Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
36 544 Wijziging van de Wet basisregistratie ondergrond in verband met het aanwijzen van drinkwaterbedrijven als bronhouders en enkele andere wijzigingen
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
I. ALGEMEEN DEEL
1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot een wijziging van de Wet basisregistratie ondergrond (hierna:
Wet Bro) opdat ook drinkwaterbedrijven worden aangewezen als leverancier van gegevens
van de Basisregistratie Ondergrond. In de vigerende Wet Bro is een dergelijke verplichting
uitsluitend opgelegd aan bestuursorganen.
1.1 Aanleiding
1.1.1 Context
De Wet Bro is op 1 januari 2018 in werking getreden. Deze wet regelt de basisregistratie
ondergrond (hierna: BRO). In deze basisregistratie worden gegevens opgenomen over
de geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond die voortvloeien uit verkenningen,
over ondergrondse constructies, over gebruiksrechten en over authentieke modellen
in relatie tot de ondergrond van Nederland met inbegrip van het continentaal plat.1 De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Minister van
BZK) is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer en ziet toe op het gebruik
van de BRO. De Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
(hierna: TNO) verricht in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de Minister van
BZK de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de inrichting en het beheer van
de BRO.
De Wet Bro bepaalt dat gegevens in de BRO worden opgenomen door de verplichte levering
van zogenoemde brondocumenten door bestuursorganen aan de Minister van BZK. De brondocumenten worden op grond van
de Wet Bro aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, en wel in het Besluit basisregistratie
ondergrond (hierna: Besluit Bro). Het Besluit Bro bepaalt daarmee de feitelijke gegevensinhoud
van de BRO. In de basisregistratie worden op grond van de brondocumenten zogeheten
registratieobjecten vastgelegd. Gedurende de implementatieperiode van de Wet Bro (2018–2022) zijn in
vier tranches in totaal 27 verschillende brondocumenten aangewezen. Het Ministerie
van BZK had voor het realiseren van de implementatie van de Wet Bro een programmaorganisatie
ingericht; deze is in 2023 afgebouwd na de voltooiing van de vierde tranche. Het implementatieprogramma
is binnen de voorziene termijn en binnen het voorziene budget afgesloten.2 Inmiddels is een vervolgfase gestart waarin de BRO zal worden uitgebreid met milieuhygiënische
gegevens. In een wijzigingsbesluit wordt de grondslag voor de levering van deze gegevens
ingevoegd in het Besluit Bro.
De BRO maakt deel uit van het stelsel van basisregistraties, dat onder meer ook de
Basisregistratie Adressen en Gebouwen, de Basisregistratie Grootschalige Topografie,
de Basisregistratie Kadaster en de Basisregistratie personen omvat. Het kenmerk bij
uitstek van al deze registraties is dat de opgeslagen gegevens authentiek zijn, dat wil zeggen dat het kwalitatief hoogwaardige gegevens zijn die zonder nader
onderzoek door bestuursorganen moeten en door anderen kunnen worden gebruikt.
Artikel 9 van de vigerende Wet Bro geeft naast de Minister een centrale rol aan de
bestuursorganen die brondocumenten ontvangen of genereren. Zij zijn verplicht om de
aangewezen brondocumenten te leveren en de kwaliteit van die gegevens te borgen, zij
zijn gehouden eventuele (fout)meldingen te onderzoeken en te herstellen, en zij zijn
verplicht om de BRO-gegevens in hun werkprocessen te gebruiken. In de systematiek
van het stelsel van basisregistraties worden deze rollen aangeduid met de term «bronhouder»
(artikel 1 van de Wet Bro). Deze verplichtingen gelden ook voor opdrachtnemers van
bestuursorganen, wat dan in de overeenkomst van opdracht moet worden vastgelegd. De
belangrijkste overweging voor die constructie ligt daarin dat bestuursorganen geacht
kunnen worden de aan hen toegewezen publieke taken goed uit te voeren en de kwaliteit
van de daaruit voortkomende en te leveren gegevens zonder enig winstoogmerk te kunnen
borgen.
