Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over openstelling SDE++ 2024 (Kamerstuk 31239-387)
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 392 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 24 april 2024
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister voor Klimaat en Energie over de brief van 1 maart 2024 over openstelling
SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387).
De vragen en opmerkingen zijn op 28 maart 2024 aan de Minister voor Klimaat en Energie
voorgelegd. Bij brief van 24 april 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Stoffer
Adjunct-griffier van de commissie, Reinders
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de Groenlinks-PvdA-fractie
1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de concurrentie tussen indieners
bij een openstellingsbudget van maximaal 12 miljard euro voor 2024 gewaarborgd blijft,
maar dat het openstellingsbudget voor 2024 11,5 miljard euro bedraagt. Waarom heeft
de Minister voor een openstellingsbudget van 11,5 miljard euro gekozen en niet voor
12 miljard euro? Wat heeft dit voor gevolgen voor de effectiviteit van de SDE++?
Antwoord
Ik stel het openstellingsbudget van de SDE++ jaarlijks vast mede op basis van de te
verwachten projecten en beschikbare kasruimte. Ik verwacht dat tot een budget van
maximaal € 12 miljard de concurrentie tussen indieners gewaarborgd blijft, gebaseerd op de
verwachte belangstelling voor de SDE++ openstellingsronde 2024. Dit geldt dus ook
voor een (iets lager) budget van € 11,5 miljard.
Het waarborgen van concurrentie voor het openstellingsbudget is cruciaal voor de kosteneffectiviteit
van de SDE++. Concurrentie stimuleert projectontwikkelaars om zo efficiënt mogelijk
te werken en kosten te minimaliseren. Dit leidt tot een kosteneffectieve benutting
van SDE-middelen, doordat er minder euro’s per ton CO2-reductie worden ingezet. Op basis van de meest recente inzichten is binnen de beschikbare
kasmiddelen van de SDE++ de ruimte voor een openstellingsbudget in 2024 van € 11,5 miljard.
Binnen het kabinet is na overleg besloten tot deze € 11,5 miljard1 om een extra impuls te kunnen geven aan de versnelde uitrol van technieken voor duurzame
energie-opwek en CO2-reductie, zodat de nationale en Europese klimaat- en energiedoelen waaraan Nederland
zich heeft gecommitteerd in zicht blijven. Ik verwacht geen significante gevolgen
voor de effectiviteit van de SDE++ van de keuze voor een openstellingsbudget van € 11,5 miljard
in plaats van een openstellingsbudget van € 12 miljard. In beide gevallen is sprake
van een openstellingsbudget dat fors hoger is dan in 2023.
2
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister inschat dat zon en wind
op termijn niet meer gesubsidieerd hoeven te worden middels de SDE++. Tegelijkertijd
zien deze leden als het gaat om wind op zee dat projecten stil komen te liggen omdat
investeerders de risico’s van investeringen te groot vinden. Hoe kijkt de Minister
hiernaar? Wat doet de Minister om ervoor te zorgen dat investeringen in wind op zee
niet stil komen te liggen en energieproductie door wind op zee uitgerold blijft worden?
Hoe kan de SDE++ hier blijvend effectief zijn?
Antwoord
Zoals ik heb aangegeven in de openstellingsbrief ben ik momenteel onderzoek aan het
doen naar toekomstig instrumentarium voor zon en wind op land. De SDE++, die op dit
moment beschikbaar is voor zon en wind op land, maar niet voor wind op zee, lijkt
in deze fase een te zware vorm van stimulering, maar de verwachting is dat een vorm
van ondersteuning de komende tijd nog wel noodzakelijk blijft. I
k heb uw Kamer eerder geïnformeerd over lopende onderzoeken naar het instrumentarium
en ik zal uw Kamer later dit voorjaar verder informeren.
Ik herken het beeld dat de windsector internationaal te maken heeft met uitdagingen,
zoals recente prijsstijgingen en hoge rente. Onder andere om die redenen zijn in het
buitenland tenders mislukt of hebben vergunninghouders zich teruggetrokken. Ik ben
blij dat ondanks deze ontwikkelingen, meerdere partijen afgelopen maand aanvragen
hebben ingediend voor de kavels voor wind op zee IJmuiden Ver Alpha en Beta (4 GW
in totaal). Dit geeft een duidelijk signaal dat er partijen zijn die inschatten dat
de risico’s acceptabel zijn en dat ze nog voldoende rendement op deze investeringen
kunnen maken.
Ik neem de huidige marktomstandigheden ook mee in het besluit dat ik binnenkort neem
over de procedurekeuze voor de volgende ronde vergunningverlening voor IJmuiden Ver
Gamma en Nederwiek I (4 GW). Deze vergunningsverleningsprocedures (ook bekend als
«tenders») zijn gepland in 2025. Om een weloverwogen besluit te nemen over de procedurekeuze
heb ik zowel de sector uitgebreid geconsulteerd als een onafhankelijke markttoets
laten uitvoeren.
De Nederlandse aanpak biedt op meerdere manieren zekerheden aan windparkontwikkelaars,
waarmee risico’s zoveel mogelijk worden beperkt en het investeringsklimaat voor wind
op zee in Nederland gunstig blijft. Zo wijst de Rijksoverheid in nauwe samenwerking
met de windsector, medeoverheden en andere belanghebbenden op de Noordzee (via het
Noordzeeoverleg) windenergiegebieden aan. Daarnaast voert RVO de locatieonderzoeken
uit, en bereidt de Rijksoverheid de vergunningstrajecten voor. Daarnaast legt TenneT
het net op zee aan. Hierdoor weet de windparkontwikkelaar bij het verkrijgen van de
vergunning zeker dat het windpark kan worden gebouwd en de vergunninghouder de stroom
op het Nederlandse hoogspanningsnet kwijt kan.
Ondanks deze aanpak kan het gebeuren dat windparkontwikkelaars inschatten dat de risico’s
bij toekomstige tenders te hoog zijn en dat daarom subsidie nodig is om meer zekerheid
te bieden. Recent heeft de regering een ontwerp van de wijziging van het besluit stimulering
duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: SDE++) aangeboden aan de Raad
van State. In deze ontwerp-AMvB is voor onder andere zon-PV en wind op land een overwinstverrekeningsmechanisme
toegevoegd, waardoor subsidie kan worden teruggevorderd in het geval van overwinsten.
Momenteel verken ik of het nodig is om in enige vorm financiële steun aan windparken
te verstrekken en of het wenselijk en passend zou zijn om deze steun met een soortgelijk
overwinstverrekeningsmechanisme vorm te geven.
3
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen vast dat er in voorgaande jaren een
aanzienlijk deel van de SDE++ middelen naar de subsidiëring van Carbon capture en
storage (CCS) is gegaan. Is de inschatting dat de subsidiëring van CCS met het ophogen
van de «hekjes» in deze openstelling omlaag zal gaan? Zo nee, waarom niet? Op welke
manier zorgt de Minister ervoor dat CCS alleen als sluitstuk voor de energietransitie
wordt gebruikt, en ondanks hekjes niet alsnog andere duurzamere alternatieven wegdrukt?
Antwoord
In de SDE++ openstellingsronde najaar 2020 en 2022 is inderdaad een aanzienlijk deel
van het openstellingbudget naar de subsidiëring van CCS gegaan.
Echter, er kan nog niet worden bepaald hoeveel subsidiemiddelen zullen worden uitbetaald,
aangezien dit afhankelijk is van de toekomstige CO2-prijs. Het is zeer waarschijnlijk dat er minder subsidie zal worden uitgekeerd en
mogelijk voor sommige CCS-projecten zelfs helemaal geen.
Voor de SDE++-ronde van 2024 stel ik hogere hekjes voor van € 1 miljard voor de domeinen
lagetemperatuurwarmte, hogetemperatuurwarmte en moleculen. Tegelijkertijd is het openstellingsbudget
van de 2024-ronde € 3,5 miljard hoger dan het openstellingsbudget van de 2023-ronde,
waardoor het mogelijk is dat in 2024 meer subsidie aan CCS wordt toegekend dan in
2023. Tegelijkertijd biedt een hoger openstellingsbudget niet alleen meer ruimte aan
CCS-projecten, maar ook aan andere duurzame technieken die mogelijk buiten de hekjes
voor budget in aanmerking kunnen komen.
