Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad van 29 april 2024 te Luxemburg (Kamerstuk 21501-32-1637)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1638 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 april 2024
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 18 april 2024 inzake de Geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad
van 29 april 2024 te Luxemburg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1637).
De vragen en opmerkingen zijn op 22 april 2024 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 25 april 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Graus
Adjunct-griffier van de commissie, Van den Brule-Holtjer
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het verslag informele Landbouw-
en Visserijraad en hebben daarover de volgende opmerkingen met bijbehorende vragen.
De leden van de PVV-fractie vinden goed te lezen dat de Raad zich uitsprak over het
versterken van de strategische autonomie op het gebied van eiwitten, waarbij de nadruk
ligt op het vergroten van de eigen productie in de lidstaten. Evenals het verminderen
van de import van eiwitten uit landen buiten de Europese Unie (EU).
De leden van de PVV-fractie constateren dat waar de focus in de afgelopen vijf jaar
in de strategische agenda heel erg lag op verduurzaming van de landbouw, het accent
lijkt te verschuiven naar voedselzekerheid. Hier zijn deze leden erg blij mee. In
het kader van de voedselzekerheid verzoeken deze leden de Minister om extra aandacht
te vragen voor de lidstaten in de vruchtbare gordel waar, door een grotere productie,
lokaal ook puntdruk kan ontstaan. Een bepaalde coulance is wenselijk om de voedselzekerheid
te kunnen borgen naar de toekomst toe.
De leden van de PVV-fractie kunnen zich verenigen met het belang van een goede concurrentiepositie
van de EU, evenals het belang van een mondiaal gelijk speelveld.
De leden van de PVV-fractie vinden echter dat, gelet op beperkingen en kaders afkomstig
uit het mest- en stikstofbeleid, dat de concurrentiepositie van Nederland, met de
meest vruchtbare delta, zeer snel ondergeschikt raakt.
De leden van de PVV-fractie vinden dat dit dan zowel geldt voor het voorzien in dierlijke-,
marine-, als plantaardige eiwitten. Deze leden vragen of de Minister kan beamen dat
het gestelde doel alleen te behalen is met de juiste middelen? Het zijn juist de middelen
waarin Nederland steeds meer wordt beperkt.
Antwoord
Verduurzaming van de land- en tuinbouwsector is juist nodig om voedselzekerheid op
de lange termijn te borgen. Dit geldt ook voor de sector in Nederland. Op dezelfde
voet doorgaan, zet het voedselsysteem op de lange termijn onder druk. Verduurzaming
is daarom voor Nederland noodzakelijk om in de toekomst een belangrijke bijdrage te
kunnen blijven leveren aan de Europese voedselvoorziening. Het kabinet is daarom voorstander
van een Europese inzet die recht doet aan het belang van zowel voedselzekerheid als
verduurzaming.
De Nederlandse sector draagt met zijn innovatieve karakter bij aan zowel strategische
autonomie als duurzaamheid. Deze doelen zullen in samenhang bereikt moeten worden
om de toekomst van de Nederlandse landbouw en zijn internationale positie te waarborgen,
zoals ook uiteengezet in de brief over de internationale inzet van LNV die op 15 maart
jl. aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 30 196, nr. 825).
De leden van de PVV-fractie constateren dat voedsel uit zee een waardevolle bijdrage
levert aangezien mariene eiwitten voor een gezonde bijdrage zorgen aan een verantwoord
eetpatroon. Deze leden ondersteunen de visie om als Nederland daar waar mogelijk onafhankelijk
te zijn in de voedselvoorziening, waar de vissen uit onze wateren dan ook een belangrijk
onderdeel van zijn.
De leden van de PVV-fractie zouden bij de beoordeling van de voorstellen van de Europese
Commissie (EC) met betrekking tot hulp aan de landbouwsector willen benadrukken dat
er aandacht voor de regels omtrent de kalenderlandbouw moet komen, waarbinnen een
duidelijke verruiming moet komen. Deze leden zijn deze mening bedeeld omdat zij zien
dat de huidige regels niet meer voldoen en boeren hierdoor vaak in de knel komen.
Antwoord
De vereenvoudigingvoorstellen van de Europese Commissie (Commissie) geven meer ruimte
aan de lidstaten om uitzonderingen te maken in situaties waarin extreem weer het boeren
moeilijk maakt om aan de data van de Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC’s) te
voldoen. Ook hebben lidstaten meer ruimte om voorwaarden van de GLMC’s te formuleren.
De voorstellen hebben echter betrekking op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB).
Dit heeft geen directe doorwerking in andere regelgeving, zoals het mestbeleid.
Het proces om te komen tot het 8e Actieprogramma nitraatrichtlijn, dat eind 2025 moet
worden vastgesteld, is gestart. Dit is een nieuw moment om te bepalen welke maatregelen
nodig zijn voor het behalen van de doelen van de Nitraatrichtlijn. Bij dat traject
worden ook stakeholders betrokken waaronder sectorpartijen, natuurorganisaties en
waterbeheerders. Er zijn al startbijeenkomsten georganiseerd en gedurende het proces
vinden er gesprekken met stakeholders plaats.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda
en hebben hierover enkele vragen.
Opvolging snelle en structurele antwoorden op de crisissituatie in de landbouwsector
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Commissievoorstellen voor het
verminderen van de regeldruk voor boeren weer ter sprake zal komen. Deze leden ontvangen
graag snel een terugkoppeling over de actuele stand van zaken rond deze voorstellen.
Antwoord
Uiteraard zal ik uw Kamer informeren als er nieuwe informatie beschikbaar komt over
de Commissievoorstellen met betrekking tot vermindering van de regeldruk, waar mogelijk
via het verslag van de Raad.
Kan de Minister aangeven wat zijn inzet is op de acties die zijn aangekondigd op de
korte, middellange en lange termijn? Wat verwacht hij van deze aangekondigde herzieningen,
welke punten levert hij daarop aan en met welke collega-lidstaten is hij van plan
hierin op te trekken?
Antwoord
Op korte termijn zal ik uw Kamer schriftelijk informeren over de invulling van de
nationale keuzeruimte die is ontstaan door de door de Commissie aangepaste Basisverordening.
Samen met andere lidstaten (waaronder Duitsland en Denemarken) heb ik in 2023 via
een brief de Commissie opgeroepen tot meer en snellere mogelijkheden om het Nationaal
Strategisch Plan (NSP) aan te kunnen passen. Hier blijf ik aandacht voor vragen. Ook
zonder de verordening aan te passen zijn verbeteringen mogelijk. Ik zal nieuwe voorstellen
voor de middellange termijn die boeren ondersteunen en passen binnen het Nederlandse
beleid, op hun merites beoordelen en waar mogelijk steunen. Bij de Landbouw- en Visserijraad
van maart jl. heb ik me daarbij gericht op het waar mogelijk verder verlagen van de
administratieve lasten, flexibiliteit binnen het GLB-budget zodat veranderende omstandigheden
beter opgevangen kunnen worden en versnelling van wijzigingen van het NSP. Als laatste
wil ik opmerken dat wijzigingen in het GLB en de uitvoering van het NSP die met grote
snelheid moeten worden doorgevoerd ook zorgen voor onduidelijkheid in de uitvoering
en op het erf. Ik neem daarom in de afweging over het toepassen van Commissievoorstellen
in Nederland (ook) effecten mee als stabiliteit, uitvoerbaarheid en duidelijkheid,
zodat boeren weten waar ze op kunnen rekenen met het GLB.
Op de lange termijn blijf ik kijken naar mogelijkheden om de regeldruk en administratieve
lasten te verminderen. Dit staat voor het GLB na 2027 ook duidelijk op het netvlies
van de Commissie en andere lidstaten.
Kan de Minister hierin expliciet ook aandacht geven aan voorstellen die de regeldruk
bij biologische boeren verlagen en hen hierbij betrekken?
Antwoord
Ja, ik ben in overleg met stakeholders, inclusief de biologische sector, over de voorstellen.
Op welke punten kunnen de Commissievoorstellen nog worden geamendeerd door het Europees
Parlement (EP)?
Antwoord
Op het moment van schrijven heeft het Europees Parlement (EP) nog niet gestemd over
de aanpassing van de Basisverordening. De stemming staat gepland voor woensdagmiddag
24 april. Het EP heeft hierbij de mogelijkheid om op het gehele voorstel wijzigingen
voor te stellen. In dat geval zal overleg met de Raad over het voorstel van de Commissie
en de positie van het EP noodzakelijk worden. Dit zou betekenen dat de aanpassingen
niet op korte termijn in zullen gaan.
Voert de Minister zelf een actieve lobby om de voorstellen op enkele punten nog te
wijzigen of staat hij volledig achter de voorgestelde maatregelen?
Antwoord
De procedure voor deze wijzigingen was een spoedprocedure. Gezien de zeer korte tijd
tot de aanvang van het (verkiezings)reces van het EP, hebben de lidstaten ingestemd
met het voorstel zonder extra amendementen toe te voegen. Een actieve lobby op dit
voorstel is daarom niet van toepassing. Mijn appreciatie van de door de Commissie
gedane voorstellen heb ik op 19 maart 2024 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 625, nr. 360). Ook heb ik uw Kamer middels het verslag van de afgelopen Raad laten weten dat de
Raad heeft ingestemd met de wijzigingsvoorstellen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1635).
Het valt deze leden op dat de boerenprotesten een prominente rol hebben in de non-paper
en de communicatie van de EC. Deze leden horen graag op welke manieren protesterende
boerenorganisaties betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de Commissievoorstellen.
Eveneens horen deze leden graag hoe vertegenwoordigers van biologische boeren en milieuorganisaties
betrokken zijn bij het uitwerken van deze voorstellen.
Antwoord
Ik heb geen inzicht in het proces dat de Commissie gevolgd heeft bij het schrijven
van het non-paper over het versterken van de positie van de boer in de keten. Ik weet
ook niet welke invloed stakeholders hebben gehad of zullen hebben bij het verder uitwerken
van deze voorstellen. In het non-paper staan zowel voorstellen die al in voorbereiding
waren, onder meer rondom koolstoflandbouw en de evaluatie van de Richtlijn Oneerlijke
Handelspraktijken, als nieuwe voorstellen. Enkele voorstellen lijken gebaseerd te
zijn op ervaringen uit andere lidstaten, zoals het prijzenobservatorium en transparantie
van contracten.
Landbouwgerelateerde handelsvraagstukken
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister wordt geïnformeerd over
lopende onderhandelingen op het gebied van internationale handel. Zijn er onduidelijkheden
over de lopende onderhandelingen waar de Minister benieuwd naar is? Wat moet er volgens
hem nog worden opgehelderd op dit vlak? Zijn er punten van zorg die hij de EC gaat
meegeven over de handelsvraagstukken?
Antwoord
Tijdens de Raad zal de Commissie ingaan op onderhandelingen over handelsakkoorden
met derde landen. Dit is een regulier agendapunt dat een aantal keer per jaar geagendeerd
wordt. Ik zal de informatie van de Commissie aanhoren, waarbij sensitieve sectoren
in relatie tot een marktaanbod, hoge productiestandaarden, duurzaamheid en dierenwelzijn
mijn specifieke aandacht hebben.
In mijn interventie zal ik aangeven dat Nederland vindt dat er, bij het verlenen van
markttoegang, prudent moet worden omgegaan met kwetsbare sectoren zoals weergegeven
in de diverse EU-studies over de cumulatieve impact van handelsakkoorden op de landbouwsector
(2016, 2021 en 2024). In dat kader zal ik het belang van nauwkeurige monitoring en
rapportage van de Europese landbouwmarkten door de Commissie steunen. Dit is nodig
om marktverstoringen tijdig te kunnen signaleren en adresseren. Daarbij zal ik wijzen
op het belang van het beschermen van de sensitieve landbouwsectoren middels de inzet
van quota en preferentiële tarieven. Ik zal de Commissie daarnaast vragen om bij nieuwe
EU-voorstellen voor dierenwelzijnswetgeving ook oog te hebben voor producten uit derde
landen zoals de Commissie dat eerder heeft aangekondigd. De Commissie heeft al aangegeven
te onderzoeken of dierenwelzijnsregels voor producten uit derde landen kunnen worden
opgesteld die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de EU, met inachtneming van
de WTO-regels.
