Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de documentaire ‘Jehovah – Van God Los’ over seksueel misbruik in de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen, harde uitsluiting uit de gemeenschap en zelfs suïcides
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Justitie en Veiligheid over de documentaire «Jehovah – Van God Los» over seksueel misbruik in de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen, harde uitsluiting uit de gemeenschap en zelfs suïcides (ingezonden 14 maart 2024).
Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming) (ontvangen 26 april 2024). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1425.
Vraag 1
Bent u bekend met de documentaireserie «Jehova – Van God Los» waarin ex-Jehovah’s
getuigen spreken over manipulatie, misbruik en uitsluiting bij de Christelijke gemeente
van Jehovah’s getuigen en de diepe trauma’s die ze daardoor hebben opgelopen?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met de documentaireserie «Jehovah – Van God Los».
Vraag 2
Wat vindt u van de verhalen van de ex-Jehovah’s getuigen over hun ervaringen met seksueel
misbruik binnen de gemeenschap en hoe die meldingen intern zijn afgehandeld?
Antwoord 2
De verhalen van de ex-Jehovah’s Getuigen die in de documentaire aan het woord komen
over seksueel misbruik zijn erg aangrijpend. Het getuigt van moed dat deze mensen
zich kwetsbaar durven op te stellen voor de camera en hun persoonlijke ervaringen
delen. Seksueel misbruik vormt een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke
integriteit van het slachtoffer en kan daarmee een enorme impact hebben. Het risico
op impact is nog groter als de dader ongestoord zijn gedrag kan voortzetten en het
slachtoffer geen steun krijgt. De verhalen van de slachtoffers die naar voren zijn
getreden in de documentaire laten zien dat zij zich onvoldoende erkend en ondersteund
voelen door de manier waarop de gemeenschap is omgegaan met meldingen over seksueel
misbruik.
Vraag 3
Erkent u dat er sprake is van «mandated shunning» binnen de gemeenschap van Jehova's
getuigen in Nederland waarbij alle contacten met een ex-Jehova ongeacht familiebanden
moeten worden verbroken, een vorm van sociaal doodverklaren? Hoe kijkt u naar de vele
mentale problemen, depressies en zelfs de gevallen van suïcidaliteit, die deze praktijk
van shunning teweeg brengt?
Antwoord 3
Ik heb op 14 december 2023 uw Kamer het rapport «Een verkennend onderzoek naar uitsluiting
van ex-leden door religieuze gemeenschappen» van het Wetenschappelijk Onderzoek- en
Datacentrum (WODC) aangeboden samen met mijn beleidsreactie.2 De resultaten van dit onderzoek bieden geen inzicht in de vraag of het fenomeen uitsluiting
daadwerkelijk is geformaliseerd binnen religieuze gemeenschappen en of wordt opgeroepen
tot «mijden» (ook wel aangeduid als «shunning»). Wel blijkt net als in de documentaire
dat het een enorme impact kan hebben op individuen als zij buiten hun religieuze gemeenschap
komen te staan. Het is schrijnend om te zien dat dit verdergaat dan alleen het verlies
van een geloofsgemeenschap; het raakt aan fundamentele aspecten van hun identiteit,
sociale netwerken en emotionele welzijn. Dit geeft mij aanleiding om gerichter in
te zetten op hulp en ondersteuning aan deze doelgroep, zoals verder toegelicht in
mijn antwoord op vraag 12.
Vraag 4, 5, 6 en 9
Ziet u dat vanwege het sterk gesloten karakter van de Jehovah’s getuigen veel misstanden
onder de pet worden gehouden waardoor slachtoffers van misstanden nauwelijks gehoord
en gezien worden?
Wat vindt u van het interne rechtssysteem dat binnen de gemeenschap van Jehovah’s
getuigen bestaat, waarin slachtoffers bij drie «wijzen» (Ouderlingen) zaken zoals
misbruik moeten aankaarten?
Wat vindt u ervan dat de organisatie naar buiten toe wel uitdraagt dat iedereen zich
moet houden aan de wetten van het land, maar intern «wereldse instanties» als politie
en justitie wegzet als werktuigen van Satan en hoe beziet u getuigenissen van slachtoffers,
die opgedragen werden geen aangifte te doen bij «wereldse instanties»?
Bent u het met mij eens dat als het gaat om de gemeenschap van Jehovah’s getuigen,
zolang zij zich bevinden in Nederland, zij niet boven de wet staan en individuen voor
misdrijven moeten worden berecht?