In het klimaatakkoord is afgesproken dat subsidiëring van CCS niet ten koste mag gaan
van de ontwikkeling van duurzame energietechnieken. Specifiek zal CCS enkel worden
toegepast als er geen kosteneffectieve alternatieven voor CCS zijn én er is een tijdshorizon
voor de subsidiëring van CCS afgesproken. CE Delft heeft een zogenoemde «zeefstudie»
voor CCS uitgevoerd, met als doel om te bepalen of er alternatieve maatregelen zijn
waarvan de kosteneffectiviteit vergelijkbaar is met die van CCS, om zo te bepalen
of stimulering van CCS middels de SDE++ nog steeds passend is. Het onderzoek geeft
geen aanleiding tot subsidiebeperkingen in de SDE++ van 2024. In de SDE++ behoren
de CCS-categorieën tot de meest kosteneffectieve technieken om CO2 te reduceren, wat bijdraagt aan de ambitieuze CO2-reductiedoelen van de industrie en Nederland.
4
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de toevoeging van
bioEnergy with Carbon Capture Storage (BECCS) als categorie binnen de SDE++. In hoeverre
wordt biomassa in combinatie met CCS niet al gedekt door de bestaande SDE++ categorieën
voor de vergisting, vergassing en verbranding van biomassa, in combinatie met een
categorie voor CCS? Welke aanvullende kosten of toepassingen zouden in een mogelijke
categorie voor BECCS worden gedekt, die niet al vallen onder een categorie voor CCS
of een categorie voor biomassavergisting, -vergassing en -verbranding? Hoe kijkt de
Minister aan tegen het risico dat BECCS de inzet van hoogwaardige biobrandstoffen
in materiaalgebruik en andere hoogwaardige toepassingen kan verdringen en wordt dit
risico meegenomen in de afwegingen van het Planbureau voor de leefomgeving (PBL)?
Antwoord
De toevoeging van BECCS als categorie die het PBL voor 2024 adviseert, betreft CCS
bij elektriciteitsproductie op basis van biogrondstoffen. Daarmee kunnen negatieve
emissies worden bereikt. Het gaat alleen om een vergoeding voor de onrendabele top
van de afvanginstallatie en het transport en opslag van de CO2, niet om een vergoeding voor de inzet van biogrondstoffen. De categorie overlapt
dus niet met bestaande categorieën voor biomassavergisting, -vergassing en -verbranding
en is ook niet een vergoeding voor elektriciteitsproductie op basis van biogrondstoffen.
De kosten van de afvanginstallatie zijn vergelijkbaar met die voor afvalverbrandingsinstallaties
(AVI's), daarom adviseert het PBL voor deze vorm van BECCS hetzelfde basisbedrag te
hanteren. BECCS is daarmee een uitbreiding van de bestaande categorie voor CCS bij
AVI's. Het PBL adviseert in de doorrekening van technieken voor de SDE++ alleen over
de hoogte van de bedragen en niet over de wenselijkheid van categorieën, tenzij de
effectiviteit van de SDE++ erdoor wordt beïnvloed. Ik ben me bewust van de risico's
van het verdringen van hoogwaardige(re) toepassingen van biogrondstoffen, maar verwijs
ook naar de afspraak uit het voorjaarspakket klimaat uit 2023 om in te zetten op negatieve
emissies. Ik werk momenteel uit of en binnen welke kaders deze uitbreiding het beste
kan worden vormgegeven. Ik verwacht u hierover voor de zomer te kunnen informeren.
5
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of het PBL overwogen heeft om geen
algemene categorie voor BECCS op de groslijst te zetten, maar alleen een beperkte
categorie voor CCS in combinatie met hoogwaardig gebruik van biobrandstoffen in de
industrie of om andere vormen van CO2-verwijdering op te nemen in SDE++, zoals houten bouwconstructies of bebossing, of
een categorie voor negatieve emissies uit afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) of
kleine biomassacentrales met duurzame lokale reststromen die ook warmte produceren?
Kan de Minister uitsluiten dat er in 2024 of 2025 een SDE++ categorie wordt opengesteld
die een of meerdere kolencentrales subsidieert voor de ombouw naar BECCS-centrales?
Antwoord
Het PBL adviseert over technieken die worden aangedragen door marktpartijen met concrete
projecten of concrete plannen daartoe. Op basis van de marktconsultatie voor de SDE++
2024 is de voorliggende categorie BECCS geadviseerd. In de nu lopende marktconsultatie
voor de SDE++ 2025 vraagt het PBL de markt specifiek naar de bredere plannen voor
afvang en opslag van biogene CO2, bijvoorbeeld bij de industrie. Binnen de SDE++ worden enkel de technieken CCS (CO2-afvang en -opslag) en CCU (CO2-afvang en -gebruik) door het PBL doorgerekend. Categorieën zoals houten bouwconstructies
of bebossing passen niet in de SDE++ omdat er geen productie-installatie aanwezig
is en geen onrendabele top kan worden berekend. CCS bij AVI's zit al als bestaande
categorie in de SDE++. De uitbreiding naar BECCS die het PBL voor 2024 adviseert,
sluit biomassacentrales met duurzame lokale reststromen niet uit. Ik werk op dit moment
uit of en binnen welke kaders deze uitbreiding het beste kan worden vormgegeven en
verwacht hier voor de zomer over te communiceren.
6
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vinden het belangrijk dat de energietransitie
in samenhang wordt bezien met de transitie naar een circulaire economie. Daarom vragen
zij wat de Minister doet om circulariteit middels de SDE++ te bevorderen. Kan de Minister
hier een toelichting op geven? Is de Minister bereid te onderzoeken of scope 3 emissies
kunnen worden meegenomen in de SDE++?
Antwoord
De afgelopen tijd heeft een ambtelijke werkgroep in kaart gebracht welke kansen er
zijn binnen de systematiek van de SDE++ om de transitie naar een circulaire economie
te ondersteunen. Als uitkomst van dit onderzoek, waaruit bleek dat op dit moment het
potentieel het grootst is voor zon-PV en windenergie, is aan het PBL gevraagd om te
bekijken of het bij zon-PV en windenergie mogelijk en passend is om, binnen de berekende
basisbedragen, gebruik van geheel of gedeeltelijk gebruikte onderdelen in productie-installaties
toe te staan. Er wordt momenteel onderzocht waar dit mogelijk is, en of er nog eventuele
andere oplossingen zijn om mogelijke barrières voor circulariteit binnen de SDE++
weg te nemen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk en wenselijk is om een eis
omtrent de maximale CO2-voetafdruk van zonnepanelen in te stellen, wederom omdat het potentieel voor CO2-reductie hier het grootst lijkt. Hierover is ook uitvraag gedaan bij het PBL, die
hierover expliciet een vraag heeft opgenomen in de marktconsultatie. Dit is nog een
grote uitdaging, omdat voor het verifiëren van scope 3 emissies betrouwbare certificering
nodig is die op dit moment nog ontbreekt. Daarmee acht ik het ook niet opportuun om
nu de scope van de SDE++ te verbreden.
7
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot waarom het Kwaliteitsbudget
nog steeds niet is opengesteld. Wanneer komt de Minister met een regeling en wat wordt
de concrete openstellingsdatum hiervan?
Antwoord
Om ervoor te zorgen dat het gereserveerd bedrag (€ 25 miljoen) maximaal ten goede
komt aan ecologische kwaliteit bij energieprojecten werk ik uit of dit als uitbreiding
op een bestaande regeling of als uitgave kan worden meegenomen om uitvoeringskosten
te besparen. Ik verwacht dat dit najaar het budget opgesteld kan worden zodat dit
ingezet kan worden bij energieprojecten.
8
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben zorgen bij de gepastheid van de SDE++-regeling
voor het exploiteren van warmtebronnen. De subsidie is gebaseerd op en beweegt mee
met de gasprijs terwijl de hoogte van de onrendabele top van warmtebronnen daar niet
noodzakelijkerwijs mee samenhangt. Hierdoor is de cashflow onzeker en wordt financiering
problematisch. Deelt de Minister deze zorg en is hij bereid om mogelijkheden in kaart
te brengen voor een gepastere regeling voor warmteprojecten die los staat van de gasprijs?
Antwoord
Ik herken dat de bepaling van het correctiebedrag voor warmte uitdagend is doordat
er in tegenstelling tot elektriciteit en aardgas geen nationale marktindexen voor
warmte zijn. De waarde van warmte is sterk regionaal bepaald en mede afhankelijk van
de kostprijs van alternatieven zoals opwekking van de warmte via elektriciteit en/of
warmte of andere alternatieven. In het eindadvies voor de SDE++ 2023 heeft het PBL
onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor een alternatieve bepaling van het correctiebedrag
voor warmte. Hierbij heeft het PBL gekeken naar een correctiebedrag afgeleid van zowel
een warmtekrachtkoppeling op aardgas (met een koppeling aan de marktindex voor elektriciteit
en voor warmte) als een warmtepomp (met een koppeling aan de marktindex voor elektriciteit).
