieder geval vóór het commissiedebat van 14 mei 2024 over landbouwgif (het zogeheten
«commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen»)?
Antwoord 39
Ik heb de vragen zo goed en snel als mogelijk trachten te beantwoorden. Met het oog
daarop heb ik de beantwoording van enkele vragen gebundeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.