Gedurende de implementatie van het Programma BRO is veel ervaring opgedaan met de
BRO in de praktijk. Er is aanvankelijk vooral gestuurd op de aanlevering door bestuursorganen, met als resultaat dat in 2020 alle bestuursorganen aan de BRO
leverden dan wel konden gaan leveren. Dat is voor menig bestuursorgaan een behoorlijke
opgave geweest. Vervolgens is geleidelijk steeds meer aandacht besteed aan de gebruiksmogelijkheden
die de BRO biedt. Waar bij de invoering van de wet de focus lag op faalkostenreductie
bij het ontwerpen en uitvoeren van civieltechnische werken (wegen, spoorlijnen, waterwegen,
kunstwerken), is de afgelopen jaren het besef gegroeid dat een goede informatievoorziening
over de ondergrond ook van wezenlijk belang is voor het uitvoeren van de grote maatschappelijke
opgaven zoals de energietransitie, de woningbouwopgave, de klimaatverandering, en
de invoering van de Omgevingswet. Hoewel de BRO niet specifiek voor Omgevingswettoepassingen
is ingericht, is de informatie in de BRO zodanig generiek dat deze ook breed voor
de inrichting van de fysieke leefomgeving kan worden gebruikt. Ook in het kader van
het versterken van de informatiepositie van burgers en bedrijven is het de wens een
zo compleet mogelijk beeld te geven van de fysieke leefomgeving.
1.1.2 Aanleiding voor de wetswijziging
Bij de implementatie van de BRO is gebleken dat met name in het domein grondwatermonitoring
de gezamenlijke bestuursorganen aanzienlijk minder gegevens over de binnen dat domein
vallende registratieobjecten beschikbaar hebben dan was verwacht. Dat betreft vooral
grondwaterstanden en de bijbehorende grondwaternetten. Met name de drinkwatersector
beschikt over veel gegevens uit dit domein. Een deel van die gegevens komt via de
vergunningen die verleend worden door, en rapportages die verstrekt worden aan, de
provincies al in de BRO terecht. Provincies moeten de door hen ontvangen gegevens
met betrekking tot het domein grondwater namelijk aanleveren aan de BRO. Een ander
deel van de gegevens valt echter buiten deze vergunnings- en rapportageplicht, komt
dus niet bij provincies terecht en kunnen door de provincies dan ook niet aan de BRO
worden geleverd. Zo valt van de circa 40.000 grondwaterputten in Nederland ongeveer
de helft niet onder een vergunningplicht. Drinkwaterbedrijven zelf zijn als private
partijen niet gehouden gegevens te leveren. Dit betekent dat op veel plaatsen in Nederland
het inzicht in grondwaterstanden beperkter is dan mogelijk zou kunnen zijn. Bij de
voorbereiding en uitvoering van ruimtelijke planvorming en ruimtelijk beheer, waar
inzicht in het grondwater van belang is, zal er vaker nieuw onderzoek moet worden
gedaan, terwijl de data mogelijk al bij de drinkwaterbedrijven beschikbaar is.
Vanuit het perspectief van de drinkwaterbedrijven is het van groot belang dat hun
grondwatergegevens, die via de BRO beschikbaar gaan komen, worden betrokken bij onderzoeken
naar onder meer nationale grondwaterreserves, diepe thermische boringen, en vraagstukken
over verzilting. Dit vermindert de kans dat er op grond van cijfers uit verschillende
bronnen conclusies worden getrokken die strijdig kunnen zijn met de winning en distributie
van drinkwater. De extra gegevens van de drinkwatersector zijn ook een belangrijke
toevoeging voor onder andere de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, en de Europese
wetgeving die verplichtingen schept in de zoektocht naar alternatieve natuurlijke
hulpbronnen bij mogelijke tekorten. De sector drinkwater, vertegenwoordigd door de
koepelorganisatie Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (hierna: Vewin), wijst
erop dat zij het belangrijk vindt dat bij genoemde beleidsontwikkelingen alle essentiële
data gebruikt kunnen worden, en ook dat er behoefte is om betrouwbare data op één
plek te borgen en te kunnen raadplegen.