Uw Kamer wordt op regelmatige basis geïnformeerd over de lopende onderhandelingen
over handelsakkoorden door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
laatstelijk via de voortgangsrapportage handelsakkoorden van februari jl. (Kamerstuk
21 501-02, nr. 2829, bijlage).
Verder zijn deze leden bezorgd over de toenemende toegang van niet-Europese landen
met lage prijzen voor voedselproducten op de Europese markt. Deze leden zien hierdoor
de druk op Europese boeren toenemen, waardoor hoogwaardige en duurzame producten van
Nederlandse bodem uit de markt worden gedrukt. Worden de economische effecten van
handelsverdragen uiteengezet voor verschillende soorten en grootte van boerenbedrijven?
Welke soorten boerenbedrijven profiteren het meest van de handelsverdragen en welke
komen onder druk te staan? Zijn de verschillen in de nadelige gevolgen van de concurrentiedruk
voor verschillende soorten boerenbedrijven uiteengezet?
Antwoord
De Commissie voert effectanalyses uit voordat de onderhandelingen starten over een
handelsverdrag met derde landen, zoals bijvoorbeeld het per 1 mei inwerkingtredende
handelsverdrag met Nieuw-Zeeland1. Hierbij worden de economische effecten op de interne markt onderzocht. Er wordt
daarbij niet standaard gekeken naar alle soorten en groottes boerenbedrijven, maar
meer in zijn algemeenheid naar agrarische sectoren. Daarnaast worden sinds 2016, mede
op verzoek van Nederland, cumulatieve effectanalyses uitgevoerd waarbij onder andere
nagegaan wordt wat het effect is van reeds inwerkinggetreden handelsakkoorden en voorgenomen
handelsakkoorden op de landbouwsector.
Uit de recente studie van het EU Joint Research Centre2 blijkt dat EU-handelsakkoorden positief zijn voor de EU-landbouwsector als geheel,
terwijl een aantal sectoren te maken kan krijgen met toenemende concurrentie. Deze
studie gaat in op een aantal specifieke sectoren, waaronder rundvlees en pluimveevlees.
De studie is niet op lidstaatniveau uitgesplitst, noch op bedrijfsniveau. Ook de uitkomsten
van onderzoeken van de Wageningen University & Research (WUR), die in opdracht van
het kabinet zijn uitgevoerd, zijn op sectorniveau, en niet op het niveau van individuele
boeren in Nederland.
De meest nauwkeurige berekening van de effecten van handelsakkoorden op Nederlandse
landbouwbedrijven is gemaakt in het kader van het mogelijke EU-Mercosur akkoord. Het
onderzoeksrapport is op 14 januari 2021 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 31 985, nr. 68.). Dit onderzoek zal dit jaar geactualiseerd worden. Of een handelsakkoord uiteindelijk
positief dan wel negatief uitpakt voor een individuele boer of een landbouwbedrijf
is van meer factoren dan alleen het betreffende akkoord afhankelijk, en kan over de
tijd door gewijzigde (markt- en geopolitieke) omstandigheden veranderen. Factoren
kunnen onder meer zijn: wat wordt geproduceerd, de productiewijze, de contracten die
zijn afgesloten, en de Europese dan wel globale marktomstandigheden van het moment.
Jaarlijkse prestatieverslagen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB)
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de jaarlijkse prestatieverslagen
van het GLB worden besproken. Welke punten zijn de Minister opgevallen bij het eerste
prestatieverslag? Welke verbeterpunten ziet hij richting komend jaar? Naar welke ervaringen
van collega-lidstaten is hij benieuwd en hoe gaat hij deze verwerken in het Nederlandse
prestatieverslag?
Antwoord
Het betreft het eerste prestatieverslag over het GLB-Nationaal Strategisch Plan. Omdat
2023 het eerste jaar is van de invoering van de nieuwe GLB-systematiek, bevat dit
verslag zeer beperkte informatie. De resultaten van de basispremie, de ecoregeling
en het agrarisch natuurbeheer van kalenderjaar 2023 worden bijvoorbeeld pas in het
tweede prestatieverslag vermeld. Ik zal daarom in de Raad aangeven dat het nog te
vroeg is om conclusies te trekken over het functioneren van deze rapportagesystematiek.
Wel is het proces om te komen tot het prestatieverslag nuttig, omdat het dwingt tot
vroegtijdige analyse en bijsturing. Daarbij plaats ik wel de notie dat het prestatieverslag
geen informatie moet bevatten die leidt tot onnodige administratieve lasten voor boeren
en in de uitvoering van het GLB. Ook zal ik aangeven dat de voortgang van het GLB-Nationaal
Strategisch Plan zoals gemeld in het prestatieverslag onvoldoende zegt over de impact
van de GLB-interventies.
Visie voedsel uit de zee en grote wateren
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie brengen tot slot buiten de orde van de agenda
nog de Visie voedsel uit zee en grote wateren onder de aandacht. Deze leden vinden
het van groot belang dat er samenhangend beleid wordt gevoerd op het gebied van voedselwinning
en natuur en steunen de verduurzaming van de visserijsector van harte. Over uitgangspunt
1 – «voedsel uit zee is belangrijk» – vernemen deze leden graag wat de Minister bedoelt
met «[d]e voedselproductie op zee verdient [...] een nadrukkelijker plek in ons beleid,
in de schappen en op ons bord.» Welke beleidsvoorstellen zijn er nodig volgens de
Minister? Hoe verenigt de Minister dit met het tweede uitgangspunt, indien dit voorstellen
betreft die de visconsumptie vergroten,? Is het niet wenselijker dat de visconsumptie
gelijk blijft of zo nodig afneemt?
Antwoord
De uitgangspunten van het kabinetsbeleid voor een duurzame en gezonde voedselconsumptie
zijn de Richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad en de adviezen van het Voedingscentrum
die daar op gebaseerd zijn. Het advies van deze instanties is om één keer per week
vis te eten, bij voorkeur vette vis. Op dit moment haalt een gedeelte van de Nederlandse
bevolking deze aanbeveling niet.
Ik vind het belangrijk om me in te zetten voor een gezonde en duurzame consumptie
van vis, schaal en schelpdieren. En wat mij betreft vooral de consumptie van soorten
die gevangen worden in Nederlandse en ons omringende wateren. Hierbij is het uiteraard
belangrijk om naast gezondheidsaspecten ook duurzaamheidsaspecten mee te wegen. Niet
alle vissoorten zijn even duurzaam en het is belangrijk dat de winning van vis, schaal
en schelpdieren plaatsvindt binnen de ecologische draagkracht. Daarom zet ik mij ook
in om de winningsmethoden van de Nederlandse ondernemers waar nodig verder te verduurzamen.
Voorts wil ik in kaart laten brengen wat de voetafdruk van vis, schaal en schelpdieren
is om voedsel van land en zee beter te kunnen vergelijken.
Over wat er nodig is om meer vis uit de wateren in onze regio te consumeren ga ik
in gesprek met de sector, want daar ligt een belangrijke rol voor hen. Waar nodig
en passend kunnen we daarbij als overheid ondersteunen. Dat is onderdeel van de uitvoeringsagenda
van de Visie voedsel uit zee, waarvan ik heb aangegeven dat dit aan het nieuwe kabinet
is.
Over uitgangspunt 2 – «voedsel uit zee oogsten we binnen de draagkracht van het ecosysteem»
– zijn deze leden benieuwd hoe de Minister definieert wat binnen de draagkracht van
het ecosysteem valt. Tot op welke hoogte mag de mariene natuur worden belast? Welke
rol speelt de ecosysteemfunctie van visbestanden in het op peil houden van de mariene
natuur?
Antwoord
De draagkracht van het ecosysteem is een breed begrip. Er bestaan kaders in beleid
en regelgeving die dit concreter maken en waar Nederland aan gehouden is. Het gaat
om de Europese milieukaders zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn
Mariene Strategie. Maar ook om internationale kaders als OSPAR en het Biodiversiteitsverdrag.
Ook het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) borgt de gezondheid van het mariene
ecosysteem en geeft hier handvatten voor. Zo ziet de ecosysteemgerichte benadering
van het GVB op het minimaliseren van de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten
op het mariene ecosysteem.
Over de drie prioriteiten hebben deze leden ook enkele vragen. Over prioriteit 1 –
«ruimte voor voedselwinning op zee» – vragen deze leden hoe de Minister van plan is
om te bepalen welke locaties geschikt zijn voor visserij. Deze leden vragen specifiek
over windparken of de Minister erkent dat de keuzes zullen afhangen van het soort
windpark en de locatie. Hoe wordt deze keuze uiteindelijk gemaakt? Zijn windparken
niet juist een goede plek om maatregelen te nemen die de natuur herstellen en versterken?
Hoe wordt de afweging per gebied gemaakt tussen actieve visserij stimuleren of natuurversterking
aanjagen?
Antwoord
Het aanwijzen van nieuwe windenergiegebieden in het Programma Noordzee is de verantwoordelijkheid
van het kabinet onder coördinatie van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.
In het kader van de Visie op voedsel uit zee en grote wateren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1624) is besloten het belang van visserij bij ruimtelijke afwegingen te onderbouwen en
vast te leggen in beleid. Dat zorgt ervoor dat we het belang van de visserij steviger
en beter gemotiveerd kunnen meewegen bij de ruimtelijke planning van het gebruik van
de Noordzee. Om het belang van ruimte voor de visserij in beeld te brengen, kijken
we bijvoorbeeld naar de bijdrage van die visgronden aan de totale voedselproductie
uit zee. En we kijken naar de rol die het gebied speelt bij duurzame voedselwinning
en voor de instandhouding van een robuuste sector en de impact op de keten en gemeenschappen.
Als het gaat om het benutten van de ruimte binnen windparken – onder de naam «medegebruik»
– wordt de afweging gemaakt in het kader van zogenaamde gebiedspaspoorten onder coördinatie
van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat. Daarbij wordt gekeken naar mogelijkheden
en kansen voor verschillende vormen van dat gebruik, of dat de gebiedskenmerken zich
vooral lenen voor natuurontwikkeling. Dit geldt bijvoorbeeld voor die windparken waarbinnen
we in de tender natuurontwikkeling specifiek hebben gestimuleerd om bij te dragen
aan een verbeterde staat van de natuur op de Noordzee. Op grond van het Programma
Noordzee 2022–2027 zijn er op dit moment vier vormen van ruimtegebruik binnen windparken
mogelijk: natuurontwikkeling, passieve visserij, aquacultuur en andere vormen van
duurzame energie zoals zonnepanelen en golfenergie of batterijen voor energieopslag.
Op dit moment is qua visserij dus alleen passieve visserij binnen windparken toegestaan.
Gaat het om actieve visserij in (een deel van de) windparken, dan brengen we in beeld
onder welke voorwaarden dit kan en haalbaar is, en of/hoe de visserijondernemers en
windparkeigenaren aan deze voorwaarden zouden kunnen voldoen, rekening houdend met
ander gebruik. Bij al het gebruik van de Noordzee geldt dat dit alleen mogelijk is
binnen de ecologische draagkracht.
Over prioriteit 2 – «vernieuwend ondernemerschap» – vragen deze leden welk onderscheid
de Minister maakt tussen verschillende vangsttechnieken. Welke vormen van visserij
zijn volgens de Minister het meest wenselijk en hoe gaat hij vissers helpen om deze
kant op te bewegen? Welke mogelijkheden ziet de Minister om duurzame visserij aantrekkelijker
te maken?
Antwoord
De toekomst van de bodemberoerende visserij vraagt om aandacht vanwege de gevolgen
van deze visserij voor kwetsbare bodemnatuur. Omdat niet alle gebieden even kwetsbaar
zijn en niet alle technieken evenveel impact hebben op de natuur is meer wetenschappelijke
duidelijkheid vereist. Op basis van onderzoek wil ik bepalen of het wenselijk is om
onderscheid te maken.