De conclusie was dat de waarden van het correctiebedrag op basis van historische data
niet wezenlijk verschillen en dat ook een alternatieve berekeningsmethodiek geen rekening
kan houden met de individuele situatie van een project. Ik vind het daarom niet wenselijk
om op korte termijn opnieuw onderzoek te doen naar de effecten van het aanpassen van
de berekening van het correctiebedrag voor warmte in de SDE++.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
9
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat er gerangschikt op kosteneffectiviteit
na invoering van de zogenoemde hekjes. Deze leden lezen dat de resultaten van de evaluatie
van de hekjes niet representatief zijn omdat aanvragen worden ingetrokken of afgewezen.
Zij vragen hoeveel van deze aanvragen zijn ingetrokken of afgewezen.
Antwoord
De beoordeling van aanvragen voor de SDE++-ronde van 2023 door RVO is nog niet afgerond.
Om die reden kan ik nog niet aangeven hoeveel aanvragen zijn ingetrokken of afgewezen
en kon het effect niet worden meegenomen in deze evaluatie. In de volgende evaluatie,
die na de openstellingsronde van 2024 zal plaatsvinden, zal dit wel worden meegenomen.
10
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een aantal nieuwe categorieën worden toegevoegd
aan de SDE++. Deze leden lezen dat de categorie zon-pv met kleine dak-aanpassingen
wordt opengesteld, waarbij vooral gericht wordt op daken van agrarische bijgebouwen,
en er dus geen sprake is van een generieke regeling. Deze leden vragen in hoeverre
wordt verwacht dat de 25TWh per jaar wordt gehaald door deze openstelling.
Antwoord
De categorie zon-PV met kleine dak-aanpassing is, evenals de gehele SDE++-regeling,
generiek en staat open voor aanvragen uit alle sectoren. Het PBL heeft aangegeven
dat verwacht wordt dat met name daken van agrarische bijgebouwen met behulp van deze
extra financiële bijdrage geschikt gemaakt kunnen worden voor zonnestroominstallaties,
maar dit sluit niet uit dat ook projecten op andersoortige gebouwen baat kunnen hebben
bij deze categorie. 25 TWh per jaar is een inschatting van het maximale potentieel
dat met deze categorie bereikt kan worden.
11
De leden van de VVD-fractie zien dat er categorieën worden opengesteld voor natuurinclusief
zon-op-land, waarmee tegemoet wordt gekomen aan gemeenten die al vooruitstrevend hebben
gehandeld op dit vlak. Deze leden willen graag weten wat de natuurinclusieve maatregelen
inhouden en hoe deze regeling wordt uitgevoerd.
Antwoord
De exacte eisen voor deze categorie worden opgenomen in de Regeling aanwijzing categorieën
duurzame energieproductie en klimaattransitie 2024 en de Algemene uitvoeringsregeling
stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, welke tijdig voor de openstelling
van de SDE++ worden gepubliceerd. Zoals in de Kamerbrief gecommuniceerd, wordt hierbij
aangesloten bij de basisteksten zoals opgesteld door Bosch en Van Rijn2. Voor uitvoering van deze categorie wordt vereist dat natuurinclusieve maatregelen
zijn opgenomen in de lokale vergunningen.
12
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat wordt verwacht dat kleinschalige monomestvergistingsprojecten
met de nieuwe categorieën uit de voeten kunnen. Zij vragen in hoeverre dit bijdraagt
aan de projecten die werden getroffen door de verlaagde basisbedragen.
Antwoord
De verwachting is dat veel projecten die geen gebruik hebben gemaakt van de SDE++
2023, omdat de subsidie te laag was voor hun project wel een aanvraag zullen doen
in de SDE++ 2024.
13
De leden van de VVD-fractie lezen dat een aantal categorieën met lage netimpact niet
realistisch worden geacht, zoals de combinatie van zon en wind en verplicht capaciteitsbeperkingscontract
of gedeeltelijke non-firm ATO (een aansluit- en transportovereenkomst) voor zon-PV,
wind en e-boilers. Waarom worden deze onrealistisch geacht?
22
De leden van de D66-fractie constateren dat flexibiliteitsopties niet volledig meegenomen
in de openstellingsronde voor 2024. Gedacht kan worden aan het aanpassen van de algemene
voorwaarden voor zon-pv projecten of een meer verplichtend karakter van non-firm-ATO’s
bij dergelijke aanvragen. Waarom is gekozen dit niet op te nemen voor 2024 en is de
Minister dat wel van plan voor de volgende openstellingsronde? Welk aanvullend onderzoek
is daarvoor nodig?
Antwoord
Gecombineerd antwoord vraag 13 en 22
Voor de openstelling van de SDE++ berekent het PBL de basisbedragen, die reflecteren
wat de kostprijs per kWh van een bepaalde techniek is. Hierbij is het aantal vollasturen
dat binnen een categorie geproduceerd kan worden een belangrijke factor. Bij de voorgestelde
categorieën is de berekening van de vollasturen door verschillende redenen, zoals
de wisselende verhouding tussen opgesteld vermogen zon/wind of de onzekerheid van
een non-firm ATO, zeer complex tot onmogelijk. Hierdoor worden deze voorgestelde categorieën
niet realistisch geacht voor de openstelling van 2024. Ik erken echter de grote problematiek
rondom netcapaciteit, en heb het PBL daarom verzocht voor het aankomend advies extra
aandacht te besteden aan mogelijke maatregelen om de impact van met name zon-PV installaties
op netcongestie te beperken. Binnen de huidige SDE++ is het overigens niet uitgesloten
om zon-PV en windenergie op één locatie te realiseren. De markt geeft aan dat het
niet de SDE++ is die het knelpunt is om dit soort gecombineerde projecten te realiseren,
maar dat de uitdaging eerder bij de lokale vergunningen ligt, die vaak een specifiek
gebied aanmerken voor zon-PV dan wel windenergie.
14
Deze leden lezen dat er nader onderzoek wordt gedaan naar thermische opslag en proces
geïntegreerde warmtepomp voor de SDE++ 2025. Zij vragen wanneer beoogd is om dit onderzoek
af te ronden, om het indien gewenst tijdig mee te nemen in de volgende openstellingsronde.
Antwoord
Ik verwacht voor de zomer te communiceren onder welke voorwaarden deze technieken
opengesteld kunnen worden in de SDE++ 2024-ronde. Tegelijkertijd onderzoekt PBL op
dit moment hoe deze technieken kunnen worden doorgerekend voor de SDE++ 2025.
15
Deze leden lezen dat overwinsten met subsidie kunnen worden verrekend na wijziging
van het besluit SDEK. Deze leden vragen hoe de opbrenggrens wordt bepaald. Zij vragen
of dat deze hetzelfde blijft voor de gehele openstellingsronde.
Antwoord
Het is mijn voornemen om het opbrengstgrensbedrag vast te stellen, dusdanig dat het
overgrote merendeel van SDE-aanvragen dat zonder overwinstverrekening financierbaar
is, nog steeds kan worden gefinancierd. Op dit moment is een onderzoek uitgezet naar
de hoogte van het opbrengstgrensbedrag. Dit zal voor openstelling van de SDE++ regeling
met uw Kamer worden gedeeld. Een beperkte marktconsultatie is onderdeel van dit onderzoek.
Het opbrengstgrensbedrag zal opgenomen worden in de SDE-regelgeving en vastliggen
over de gehele looptijd van een project.
16
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Besluit-SDE++ zal worden aangepast zodat
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) per 2024 onder voorwaarden en met
behoud van de huidige beschikking twee jaar in plaats van één jaar uitstel kan verlenen
op de realisatietermijn van een project. Deze leden vragen onder welke voorwaarden
projecten uitstel kunnen krijgen op deze realisatietermijn. Ook vragen zij hoeveel
projecten hun beschikking verliezen doordat zij de realisatietermijn niet halen.
Antwoord
Bij het verlenen van uitstel op de realisatietermijn is het van belang dat het project
cruciale stappen heeft gezet en dat het de productie-installatie kan realiseren binnen
de extra termijn. Omgekeerd betekent dit dus dat het uitstel niet is bedoeld voor
projecten met meer vertraging dan deze twee jaar. Voor de SDE+ en de SDE++ (openstellingen
vanaf 2011) zijn 21.691 beschikkingen ingetrokken na verleningen (stand: maart 2024).