Uitbreiding van de BRO met deze additionele gegevens zou een aanzienlijke verhoging
van de gegevensinhoud van het domein grondwatermonitoring inhouden. Deze gegevens
zullen daarmee voor een brede groep gebruikers beschikbaar komen, wat deze groep de
mogelijkheid biedt om efficiënter en effectiever de voorbereiding en uitvoering van
werkzaamheden in relatie tot de ondergrond uit te voeren. Voorts zullen deze nieuwe
gegevens een belangrijke bijdrage leveren aan het vervolledigen van de authentieke
modellen in de BRO. Er is vanaf 2020 intensief en uitgebreid overlegd tussen het Ministerie
van BZK en de Vewin. Dit heeft eind 2022 geleid tot overeenstemming, wat in een brief
van de Vewin van 6 december 2022 aan het ministerie schriftelijk is bevestigd.3 De kern van de brief is dat de drinkwaterbedrijven aanbieden om, met inachtneming
van enkele randvoorwaarden, de verplichting aan te gaan tot het registreren van grondwatergegevens
in de BRO, en bereid te zijn om in beginsel een met bestuursorganen vergelijkbare
rol als bronhouder te vervullen. Over het in de brief geformuleerde aanbod om de rol
als bronhouder te vervullen bestaat consensus tussen alle betrokken drinkwaterbedrijven.
1.2 Aanwijzing van nieuwe bronhouders voor de BRO
Op basis van de bovengenoemde brief van de Vewin en daaropvolgend overleg tussen het
Ministerie van BZK met de Vewin, kan de uitbreiding van het domein grondwatermonitoring
worden gerealiseerd door in de Wet Bro de aangewezen groep bronbeheerders uit te breiden
met rechtspersonen die drinkwaterbedrijf zijn.
Een precedent in deze is de aanwijzing van de rechtspersoon Prorail tot bronhouder
van de Basisregistratie Grootschalige Topografie. Voor het aanwijzen van de nieuwe
bronhouders is aangesloten bij het begrip drinkwaterbedrijf als bedoeld in de begripsomschrijving
bij onderdeel a van het begrip drinkwaterbedrijf in artikel 1, eerste lid, van de
Drinkwaterwet. Samen vormen deze bedrijven een landsdekkende voorziening van gegevens
voor de BRO. De nieuwe groep bronhouders omvat op het moment van het schrijven van
deze toelichting tien deelnemers.
Zoals aan het begin van paragraaf 1.1 van deze toelichting is aangegeven is de belangrijkste
overweging voor de constructie dat tot nu toe alleen bestuursorganen bronhouders waren,
dat bestuursorganen geacht kunnen worden de aan hen toegewezen publieke taken goed
uit te voeren en de kwaliteit van de daaruit voortkomende en te leveren gegevens zonder
enig winstoogmerk te kunnen borgen.
Omwille van het verkrijgen van meer relevante gegevens in de BRO wordt nu voorgesteld
om een uitzondering op dit uitgangspunt te maken. Ook de drinkwaterbedrijven kunnen
worden geacht kwalitatief hoogwaardige gegevens aan de BRO te leveren. De onderbouwing
daarvan is als volgt.
− De meetgegevens die door de drinkwaterbedrijven worden aangeleverd zullen inhoudelijk
betrouwbaar zijn, omdat het voor hun bedrijfsproces essentieel is dat de meetgegevens
over de ondergrond juist zijn. Dat is immers de reden dat ze de metingen doen en de
betreffende gegevens verkrijgen.
− Gegevens zullen moeten worden aangeleverd volgens de standaarden zoals die in de catalogi
in de bijlagen bij de Regeling basisregistratie ondergrond (hierna: Regeling Bro)
zijn opgenomen. Deze standaarden garanderen het kwaliteitsniveau, omdat daarmee nauwkeurig
is gespecifieerd welke informatie precies moet worden aangeleverd. Bij de aanlevering
via het Bronhouderportaal aan de BRO worden voorts de aangeboden gegevens technisch
getoetst aan de catalogus, en worden gegevens die niet aan de standaarden voldoen,
geweigerd.