Ten algemene is een transitie naar een vloot met minder bodemberoering, een hogere
selectiviteit en een lager brandstofgebruik noodzakelijk. Daarom ondersteun ik de
vissers om de impact op de natuur te verminderen via innovatiesubsidies, maar zal
ook via het traject van de herziening van het contingentenstelsel worden gekeken hoe
vanuit dit stelsel verduurzaming kan worden gestimuleerd. Ik bevorder de uitwisseling
van kennis en ideeën over innovatieve en duurzame technieken via het Visserij Innovatie
Netwerk.
Tot slot zijn deze leden bij prioriteit 3 – «Nederlandse inzet in Europa» – benieuwd
welke concrete aanpassingen van Europese wet- en regelgeving de Minister nodig heeft
om de Nederlandse vloot sneller te verduurzamen. De Minister schrijft dat «de overheid
zal blijven inzetten op beter uitvoerbare en handhaafbare wet- en regelgeving.» Wat
maakt de huidige wet- en regelgeving slecht uitvoerbaar? Is het bovendien al bekend
of er belangstelling is voor een Europees innovatienetwerk? Met welke collega-lidstaten
acht de Minister samenwerking op dit gebied kansrijk?
Antwoord
Om ervoor te zorgen dat visserijondernemers zich kunnen aanpassen aan de veranderende
omstandigheden en zich kunnen ontwikkelen naar een meer duurzame en flexibele vloot,
is er mogelijk een aanpassing van wet- en regelgeving nodig. Als onderdeel van de
uitvoeringsagenda onderzoek ik of dit daadwerkelijk van toepassing is en, indien dit
het geval is, welke concrete aanpassingen nodig zijn. Hierbij hoort dat bij het opstellen
van nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid centraal
staan. Aangezien het Europese wet- en regelgeving betreft, zal ik hierover met de
Commissie en lidstaten in overleg moeten treden. Dat betekent dat dit tijd zal vragen.
In de huidige wet- en regelgeving is de ervaring met onder meer de aanlandplicht dat
deze lastig uitvoerbaar en handhaafbaar is. In het verlengde van de exercitie in de
landbouw ter vermindering van administratieve lasten en vereenvoudiging van regelgeving
is, zoals ik in het Commissiedebat LNV-inzet in de Europese Unie van 9 april jl. heb
aangegeven, een brief aan de Eurocommissaris onderweg met de oproep deze exercitie
ook voor visserij uit te voeren. Daarbij vraag ik reeds aandacht in Brussel voor noodzakelijke
aanpassingen in de Europese steunkaders, zodat verdere verduurzaming van de vloot
ook de benodigde ondersteuning kan ontvangen.
Daarnaast verken ik als onderdeel van de uitvoeringsagenda of er belangstelling bestaat
voor meer samenwerking op het gebied van innovatie, zoals door middel van een Europees
Innovatienetwerk, waarbij de vraag wordt meegenomen of er kan worden aangesloten op
bestaande initiatieven zoals de Community of Practice Noordzee (CoP) en het Visserij
Innovatie Netwerk (VIN). Met de lidstaten aan de Noordzee wordt reeds veel samengewerkt
op verschillende gebieden, waarbij innovatie mogelijk een groter onderdeel zou kunnen
worden. De contacten hierover de komende tijd moeten leren in hoeverre hier belangstelling
voor is. Ook vind ik het belangrijk dat op het gebied van onderzoek internationaal
wordt samengewerkt en verken ik hiertoe mogelijkheden. Zo hebben Wageningen Marine
Research en het Franse wetenschappelijk instituut IFREMER vorig jaar een samenwerkingsovereenkomst
ondertekend die handvatten biedt voor het delen en ontwikkelen van kennis.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 29 april 2024. Deze leden hebben enkele
vragen over de inzet van het kabinet gedurende deze landbouw- en visserijraad.
Import van landbouw- en voedselproducten uit Rusland
De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd nu deze leden hebben vernomen dat bepaalde
landbouw- en voedselproducten, zoals graan van Russische akkers, nog steeds de Europese
markt bedienen. Al twee jaar voert het Kremlin naast een conventionele oorlog met
Oekraïne, ook oorlog via de wereldmarkt voor granen. Uit recente studies blijkt dat
Rusland de Europese landbouwmarkten ontwricht door graan uit Oekraïne te vervangen
voor Russisch graan, door toevoer via de Baltische staten. Ook deze lidstaten vinden
dat een zorgelijke ontwikkelen en riepen de EC al op tot actie. Deze leden vragen
de Minister dan ook of het kabinet deze constatering ook scherp op het netvlies heeft
en vragen daarnaast of de Minister de mening deelt dat dit de solidariteit van de
Europese lidstaten voor Oekraïne kan ondermijnen. Deze leden vragen daarnaast wat
de inzet van de Minister gaat zijn om samen met de EC te bezien of importheffingen
op Russisch graan aan de grote lijst van sancties kan worden toegevoegd.
Op 9 april jongstleden nam de Kamer de motie van de leden Van Campen en Boswijk (Kamerstuk
21 501-20, nr. 2075) aan die het kabinet hier ook op toeroept en daarnaast verzoekt zich maximaal in
te spannen om ondermijning van de Oekraïense landbouwsector door Rusland tegen te
gaan. Deze leden zouden dan ook willen vragen hoe het kabinet uitvoering gaat geven
aan deze motie? Welke stappen gaat het kabinet zetten op nationaal niveau, dan wel
samen met de andere lidstaten en met name met de Baltische lidstaten, die op dit moment
ongewenst als poort tot de Europese markt fungeren voor Rusland? Wat is daarbij het
tijdspad waarop de Kamer kan worden geïnformeerd over de te volgen stappen?
Antwoord
De Commissie heeft 22 maart jl. een voorstel gedaan om tarieven te heffen op het Russisch
graan dat de EU inkomt3. Met het voorstel worden extra heffingen ingevoerd op graan, oliezaden en afgeleide
producten met oorsprong of geëxporteerd uit Rusland en Belarus. De hoogte van de heffingen
zijn dusdanig dat het naar verwachting de importen zal tegengaan. Het verhogen van
EU tarieven heeft geen invloed op doorvoer ten behoeve van derde landen. Dit is belangrijk
met het oog op mondiale voedselzekerheid. Een brief om uw Kamer hierover te informeren
en de kabinetsappreciatie worden naar verwachting binnenkort door de Minister van
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking naar uw Kamer verzonden. In deze
brief zal ook ingegaan worden op de motie Van Campen/Boswijk.
Op dit moment gelden in het kader van de Ruslandsancties geen importrestricties op
Russisch graan. Het kabinet onderzoekt voortdurend de mogelijkheden tot aanvullende
sancties, waarbij alle opties op tafel liggen, maar zwaarwegende humanitaire belangen
zoals de wereldwijde voedselzekerheid randvoorwaarde zijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 29 april 2024. Deze leden hebben enkele
vragen over de inzet van het kabinet gedurende deze landbouw- en visserijraad.
Voorstel Europese Commissie herziening gemeenschappelijk landbouwbeleid voor vereenvoudiging
van regels voor boeren
De leden van de NSC-fractie zijn blij met de maatregelen in de herziening van het
GLB voor vereenvoudiging van regels voor boeren. Dit kan op korte termijn verlichting
bieden. Deze leden zetten hun vraagtekens bij het afschaffen van de conditionaliteitscontroles
voor bedrijven met een aanvraag van minder dan 10 hectare. Het kabinet staat hier
kritisch tegenover vanwege de oneerlijke concurrentie, omdat Nederland veel grote
boerenbedrijven heeft (met veel hectares). Slechts een kwart van de Nederlandse agrarische
bedrijven valt hieronder, terwijl dit in Europa 65 procent is. Deelt de Minister de
mening dat deze maatregel met name voordelig is voor de Oost-Europese landen zoals
Polen, Hongarije en Roemenië waar relatief 54,3 procent, 81,4 procent en 91,8 procent
van de boerenbedrijven kleiner zijn dan 10 hectare? Zo ja, is de Minister voornemens
dit standpunt in de Raad kenbaar te maken?
Antwoord
Er zal in de Raad geen discussie plaatsvinden over dit voorstel. In de Raad van 26 maart
jl. is hierover gesproken. Daarbij heb ik mijn zorgen geuit over de impact die de
voorstellen kunnen hebben op de groene doelen van het GLB, zeker bij het niet meer
controleren van bedrijven met een aanvraag kleiner dan 10 hectare. Ik heb de Commissie
daarom opgeroepen om de invloed van de wijzigingsvoorstellen op de groene doelen te
monitoren en daarover te rapporteren, zodat we hierover in gesprek blijven.
De leden van de NSC-fractie hebben vragen over de gevolgen van deze maatregel voor
de agrarisch ondernemers in Nederland. Deze leden zien dat veel kleine, vaak extensieve
boeren in Nederland juist wel veel grond hebben. Deze leden zien ook dat er grote
bedrijven met tonnen omzet, met name varkenshouderijen, minder dan 10 hectare hebben.
Heeft de Minister een inventarisatie van hoeveel Nederlandse bedrijven en welke type
bedrijven onder deze regel vallen? Zo ja, kan de Minister deze met de Kamer delen?
Antwoord
Met de maatregelen zijn bedrijven die het GLB aanvragen kleiner dan 10 hectare uitgesloten
van controles en sancties voor de conditionaliteiten van het GLB. Het gaat in Nederland
van de bedrijven die GLB aanvragen om circa 10.000 bedrijven, voornamelijk bedrijven
met graasdieren (circa 36%), akkerbouw (circa 23%) of tuinbouw (circa18%). Circa 11%
van de bedrijven betreft hokdierbedrijven. Daarnaast is er een beperkt aantal andere
bedrijfsvormen. De varkenshouderijen vallen net als de pluimveebedrijven onder de
hokdierbedrijven. Het gaat daarmee om een beperkte groep varkenshouderijen die onder
deze uitzondering valt. Varkenshouderijen hebben vaak een beperkte hoeveelheid subsidiabele
landbouwgrond. Deelname aan de basisinkomenspremie is daardoor minder interessant
voor deze bedrijven. Nederland kan als lidstaat wat betreft de GLB-conditionaliteiten
geen andere afweging maken. De bepaling in de Commissievoorstellen over de uitsluiting
van controles en sancties heeft na goedkeuring door het EP een directe werking voor
alle lidstaten en geldt voor alle bedrijven die aan het criterium voldoen. Bedrijfsgrootte
in termen van intensieve landbouw of omzet speelt daarbij geen rol. Een belangrijke
kanttekening bij deze uitzondering is wel dat het alleen gaat om de controles en sancties
voor de conditionaliteiten vanuit het GLB. Waar conditionaliteiten en/of voorwaarden
hun oorsprong hebben in andere nationale en Europese regels, kan er vanuit die regels
wel gecontroleerd worden bij bedrijven kleiner dan 10 hectare.
De leden van de NSC-fractie willen dat de maatregelen die Europa neemt om de regels
voor boeren te vereenvoudigen ook die boeren treft die dat het hardst nodig hebben.
Deze leden vragen de Minister om deze regeling zo vorm te geven dat deze ook de boeren
steunt die het in Nederland het hardst nodig hebben. Is het in de ogen van de Minister
daartoe behulpzaam om de grens van 10 hectare op te hogen? Ziet de Minister ook andere
mogelijkheden om kleine boeren te definiëren, bijvoorbeeld op basis van omzet- of
winstgrootte?
Antwoord
Nee, dat is niet mogelijk. De aanpassing heeft een directe werking en geldt voor alle
lidstaten. Afzien van de uitvoering of aanpassing van de voorwaarde is geen mogelijkheid.
De tekst van de verordening laat de lidstaten geen ruimte om hierin nog een eigen
afweging te maken.
De leden van de NSC-fractie vragen of er nog meer geld kan worden verschoven naar
de meer duurzame bedrijven. Wil de Minister in Europa bepleiten dat de basispremie
mag worden verlaagd ten gunste van eco-vergoedingen? Wil de Minister zich inzetten
zodat het geld meer bij de kleinere bedrijven terecht komten de hoogte van de maximale
vergoeding exponentieel verlagen?