Antwoord 4, 5, 6 en 9
Ongeacht de interne procedures van een religieuze gemeenschap, moeten slachtoffers
in alle gevallen de mogelijkheid hebben om binnen het Nederlandse rechtssysteem aangifte
te doen van misdrijven zodat opsporing en vervolging kan plaatsvinden en zij passende
hulp en ondersteuning krijgen. Van elk bestuur van een organisatie, zo ook de Christelijke
gemeente van Jehovah’s Getuigen, verwacht ik dat zij alles in het werk stelt om seksueel
misbruik tegen te gaan en slachtoffers te ondersteunen. Dit geldt in het bijzonder
waar het kinderen betreft.
Het interne rechtssysteem binnen de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen is geen vervanging
van het strafrechtelijke of burgerlijke rechtssysteem en ouderlingen zijn ook geen
vervanging van professionele hulpverleners. In het eerder uitgevoerde onderzoek naar
«Seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen»
en de beleidsreactie daarop3, komt naar voren dat problemen in de afhandeling van meldingen van seksueel misbruik
volgens de respondenten verband hebben met de gesloten cultuur van de gemeenschap
van Jehovah’s Getuigen. Daarnaast blijkt dat er redenen zijn om aan te nemen dat het
doen van aangifte wordt bemoeilijkt door het gesloten karakter van de gemeenschap
van Jehovah’s Getuigen en het risico dat het naar buiten treden met zich meebrengt
voor het slachtoffer. Uit zowel de documentaire als het onderzoek komt naar voren
dat ouderlingen van de gemeenschap sterk gericht zijn op het bijeenhouden van de gemeenschap
door pleger en slachtoffer weer met elkaar te laten verzoenen. Het gevolg hiervan
is dat slachtoffers hernieuwd slachtofferschap ervaren. Slachtoffers voelen zich onvoldoende
gehoord, gestigmatiseerd en geïsoleerd.
Vraag 7
Vindt u het ook niet wrang dat veel getuigenissen over seksueel misbruik intern zijn
genotuleerd en bewaard, maar dat slachtoffers die dossiers, die dus over hun eigen
persoonlijke leven gaat, niet volledig te zien krijgen?
Antwoord 7
Om de rechten en het welzijn van individuen te beschermen, is het waarborgen van privacywetgeving
van groot belang, vooral bij gevoelige inhoud zoals deze. Ook kerkgenootschappen4, zoals de Christelijke gemeente van Jehovah’s Getuigen, vallen onder de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit houdt in dat zij zich dienen te houden
aan de geldende privacyregels. Volgens de AVG hebben leden van een kerkgenootschap
onder meer recht op inzage in hun persoonsgegevens; iedereen van 16 jaar of ouder
kan op grond van artikel 15 van de AVG een verzoek doen om inzage te krijgen in de
persoonsgegevens die over hem zijn verwerkt. Persoonsgegevens die betrekking hebben
op anderen kunnen niet ingezien worden. Ditzelfde geldt voor andere rechten zoals
het recht op rectificatie van persoonsgegevens, of het wissen van de gegevens. Als
de verwerking heeft plaatsgevonden op grond van toestemming, dan mag de betrokkene
van 16 jaar en ouder deze ten alle tijden intrekken. Als een betrokkene het op basis
van de inzage in de persoonsgegevens niet eens is met hoe een organisatie met diens
(eigen) persoonsgegevens omgaat en men er niet samen met de organisatie uitkomt, kan
een klacht ingediend worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Hiervoor is schriftelijk
bewijs nodig dat de klacht eerder bij de organisatie zelf is ingediend. Over een beslissing
van de gemeenschap kan, indien de betrokkene het hiermee niet eens is, ook een verzoekschrift
worden ingediend bij de rechtbank.
Vraag 8
Vindt u het eveneens ook onbestaanbaar dat deze documenten op basis van een zeer ruime
inbeslagname en vervolgens door de interpretatie van het verschoningsrecht niet gebruikt
konden worden door Justitie om daders op te sporen en te berechten? Wat zijn nu nog
de mogelijkheden om selectiever documenten in beslag te nemen (door het Openbaar Ministerie)
waardoor een beroep op het verschoningsrecht niet zal slagen?
Antwoord 8
Het verschoningsrecht is een fundamenteel rechtsbeginsel waarmee wordt geborgd dat
iedereen vrije toegang heeft tot een verschoningsgerechtigde en daarmee in vrijheid
kan communiceren. In de strafzaak waar in de vraag op wordt gedoeld, zijn stukken
in beslag genomen bij ouderlingen van de Jehovah’s Getuigen. De ouderlingen stelden
dat hiermee hun verschoningsrecht werd geschonden en zijn hierover een procedure gestart.