− Drinkwaterbedrijven hebben laten zien bereid te zijn de verplichtingen van de Wet
Bro aan te gaan.
− Alle verplichtingen uit de Wet Bro die samenhangen met gegevenslevering, worden van
toepassing op de nieuwe bronhouders. Dat geldt dus ook voor de terugmeld- en onderzoeksplicht
in het geval er sprake is van onjuiste gegevens. Dit correctiemechanisme zorgt voor
een extra controle op geregistreerde gegevens.
− Als bronhouder zal ieder drinkwaterbedrijf jaarlijks een zelfevaluatie uitvoeren op
grond van artikel 9a van de Wet Bro. Een afschrift van de controleresultaten wordt
aan de Minister van BZK gezonden, in zijn hoedanigheid als eindverantwoordelijke voor
de BRO. Dit document wordt openbaar gemaakt.
− Ten slotte geldt dat de drinkwaterbedrijven, hoe divers ook, gemeenschappelijk hebben
dat zij een publieke taak vervullen, waarop ook wettelijke sturing van toepassing
is. Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn eigenaar van of hebben de volledige zeggenschap
over het betreffende drinkwaterbedrijf (artikelen 3, 7, 8, 15 en de definitie van
«gekwalificeerde rechtspersoon» in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet).
1.3 Wat rechtvaardigt overheidsinterventie?
Een belangrijke kwaliteit van basisregistraties is dat de daarin geregistreerde gegevens
consistent en landsdekkend beschikbaar zijn. Dat impliceert dat ook een verbreding
van de inhoud van de BRO consistent en landsdekkend beschikbaar moet komen. In het
verleden is gebleken dat deze eisen niet via vrijwillige afsprakenstelsels kunnen
worden gerealiseerd. Er zijn dan altijd belanghebbenden die, om hen moverende redenen,
niet aan de afspraak mee willen of kunnen doen. Ook het sturen op kwaliteitseisen
is in het kader van een afsprakenstelsel niet goed haalbaar. Daarom is aanwijzing
van gegevensleveranciers (i.c. de drinkwaterbedrijven) als bronhouder van de BRO een
gerechtvaardigd middel om de kwaliteit van de beoogde uitbreiding te borgen. Hiermee
gelden voor de drinkwaterbedrijven dezelfde verplichtingen als de eerder aangewezen
bestuursorganen.
2. Inhoud
2.1 Objecten met betrekking tot grondwater
Zoals hiervoor in paragraaf 1.1.2 omschreven beschikt met name de drinkwatersector
over veel gegevens over grondwater. Deze gegevens zullen een waardevolle toevoeging
zijn voor de BRO, en daarom zijn de ambtenaren van het Ministerie van BZK en vertegenwoordigers
van de Vewin in overleg getreden om te onderzoeken of de drinkwaterbedrijven deze
verplichting aan kunnen gaan.
Dat overleg heeft geresulteerd in de eerdergenoemde brief van de Vewin waarin namens
de drinkwaterbedrijven een onderbouwing wordt gegeven ten aanzien van de vraag voor
welke registratieobjecten het opportuun is voor de drinkwaterbedrijven om gegevens
aan te leveren aan de BRO, en voor welke registratieobjecten dat juist niet opportuun
is. Deze lijn is kritisch bekeken, en er is besloten om met deze lijn in te stemmen.
Voor onder andere dit doeleinde wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om het nieuwe
tweede lid in te voegen in artikel 9. Op basis van deze delegatiegrondslag zal in
het Besluit Bro worden geregeld op welke registratieobjecten de leveringsplicht van
toepassing wordt op een drinkwaterbedrijf, onder uitsluiting van de overige registratieobjecten
die dus niet door het drinkwaterbedrijf hoeven te worden aangeleverd.4
Dat betreft de volgende registratieobjecten:
a. grondwatermonitoringput;
b. grondwatermonitoringnet;
c. grondwaterstandonderzoek;
d. grondwaterssamenstellingsonderzoek; en
e. formatieweerstandonderzoek.