Antwoord
Naar aanleiding van het succes van de ecoregeling in 2023 heb ik het GLB-Nationaal
Strategisch Plan aangepast zodat er vanaf 2024 meer budget van de basispremie naar
de ecoregeling geschoven kan worden in het geval dit nodig is. Wat betreft kleinere
bedrijven zie ik naast de bestaande herverdelingspremie in het huidige GLB geen mogelijkheden
om een hogere vergoeding te geven aan kleine bedrijven dan aan grotere bedrijven.
Wel kan Nederland voor de volgende GLB-periode (2028–2034) opnieuw een positie bepalen
ten aanzien van deze vraagstukken.
Op welke manieren denkt de Minister de omslachtige administratieve rompslomp te kunnen
verminderen?
Antwoord
Het verminderen van administratieve rompslomp heeft continue de aandacht van mijn
ministerie en de RVO. Hergebruik van gegevens en het optimaal benutten van moderne
technieken staan daarbij centraal.
Bodemberoerende visserij
De leden van de NSC-fractie lazen op 16 april jongstledenin de Volkskrant dat «beschermde
natuurgebieden in de Nederlandse kustwateren krijgen bijzonder veel te maken met sleepnetvisserij.
Het aantal visuren in Natura 2000-gebied is hier bijna net zo groot als in zes andere
Europese landen bij elkaar.» In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over de
bescherming van deze gebieden. Hierin is gezamenlijk besloten om 15 procent van de
natuurgebieden in 2030 te sluiten voor visserij. Deze leden staan hierachter. Geldt
dit ook voor de Minister?
Antwoord
In het Noordzee Akkoord (NZA) is inderdaad afgesproken om 15% van de Noordzee in 2030
te vrijwaren van bodemberoerende visserij. Al geruime tijd werkt het kabinet aan de
afspraken die zijn gemaakt in het NZA. Momenteel geldt in 5% van de beschermde gebieden
op zee maatregelen om bodemberoerende visserij te weren. Zoals in het NZA afgesproken,
werk ik nu aan het verhogen naar 13,7%. Het hiervoor noodzakelijke maatregelenpakket
hoop ik dit jaar bij de Commissie in te dienen. Daarnaast moet er nog 1,3% aanvullend
worden aangewezen om tot de 15% te komen. Momenteel wordt samen met de NZO partners
gewerkt aan het zoeken naar de resterende 1,3%. Ik hoop dat het NZO dit jaar met een
advies komt over de realisatie van deze 1,3%.
Kan de Minister aangeven wat er momenteel wordt gedaan aan bescherming van de gebieden
die gesloten zouden moeten zijn voor bodemberoerendevisserij?
Antwoord
Momenteel is 5% van de Nederlandse Noordzee gevrijwaard van bodemberoerende visserij.
Om te voorkomen dat hier alsnog wordt gevist en hierop toezicht te kunnen houden geldt
een aantal verplichtingen, zoals dat de minimale vaarsnelheid van vissersvaartuigen
bij doorvaart door deze gebieden zes knopen moet zijn en alle netten opgeborgen moeten
zijn. Daarnaast is het verplicht om de VMS-pingfrequentie te verhogen naar eens per
tien minuten, in plaats van eens per dertig minuten. Al deze verplichtingen zijn in
werking getreden op 8 maart 2023 en opgenomen in de gedelegeerde handeling van de
Commissie waarover ik u eerder heb geïnformeerd. Deze verplichtingen zijn van belang
om toezicht en handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te
kunnen laten plaatsvinden.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, loopt voor andere gebieden de
procedure om te komen tot dergelijke beschermingsmaatregelen nog.
Heeft de kustwacht inmiddels deze gebieden op de radar gemarkeerd?
Antwoord
De gebieden waar bovenstaand verbod en verplichtingen gelden staan bij de kustwacht
op de radar.
Hoe wordt een overtreding op dit moment afgehandeld?
Antwoord
De NVWA is belast met de uitvoering, het toezicht en de handhaving. Regulier toezicht
op visserijactiviteiten in de beschermde gebieden wordt uitgevoerd volgens het jaarplan
van de NVWA. Via VMS (Vessel Monitoring System) en AIS (Automatic Identification System),
zee-inspecties en inspecties vanuit de lucht wordt gecontroleerd of verboden visserijactiviteit
in de betreffende gebieden plaatsvindt. Indien er een overtreding wettig en overtuigend
kan worden aangetoond, treedt de NVWA handhavend op.
Indien een vissersvaartuig bijvoorbeeld een beheerzone in vaart, wordt dit gesignaleerd
middels VMS door medewerkers van het Fishery Monitoring Centre (FMC), zijnde het Visserijcontrolecentrum
(VCC) te Echt en/of in afstemming met de Handhavingsdesk (HHD) van de Kustwacht.
Om de toezichthoudende taak van de NVWA vorm te geven werkt de NVWA samen met de Kustwacht.
Dit wil zeggen dat de Kustwacht dient als «platform» voor de NVWA om te kunnen handhaven
op de Noordzee. De NVWA plant met de Kustwacht de inzet van haar vaartuigen en vliegend
materieel om visserijcontroles op zee te realiseren.
Zijn er voldoende middelen voor beschikbaar?
Antwoord
Met de inzet van middelen van de Kustwacht en de NVWA kan op een voldoende efficiënte
manier toezicht gehouden worden in Natura2000-gebieden.
Garnalenvisserij
De leden van de NSC-fractie hebben notie genomen van de berichtgeving van Albert Heijn
dat ze stoppen met de import van garnalen waarvan ogen worden afgeknipt. Dit soort
ondiervriendelijke praktijken zien deze leden vaak bij de import van voedsel. Dit
terwijl wij hier in de Noordzee heerlijke en voedzame garnalen hebben voor eigen consumptie.
Deelt de Minister de mening dat lokale productie en consumptie van garnalen de voorkeur
zou moeten hebben? Wat kan de Minister doen om dit te bevorderen?
Antwoord
Het advies van het Voedingscentrum is om één keer per week vis te eten. Ik vind het
belangrijk dat we meer vis van dichtbij gaan eten en wat mij betreft vooral vis, schaal-
en schelpdieren die gevangen worden in Nederlandse en ons omringende wateren. Niet
alle soorten zijn even duurzaam en het is belangrijk dat de winning van deze mariene
eiwitten plaatsvindt binnen de ecologische draagkracht. Daarom zet ik mij in om de
winningsmethoden waar nodig verder te verduurzamen. Voorts wil ik in kaart laten brengen
wat de voetafdruk van mariene eiwitten is om voedsel van land en zee beter te kunnen
vergelijken.
Over wat er nodig is om meer vis uit de wateren in onze regio te consumeren ga ik
in gesprek met de sector, want daar ligt een belangrijke rol voor hen. Waar nodig
en passend kunnen we daarbij als overheid ondersteunen. Dat is onderdeel van de uitvoeringsagenda
van de Visie voedsel uit zee, waarvan ik heb aangegeven dat dit aan het nieuwe kabinet
is.
De leden van de NSC-fractie zien de problemen in de garnalenvisserij. Deze sector
heeft het echt heel zwaar, naast hoge brandstofprijzen, een lage garnalenvangst hebben
de vissers ook nog te maken met stikstofnormen. Deze leden vragen de Minister om de
katalysator voor vissersschepen te normeren. Elke dieselmotor moet er een hebben.
Deze regel is nu uitgesteld tot 31 december 2024. Is de Minister van plan deze hierna
wel te verplichten? Komt er dan ook een subsidiemogelijkheid voor alle garnalenvissers
die om willen schakelen?
Antwoord
Er komt inderdaad veel op de garnalensector af. Een groot deel van de garnalenvissers
heeft reeds een katalysator aangeschaft om de stikstofuitstoot te verminderen en heeft
daar ook subsidie voor ontvangen. Overigens kan een visser er ook voor kiezen geen
katalysator aan te schaffen, dit is geen verplichting. Dit kan wel gevolgen hebben
voor de tijd die hij op zee mag doorbrengen, doordat hij meer stikstof uitstoot.
Ik bezie de mogelijkheid om deze subsidieregeling nogmaals open te stellen voor de
garnalenvissers die hier nog geen gebruik van hebben gemaakt.
De leden van de NSC-fractie lezen dat er in sommige gebieden urennormeringen bestaan
voor het vissen op garnalen. De garnalenvisserij op het Wad en de Noordzeekust moet
krimpen om de onderwaternatuur te laten herstellen, is een van de adviezen uit de
evaluatie van het natuurbeheer in beide Natura 2000 gebieden in opdracht van Rijkswaterstaat.
Deze leden vernemen graag wat de Minister hier van vindt.
Antwoord
In de voorgaande natuurvergunning is de garnalensector gelimiteerd tot een specifiek
aantal «ecologische visuren» per Natura 2000-gebied. In de nu voorliggende nieuwe
vergunningaanvragen heeft de sector zelf een specifiek maximaal aantal ecologische
visuren per Natura 2000-gebied aangevraagd. In de nieuwe vergunning zal een individuele
garnalenvisser daarnaast (in verband met de stikstofeisen) te maken krijgen met een
specifiek aantal toelaatbare vis- en vaaruren per deelgebied in deze Natura2000-gebieden.
Ook werk ik aan een Toekomstvisie voor de garnalensector, met als uitgangspunt een
kleinere en duurzame vloot. Daarbij betrek ik ook de evaluaties van de Natura 2000-beheerplannen,
waaronder de adviezen over het aantal visuren. Ik werk daarnaast aan een vrijwillige
saneringsregeling voor de garnalenvissers.
De leden van de NSC-fractie zijn van mening dat het soms beter is in een heel gebied
niet bodemberoerend te vissen en in een ander wat flexibeler te zijn qua visuren.
Deelt de Minister de mening dat kwetsbare gebieden, zoals de Waddenzee en een deel
van de Voordelta, nu meer ontzien moeten worden van bodemberoerende visserij? Dat
wil zeggen gesloten voor garnalenvisserij en dat het dan wenselijk is om een ander
gebied juist meer open te stellen om de garnalenvissers de ruimte te geven? Hoe kijkt
de Minister aan tegen het sluiten van de Visserij In Beschermde Gebieden (VIBEG)-zone
twee?
Antwoord
In het kader van de Natuurcompensatie Voordelta is naar verwachting sprake van een
gedeeltelijke sluiting van de Voordelta om dit gebied zo te ontzien van bodemberoerende
visserij. Dit is een juridische verplichting als gevolg van de aanleg van de Tweede
Maasvlakte waarbij natuurcompensatie moest plaatsvinden. Ik werk samen met de betrokken
partijen aan een toekomstvisie voor de garnalensector, met als uitgangspunt een kleinere
en duurzame vloot. WECR heeft hiervoor een aantalscenario’s bekeken, waaronder het
ontzien van kwetsbare gebieden en het aantal visuren. Daarnaast werk ik aan een vrijwillige
saneringsregeling voor de garnalenvisserij om de visserijdruk te verminderen en een
toekomstperspectief te bieden aan de overblijvende vissers. Een goede onderbouwing
van noodzaak van te treffen maatregelen is daarbij belangrijk.
Ik ben niet voornemens om de VIBEG-zone twee gebieden te sluiten voor de garnalenvissers.
Ik betrek deze vraag wel bij het traject van de Toekomstvisie garnalen en bij het
Beleidskader Natuur Waddenzee, waarbij specifiek wordt gewerkt aan de opgaven om de
impact van gebruik, waaronder visserij, op de Waddenzee natuur te verminderen.
Quotum op Pijlinktvis
De leden van de NSC-fractie lezen «Met liefst 56,5 ton noteerde IJmuiden vrijdag 2 februari
de grootste aanvoer in 2024 tot nu toe. Gelet op het grote aantal schepen dat momenteel
achter pijlinktvis aanzit, kan dit record nog weleens worden verbroken.» Veel van
deze inktvis vindt zijn weg naar de Spaanse markt. Deze leden maken zich zorgen over
het gebrek aan beleid rondom de vangst van deze nieuwe soort. Voor de bestaande soorten
zijn er goede regels en quota, maar de pijlinktvis valt daar nog niet onder. Is de
Minister van plan om ook voor deze nieuwe soort met zijn Brusselse collega’s een quotum
in te voeren? Zo ja, kan de Minister dit op korte termijn bewerkstelligen, zodat overbevissing
wordt voorkomen en we nog generaties van deze culinaire aanwinst kunnen genieten?