Dit kan echter ook om andere redenen dan het niet halen van de realisatiedatum zijn.
De reden wordt niet systematisch gecategoriseerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
17
De leden van de D66-fractie vragen de Minister te reflecteren op de subsidiebedragen
voor wind en zon op land. Zijn deze bedragen wel voldoende om het aantal nieuwe projecten
dat nodig is voor het verzilveren van het RES-bod op gang te houden, ook in het licht
van gestegen prijzen voor materiaal en arbeid en vertraging in de vergunningverlening?
Antwoord
Het PBL voert ieder jaar een uitgebreide berekening uit om passende subsidiebedragen
voor de verschillende technieken te berekenen. Hierbij voeren zij ook jaarlijks een
uitgebreide markconsultatie uit, waardoor signalen uit de markt meegenomen kunnen
worden in het advies. Ik heb geen signalen ontvangen dat de basisbedragen voor wind
en zon op land niet voldoende zouden zijn.
18
De leden van de D66-fractie constateren dat Eneco niet meedoet in de laatste tender
voor wind op zee. Zij zien dit nieuws als teken aan de wand voor de toekomst van wind
op zee en vragen de Minister om in te grijpen door te gaan werken met tweezijdige
contracts for difference (CfD's). Hoe staat het met het opzetten van deze subsidie?
Wanneer kunnen tweezijdige CfD's ingezet worden bij wind op zee? Wanneer bij andere
technieken?
Antwoord
In de Europese verordening over de hervorming van de EU-elektriciteitsmarkt (EMD-verordening),
waar eind 2023 een politiek akkoord op is bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement,
staat dat directe prijssteun aan investeringen in hernieuwbare elektriciteitsproductie
in de toekomst vormgegeven moeten worden met gebruik van tweezijdige contracts for
difference (hierna: CfD’s) of gelijkwaardige regelingen met vergelijkbare gevolgen.
Ik ben momenteel aan het onderzoeken wanneer en op welke wijze ik binnen het Nederlands
recht uitvoering kan geven aan deze verplichting waarvoor vanuit de EMD-verordening
een implementatietermijn van 3 jaar geldt. Ik deel de noodzaak om haast te maken met
dit onderzoek, maar omdat dit een nieuwe vorm van stimulering is voor de Nederlandse
overheid moet dit zorgvuldig gebeuren. Op de situatie aangaande wind op zee ben ik
uitgebreider ingegaan in vraag 2.
19
De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister niet kan vaststellen of het merendeel
van gemeenten basisteksten om natuurinclusieve eisen heeft opgenomen in de lokale
vergunningen. Heeft de Minister (inmiddels) een beeld van hoeveel gemeenten dat wel
of niet doen en waar zij tegen aanlopen?
Antwoord
Een klein aantal gemeenten heeft de natuurinclusieve eisen reeds opgenomen. Een ander
deel is, naar aanleiding van de aankondiging van de opname van natuurinclusiviteit
in de SDE++, voornemens dit nog voor de ronde van 2024 in vergunningen aan te passen.
Ik heb geen concrete signalen ontvangen over mogelijke problemen waar gemeenten tegenaan
lopen. Als zij die ervaren nodig ik gemeenten uit contact op te nemen met de VNG.
Ik heb ook signalen ontvangen van projectontwikkelaars die gemeenten hebben verzocht
de natuurinclusieve eisen in de vergunning op te nemen. Dit moedig ik van harte aan.
Wanneer deze eisen in de vergunningen zijn opgenomen kunnen projecten met de nieuwe
SDE++ categorie natuurinclusief zon op land met een passend budget zonneparken realiseren
die geen schade toebrengen aan de natuur. Ik werk samen met de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG), Holland Solar en de Natuur en Milieufederaties om gemeenten te ondersteunen
in het implementeren van deze eisen.
20
De leden van de D66-fractie vragen de Minister in te gaan op de mate waarin aquathermie
op dit moment fungeert als energiebron.
Antwoord
Aquathermie is sinds 2020 een categorie in de SDE++. Aquathermie is één van de mogelijke
hernieuwbare warmtebronnen. In de regel zullen duurzame warmtenetten van warmte worden
voorzien door meerdere complementaire bronnen. Van de SDE++-openstellingsrondes van
2020, 2021 en 2022 heeft RVO momenteel zeven aquathermie-beschikkingen in beheer.
Zes hiervan moeten nog worden gerealiseerd. Het aandeel van aquathermie in de duurzame
warmtevoorziening zal naar verwachting flink gaan groeien. Deze groei gaat gelijk
op met de verwachte groei van laagtemperatuur- en zeer lage temperatuurnetten, die
ook een rol kunnen spelen in de koelvraag. Voor de zomer verwacht ik mijn Warmtebronnenvisie
te presenteren waarin de rollen en het toekomstperspectief van de duurzame bronnen
uitgebreid aan bod komen.
21
De leden van de D66-fractie vragen de Minister of het vervallen van netgekoppelde
elektrolyse geen negatief effect op de (vroege) opschaling van waterstof en mogelijke
innovaties, of moeten zij de gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie zo
lezen dat netgekoppelde elektrolyse niet meer mogelijk is?
Antwoord
Met de introductie van een PPA-categorie wordt binnen de SDE++ aangesloten bij de
gedelegeerde handelingen van de Commissie. Dat gaat nog steeds om netgekoppelde elektrolyse,
alleen kunnen elektrolysers binnen de nieuwe PPA-categorie op basis van PPA’s meer
vollasturen draaien dan onder de oude methodiek (2023) voor netgekoppelde elektrolysers.
Hiermee worden de mogelijkheden voor netgekoppelde elektrolysers voor de productie
van hernieuwbare waterstof dus verruimd binnen de SDE++. Hiermee is de SDE++ bovendien
meer in lijn gebracht met systematiek van de OWE (Subsidieregeling grootschalige productie
volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse), die al conform de gedelegeerde handelingen
is opgezet en specifiek opschaling van hernieuwbare waterstof beoogt. Netgekoppelde
elektrolyse is nog steeds mogelijk onder de gedelegeerde handelingen van de Europese
Commissie. Ik verwacht dan ook geen negatief effect (maar mogelijk juist een positief
effect) op de opschaling van waterstof door het openstellen van een categorie voor
elektrolyse op basis van de voorwaarden van de gedelegeerde handelingen.
22
De leden van de D66-fractie constateren dat flexibiliteitsopties niet volledig meegenomen
in de openstellingsronde voor 2024. Gedacht kan worden aan het aanpassen van de algemene
voorwaarden voor zon-pv projecten of een meer verplichtend karakter van non-firm-ATO’s
bij dergelijke aanvragen. Waarom is gekozen dit niet op te nemen voor 2024 en is de
Minister dat wel van plan voor de volgende openstellingsronde? Welk aanvullend onderzoek
is daarvoor nodig?
Antwoord
Zie gecombineerd antwoord onder vraag 13.
23
De leden van de D66-fractie vragen de Minister meer duiding te geven aan de situaties
waar de warmtepomp geen optie is voor het warmtenet.
Antwoord
In de openstellingsbrief heb ik aangegeven dat er situaties zijn bij warmtenetten
waar een (collectieve) warmtepomp geen optie is en een elektrische boiler in het licht
van het bredere warmtesysteem de meest wenselijke en (kosten)effectieve optie is.
Het gaat daarbij met name om de flexibiliteit waarmee de elektrische boiler kan worden
ingezet voor power-to-heat wanneer er een groot aanbod is van duurzame elektriciteit en voor de levering van
pieklast voor warmtenetten op een later moment. De collectieve warmtepomp is veel
minder flexibel inzetbaar en doorgaans meer geschikt voor basislast. De twee opties
zijn in de meeste gevallen daarom niet uitwisselbaar en eerder complementair in hun
rol in het leveringsprofiel van een warmtenet.
24
De leden van de D66-fractie moedigen de inzet van de Minister toe ter voorkoming van
overstimulering. Kan de Minister verder uitweiden over de opbrengstgrens zal worden
vastgesteld? Doet de Minister zit zelf en welke organisaties geven hier advies over?
Zal dit bedrag jaarlijks/per openstellingsronde worden herijkt?