De genoemde registratieobjecten zijn al in eerdere tranches in het Besluit Bro gedefinieerd.
Er komen in dit kader geen nieuwe registratieobjecten bij.
De BRO-registratieobjecten grondwatergebruikssysteem (GUF) en grondwaterproductiesysteem
(GPD) zullen niet door de drinkwaterbedrijven worden aangeleverd, maar door de provincie
(zie hiervoor paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting).
Enkele drinkwaterbedrijven hebben aangegeven dat zij thans al méér gegevens zouden
willen leveren dan in dit voorstel wordt voorgeschreven. Zij kunnen dat doen, mits
zij zich uiteraard conformeren aan de terzake geldende gegevenscatalogi. Dit is een
individuele afweging van een drinkwaterbedrijf, die de andere drinkwaterbedrijven
tot niets verplicht. Op de langere termijn zal, in overleg met de hele drinkwatersector,
op grond van de ervaringen worden bekeken of de levering van andere gegevens dan de
hierboven genoemde, relevant en haalbaar is. In die zin kan de BRO voor de drinkwaterbedrijven
een groeimodel zijn.
Bij het aanleggen van grondwaterputten voeren drinkwaterbedrijven ook sonderingen
en boringen uit. Dit betreft een vereenvoudigd type boring (bekend onder de naam «toegepast
booronderzoek»), dat niet binnen de kaders van het huidige BRO-registratieobject booronderzoek
valt. In een toekomstige uitbreiding van de BRO is het type «toegepast booronderzoek»
voorzien maar totdat dat gerealiseerd is, is levering van dit type booronderzoeken
door drinkwaterbedrijven niet van toepassing.
Zogeheten «procesdata» zullen niet aan de BRO worden geleverd. Dit betreft data die
door de drinkwaterbedrijven worden verzameld met een specifiek doel, ten behoeve van
de interne bedrijfsvoering. Het gaat om data die in het kader van winning en zuivering
van drinkwater wordt ingewonnen op waterwingebieden en bedrijfsterreinen en die verband
houdt met bijvoorbeeld infiltratie en het monitoren van mogelijke probleemstoffen.
Deze data geven geen representatief beeld van de ondergrond. Toevoegen van deze procesdata
aan de BRO is onwenselijk omdat ze geen blijvende gebruikswaarde kennen voor partijen
buiten het desbetreffende drinkwaterbedrijf en ze zouden kunnen leiden tot een onjuist
beeld van de opbouw en toestand van de ondergrond, met mogelijk misinterpretaties
als gevolg. Vanwege het procesinhoudelijke karakter van deze gegevens wordt verondersteld
dat de drinkwaterbedrijven zelf het beste kunnen beoordelen wanneer data als procesdata
moeten worden aangemerkt, en dat hiervoor geen gedetailleerde regelgeving voor nodig
is. In het Besluit Bro zal dit worden vastgelegd, op grond van de delegatiegrondslag
die in dit wetsvoorstel is voorgesteld door middel van het invoegen van het nieuwe
tweede lid in artikel 9.
Tenslotte wordt opgemerkt dat veel provincies, in nauw overleg met drinkwaterbedrijven,
werken aan een nieuw early-warning systeem voor het structureel volgen van de kwaliteit
van grondwaterlichamen in de toekomst. Beide partijen zijn nog bezig met een structurele
verbreding van de opzet van het systeem. Op dit moment vormen de resulterende data
nog geen goede bron voor de BRO. Als een en ander verder is uitgewerkt en ingevoerd,
zijn de partijen bereid om een levering van data aan de BRO mogelijk te maken. Zij
zullen met het ministerie in gesprek blijven over de voortgang van de ontwikkeling
van dit systeem.