Wat is het standpunt van andere lidstaten hierover?
Antwoord
Er is op dit moment inderdaad geen quotum voor inktvis in Europese wateren, waardoor
het gaat om een niet-gequoteerde soort. Momenteel is een toename van de aanvoer van
inktvis zichtbaar. Ten algemene worden bestandsmaatregelen altijd ontwikkeld op basis
van wetenschappelijk advies. De wetenschappelijke basis om inktvis en andere niet-gequoteerde
soorten duurzaam te beheren is nu nog niet volledig of ontbreekt. Het is aan de Commissie
en lidstaten om samen tot goede beheersmaatregelen te komen. Dit kan breder zijn dan
enkel het bepalen van vangstquota.
In de Visie voedsel uit zee en grote wateren geef ik daarom aan dat het ook voor niet-gequoteerde
soorten, waar de inktvis onder valt, nodig is om te werken aan een wetenschappelijke
basis om te kunnen besluiten over duurzaam bestandsbeheer voor deze soorten.
Schaal- en schelpdierensector
De leden van de NSC-fractie constateren dat schaal- en schelpdieren in Nederland een
duurzaam en gezond onderdeel vormen van het voedingspatroon. Deze mariene eiwitten
zijn een belangrijk onderdeel van de eiwittransitie. Deze leden zijn blij te zien
dat deze sector een goede plek krijgt in de visie «Voedsel uit zee» en dat mariene
eiwit hierin is opgenomen als ruimtelijk nationaal belang. Deze leden vragen de Minister
in dat kader om vooruit te denken en te investeren in ontwikkelingskansen van de sector.
Deze leden vragen de Minister om samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
(I&W) te kijken naar het aanwijzen van een stuk kustzone of stukken kustzone gericht
op natuurinclusieve schelpdierkweek, in overleg met de sector, en bij vergunningen
looptijden te hanteren waarbij acht wordt geslagen op de terugverdientijd zodat hier
een redelijk verdienmodel tegenover staat.
Antwoord
Aquacultuur in het algemeen en schelpdierkweek in het bijzonder levert een gezond
en duurzaam alternatief voor veel andere dierlijke eiwitten. Ruimte voor voedselwinning
op zee is een van de drie prioriteiten van de onlangs gepubliceerde Visie voedsel
uit zee en grote wateren. Het is dringen op de Noordzee door de realisatie van nieuwe
windparken, ruimte voor natuurherstel en toenemende scheepvaartbewegingen. Echter,
ook de voedselwinning verdient in mijn ogen een plek. Ik wil dit onder meer faciliteren
door mogelijkheden te onderzoeken voor schelpdierkweek in de kustzone. In afstemming
met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zijn hiertoe inmiddels ontheffingen
en vergunningen verleend, waardoor een praktijkproef om mosselen te kweken in de waterkolom
van de Zeeuwse Voordelta in september 2023 is gestart. De komende jaren zal in deze
pilot worden onderzocht of het technisch en financieel-economisch haalbaar is om natuur-inclusieve
mosselen te kweken in de dynamische omgeving van de Voordelta. De verwachting is dat
de resultaten van deze pilot over twee á drie jaar bekend zullen zijn. Mede afhankelijk
hiervan zal in afstemming met de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Natuur
en Stikstof in 2025/2026 worden bezien of deze proef een vervolg kan krijgen. Ook
medegebruik van windparken op de Noordzee creëert nieuwe mogelijkheden voor voedselwinning
met zowel schelpdierkweek als passieve visserij. Er lopen op dit moment dus verschillende
onderzoeken en pilots naar passieve visserij en aquacultuur als vormen van medegebruik.
Op basis van het onlangs geactualiseerde schelpdierbeleid zullen mogelijkheden worden
geboden voor nieuwe ontwikkelingen en activiteiten, waaronder schelpdierkweek in de
Noordzee, waarbij een reële terugverdientijd in de afweging zal worden meegenomen.
Ontmanteling van windpark en herbestemming voor voedselproductie en biodiversiteit
De leden van de NSC-fractie zijn op de hoogte van de geplande ontmanteling van Offshore
Windpark Egmond aan Zee (OWEZ) en windpark Amalia in respectievelijk 2027 en 2028.
Dit betekent dat de grote turbines én de blokken cement waar deze op staan gefundeerd
worden verwijderd. Echter is over de afgelopen 15 jaar veel natuur ontstaan rondom
deze blokken. De fundering van het windpark biedt daarnaast veel andere mogelijkheden.
Deze leden vragen de Minister daarom om op een andere manier te ontmantellen en het
belang van de natuur voorop te stellen en juist zoveel mogelijk van de stukken hardsubstraat,
zoals de fundering en palen, te laten staan.
Antwoord
Deze windparken hebben een vergunning op grond van de Waterwet (thans Omgevingswet),
die een opruimplicht kent. Een aantal windparken, waaronder OWEZ, bevindt zich in
de reserveringszone voor zandwinning en zal na afloop van de vergunningstermijn weer
beschikbaar moeten worden gesteld voor dit nationale belang. De ontmanteling van installaties
op zee is verplicht gesteld binnen de OSPAR Decision 98/3 en zorgt ervoor dat de ruimte
weer beschikbaar komt voor andere belangen, zoals zandwinning. Nationaal en internationaal
speelt de vraag of windparken wel volledig afgebroken moeten worden wanneer waardevolle
natuur zich heeft ontwikkeld. OSPAR richt zich de komende jaren op de mate waarin
bestaande kaders die ontwikkeld zijn voor de ontmanteling van olie- en gasplatforms
ook toepasbaar zijn voor windparken. Hierover zal ook een Nederlands standpunt ontwikkeld
worden.
In het buitenland zijn goede ervaringen opgedaan met het project van «rigs to reef».
Zo blijft de biodiversiteit behouden, kan het bodemleven voortleven, is er mogelijkheid
voor voedselproductie (zeewier, mosselen, krabben), kunnen vissersfamilies daar hun
brood mee verdienen en scheelt het vele kosten voor de eigenaren van de windparken.
Dat is een win-win-win-winsituatie. De leden van de NSC-fractie vragen de Minister
om, samen met de Ministers van I&W en Economische Zaken en Klimaat (EZK) ruimte te
maken voor pilots voor een nieuwe bestemming voor windmolens. Zou de Minister hier
een voorstel voor willen doen?
Antwoord
Deze optie wordt onderzocht in het kader van de in mijn antwoord op de vorige vraag
genoemde verkenning op het beleid van afbraak van windparken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 29 april 2024 te Luxemburg. Deze leden
hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben te beginnen met vragen over een artikel van Follow
the Money (21 maart 2024, «Nederland steunt Russische oorlogseconomie met toegenomen
export van landbouwmachines en diervaccins» (https://www.ftm.nl/artikelen/nederlandse-agrobedrijven-helpen-russische…). Recent is er Europees een beslissing genomen om de import van Oekraïense producten
naar Europese landen aan banden te leggen om zo onze boeren te beschermen. Dit is
een harde klap voor een land in oorlog, waarvan de waarde van agrarische producten
al enorm is afgenomen sinds het begin van de oorlog. Tegelijkertijd heeft Rusland
een export van landbouwproducten ter waarde van 23.5 miljard euro, wat volgens Dmitri
Medvedev het «stille wapen» is om ander landen afhankelijk te maken van Rusland. Volgens
het artikel is deze strategie mede mogelijk gemaakt door de export van Nederlandse
innovaties naar Rusland. Nederland wordt zelfs de hofleverancier genoemd. Kan de Minister
reflecteren op deze berichtgeving?
De leden van de D66-fractie constateren dat in het artikel belanghebbenden worden
beschreven die aangeven dat andere Europese lidstaten hun kans zouden grijpen om dat
gat te vullen, als Nederland deze kennis en innovatie niet naar Rusland zou brengen.
Deze leden zijn van mening dat Nederland en Europa, Oekraïne onvoorwaardelijk zou
moeten steunen. Deze leden zetten dus vraagtekens bij de keuze om de import van Oekraïense
landbouwproducten strenger te reguleren ten behoeve van het verdienmodel van de Europese
boer. Dat laat onverlet dat deze leden zich bewust zijn van het aangetaste concurrentievermogen
van deze boeren. Deze leden zijn van mening dat alternatieve maatregelen hadden moeten
worden genomen om onze boeren tegemoet te komen. Er is hier een andere keuze gemaakt.
Dat maakt het des te schrijnender dat Nederland parallel daaraan als land en de EU
de oorlogseconomie van de agressor in dit conflict steunen. Hoe is het te verklaren
dat de EU achter Oekraïne zegt te staan en tegelijkertijd deze export toelaat? Heeft
de EC actie ondernomen om hier verandering in te brengen? Kan de Minister toelichten
wat hij en het kabinet doen om te voorkomen dat Nederland doorgaat met het steunen
van de Russische economie, wat inspanningen op andere vlakken tenietdoen?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Nederlandse landbouw ook sierbloemen
naar Rusland exporteert en dat dit bijna een kwart van de landbouwproducten vormt
die Nederland naar Rusland stuurt volgens het artikel. Deze leden zijn van mening
dat het een zeer vreemde gang van zaken is dat we planten die, met de huidige productiewijze,
schadelijk zijn voor de Nederlandse bodem, natuur en volksgezondheid exporteren naar
een vijandige staat. Kan de Minister hier een reflectie op geven met een overzicht
van alle landbouwproducten die Nederland naar Rusland exporteert?
Tevens zien deze leden dat er een exportverbod zit op verschillende producten uit
de sierteelt. Kan de Minister toelichten waarom er is gedifferentieerd tussen sierteeltproducten?
Kan de Minister tevens toelichten of er Nederlandse bedrijven zijn die hulp krijgen,
dan wel hulp hebben gehad, van de overheid bij de handel met Rusland?
Antwoord
Over de inzet van het kabinet ten aanzien van de autonome tariefmaatregelen is uw
Kamer op 1 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 36 045, nr. 178). Nederland steunt de verlenging van deze maatregelen. Besluitvorming binnen de EU
is op het moment van schrijven nog niet afgerond. De Ministers van BZ en voor BHOS
doen u ook binnenkort de beantwoording van de Kamervragen van het lid Boswijk (CDA)
van 27 maart 2024 (Kenmerk 2024Z05210) over het genoemde artikel toekomen.
Voor een overzicht van de handel tussen Nederland en Rusland en Oekraine verwijs ik
uw Kamer naar het jaarlijkse rapport «de Nederlandse agrarische sector in internationaal
verband, editie 2024» gepubliceerd door Wageningen Economic Research in samenwerking
met het Centraal Bureau voor de Statistiek in opdracht van het Ministerie van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit. Het rapport is op 4 maart jl. aan uw Kamer verzonden (bijlage
bij Kamerstuk 30 252, nr. 153).
Sinds het vijfde sanctiepakket (van medio 2022) van de EU is de export van onder andere
(bloem)bollen, knollen, rozen, rododendrons en azalea’s op de lijst gezet van verboden
goederen die in het bijzonder zouden kunnen bijdragen tot de versterking van de industriële
capaciteit van Rusland. Sancties van de EU en andere landen zijn erop gericht om de
Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Mede onder
aanvoering van Nederland, zijn er inmiddels dertien sanctiepakketten aangenomen door
de EU. Nederland zet zoals bekend in op aanvullende sanctiemaatregelen en strikte
implementatie van de bestaande verboden.
Ten aanzien van Rusland geldt dat Nederland vanwege de Russische aanvalsoorlog tegen
Oekraïne de handels- en investeringsbevordering zoals bekend heeft beëindigd en dat
handelsbevorderende regelingen op Rusland zijn gesloten. Voor vragen van Nederlandse
ondernemers over EU-sancties is het Sanctieloket Rusland bij de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland (RVO) opgericht.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister uitgebreider te reflecteren op eerdere
vragen die zijn gesteld over het feit dat er sierteeltgewassen op de lijst rustgewassen
staan. Deelt de Minister de mening dat de lijst rustgewassen in lijn zou moeten zijn
met de doelen geformuleerd in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)? Dragen
deze gewassen bij aan de bodemkwaliteit? In welke mate heeft de rol van bodemvitaliteit
een rol gespeeld bij het kiezen van deze gewassen?