Antwoord
Het is mijn voornemen om het opbrengstgrensbedrag vast te stellen dusdanig dat het
overgrote merendeel van SDE-aanvragen dat zonder overwinstverrekening financierbaar
is, nog steeds kan worden gefinancierd. Ik heb een onderzoek uitgezet bij onderzoeksbureau
Rebel om mij te adviseren over een passende hoogte van het opbrengstgrensbedrag, dit
zal voor openstelling van de SDE++ regeling met uw Kamer worden gedeeld. Een beperkte
marktconsultatie is onderdeel van dit onderzoek. Het opbrengstgrensbedrag zal opgenomen
worden in de SDE-regelgeving en zal vastliggen over de gehele looptijd van een project.
Een jaarlijks onderzoek is niet voorzien. Als er signalen zijn dat de situatie wijzigt
kan het onderzoek naar de opbrengstgrens herhaald worden.
25
De leden van de D66-fractie stellen vast dat in het eindadvies van het PBL de categorie
BECCS is toegevoegd aan de groslijst voor de SDE++ 2025 (p. 315, SDE++ 2024 eindadvies).
In hoeverre wordt biomassa in combinatie met CCS niet al gedekt door de bestaande
SDE++ categorieën voor de vergisting, vergassing en verbranding van biomassa, in combinatie
met een categorie voor CCS? Welke aanvullende kosten of toepassingen zouden in een
mogelijke categorie voor BECCS worden gedekt, die niet al vallen onder een categorie
voor CCS of een categorie voor biomassa vergisting, vergassing en verbranding?
Antwoord
De toevoeging van BECCS als categorie die het PBL voor 2024 adviseert, betreft CCS
bij elektriciteitsproductie op basis van biogrondstoffen. Daarmee kunnen negatieve
emissies worden bereikt. Het gaat alleen om een vergoeding voor de onrendabele top
van de afvanginstallatie en het transport en opslag van de CO2, niet een vergoeding voor de inzet van biogrondstoffen. De categorie overlapt dus
niet met bestaande categorieën voor biomassavergisting, -vergassing en -verbranding
en is ook niet een vergoeding voor elektriciteitsproductie op basis van biogrondstoffen.
De kosten van de afvanginstallatie zijn vergelijkbaar met die voor afvalverbrandingsinstallaties
(AVI's). Daarom adviseert het PBL voor deze vorm van BECCS hetzelfde basisbedrag te
hanteren. Daarmee zou dit een uitbreiding zijn van de bestaande categorie voor CCS
bij AVI's.
26
Hoe kijkt de Minister aan tegen het risico dat BECCS de inzet van hoogwaardige biogrondstoffen
in materiaalgebruik en andere hoogwaardige toepassingen kan verdringen en wordt dit
risico meegenomen in de afwegingen van het PBL? Heeft het PBL overwogen om geen algemene
categorie voor BECCS op de groslijst te zetten, maar alleen beperkte categorie voor
CCS in combinatie met hoogwaardigere toepassingen van biomassa in de industrie, of
CCS in combinatie met afvalverbrandingsinstallaties of kleine biomassacentrales die
warmte produceren?
Antwoord
Ik ben me bewust van de risico's van het verdringen van hoogwaardige toepassingen
van biogrondstoffen en werk momenteel uit of en binnen welke kaders de door het PBL
geadviseerde uitbreiding van de categorie CCS bij AVI's het beste kan worden vormgegeven,
indachtig de afspraak uit het voorjaarspakket klimaat uit 2023 om in te zetten op
negatieve emissies. Ik verwacht hier voor de zomer over te communiceren. Het PBL adviseert
over technieken die worden aangedragen door marktpartijen met concrete projecten.
In de nu lopende marktconsultatie voor de SDE++ 2025 vraagt het PBL de markt specifiek
naar de bredere plannen voor afvang en opslag van biogene CO2, bijvoorbeeld in de industrie. Alleen als er concrete projecten zijn, kan het PBL
een doorrekening maken. Het PBL adviseert in de doorrekening van technieken voor de
SDE++ alleen over de hoogte van de bedragen en niet over de wenselijkheid van categorieën,
tenzij het de effectiviteit van de SDE++ zelf betreft. De uitbreiding naar BECCS die
het PBL nu adviseert sluit kleine biomassacentrales niet uit. CCS bij afvalverbrandingsinstallaties
zit al als bestaande categorie in de SDE++.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
27
De leden van de BBB-fractie lezen in de tussentijdse evaluatie dat SDE++ naar verwachting
een grote bijdrage zal gaan leveren aan de CO2-reductieopgave. In de conclusies over de doeltreffendheid van de subsidie staat onder
andere dat voor 3% van het beschikte budget projecten in de realisatiefase zijn ingetrokken.
Deze leden wat hier de voornaamste redenen voor zijn geweest.
Antwoord
De belangrijkste reden waarom projecten met een SDE++-beschikking (in de periode 2020–2022)
soms niet worden gerealiseerd, is omdat het project niet meer haalbaar is (financieel
of anderszins). Voorbeelden hiervan zijn het verkrijgen van een netaansluiting, de
financiering (bijvoorbeeld bij kostenstijgingen) en verzekeringen.
28
De leden van de BBB-fractie lezen ook dat in 2021 en 2022 minder reductie heeft plaatsgevonden
dan mogelijk voor het budget. Daarbij is een deel van de aanvragen op inhoudelijke
gronden afgewezen. Wat zijn de voornaamste inhoudelijke gronden daarvoor? Hoe kan
de Minister op basis van deze conclusies ervoor zorgen dat zo min mogelijk aanvragen
afgewezen gaan worden?
Antwoord
De belangrijkste redenen waarom aanvragen op inhoudelijke gronden worden afgewezen
zijn de technische vereisten die de regeling stelt, het ontbreken van de juiste vergunningen
en/of dat blijkt dat het project niet haalbaar is. Dit laatste kan zowel financieel
als bijvoorbeeld organisatorisch van aard zijn. Het belangrijkste middel om dit soort
afwijzingen te voorkomen is goede en tijdige communicatie over de voorwaarden van
de regelingen. Daarom zal ik mij net als vorig jaar ook dit jaar inspannen om deze
voorwaarden ruim voor de openstelling te publiceren, en het persoonlijke contact van
RVO met potentiële aanvragers te faciliteren. Dat een deel van de aanvragen wordt
afgewezen, is echter onoverkomelijk.
29
De leden van de BBB-fractie merken op dat de CCS en CCU categorieën gebaat zijn bij
een intensievere begeleiding en verbeterde informatievoorziening. Deze leden zijn
benieuwd wat voor plannen er gemaakt worden om deze begeleiding en informatievoorziening
beter vorm te geven.
Antwoord
De begeleiding vanuit RVO is op dit moment van hoge kwaliteit en intensief. Vanuit
RVO is altijd al veel aandacht voor een juiste informatievoorziening zodat partijen
een goede subsidieaanvraag kunnen doen. Hiervoor wordt elk jaar de website geactualiseerd
en wordt een brochure over de SDE++ openstellingsronde gemaakt. Behalve via de website
is er ook een telefonische helpdesk voor specifieke vragen over de SDE++. Dit jaar
besteedt RVO nog meer aandacht aan een goede informatievoorziening en actieve communicatie.
Zo zullen over diverse onderwerpen presentatievideo's worden gemaakt. Ook kunnen partijen
voorgesprekken met een RVO-adviseur plannen, bijvoorbeeld als zij een CCS/CCU-aanvraag
willen doen. Tenslotte hebben veel partijen ook contact met EZK over beleidsmatige
vragen rondom de SDE++.
30
De leden van de BBB-fractie lezen over de consistentie van de SDE++ dat deze zich
vooral richt op de korte termijn, de laagste onrendabele top. Daardoor komen technieken
met een hogere onrendabele top minder aan bod. Deze leden vragen hoe dit verder tegengegaan
kan worden en hoe de ESR-sectoren beter ondersteund kunnen worden vanuit de SDE++.
Antwoord
Het klopt dat in de SDE++ aanvragen met een relatief hoge kosteneffectiviteit meer
kans maken op een subsidiebeschikking dan aanvragen met een relatief lage kosteneffectiviteit.
Tot 2023 bestond hierdoor het risico dat technieken met een hogere onrendabele top
onvoldoende aan bod komen. Daarom zijn vanaf 2023 hekjes ingevoerd voor domeinen waar
technieken over het algemeen een hogere onrendabele top hebben: lagetemperatuuwarmte,
hogetemperatuurwarmte en moleculen. Deze domeinen sluiten aan bij de ESR-sectoren
gebouwde omgeving, mobiliteit, kleine industrie en landbouw. In de SDE++ van 2024
worden de hekjes verhoogd, van € 750 miljoen naar € 1 miljard per hekje. Hiermee wordt
nog meer ruimte geboden aan technieken met een relatief hoge onrendabele top, maar
die ook nodig zijn voor een kosteneffectieve transitie op de langere termijn.