2.2 Relatie tussen drinkwaterbedrijven en provincies5
Bij de aanwijzing van drinkwaterbedrijven als bronhouder kan de situatie ontstaan
dat voor een deel van de grondwatergegevens de provincie bronhouder is (namelijk het
deel dat drinkwaterbedrijven aan de provincie verstrekken in het kader van vergunningverlening,
wat dan onder de leveringsplicht van de provincie valt) en voor een deel het drinkwaterbedrijf
(het deel dat niet onder enige provinciale vergunning valt). Dat kan interpretatie-
en bevoegdheidsdiscussies met zich meebrengen. De drinkwatersector en de provincies
zijn overeengekomen dat er een scheiding wordt aangebracht op het niveau van registratieobjecten.
Die bestaat eruit dat provincies als enige de gegevens inzake grondwatergebruiksystemen
en grondwaterproductiesystemen leveren, en de drinkwaterbedrijven als enige de gegevens
inzake overige registratieobjecten (ongeacht of die in een vergunningtraject voorkomen).
Dit sluit aan op de huidige praktijk waarbij alle gegevens over grondwatergebruiksystemen
en grondwaterproductiesystemen in het Landelijk GrondwaterRegister (LGR) worden geregistreerd,
en vandaaruit aan de BRO worden geleverd.
Uiteraard betreft dit alleen de situaties dat activiteiten van de drinkwaterbedrijven
en de provincies elkaar raken. De taken van de provincie terzake van andere stakeholders
dan de drinkwaterbedrijven wijzigt niet door deze afspraken. De details van deze taakverdeling
worden in het Besluit BRO vastgelegd op grond van het nieuwe artikel 9, tweede lid,
dat in het onderhavige wetsvoorstel is opgenomen. Bij deze uitwerking zullen provincies
en drinkwaterbedrijven nauw worden betrokken.
Een belangrijk aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de regelgeving is, dat
de drinkwaterbedrijven als nieuwe bronhouder bepaalde gegevens aan de BRO gaan leveren
die vóór de inwerkingtreding van deze wet door de provincies aan de BRO werden geleverd.
Voor deze gegevens staan de desbetreffende provincies dan ook als bronhouder van het
gegeven in de BRO geregistreerd. Beide partijen hebben aangegeven dat het hen logisch
lijkt dat het bronhouderschap van gegevens in deze situaties van de provincies op
de drinkwaterbedrijven wordt «overgezet». (In de praktijk zijn deze gegevens veelal
door de drinkwaterbedrijven als dataleverancier namens de provincies geleverd.) De
partijen gaan dat via werkafspraken regelen. De feitelijke omzetting van het bronhouderschap
van de al geregistreerde gegevens is een taak van TNO als beheerder, op aanwijzing
van wat partijen hebben afgesproken.
2.3 Vertrouwelijkheid en niet-openbaarheid
De BRO is in beginsel voor iedereen beschikbaar (artikel 2, tweede lid juncto artikel 24,
eerste lid, van de Wet Bro). Artikel 24, tweede lid, van de Wet Bro bepaalt dat in
sommige situaties de inzage in gegevens desondanks moet worden beperkt. Zo kan er
sprake van zijn dat het verstrekken van informatie achterwege blijft omdat het verstrekken
de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden. Ook kan er bijvoorbeeld sprake van
zijn dat het verstrekken achterwege blijft omdat het belang van verstrekken niet opweegt
tegen het belang van de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
Met de toevoeging van drinkwatergegevens aan de BRO spelen deze beperkingen van de
openbaarmaking een rol. Drinkwatervoorzieningen worden beschouwd als vitale infrastructuur
voor Nederland, die als zodanig de staatsveiligheid raken. In artikel 2 van het Besluit
beveiliging netwerk- en informatiesystemen (hierna: Bbni) wordt onder meer de drinkwatersector
als aanbieder van een essentiële dienst aangewezen. Een essentiële dienst raakt de
staatsveiligheid. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet open
overheid (hierna: Woo), blijft het openbaar maken van gegevens die de staatsveiligheid
zou kunnen schaden achterwege. Dit houdt in dat gegevens in de BRO die aan de vitale
drinkwaterfunctie raken, niet onbeperkt openbaar gemaakt mogen worden.