Antwoord
De lijst met rustgewassen is opgesteld ter implementatie van de maatregel «gewasrotatie
met rustgewassen» uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtrlijn. De maatregelen in het
7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn hebben tot doel de uit- en afspoeling van nutriënten
naar grond- en oppervlaktewater terug te dringen en zo te voldoen aan de bepalingen
uit de Nitraatrichtlijn en bij te dragen aan de doelen met betrekking tot nitraten
in grond- en oppervlaktewater uit de Kaderrichtlijn Water.
Het telen van rustgewassen draagt ook bij aan het verbeteren van bodemkwaliteit. Een
positief effect op bodemkwaliteit was, naast een beperkte gevoeligheid voor de uitspoeling
van stikstof naar het grond- en oppervlaktewater, een voorwaarde voor gewassen om
op de lijst met rustgewassen te worden opgenomen. Zo wordt met de maatregel «gewasrotatie
met rustgewassen» bijgedragen aan onder andere bodemvruchtbaarheid, waterbergend vermogen,
biodiversiteit en koolstofvastlegging. Omdat rooigewassen minder bijdragen aan het
verbeteren van de bodemkwaliteit, zijn deze uitgesloten van de lijst met rustgewassen.
De basis hiervoor ligt in het programma Slim Landgebruik. De criteria voor de lijst
met rustgewassen zijn uitgebreid toegelicht in de toelichting bij de inwerkingtreding
van de maatregel.4
De teelt van het eerste jaar van sierteeltgewassen staat (met uitzondering van de
tulp) op de lijst met rustgewassen die is opgesteld in het kader van de maatregelen
gewasrotatie uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. In het eerste jaar van de
teelt van de siergewassen voldoet de teelt van deze gewassen aan de criteria die hiervoor
in het kader van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn gesteld. In het eerste
jaar van deze teelt is de nitraatuitspoeling laag en wordt de grond niet bewerkt.
Daarom is ook alleen het eerste jaar van deze teelt opgenomen op de lijst met rustgewassen.
Met de maatregel «gewasrotatie met rustgewassen» wordt bijgedragen aan een aantal
doelen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), te weten het verminderen
van de uitspoeling van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewater en de verbetering
van de bodemkwaliteit. Of ook wordt bijgedragen aan andere NPLG-doelen, waaronder
de doelen voor de chemische waterkwaliteit en biodiversiteit, verschilt per rustgewas
en hangt ook af van andere factoren, waaronder de gebruikte landbouwpraktijk.
Met het 8e Actieprogramma dat eind 2025 moet worden vastgesteld, is er opnieuw een
moment om te bepalen welke maatregelen nodig zijn voor het behalen van de doelen van
de Nitraatrichtlijn, welke andere doelen bij de afweging worden betrokken en of de
lijst met rustgewassen moet en kan worden bijgesteld.
Hoe kijkt de Minister naar het rapport van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur
(Rli) waarin wordt beschreven dat het telen van bollen grotere effecten heeft op de
bodem dan andere gewassen (Agraaf, 29 juni 2020, «Bloembollenteelt heeft grote effecten
op bodem» (https://www.agraaf.nl/artikel/256116-bloembollenteelt-heeft-grote-effec…)? Deelt de Minister de mening dat het een reëel risico is dat bloembollen leiden
tot meer normoverschrijdingen in het water (De Bestrijdingsmiddelenatlas, «Geselecteerde
ingang: Normoverschrijdingen» (https://www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl/atlas/10/19)?
Antwoord
Van de teelt van bloembollen is bekend dat het minder gunstige effecten heeft op de
bodemkwaliteit dan andere gewassen. Verder worden bij de teelt van bloembollen meer
gewasbeschermingsmiddelen gebruikt dan bij andere teelten. Het risico op emissies
naar het milieu wordt daarmee groter en ook het risico op meer normoverschrijdingen
in onder meer grond- en oppervlaktewater als het landbouwperceel grenst aan een watergang.5 Dit betekent dat de sierteeltsector een grotere opgave heeft om binnen de randvoorwaarden
van duurzaam bodembeheer en het doelbereik van de Kaderrichtlijn Water te kunnen blijven
produceren.
Via het Nationaal Programma Landbouwbodems en het Uitvoeringsprogramma Gewasbescherming
2030 draagt de overheid bij aan duurzaam bodembeheer (fysisch, chemisch en biologisch),
weerbare teelten en het terugdringen van emissies naar het milieu.
Hoe kijkt de Minister aan tegen de toenemende onrust omtrent het telen van bloembollen
(NOS, 18 april 2024, «Omwonenden spannen rechtszaak aan tegen lelieteler in Limburg»
(https://nos.nl/artikel/2517263-omwonenden-spannen-rechtszaak-aan-tegen-…)? Is het in dat kader uit te leggen dat deze gewassen op de lijst met rustgewassen
staan?
Antwoord
Ik begrijp de zorgen rondom de mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Ik heb daarom het RIVM opdracht gegeven om een achtjarig wetenschappelijk onderzoek
uit te voeren naar het verband tussen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen
en verschillende ziektebeelden bij omwonenden en agrarische ondernemers (Kamerstuk
27 858, nr. 644). Verder ben ik bekend met de situatie in Limburg, waarin inwoners van Sevenum een
rechtszaak hebben aangespannen tegen een lelieteler. Ik heb vernomen dat de rechter
in Roermond over drie weken uitspraak doet in het kort geding. Ik wacht deze uitspraak
af, voordat ik me verder over deze situatie uitlaat.
In reactie op een van uw vorige vragen heb ik aangegeven op basis van welke criteria
de lijst met rustgewassen tot stand is gekomen. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
is geen criterium geweest bij het opstellen van de lijst met rustgewassen in het kader
van het mestbeleid. Met het 8e Actieprogramma dat eind 2025 moet worden vastgesteld
is er opnieuw een moment om te bepalen welke maatregelen nodig zijn voor het behalen
van de doelen van de Nitraatrichtlijn en of de lijst met rustgewassen moet en kan
worden bijgesteld.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben de stukken met betrekking tot het schriftelijk
overleg over de Landbouw- en Visserijraad op 29 april 2024 met veel interesse gelezen.
De leden van de BBB-fractie zijn verheugd om te lezen dat de EC stappen zet om de
GLB regels aan te passen. Ook zijn de leden verheugd om te lezen dat de EC op korte
termijn de administratieve lasten en regeldruk in de landbouwsector wil verlagen.
De leden van de BBB-fractie vragen de Minister of hij op de hoogte is van het bericht
van het bestuur van Waterschap Brabantse Delta omtrent een goedgekeurd voorstel waarin
het zijn sloten ter beschikking stelt voor de GLB aangifte van aanliggende telers.
Deze leden horen graag de mening van de Minister over het recent goedgekeurde voorstel
van het Waterschap Brabantse Delta. Ziet de Minister mogelijkheden om dit initiatief
te bevorderen in andere waterschappen, gezien de potentiële voordelen voor landbouwverduurzaming?
Antwoord
Onder voorwaarden kunnen agrariërs landschapselementen meenemen in hun aanvraag. Dit
geldt ook voor landschapselementen van derden, als daar de correcte toestemming voor
is gegeven. Het is aan de agrariër en de eigenaar van de desbetreffende percelen om
hier duidelijke afspraken over te maken. Het is derhalve aan de waterschappen om hier
een afweging in te maken.
De leden van de BBB-fractie hebben een vraag over de uitvoering van de motie van de
leden Van der Plas en Pierik (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 83) over het streven naar een herziening van het Europese beleid om ruimte te bieden
voor de pulsvisserij. De Minister schrijft dat Nederland het opheffen van het pulsverbod
als prioriteit heeft aangedragen in de raad. Deze leden zouden van de Minister graag
nog duidelijkheid krijgen over de reactie van de verschillende lidstaten op de vraag
van Nederland. Aansluitend daarbij zouden deze leden graag van de Minister een inschatting
krijgen van de kans van slagen van de oproep van Nederland. Als de Minister de kans
op het opheffen van het pulsverbod naar aanleiding van de oproep van Nederland nog
altijd klein acht, horen deze leden bovendien graag wat eventuele vervolgstappen van
de Minister zullen zijn.
Antwoord
Tijdens de informele Visserijraad van 24 en 25 maart jl., waar lidstaten gevraagd
is om prioriteiten voor de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB)
aan te dragen, heeft Nederland het opheffen van het pulsverbod als één van de prioriteiten
benoemd. Hiermee is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Van der
Plas en Pierik over het streven naar een herziening van het Europees beleid om ruimte
te bieden voor pulsvisserij (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 83). Het Nederlandse standpunt op pulsvisserij is bekend bij andere lidstaten en de
Commissie en hier is tijdens de informele Visserijraad dan ook niet op gereageerd
door andere partijen. Het draagvlak voor pulsvisserij blijft onverminderd klein en
ik acht de kans van slagen van deze oproep dan ook niet groot. Mogelijk geven de Europese
verkiezingen aanleiding tot verschuivingen in het draagvlak, maar ook die kans acht
ik niet groot. Ik volg de ontwikkelingen op dit punt nauwgezet.
De leden van de BBB-fractie hebben wat betreft de visie «voedsel uit zee en grote
wateren» ook nog een aantal vragen. De leden van de BBB-fractie constateren dat de
Nederlandse visserijvloot vrijwel geheel uit schepen bestaat die in bezit zijn van
de opvarende bemanning: kleine gezinsbedrijven die voorzien in hun eigen onderhoud,
terwijl zij Nederland voorzien van belangrijk, gezond en duurzaam voedsel. Dat zijn
twee belangrijke redenen om deze sector te steunen en stimuleren: Nederland is trots
op haar traditionele gezinsbedrijven en het is belangrijk om de Nederlandse bevolking
te blijven voorzien van deze belangrijke voedselbron.
De leden van de BBB-fractie constateren dat uit de visie «voedsel uit zee en grote
wateren» desondanks blijkt dat het ondernemerschap van vissers nog steeds meer en
meer wordt bedreigd door de bouw van windmolens op zee. In de visie wordt geschreven
dat wordt onderzocht hoe de visserij in windmolenparken mogelijk kan worden gemaakt.
Heeft de Minister al meer concrete plannen of voorstellen, die ook door de sector
worden onderschreven als een mogelijke oplossing? In hoeverre wordt de visserijsector
betrokken bij het bedenken en ontwikkelen van plannen en voorstellen om de visserij
in windmolenparken mogelijk te maken?
Antwoord
In de visie staat het belang van voedselwinning uit zee centraal. Als het gaat om
visserij in windparken, maak ik onderscheid tussen visserij met passieve en actieve
technieken. Op dit moment is passieve visserij toegestaan als vorm van medegebruik
in windparken. Actieve visserij valt niet onder de toegestane vormen van visserij.
Vorig jaar zijn in opdracht van mijn ministerie in windenergiegebied Borssele vier
verschillende visserijtechnieken getest: handlijn, jiggen, korven en staandwant. Dit
jaar worden er aanvullende testen uitgevoerd met staandwant. Deze testen worden geleid
door Wageningen Marine Research die hiervoor een focusgroep van beroepsmatige passieve
vissers heeft opgezet. Deze vissers hebben sterk bijgedragen aan het selecteren van
de te testen tuigen en zijn ook ingezet voor het uitvoeren van de testen. Daarnaast
is in opdracht van mijn ministerie onlangs een bijeenkomst georganiseerd waarin innovatieve
vissers en windparkexploitanten ideeën hebben verkend als het gaat om wat er nog meer
mogelijk zou zijn op het gebied van passieve visserij en aquacultuur binnen windparken.