De Hoge Raad heeft in 2021 geoordeeld dat ouderlingen van de Jehovah’s Getuigen in
uitzonderlijke gevallen zo intensief betrokken kunnen zijn bij de geestelijke zorg
aan een gemeentelid dat ze aanspraak kunnen maken op het verschoningsrecht. De beoordeling
van omvang en de reikwijdte van de aanspraak op dit verschoningsrecht die de ouderlingen
in deze specifieke zaak zeggen te hebben, is onderdeel van de thans lopende strafzaak.5 Aangezien die zaak nog onder de rechter is, kan ik hier als Minister niet verder
op ingaan.
Vraag 10
Bent u bereid om te kijken naar een recente uitspraak in hoger beroep uit Noorwegen
waarin de beschermde status als religieuze instelling wordt afgepakt vanwege de praktijk
van shunning? In hoeverre kan dit ook in Nederland plaatsvinden, bijvoorbeeld waar
het gaat om de ANBI-status (algemeen nut beogende instelling)? Wat is er mogelijk
op dit gebied?
Antwoord 10
Zoals uit het WODC-onderzoek naar uitsluiting blijkt, heeft Noorwegen een ander systeem
dan Nederland. In tegenstelling tot Nederland krijgt elke (erkende) religie staatssteun
in Noorwegen. De Noorse regering heeft de wettelijke registratie van Jehovah’s Getuigen
als religie ingetrokken waardoor de gemeenschap niet langer financiële steun van de
staat ontvangt.
Om in Nederland als ANBI te worden beschouwd, moet een organisatie (onder andere)
uitsluitend of bijna uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut nastreven. De term
«algemeen nut» is neutraal gedefinieerd in de wet en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie
blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijk kenmerk van de ANBI-regelgeving,
maar het kan soms ongemakkelijk voelen wanneer het gedrag van een organisatie met
ANBI-status in strijd lijkt te zijn met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen.
Dit komt echter voort uit het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving. Het kabinet
vindt het belangrijk dat burgers die zich willen inzetten voor maatschappelijke doelen
voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van organisaties met
ANBI-status zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk
om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet
en dit uit te dragen. Daarom wordt op verschillende manieren gewerkt aan het tegengaan
van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, ook die met een ANBI-status.
De grens van de vrijheid van een organisatie met ANBI-status om hun doelen na te streven,
ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets
binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of wanneer een instelling door de rechter verboden
wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet
aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen
redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Vraag 11
Bent u bereid om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren na het eerdere onderzoek
over het fenomeen uitsluiting, waarbij dan niet alleen wordt gekeken naar wat de gemeenschap
hier zelf over zegt, maar juist naar wat er in de praktijk echt gebeurt, dus naar
het verschil tussen de realiteit voor mensen binnen de gemeenschap en de boodschap
hierover naar buiten toe?
Antwoord 11
Het WODC-onderzoek naar uitsluiting heeft voldoende inzichtelijk gemaakt wat de werkelijke
impact van uitsluiting is op uitgeslotenen van de Christelijke gemeente van Jehovah’s
Getuigen en andere religieuze gemeenschappen, en welke hulpbehoeften hieruit ontstaan.
Vervolgonderzoek op dit punt acht ik daarom niet nodig. Wel ben ik voornemens onderzoek
te starten naar «passende terminologie en voorwaarden voor goede hulpverlening aan
uittreders van dwingende groepsculturen». Het vermijden van onjuiste of stigmatiserende
terminologie en het streven naar hulp die aansluit bij de leefwereld en behoeften
van uittreders van dwingende groepsculturen, waaronder ook personen die uitgesloten
zijn, draagt bij aan effectievere hulpverlening aan deze doelgroep. De uitkomsten
van onderzoek kunnen dan ook worden ingezet voor het online advies-, hulp- en kennisplatform
wat op dit moment wordt ingericht. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 12.
Vraag 12
Wat bent u van plan om te ondernemen naar aanleiding van deze schokkende documentaire,
ter bescherming van ex-Jehovah’s getuigen en mensen die nu nog in de gemeenschap zitten?
Antwoord 12
Mede op basis van relevante uitkomsten over hulpbehoeften in het WODC-onderzoek naar
uitsluiting ben ik reeds tot een overeenkomst gekomen met stichting Fier om een online
advies-, hulp- en kennisplatform inzake dwingende groepsculturen in te richten.6 Zo komt er één herkenbaar punt voor hulp en doorverwijzing voor slachtoffers van
misstanden binnen dwingende groepsculturen en personen die overwegen uit een gemeenschap
te treden of al zijn uitgetreden. Hier kunnen ook (ex-)leden van de Christelijke gemeente
van Jehovah’s Getuigen terecht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de motie van het
lid Van Nispen7 voor zover het gaat om wat er concreet gedaan kan worden voor slachtoffers van deze
misstanden van misbruik en uitsluiting.