Inzage in de aan het begin van paragraaf 2.1 van deze toelichting genoemde gegevens
kan dus in beginsel op grond van artikel 24, tweede lid, van de Wet Bro, worden geweigerd.
In overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en de Vewin, is vastgesteld
dat deze situatie van toepassing is op gegevens over de locatie van grondwaterputten,
filterdieptes van een grondwatergebruiksysteem en productiecijfers als onderdeel van
het registratieobject grondwaterproductiedossier. Dit soort specificaties kan echter
niet in de Wet Bro zelf worden vastgelegd, omdat de Wet Bro als zodanig geen registratieobjecten
kent. Op aangeven van de Vewin zullen niet-openbare gegevens als zodanig worden aangewezen
in de lagere regelgeving, te weten in de bijlagen bij de Regeling Bro. Op grond van
artikel 24, derde lid, van de Wet Bro, regelt de Minister van BZK dat in de Regeling
Bro, waarbij hij zich op de in de vorige zin bedoelde aanwijzingen kan baseren.
Voor als niet-openbaar aangemerkte gegevens geldt dat bronhouders wel inzage krijgen
in de volledige brondocumenten, wanneer dat noodzakelijk is voor de vervulling van
hun publiekrechtelijke taak.
De status «niet-openbaar» van gegevens wordt door TNO technisch geregeld via een attribuut
dat bij levering van de desbetreffende gegevens aan de BRO kan worden ingesteld, en
dat bij beschikbaarstelling aan raadplegers wordt gebruikt om de toegang tot gegevens
te beperken.
De drinkwaterbedrijven, als nieuwe bronhouders, krijgen als deelnemer aan de BRO toegang
tot alle gegevens, omdat zij in het kader van deze wetswijziging gelijk worden gesteld
aan bestuursorganen. Hoewel zij private partijen zijn, wordt dit verantwoord geacht
omdat de betrokken bedrijven nu ook al infrastructuurgegevens beheren die in het kader
van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (hierna: Wbni) en de Woo onder
de staatsveiligheid vallen. Omdat de bedrijven al onderdeel van het systeem van gegevensvertrouwelijkheid
zijn, wordt verondersteld dat zij bij de raadpleging van niet-openbare BRO-gegevens
de hiervoor noodzakelijke prudentie zullen betrachten. In het beheer en gebruik van
deze gegevens worden beveiligingsmaatregelen uit relevante kaders, zoals de Wbni,
de Telecommunicatiewet en de Baseline Informatiebeveiliging Overheid in acht genomen.
2.4 Andere gegevens
Wanneer de drinkwaterbedrijven toetreden als bronhouder, zijn alle rechten en plichten
van de Wet Bro van toepassing, met uitzondering van de gebruiksplicht (zie daarvoor
paragraaf 4.5 van het algemeen deel van deze toelichting). In paragraaf 2.1 is al
beschreven dat voor de drinkwatersector enkele bijzondere situaties gelden waarbij
de leveringsplicht niet van toepassing is. Dit wordt op grond van de nieuwe wettelijke
grondslag in artikel 9, tweede lid, uitgewerkt in het Besluit Bro.
In de domeinen modellen en mijnbouw produceren de drinkwaterbedrijven geen BRO-relevante
gegevens.
2.5 Wijziging van artikel 22, lid 2, sub a
De authentieke modellen in de BRO zijn in eerste instantie «as is» in de BRO opgenomen:
elke versie van een model is in zijn geheel één registratieobject. Het is nu niet
te zien of bijvoorbeeld een bepaalde boring of grondwaterstand, die in de BRO is geregistreerd,
is gebruikt bij het maken van het model. Ook is niet na te gaan of een model mede
gebaseerd is op gegevens uit andere modellen (zo wordt bijvoorbeeld Regis als raamwerk
gebruikt voor GeoTop). De makers van de modellen, TNO en WENR, onderzoeken een herontwerp
van de modellen waardoor de relaties met andere BRO-registratieobjecten wel worden
vastgelegd. Een gebruiker van een model zal dan in staat zijn om zelf vanuit een model
het «onderliggende» registratieobject op te roepen zodat de gebruiker zich een beter
oordeel kan vormen over de totstandkoming en gebruikswaarde van het model op die locatie.