31
De leden van de BBB-fractie hebben ook nog een vraag over de netcongestie. Zij zijn
benieuwd of het wenselijk is om de regeling open te gooien als dit vervolgens gaat
betekenen dat de bedrijven en organisaties met hun innovatieve projecten worden geconfronteerd
met wachtlijsten vanwege netcongestie, en in hoeverre dit gebeurt.
Antwoord
Bij de aanvraag van SDE++-subsidie voor zon-PV, een categorie die veel te maken heeft
met netcongestie, worden extra maatregelen genomen om de impact op het elektriciteitsnet
te verkleinen. Zo kan een project slechts aansluiten op 50% van het piekvermogen en
dient de aanvrager een transportindicatie verstrekt door de netbeheerder in. Als het
project door netcongestie zeker niet gerealiseerd zou kunnen worden, krijgt het geen
transportindicatie en dus ook geen SDE++-subsidiebeschikking. Ook bij andere categorieën
moedig ik aanvragers aan om te onderzoeken of er ruimte op het net is om de elektriciteit
in te voeden dan wel af te nemen, alvorens een aanvraag in te dienen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
32
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen met instemming dat de Minister middels
het verhogen van hekjes voor diverse domeinen actiever wil sturen op de warmtetransitie.
De leden wijzen op het onderzoek van CE Delft dat stelt dat, om de in 2030 verwachte
jaarlijkse onrendabele top van de warmtebronnen te realiseren, 6,7 miljard euro aan
budgetreservering in de SDE++ nodig is. Deelt de Minister deze inschatting? Wat is
volgens de Minister de benodigde budgetreservering in de SDE++ voor warmte? Het onderzoek
noemt daarnaast nog andere aspecten in de SDE++ methodiek die aandacht behoeven. Kan
de Minister ook op deze aspecten reflecteren, zo vragen de leden.
Antwoord
In beginsel is het doel van de SDE++ een zo kosteneffectief mogelijke reductie van
broeikasgasemissies ongeacht de specifieke sector of techniek. Om ervoor te zorgen
dat alle domeinen aanspraak kunnen maken op SDE-subsidie zijn drie hekjes gecreëerd
(hoge temperatuurwarmte, lagetemperatuurwarmte en moleculen), zodat deze domeinen
ondanks een gemiddeld hogere subsidie-intensiteit vaker in aanmerking komen voor SDE++-subsidie.
Het budget binnen deze hekjes is voor de komende openstellingsronde verder verhoogd
tot 1 miljard euro, zodat er minimaal 2 miljard euro beschikbaar is voor warmteprojecten
(lage temperatuur én hoge temperatuur), waaronder bronnen voor warmtenetten. Het is
niet zo dat er binnen de SDE++ gestuurd wordt op een bepaald SDE++-budget voor warmtebronnen.
Het onderzoek van CE Delft geeft een beeld van de totale, verwachte onrendabele top
van de warmteprojecten die momenteel in voorbereiding zijn voor de grote en middelgrote
warmtenetten. In het rapport wordt aandacht gevraagd voor aspecten die komen kijken
bij het stimuleren van middenlastbronnen. Ik wil graag bezien welk financieel instrumentarium
hiervoor passend is. In de SDE++ 2024 is in ieder geval reeds een categorie voor middenlast
opgenomen voor diepe geothermie. Belangrijke voorwaarden voor het uitbreiden van het
aantal middenlastcategorieën in de SDE++ is dat er voldoende marktpotentieel aanwezig
is en dat de prikkel voor het kosteneffectief ontwerpen en bedrijven van een project
aanwezig blijft. Het rapport van CE Delft geeft aan dat veel middenlasttechnieken
een hogere subsidie-intensiteit kennen dan 400 euro per ton CO2. De maximale kosteneffectiviteit voor categorieën binnen de hekjes in de SDE++ is
in 2024 verhoogd van 300 tot 400 euro per ton CO2. Het is niet wenselijk om dit nu al verder te verhogen, omdat het de kosteneffectiviteit
van de regeling zal verslechteren. De hoogte van de subsidie-intensiteit zal onderdeel
zijn van toekomstige evaluaties van de SDE++.
Voor de zomer verwacht ik mijn Warmtebronnenvisie te presenteren waarin de rollen
en het toekomstperspectief van de duurzame bronnen uitgebreid aan bod komen.
33
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen daarnaast hoe ze in de voorliggende openstellingsronde
de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 356) over het inprijzen van systeemkosten in de SDE++-systematiek kunnen terugzien. Als
dit nog niet is terug te zien, hoe wil de Minister dan aan dit aspect recht gaan doen
in de toekomst?
Antwoord
Ik ben in mijn Kamerbrief van 26 april 20233 ingegaan op hoe ik met deze motie wil omgaan. Hierin heb ik toegelicht dat het meenemen
van systeemkosten complexe uitvoeringsvraagstukken met zich meebrengt en met de introductie
van de hekjes is de noodzaak van het opnemen van systeemkosten in de SDE++ bovendien
een stuk verminderd. Deze motie beschouw ik daarmee ook als uitgevoerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
34
De leden van de PvdD-fractie hebben met verontrusting kennisgenomen van de brief over
de openstelling van SDE++ 2024. Het baart hen zorgen dat een significant deel van
de subsidiegelden worden toegekend aan projecten voor het afvangen en permanent opslaan
van CO2. Dit is een extreem dure technologie die nog nergens op schaal wordt toegepast en
die afleidt van het benodigde beleid om emissies te reduceren. Het is een tijdelijke
oplossing die er niet voor zorgt dat de Nederlandse industrie verduurzaamt. Waarom
kiest de Minister ervoor om miljarden per jaar te steken in een schijnoplossing?
Antwoord
Het afvangen van CO2 om het vervolgens permanent geologisch op te slaan in de diepe ondergrond leidt tot
de reductie van CO2-uitstoot. Deze vorm van CCS is ook een maatregel voor CO2-reductie in onder andere het Europese ETS, in het Klimaatakkoord en wordt ook zo
erkend in de Klimaat- en Energieverkenning van PBL. Ook de Europese Commissie4, het Intergovernmental Panel on Climate Change5 en het Internationaal Energie Agentschap6 geven aan dat CCS een noodzakelijke maatregel is om de klimaatdoelen te halen. CCS
is een bewezen techniek welke al decennialang wordt toegepast in onder andere Noorwegen,
Canada, de VS en Australië.
In het klimaatakkoord is afgesproken dat subsidiëring van CCS niet ten koste mag gaan
van de ontwikkeling van duurzame energietechnieken. Specifiek zal CCS enkel worden
toegepast als er geen kosteneffectieve alternatieven voor CCS zijn én is er een tijdshorizon
voor de subsidiëring van CCS afgesproken. CE Delft heeft een zogenoemde «zeefstudie»
voor CCS uitgevoerd, met als doel om te bepalen of er alternatieve maatregelen zijn
waarvan de kosteneffectiviteit vergelijkbaar is met die van CCS, om zo te bepalen
of stimulering van CCS middels de SDE++ nog steeds passend is. Het onderzoek geeft
geen aanleiding tot subsidiebeperkingen in de SDE++ van 2024. In de SDE++ behoren
de CCS-categorieën tot de meest kosteneffectieve technieken om CO2 te reduceren en wat bijdraagt aan de ambitieuze CO2-reductiedoelen van de industrie en Nederland.
35
In het commissiedebat Klimaat en Energie heeft de Minister toegezegd een overzicht
te geven van de SDE++ gelden die gaan naar emissiereductie, natuurlijke CO2 opslag en technologische vormen van CO2 afvang en opslag. Is de Minister ook bereid de SDE++ subsidie onder te verdelen in
deze drie categorieën zodat een afgebakend bedrag gereserveerd wordt voor CO2-emissiereductie?