Om inzichtelijk te krijgen of binnen religieuze gemeenschappen, waaronder de Christelijke
gemeente van Jehovah’s Getuigen, in de afgelopen jaren protocollen, voorlichting en
regels zijn opgesteld of aangescherpt met als doel om seksueel (kinder)misbruik te
voorkomen, heb ik het WODC ook gevraagd onderzoek te doen naar de omgang met seksueel
misbruik en aangiftebereidheid binnen religieuze gemeenschappen. Het onderzoek, dat
in 2023 gestart is, beoogt een beeld te geven van de visie op en omgang met seksueel
misbruik binnen een religieuze context en in kaart te brengen welke factoren hiermee
samenhangen. Naar verwachting loopt het onderzoek tot eind dit jaar en wordt het rapport
in het voorjaar van 2025 opgeleverd. De inzichten uit dit onderzoek kunnen helpen
om geloofsculturen beter te duiden en op basis daarvan te werken aan een goede aanpak.
Vraag 13
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheden waarop er wel sprake kan
zijn van onderzoek naar en vervolging van strafbare feiten binnen de gemeenschap van
Jehovah’s getuigen?
Antwoord 13
Eerder heeft uw Kamer bij motie van het lid Helder (PVV) op 25 januari 2023 verzocht
de invoering van een wetsartikel te onderzoeken waarin het wegkijken en niet ingrijpen
door omstanders binnen instituties in geval van seksueel misbruik en/of geweld strafbaar
wordt gesteld.8 Achtergrond van de motie wordt gevormd door de rapporten die zijn verschenen waaruit
seksueel misbruik en/of geweld is gebleken binnen onder andere de kerk. In haar beleidsreactie
van 6 maart 2023 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid benoemd dat er in het
strafrecht reeds verschillende mogelijkheden bestaan om omstanders die wegkijken bij
seksueel misbruik strafrechtelijk aan te pakken, bijvoorbeeld bij verkrachting. Dit
wordt nog verruimd met de Wet seksuele misdrijven, die per 1 juli 2024 in werking
treedt. Daarnaast kan het in een hulpeloze toestand brengen of laten van een persoon
strafbaar worden gesteld, wanneer de pleger tot verzorging van het kind verplicht
is. Hieronder kunnen verkrachting en aanranding vallen. Hierbij moet sprake zijn geweest
van een concreet gevaar voor het hulpbehoevende kind.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat uitbreiding van de bestaande strafbaarstellingen,
zoals verruiming van de bestaande strafvorderlijke aangifteplicht en bijbehorende
strafbaarstelling, niet wenselijk blijkt te zijn.9 Dit zou indruisen tegen de autonomie van slachtoffers om zelf naar buiten te treden
met hun verhaal en het handelingsperspectief van hulpverleners, wanneer zij altijd
aangifte moeten doen, ook wanneer andere hulpverlening passender is. Naar aanleiding
van het commissiedebat Seksueel geweld en kindermisbruik van 6 maart 2024 is de Minister
van Justitie en Veiligheid voornemens nogmaals na te gaan of de huidige strafbaarstellingen
voldoende zijn. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd in de Voortgangsbrief Seksueel
geweld en kindermisbruik, die zomer 2024 aan uw Kamer wordt gezonden.
Vraag 14
Bent u bereid opnieuw te bezien of deze vormen van keiharde uitsluiting, verstoting
of zelfs sociaal doodverklaren niet als een vorm van mishandeling kan worden gezien?
Zo niet, bent u dan bereid dit toe te voegen in het Wetboek van Strafrecht als een
vorm van psychische mishandeling?
Antwoord 14
Zoals ik eerder heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het onderzoek naar uitsluiting,
kan uitsluiting in principe in elke sociale situatie plaatsvinden, waardoor afbakening
ervan vrijwel onmogelijk is. Het maken van een juridisch bruikbare definitie is gelet
hierop niet reëel. Daarnaast zijn in het rechtsvergelijkend onderzoek geen aanwijzingen
gevonden dat sprake is van een leemte in de strafwetgeving. In Nederland geldt dat
bepaalde schadelijke praktijken die gepaard kunnen gaan met een uitsluitingshandeling
al strafbaar zijn of via het civiele recht kunnen worden aangepakt. Discriminatie,
dwang en opruiing zijn voorbeelden van strafrechtelijke gedragingen die in de context
van uitsluiting kunnen optreden. Bovendien mag de staat een religieuze gemeenschap
niet verplichten om nieuwe leden toe te laten of leden niet uit te sluiten. Religieuze
gemeenschappen zijn autonoom in het bepalen van de interne organisatie en rechtsstructuur
en mogen die overeenkomstig hun religieuze opvattingen invullen. Strafrechtelijke
maatregelen om specifiek uitsluiting binnen religieuze gemeenschappen te voorkomen,
liggen dan ook niet voor de hand.10
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.