Gaat het om de mogelijkheden voor actieve visserij in windparken, dan ben ik recent
gestart met het onderzoeken onder welke voorwaarden dit kan en haalbaar is, passend
binnen de ecologische draagkracht van de Noordzee. Uiteraard worden de vissers en
andere relevante sectoren hierbij betrokken. Om het belang van visserij steviger en
beter gemotiveerd mee te kunnen wegen bij de ruimtelijke planning, gaat de overheid
het belang beter onderbouwen en vastleggen in beleid. Dan kijken we bijvoorbeeld naar
de bijdrage van visgronden aan de totale voedselproductie uit zee, naar de rol die
het gebied speelt bij de duurzame voedselwinning, naar de rol die het gebied speelt
voor de instandhouding van een robuuste sector en de impact op de keten en gemeenschappen.
De leden van de BBB-fractie horen daarnaast graag van de Minister of er maatregelen
mogelijk zijn om de bouw van windmolenparken te voorkomen of aan te passen, als met
de bouw de visserijsector nog verder zou worden ingedamd?
Antwoord
De bouw van windparken op zee is belangrijk om Nederland onafhankelijke, duurzame
energie te leveren. Het kabinet heeft daarvoor met het Programma Noordzee 2022–2027
ruimte voor windenergiegebieden aangewezen. Daarbij is met een maatschappelijke kosten-batenanalyse
een afweging gemaakt van alle belangen op zee, ook die van visserij. Een aantal eerder
aangewezen, maar nog niet benutte windenergiegebieden is toen niet herbevestigd, onder
andere vanwege visserijbelangen.
Volgend op het aanwijzen van de windenergiegebieden heeft de Minister voor Klimaat
en Energie een plan voor de ontwikkeling van deze gebieden aan uw Kamer aangeboden:
de aanvullende routekaart windenergie op zee (Kamerstuk 33 561, nr. 53). Het doel hiervan is om rond 2030 circa 21 gigawatt productiecapaciteit op zee te
realiseren. De windgebieden voor deze 21 gigawatt zijn in het Programma Noordzee vastgelegd.
Een deel van de vergunningen voor deze windparken is al via kavelbesluiten en tenders
verleend. De Minister voor Klimaat en Energie heeft in het verlengde aan TenneT opdracht
gegeven de netaansluitingen voor al deze windenergiegebieden aan te leggen. Tennet
is daarvoor, in opdracht van het kabinet, reeds verplichtingen aangegaan, gezien de
doorlooptijd van 8–10 jaar voor deze projecten. Indien deze infrastructuur niet wordt
benut, zal de Staat als opdrachtgever en aandeelhouder van TenneT verantwoordelijk
zijn voor deze rekening.
Sectoren hebben inspraak in de voorbereiding van de windparken via bijvoorbeeld het
Noordzeeoverleg en via zienswijzen op de kavelbesluiten. Om het belang van visserij
steviger en beter gemotiveerd mee te kunnen wegen bij de ruimtelijke planning, gaat
de overheid het belang beter onderbouwen en vastleggen in beleid. Dan kijken we bijvoorbeeld
naar de bijdrage van visgronden aan de totale voedselproductie uit zee, naar de rol
die het gebied speelt bij de duurzame voedselwinning, naar de rol die het gebied speelt
voor de instandhouding van een robuuste sector en de impact op de keten en gemeenschappen.
Voorts lopen er praktijkproeven en onderzoeken voor passieve visserij en worden de
mogelijkheden voor actieve visserij onderzocht (zie ook het antwoord op de vorige
vraag).
De leden van de BBB-fractie hebben tot slot een aantal vragen met betrekking tot de
berichtgeving dat de Minister dit jaar geen vrijstelling heeft verleend voor de middelen
Tracer en Exirel. Deze middelen zijn essentieel voor de kersenteelt in Nederland voor
de bestrijding van de suzuki-fruitvlieg. Is de Minister bekend met het feit dat deze
middelen wel zijn toegestaan in onder andere buurlanden België en Duitsland? Deelt
de Minister de mening dat het niet verlenen van een vrijstelling resulteert in een
ongelijk speelveld voor de Nederlandse kersentelers?
Kan de Minister aangeven welke stappen er op korte termijn worden genomen om de kersentelers
te ondersteunen en ervoor te zorgen dat de Nederlandse kersenteelt niet ten onder
gaat aan de suzuki-fruitvlieg?
Is de Minister bereid om op de Landbouw- en Visserijraad op 29 april 2024 in gesprek
te gaan met de Belgische en Duitse collega-ministers om te luisteren naar de argumenten
voor het toestaan van deze middelen, om vervolgens het niet toestaan van deze middelen
in Nederland te heroverwegen?
Antwoord
Ik werk op een ordentelijke wijze samen met betrokken partners en instanties, op basis
van de meest actuele inzichten en informatie, aan besluitvorming over deze vrijstellingen
op korte termijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Landbouw- en Visserijraad van 29 april 2024. Deze leden hebben daarover nog enkele
vragen.
Vleesreclames
De leden van de PvdD-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen van het bericht
dat de Europese subsidies voor vlees- en zuivelreclames is verdubbeld ten opzichte
van 2022 (Nieuwe Oogst, 17 april 2024, «Europese subsidie voor vleescampagnes verdubbeld»
(https://www.nieuweoogst.nl/nieuws/2024/04/17/Europese-subsidie-voor-vle…) (Dier & Recht, 17 april 2024, «Miljoenen euro’s meer subsidie naar vlees- en zuivelreclames»
https://www.dierenrecht.nl/nieuwsartikelen/miljoenen-euros-meer-subsidi…). Kan de Minister aangeven wat hij ervan vindt dat er 46 miljoen euro aan belastinggeld
is gebruikt voor het promoten van de consumptie van vlees en zuivel? Deelt de Minister
de mening dat dit het kabinetsbeleid op het gebied van de eiwittransitie saboteert?
Antwoord
Ik ben voorstander van het afschaffen van het EU-Promotiebeleid voor reguliere landbouwproducten
omdat ik vind dat de sector en ondernemers hiervoor in beginsel zelf verantwoordelijk
zijn. Zolang het EU-Promotiebeleid echter bestaat, ben ik van mening dat dit beleid
volledig in lijn moet zijn met ander EU-beleid, zoals de van-Boer-tot-Bord-strategie
en het Europees Kankerbestrijdingsplan. Daarom ben ik van mening dat alleen duurzaam
geproduceerde en gezonde producten gebruik zouden moeten kunnen maken van subsidie
uit het EU-Promotiebeleid. In lijn met de motie Wassenberg/Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565) vind ik dat subsidie uit het EU-Promotiebeleid voor de promotie van vleesproducten
in geen geval mogelijk moet zijn. In dat opzicht vind ik het teleurstellend, ook in
het licht van de eiwittransitie, dat een deel van het in 2023 beschikbare Europese
subsidiebudget wordt besteed aan de promotie van vlees.
De leden van de PvdD-fractie wijzen op de aangenomen motie van de leden Wassenberg
en Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565) die de regering verzoekt zich actief te verzetten tegen deze Europese subsidies.
Kan de Minister aangeven wanneer hij voor het laatst in Europa kenbaar heeft gemaakt
dat hij tegen deze subsidies is? Op welke manieren heeft de Minister geprobeerd om
ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een einde komt aan deze subsidies?
Antwoord
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 23 en 24 oktober jl. heb ik ingebracht dat
ik van mening ben dat het EU-Promotiebeleid in zijn huidige vorm afgeschaft dient
te worden (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1598). Al sinds 2014 dragen mijn ambtsvoorgangers en ik dit standpunt bij iedere geschikte
gelegenheid uit. In het Comité Gemeenschappelijke Marktordening geeft Nederland bij
stemmingen sinds die tijd een negatief advies over het jaarlijkse werkprogramma van
het EU-Promotiebeleid. De meest recente stemming vond plaats in oktober 2023. Veel
lidstaten vinden het EU-Promotiebeleid echter een belangrijk programma, waardoor het
in zijn huidige vorm wordt voortgezet.
De leden van de PvdD-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat, gezien het
feit dat de subsidies zijn verdubbeld, er meer moet gebeuren om een einde te maken
aan deze subsidies? Is hij bereid om actief steun te vergaren bij lidstaten? Is de
Minister bereid om op zeer korte termijn bij een Landbouw- en Visserrijraad zijn ongenoegen
over deze subsidie (en de verdubbeling van het bedrag) uit te spreken? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord
Het budget van het EU-Promotiebeleid kent geen verdeling naar lidstaat en, voor een
groot deel van het budget, geen verdeling naar sector. Per jaar wisselt daarom het
toegekende subsidiebudget per land en per sector. Aangezien ik recent nog over dit
onderwerp heb gesproken in de Landbouw- en Visserijraad en Nederland zich in het Comité
Gemeenschappelijke Marktordening hierover heeft uitgesproken, vind ik het nu niet
zinvol om dit opnieuw ter sprake te brengen. Andere lidstaten en de Commissie zijn
op de hoogte van mijn standpunt.
De leden van de PvdD-fractie vragen de Minister tevens of hij een overzicht kan geven
van welke andere lidstaten een einde willen aan deze subsidies en welke andere lidstaten
juist veel waarde hechten aan het besteden van belastinggeld aan het stimuleren van
de consumptie van dierlijke producten?
Antwoord
In de Landbouw- en Visserijraad en in het Comité Gemeenschappelijke Marktordening
geeft een groot deel van de lidstaten aan van mening te zijn dat het EU-Promotiebeleid
geen producten en sectoren mag uitsluiten. Het Nederlandse standpunt om subsidie voor
de promotie van vleesproducten af te schaffen, vindt bij andere lidstaten weinig weerklank.
Garnalen
De leden van de PvdD-fractie wijzen de Minister op het bericht dat de Albert Heijn
stopt met de verkoop van garnalen met afgeknipte ogen (AD, 12 april 2024, «Albert
Heijn stopt met verkoop van garnalen met afgeknipte ogen» (https://www.ad.nl/binnenland/albert-heijn-stopt-met-verkoop-van-garnale…). Kan de Minister aangeven wat er door hem heen ging toen hij de beelden van de Keuringsdienst
van Waarde zag, waarop te zien is dat een garnaal vlak na het afknippen van het oog
terugdeinst, gedesoriënteerd is en met de pootjes op de plek blijft voelen waar het
oog eerst zat (Keuringsdienst van Waarde, oktober 2022, «Kweekgarnaal» (https://npo.nl/start/serie/keuringsdienst-van-waarde/seizoen-22/kweekga…)? Wat vindt de Minister ervan dat ogen van garnalen worden afgeknipt zodat ze zich
sneller voortplanten?
Antwoord
Naar aanleiding van de betreffende uitzending van de Keuringsdienst van Waarde heb
ik in oktober 2022 Kamervragen ontvangen. In mijn reactie heb ik u destijds aangegeven
dat ik de beelden onaangenaam vind en dat ik de emotie van deze praktijk deel. Voor
het overige verwijs ik u verder naar de eerdere beantwoording (Aanhangsel Handelingen II
2022/23, nr. 768).
Kan de Minister bevestigen dat in Nederlandse supermarkten garnalen worden verkocht
waarbij deze praktijk wordt toegepast? Deelt de Minister de mening dat het onethisch
is om op een dergelijke manier met dieren om te gaan?
Antwoord
In Nederland worden er geen garnalen gekweekt voor consumptie en vindt deze praktijk
niet plaats. Ik heb geen gegevens over welke aquacultuurinrichtingen in het buitenland
deze praktijk toepassen, maar ik ben mij bewust dat deze praktijk wordt toegepast
bij kweek zoals die veelal buiten Europa plaatsvindt. Dit betekent dat het aannemelijk
is dat in Nederland garnalen worden verkocht die afkomstig zijn van aquacultuurinrichtingen
waar dit plaatsvindt. Voor mijn oordeel hieromtrent verwijs ik u naar de voorgaande
vraag en de eerdere beantwoording van Kamervragen hierover.
Deze leden vragen de Minister welke mogelijkheden hij heeft om de verkoop van deze
mishandelde garnalen in Nederland te verbieden? Is de Minister bereid hier werk van
te maken? Zo nee, waarom niet? Is de Minister tevens bereid zich in Europa uit te
spreken voor een Europees verbod op de verkoop van deze mishandelde garnalen? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord
Het is op grond van nationale regelgeving, voor zover mijn bevoegdheden reiken, niet
mogelijk om een verkoopverbod voor op deze wijze behandelde garnalen in te stellen.