Antwoord
De resultaten van de SDE++-ronde deel ik altijd met de Tweede Kamer na afloop van
de openstellingsronde en nadat de beoordeling van de aanvragen is afgerond. Dit om
een compleet overzicht te geven van de resultaten. Daarbij maak ik onderscheid tussen
(hoofd)categorieën hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare warmte, hernieuwbaar gas,
CO2-arme warmte en tenslotte CO2-warme productie. In deze laatste categorie wordt onderscheid gemaakt tussen CCS (CO2-afvang en -opslag) en CCU (CO2-afvang en -gebruik). Alle technieken leiden tot CO2-reductie: CCS is een techniek die CO2 afvangt en opslaat. Natuurlijke CO2-opslag door middel van koolstofvastlegging in bijvoorbeeld de bodem wordt niet via
de SDE++ gesubsidieerd. Onderaan deze beantwoording vindt u het overzicht dat in het
commissiedebat Klimaat en Energie van 14 maart jl. is toegezegd.
36
De leden van de PvdD-fractie constateren dat het CPB de subsidie voor CCS bestempelt
als fossiele subsidie voor bedrijven om door te kunnen gaan met business-as-usual.
Wat maakt dat de Minister deze fossiele subsidie, die heel makkelijk af te schaffen
is, nu willens en wetens toch in stand houdt ten koste van echt duurzame oplossingen?
Deze leden vragen zich af waarom de Minister ervoor kiest de belastingbetaler te laten
opdraaien voor de vervuilende en doodlopende weg die de industrie met CCS wil bewandelen?
Antwoord
Het afvangen en opslaan van CO2 vormt volgens het kabinet een belangrijk onderdeel van een effectieve en efficiënte
transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Het niet ondersteunen van CCS via
(innovatie)subsidies zou leiden tot een energie- en klimaattransitie met hogere maatschappelijke
kosten. In dit verband vindt het kabinet (innovatie)subsidies voor CCS in beginsel
gelegitimeerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 34.
37
De leden van de PvdD-fractie constateren dat er ook subsidie gegeven wordt voor CCS
bij biomassacentrales. Dit ondanks alle rapporten die concluderen dat CCS in elk geval
niet gebruikt moet worden voor laagwaardige toepassingen zoals warmte en elektriciteit.
Als CCS al toegepast wordt zou dit volgens experts alleen moeten gebeuren in hoogwaardige
processen waar geen alternatief mogelijk is, bijvoorbeeld de productie van beton of
als brandstof voor scheepvaart. Waarom negeert de Minister adviezen voor het gebruik
van het cascaderingsprincipe van bijvoorbeeld de SER en zet hij toch zo groot in op
het subsidiëren van BECCS?
Antwoord
Het PBL heeft op basis van de marktconsultatie de voorliggende categorie CCS bij biomassa-energiecentrales
geadviseerd. Deze categorie vergoedt alleen de onrendabele top van de afvanginstallatie
en het transport en opslag van de CO2 en is nadrukkelijk geen subsidie op het gebruik van biogrondstoffen. Deze categorie
kan leiden tot negatieve emissies. Negatieve emissies zijn op de lange termijn hard
nodig om de klimaatdoelen te halen. Bij de Voorjaarsnota 2023 is afgesproken dat we
in Nederland 1,5 Mton negatieve emissies in 2030 gaan realiseren via BECCS en andere
technieken. Hierbij wordt getoetst of deze technieken in lijn zijn met het duurzaamheidskader
biogrondstoffen. Ook dient rekening gehouden met dat deze technieken een lange realistermijn
kennen (maximaal zes jaar binnen de voorwaarden van de SDE). Binnen deze context wordt
uitgewerkt of en zo ja binnen welke kaders CCS bij bioenergiecentrales kan worden
vormgegeven in de SDE++ 2024. Ik verwacht hier voor de zomer over te communiceren.
Ik ben me hierbij bewust van de risico's van het verdringen van hoogwaardige toepassingen
van biogrondstoffen. In de nu lopende marktconsultatie voor de SDE++ 2025 vraagt het
PBL de markt specifiek naar de bredere plannen voor afvang en opslag van biogene CO2, bijvoorbeeld in de industrie. Hier kunnen voor volgend jaar dus in potentie meerdere
vormen van negatieve emissies bij andere (ook hoogwaardige) processen onder vallen.
38
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het opslaan van koolstof in de bodem een
eindig proces is. De Minister heeft zelf al aangegeven dat we hier niet te lang mee
door kunnen gaan, simpelweg omdat de ruimte er niet voor is. Deze leden vragen waarom
de Minister energieproducenten geen langetermijnperspectief biedt door hen de duidelijkheid
te geven dat een echte transitie nu ingezet moet worden. Het kabinet zet in op een
onbewezen, dure en inefficiënte technologie. Waarom steekt de Minister die miljarden
niet in echt duurzame oplossingen, met een bijpassend lange termijnperspectief?
Antwoord
Zie mijn antwoord op vraag 34.
39
De leden van de PvdD-fractie zijn geschokt dat de Minister ook in deze openstelling
van de SDE++ subsidie er toch weer voor kiest om mestvergisters te subsidiëren. Dit
ondanks de aangenomen motie-Vestering over mestvergisters zo snel mogelijk uitsluiten
van de SDE++-subsidie (Kamerstuk 33 037, nr. 509). Kan de Minister aangeven waarom hij ervoor kiest om een Kamermeerderheid te negeren?
Antwoord
De betreffende motie is ingetrokken en derhalve niet in stemming gebracht. Het vergisten
van mest levert een belangrijke bijdrage aan broeikasgasreductie en het opschalen
van de productie van hernieuwbaar gas.
40
De leden van de PvdD-fractie constateren tot slot dat de nadeelcompensatie voor kolencentrales
uit SDE-middelen wordt betaald. Uit onderzoek van CE Delft en advocatenbureau Prakken
d’Oliveira bleek al eerder dat de gederfde inkomsten van kolencentrales stelselmatig
te hoog wordt ingeschat, waardoor de compensatie die het kabinet uitdeelt aan kolenbedrijven
veel te hoog is. Dit zal niet de laatste keer zijn dat we maatregelen moeten nemen
waardoor sommige bedrijven minder inkomsten zullen binnenkrijgen. Vaak gaat het hier
overigens om energie-giganten die overigens sowieso nog elk jaar miljarden winst maken.
Deze leden vragen of de Minister bereid is om een volgende keer een rechter te laten
besluiten over de hoogte van eventuele nadeelcompensatie.
Antwoord
Dat er nadeelcompensatie aan de orde is, is het gevolg van de Wet verbod op kolen
bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie (zie hiervoor onder meer Kamerstukken 35 668, nr. 3, p. 9–11, 44, 47, 51, 52, C, K). Gelet op artikel 4, tweede lid, van deze wet wordt op verzoek van een exploitant
van een kolencentrale een vergoeding toegekend voor schade die niet voor rekening
van die exploitant behoort te blijven. De nadeelcompensatie zal, op grond van artikel 4,
derde lid, pas worden uitbetaald als de Europese Commissie heeft geoordeeld dat de
berekende nadeelcompensatie geen onrechtmatige staatssteun betreft. De wijze waarop
de hoogte van de nadeelcompensatie wordt berekend is vastgelegd in het Besluit nadeelcompensatie
productiebeperking kolencentrales. Voor de beoordeling van de aanvragen om nadeelcompensatie
door de exploitanten van de getroffen kolencentrales ten aanzien van de berekening
van de hoogte van de nadeelcompensatie wordt deskundig advies ingewonnen.
Doordat de productiebeperking van de kolencentrales kan worden aangemerkt als regulering
van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM, moet gezorgd
worden voor een fair balance tussen het algemeen belang dat door de maatregel wordt
gediend en het recht van de exploitanten die door de maatregel zijn getroffen op een
ongestoord genot van hun eigendom. Zonder deze fair balance is de maatregel onrechtmatig.
Gelet op het reeds opgelegde verbod op kolen per 2030, waar voor de realisatie van
de fair balance een overgangsperiode tot 2030 is geboden zonder beperking van de elektriciteitsopwekking
met kolen, kan de fair balance ten aanzien van de productiebeperking niet zonder nadeelcompensatie
worden bereikt. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van
de Mens is sprake van een fair balance als een redelijk aanbod voor vergoeding van
schade is gedaan. De parameters van de nadeelcompensatie moeten derhalve voorafgaand
aan de inwerkingtreding van de maatregel bekend zijn. Als de rechter moet oordelen
over de hoogte van de nadeelcompensatie, zonder dat de Staat zelf – in de woorden
van het Europese Hof – een redelijk aanbod heeft gedaan, riskeert de Staat de onrechtmatigheid
van de maatregel. In lijn met de motie Grinwis c.s.7 zal ik de totstandkoming evalueren en de Kamer hierover informeren.