Overigens valt de regelgeving over handel en import en de inzet hiervan in EU-verband
van voedingsmiddelen niet onder mijn bevoegdheden maar onder die van de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Los daarvan kunnen supermarktketens de afweging
maken om geen garnalen te verkopen die afkomstig zijn van kwekerijen waarbij de oogsteeltjes
van vrouwelijke garnalen worden afgesneden. Het is goed om vast te stellen dat deze
weging van dierenwelzijnsaspecten voor de betreffende supermarktketen reden is geweest
om deze garnalen niet meer in hun verkoopassortiment op te nemen.
Nieuwe Genomische Technieken
De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op
de motie van het lid Kostić (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 89) over niet instemmen met het Commissievoorstel over nieuwe genomische technieken
voordat het onderzoek daarnaar is afgerond en de resultaten ervan zijn gewogen. Deze
leden lezen dat de Minister aangeeft dat hij bij de EC zal blijven aandringen om de
studie naar intellectueel eigendom op plantveredeling te versnellen. Deze leden wijzen
de Minister erop dat de motie de Minister expliciet verzoekt om niet in te stemmen
met het commissievoorstel over nieuwe genomische technieken voordat het onderzoek
is afgerond en de resultaten zijn meegewogen. Dat is niet hetzelfde als alleen pleiten
voor het versnellen van de studie. Deze leden vragen de Minister toe te zeggen dat
hij de motie zal uitvoeren. Heeft de Minister bij de Landbouw- en Visserijraad van
26 maart 2024, waar dit onderwerp werd besproken, aangegeven dat Nederland niet zal
instemmen met het voorstel voordat het onderzoek is verschenen en de resultaten zijn
meegewogen, conform de aangenomen motie? Zo nee, kan de Minister toezeggen dat hij
dit op korte termijn alsnog zal doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De motie van het lid Kostic vraagt het volgende: «verzoekt de regering niet in te
stemmen met het Commissievoorstel over nieuwe genomische technieken (NGT) voordat
het onderzoek naar de impact op boeren en kleine veredelaars is afgerond en de resultaten
zijn meegewogen.»
In mijn brief (Kamerstuk 22 112, nr. 3920) geef ik aan dat deze impact reeds is onderzocht6 en is meegewogen in de Nederlandse positie.
In dezelfde brief benoem ik een studie van de Commissie over intellectueel eigendom.
Deze heeft echter geen directe relatie tot het NGT-voorstel en wordt daarom niet genoemd
in het NGT-voorstel. Het kader van deze studie is dan ook anders dan de impact van
het NGT-voorstel op boeren en kleine veredelaars. Deze studie is, zoals genoemd in
mijn brief, deel van een breed marktonderzoek, waarbij de gehele plantveredeling (los
van de precieze techniek die daarvoor gebruikt wordt) door de Commissie onder de loep
zal worden genomen. De uitkomsten van deze studie worden in de Raad voor Concurrentievermogen
behandeld en niet in de Landbouw- en Visserijraad. Uw Kamer vraagt mij om deze tweede
studie ook mee te laten wegen in de beoordeling van het NGT-voorstel, wat verder gaat
dan waar de motie-Kostic mij toe oproept («voordat het onderzoek naar de impact op
boeren en kleine veredelaars is afgerond en de resultaten zijn meegewogen»). Ik kan
uw Kamer dat derhalve niet toezeggen en heb dit niet meegenomen als inzet bij de afgelopen
Landbouw- en Visserijraad. Het is onverstandig om een dergelijke voorwaardelijke eis
te verbinden aan de publicatie van een studie die niet over het NGT-voorstel gaat.
Een dergelijke eis zou tegen de inzet van het kabinet ingaan en kan het wetgevingsproces
in Brussel verstoren. Bovendien tonen wij ons als Nederland in dat geval een onbetrouwbare
onderhandelingspartner. Indien er aanbevelingen uit deze studie komen om zaken in
wetgeving aan te passen, dan zullen die aanpassingen, gezien het kader van deze studie,
naar alle waarschijnlijkheid niet in de NGT-wetgeving plaatsvinden. Het is dus niet
logisch hierop te wachten.
Ten aanzien van de zorgen over de rol van intellectueel eigendom in het NGT-voorstel,
zeg ik uw Kamer toe dat ik mij er hard voor zal maken dat NGT-planten in het NGT-voorstel
niet kunnen worden geoctrooieerd. Ik wil uw Kamer graag attenderen op de brief (Kamerstuk
27 428, nr. 402) in reactie op de motie Herzberger/Meulenkamp (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 81) en de motie De Groot (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 85) waarin deze toezegging staat verwoord.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda.
De leden van de SGP-fractie constateren dat er zal worden gesproken over de crisissituatie
in de landbouw. Deze leden waarderen de inzet op dit punt. Zij constateren echter
ook dat de crisissituatie in eigen land groter wordt gemaakt dan nodig is en vragen,
gelet op de urgentie en het ongelijke Europese speelveld, aandacht voor de situatie
in de kersenteelt.
De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over het voortbestaan van de teelt
van kersen in Nederland. Vanwege een negatief advies van de Nederlandse Voedsel- en
Warenautoriteit (NVWA) krijgen telers geen toestemming voor het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen
Tracer (ook in de biologische fruitteelt) en Exirel ter bestrijding van de Suzuki-fruitvlieg.
Telers in onder meer Duitsland en België mogen deze middelen wel gebruiken, terwijl
sprake is van dezelfde Europese richtlijnen en vergelijkbare teeltomstandigheden.
Deze leden hebben hier enkele vragen over. Deelt de Minister de grote zorg over het
voortbestaan van de kersenteelt, gelet op het landbouwkundig belang van de genoemde
middelen?
Hoe waardeert de Minister het ongelijke speelveld tussen telers in Nederland en hun
collega’s in omliggende Europese lidstaten?
Klopt het dat het negatieve advies van de NVWA is gebaseerd op nalevingsproblemen
in het verleden? Is de Minister bereid de betreffende handhavingsrapportages met de
Kamer te delen?
Is de veronderstelling juist dat telers de afgelopen jaren juist geïnvesteerd hebben
in nieuwe spuittechnieken om aan de strenge spuitvoorschriften te kunnen voldoen?
Hoe wordt recht gedaan aan deze inzet van veel goedwillende telers? Is de Minister
bereid in overleg met de sector te bezien hoe voor de start van de bestrijdingsperiode
alsnog vrijstelling gegeven kan worden voor gebruik van de genoemde gewasbeschermingsmiddelen,
zo vragen deze leden.
Antwoord
Ik werk op een ordentelijke wijze samen met betrokken partners en instanties, op basis
van de meest actuele inzichten en informatie, aan besluitvorming over deze vrijstellingen
op korte termijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CU-fractie
De leden van de CU-fractie hebben kennisgenomen van de onderwerpen op de agenda van
de Landbouw- en Visserijraad. Deze leden hebben naar aanleiding daarvan enkele vragen.
De leden van de CU-fracie zijn van mening dat de EU in moet blijven zetten op alternatieven
voor chemische gewasbescherming. Al is het voorstel voor de Sustainable Use Regulation
inmiddels ingetrokken, de urgentie om de ontwikkeling naar meer gebruik van alternatieven
zoals biologische gewasbescherming te stimuleren is daarmee alleen maar groter geworden.
Deelt de Minister deze mening en is hij bereid dit onderwerp opnieuw op de agenda
van de Raad te zetten? Ziet hij kansen om dit samen met andere lidstaten te doen?
Antwoord
Mijn inzet voor het stimuleren van het op de EU-markt brengen van alternatieven voor
chemische gewasbeschermingsmiddelen, zoals biologische gewasbeschermingsmiddelen,
blijf ik onveminderd voortzetten, ook na het intrekken van het voorstel voor een verordening
duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen (SUR). Ik wil nu bezien hoe ik met andere
lidstaten een kopgroep kan vormen die bij de Commissie aandringt op een nieuw wetgevingsvoorstel
waarin het stimuleren van alternatieven een plek krijgt. Ik blijf me ervoor inzetten
dat de Commissie, EFSA en de lidstaten tot die tijd blijven werken aan versnelling
van toelatingprocedures (binnen de huidige wettelijke kaders).
De leden van de CU-fractie zijn van mening dat «biocontrol» van groot belang is voor
een duurzame landbouw. Boeren en telers hebben alternatieven nodig in hun gereedschapskist
om plagen en ziektes tegen te gaan. Er was brede politiek steun vanuit verschillende
politieke partijen en lidstaten voor een duidelijke definitie van «biocontrol» en
die steun zou moeten worden gebruikt om op dit onderwerp in de EU toch stappen vooruit
te zetten. Ziet de Minister dat ook zo en welke mogelijkheden ziet hij om de eerste
stappen al tijdens de komende Raad te zetten?
Antwoord
Nederland was en is voorstander van een duidelijke definitie van biologsche gewasbescherming
(«biocontrol») in de SUR. De definitie in het SUR-voorstel was een combinatie van
biologische gewasbeschermingsmiddelen en biologische bestrijders (macro-organismen
zoals nematoden, roofmijten en sluipwespen) en die definitie wil ik graag hanteren.
Dat zou een plek moeten krijgen in een nieuw wetgevingsvoorstel van de Commissie.
De leden van de CU-fractie zouden de Minister ook willen vragen op welke manier hij
ervoor zou kunnen zorgen dat de toelating van biologische gewasbeschermingsproducten
kan worden versneld. De toelating hiervan op de Europese markt duurt met acht tot
tien jaar tenminste twee maal zo lang als in andere landen in de wereld. Dit zet Europese
boeren op achterstand. Deelt de Minister deze mening en kan hij dit ook aan de orde
stellen?
Antwoord
Ik zet mij ervoor in dat de sector in algemene zin minder afhankelijk wordt van gewasbeschermingsmiddelen,
chemisch of biologisch. Ook aan het gebruik van biologische gewasbeschermingsmiddelen
kunnnen immers risico’s zijn verbonden. In dat kader verwijs ik u onder meer naar
het jaarplan 2024 van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030
(Kamerstuk 27 858, nr. 644). Dat neemt niet weg dat, als gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn, de voorkeur wordt
gegeven aan laag-risico middelen. Biologische gewasbeschermingsmiddelen worden vaak
na een risicobeoordeling ingedeeld als een laag-risico middel. In mijn brieven van
oktober 2023 (Kamerstuk 27 858, nr. 640) en januari 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 644) ga ik in op de inzet om de toelating van biologische middelen die goed passen binnen
geintegreerde gewasbescherming op nationaal niveau te verbeteren, bijvoorbeeld met
de hulp van het nieuwe verduurzamingsloket gewasbeschermingsmiddelen van het Ctgb
en het fonds kleine toepassingen. Het verduurzamingsloket geeft voorrang in het werkproces
aan aanvragen voor gewasbeschermingsmiddelen die bijdragen aan de verduurzaming van
het Nederlandse gewasbeschermingsmiddelenpakket. Voor mijn inzet op Europees niveau,
verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag hierover van de leden van uw fractie.
Deze leden constateren dat de EC in juli 2023 zelf al aanbevelingen heeft opgesteld
om dit te verbeteren (Council Decision (EU) 2022/2572, 19 december 2022, «requesting
that the Commission submit a study complementing the impact assessment of the proposal
for a regulation of the European Parliament and of the Council on the sustainable
use of plant protection products and amending Regulation (EU) 2021/2115 (https://eur06.safelinks.protection.outlook.com/?url=https%3A%2F%2Fibma-…». Kan de inzet daarop dan ook doorgaan?
Antwoord
De inzet voor het sneller beschikbaar krijgen van alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen
die de Commissie beschrijft in dit rapport (aanvulling op impact assessment bij het
SUR-voorstel) gaat enerzijds over lopende initiatieven en anderzijds over aanvullende
mogelijkheden voor aanvragers, lidstaten, EFSA en de Commissie.
Met betrekking tot aanvullende mogelijkheden voor Nederland voor het nationale toelatingsbeleid
en de inzet van Nederland in Europese context, verwijs ik u naar mijn reactie op de
eerdere vragen van de leden van uw fractie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.J.G. Graus, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
A. van den Brule-Holtjer, adjunct-griffier