Toezegging overzicht CCS-uitgaven
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie van 14 maart jl. heb ik aan uw Kamer
toegezegd een totaaloverzicht te geven van de overheidsuitgaven aan CCS8. In onderstaande tabel vindt u dit overzicht. Het betreft hier overheidsuitgaven
die specifiek gericht zijn op CCS-projecten. Daarnaast geldt dat als de broeikasgasuitstoot
die gepaard gaat met het gebruik van fossiele brandstoffen niet of niet volledig is
beprijsd – hetgeen vaak wordt gezien als een impliciete fossiele subsidie – dit in
de regel nadelig is voor de businesscase van CCS. In algemene zin geldt: hoe meer
en hoger broeikasgasuitstoot wordt beprijsd (bijv. in het EU ETS), hoe rendabeler
CCS zal zijn.
Overzicht uitgaven CCS
Toelichting
SDE++
Voor de SDE++ is in enkele jaren subsidie toegekend aan CCS-projecten. De daadwerkelijke
uitgekeerde subsidie hangt af van de ETS-prijs in het betreffende subsidiejaar. Tot
nu toe is nog geen SDE-subsidie uitgekeerd aan CCS, omdat nog geen SDE-CCS-installaties
gerealiseerd zijn en subsidie wordt uitbetaald op basis van daadwerkelijk gerealiseerde
CO2-reductie. Hieronder staat een uitsplitsing van de CCS-projecten uit de verschillende
SDE++-openstellingen inclusief verwachtingen voor de kasuitgaven. De uiteindelijke
kasuitgaven zullen fluctueren.
In totaal zal tot en met de ronde van 2023 aan 18 CCS-projecten subsidie worden toegekend
voor een totaalbedrag van € 10,9 miljard. Naar verwachting bedragen op dit moment
de verwachte kasuitgaven € 3,3 miljard als AVI's onder het ETS gaan vallen en € 4,7 miljard
als AVI's buiten het ETS blijven. Hieronder staan de details per SDE++-ronde.
In 2020 is aan 6 CCS-projecten subsidie toegekend voor een totaalbedrag van € 2,1 miljard.
Naar verwachting wordt hiervan nagenoeg geen subsidie (€ 0,2 miljoen) daadwerkelijk
uitgekeerd.
In 2022 is aan 8 CCS-projecten subsidie toegekend voor een totaalbedrag van € 6,7 miljard.
Het bedrag dat daadwerkelijk wordt uitgekeerd is mede afhankelijk van de vraag of
afvalverbrandingsinstallatie (AVI’s) onder het ETS zullen gaan vallen1. Als AVI’s onder het ETS gaan vallen wordt naar verwachting € 2,0 miljard uitgekeerd.
Als AVI’s buiten het ETS blijven wordt naar verwachting € 2,6 miljard uitgekeerd.
De beoordeling van de 2023-ronde loopt momenteel nog en hierdoor kunnen slechts voorlopige
resultaten gedeeld worden. Naar verwachting wordt aan 4 CCS-projecten subsidie toegekend
voor € 2,0 miljard. Als AVI’s onder het ETS zullen gaan vallen wordt naar verwachting
€ 1,4 miljard aan deze projecten uitgekeerd. Als AVI’s buiten het ETS blijven wordt
naar verwachting € 2,0 miljard uitgekeerd. Over de definitieve resultaten van de 2023-ronde
informeer ik uw Kamer vóór de zomer.
Met betrekking tot de gevraagde uitsplitsing van SDE-uitgaven naar ondergrondse CO2-opslag, natuurlijke CO2-afvang en CO2-reductie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 35.
Leningen EBN
In 2021 is een marktconforme lening verstrekt aan EBN van € 53,4 miljoen voor ontwikkeling
en realisatie van het Porthos-project.
In 2023 is een marktconforme lening verstrekt aan EBN van € 32 miljoen voor deelname
aan de FEED-fase van de ontwikkeling van de opslaglocaties aan het Aramis-project.
Subsidies EBN
EBN heeft in 2019 € 9,8 miljoen subsidie ontvangen voor deelname aan de FEED-fase
van het Porthos-project.
EBN heeft in 2021 € 8,25 miljoen subsidie ontvangen voor deelname aan de pre-FEED
fase van het Aramis-project.
In 2023 is vanuit de Klimaatenvelop die jaarlijks voor CCUS op de EZK-begroting (B&I)
staat een subsidie aan EBN verstrekt van € 6,24 miljoen voor de deelname aan een aanvullend
CO2-opslagproject dat wordt aangesloten op de Aramis transportleiding.
In 2023–2026 is vanuit het Klimaatfonds jaarlijks € 11,25 miljoen beschikbaar voor
het versnellen van de ontwikkeling van CO2-opslaglocaties op de Noordzee. Dit gebeurt grotendeels door het uitvoeren van haalbaarheidsstudies.
Daarvan is in 2023 € 0,64 miljoen uitgegeven, voor het aandeel van EBN. De verwachting
is dat in 2024 het budget grotendeels wordt besteed, gelet op de voortgang in de ontwikkeling
van nieuwe opslaglocaties.
Incidentele maatwerksubsidie Yara Sluiskil
Uit het Klimaatfonds gaat € 30 mln. naar CO2-transport en -opslag (0,8 Mt/j) in Northern Lights (Kamerstukken 29 826, nr. 199).
Energie-investeringsaftrek (EIA)
Sinds 2019 hebben ca. 10 bedrijven voor 52 CCS-investeringen EIA aangevraagd. Het
merendeel van deze aanvragen wordt momenteel nog beoordeeld. Tot nu toe is voor deze
investeringen € 19,1 mln. aan EIA «uitgekeerd»2. Als de overige aanvragen positief worden beoordeeld, kan dit oplopen tot € 58,8 mln.
Het is niet mogelijk voor een bedrijf om tegelijk van de SDE++ en de EIA gebruik te
maken.
R&D-subsidie CCS
Internationale samenwerkingsverbanden
Tot 2022 gold de ACT regeling (Accelerating CCS Technologies) waarvoor per twee jaar
€ 4 miljoen beschikbaar was. Vanuit deze regeling is aan projecten die zijn gestart
vanaf 2020 in totaal € 6,6 miljoen aan subsidie verstrekt.
Vanaf 2022 geldt de CETP-regeling (Clean Energy Technology Partnerships) waarvoor
jaarlijks € 4 miljoen beschikbaar is. Vanuit deze regeling is voor € 3,8 miljoen aan
subsidie verstrekt. Vanaf 2024 is het jaarlijks beschikbare budget € 2 miljoen.
Algemene innovatie-subsidieregelingen
Daarnaast zijn er nog vier verschillende generieke innovatie subsidieregelingen die
openstaan voor veel technieken, waaronder CCS. Dit betreft de TSE, EKOO, DEI+ en de
HER regeling. Er is vanuit deze regelingen € 12,9 miljoen aan subsidie verstrekt voor
CCS-projecten met startdatum vanaf 2020.
Garantieregeling Porthos
In 2022 heeft het kabinet een garantie van maximaal € 175,6 miljoen verstrekt aan
de initiatiefnemers van het CCS-project Porthos (EBN, GasUnie en Havenbedrijf Rotterdam),
om vertraging van het project en in het uiterste geval zelfs mogelijk afstel te voorkomen.
Hiervoor hebben de initiatiefnemers een marktconforme premie van € 21,9 miljoen betaald
in 2023. De garantieregeling is in 2023 vervallen en zal niet meer kunnen worden ingeroepen
door de partijen.
X Noot
1
AVI’s vallen nu niet onder het ETS, dat houdt in dat ze – bij maximale afvang en opslag
– een kasverwachting hebben die gelijk is aan de aangegane verplichting. Zodra deze
AVI-projecten volledig onder het ETS gaan vallen, conform voorstel vanuit de EU, zal
de kasverwachting – doordat dan een ETS-correctie wordt toegepast – afnemen. Bij de
berekende kasverwachting is ervan uitgegaan dat 35 procent van de uitstoot van AVI’s
fossiel is en dat er voor dat gedeelte sprake is van ETS-voordelen. In de berekening
is geen rekening gehouden met eventuele inkomsten als gevolg van het afvangen en opslaan
van biogene CO2 (negatieve emissies).
X Noot
2
De EIA is een fiscale regeling. Hierdoor is er geen sprake van overheidsuitgaven,
maar van gederfde belastinginkomsten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. Stoffer, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.D. Reinders, adjunct-griffier