De verbinding wordt gelegd via de BRO-identificatie van het desbetreffende registratieobject.
In het huidige artikel 22, tweede lid, sub a, wordt alleen voorzien in het opnemen
van de BRO-identificatiecode voor verkenningen. Bij het maken van modellen wordt daarnaast
ook gebruik gemaakt van constructies (met name uit het domein grondwatermonitoring)
en soms ook van andere modellen. Om deze werkwijze juridische basis te geven dienen
daarom de aanwijzing van identificatiecodes voor verkenningen te worden verbreed met
die van constructies en modellen.
2.6 Aanscherping artikel 40 van de Wet Bro
In het huidige artikel 40 van de Wet Bro is bepaald dat in de catalogus aangewezen
gegevens die vóór inwerkingtreding van hoofdstukken 2 en 3 van de Wet Bro zijn ontstaan,
en die bij inwerkingtreding nog actueel zijn, binnen 5 jaar aan de BRO kunnen worden
geleverd. De inwerkingtreding van de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet Bro was op 1 januari
2018. De termijn voor het aanleveren van de historische gegevens is op het moment
van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel daarom voor de meeste gegevens verstreken.
Toch ontbreken er nog gegevens die een waardevolle aanvulling zijn voor de BRO. Daarom
wordt voorgesteld opnieuw een termijn te regelen, maar ditmaal in plaats van een «kan-bepaling»
een plicht om aan te leveren binnen vijf jaar. Om deze verplichting, mede gelet op
de consultatiereacties, met overzichtelijke lasten uitvoerbaar te krijgen is ervoor
gekozen om enkel de levering van historische gegevens te verplichten die op «digitale
en gestructureerde wijze zijn opgeslagen». Met daaraan toegevoegd dat het gaat om
gegevens die de bronhouder in eigen bezit heeft, of die zich in een registratie bevinden
bij derden die in opdracht van bronhouder wordt bijgehouden.
Gegevens die aldus zijn opgeslagen zijn op relatief eenvoudige wijze aan te leveren
aan de Bro. Het is dus niet verplicht om papieren documenten te ordenen, te digitaliseren
en aan te leveren aan de Bro, of om in het verleden ingeschakelde opdrachtnemers alsnog
tot gegevensafgifte te bewegen. Uiteraard kan een bronhouder dat wel alsnog doen en
overgaan tot vrijwillige levering, maar dat is aan hemzelf om te besluiten. Dit hoeft
niet binnen de in artikel 40 genoemde vijfjaarstermijn te gebeuren.
Door enkele stakeholders is gevraagd om in de regelgeving te specificeren wat er onder
historische gegevens wordt begrepen. Dit zou in het Besluit Bro en de Regeling Bro
moeten worden gedaan. De noodzaak voor specificatie wordt vooralsnog niet gezien.
De catalogi van de registratieobjecten zoals die zijn vastgesteld in de Regeling Bro,
beschrijven in voldoende mate welke historische gegevens op welke manier kunnen of
moeten worden aangeleverd. En een termijn die bepaalt tot wanneer «oude» gegevens
geleverd zouden moeten worden, is in de praktijk niet te geven. Sommige registratieobjecten
zijn na korte tijd al niet meer bruikbaar (bijvoorbeeld wanneer na een sondering een
terrein wordt geëgaliseerd), sommige zijn heel lang bruikbaar (bijvoorbeeld grondwaterstandsreeksen
die tot ver in het verleden teruggaan).
De termijn van vijf jaar wordt gerekend vanaf de datum dat dit wetsvoorstel in werking
treedt. Een uitzondering daarop is als er eventueel nog nieuwe registratieobjecten
in het Besluit Bro worden ingevoegd in de toekomst, want in dat geval gaat er een
termijn van vijf jaar lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van die wijziging
van het Besluit Bro.
3. Verhouding tot hoger recht en nationale regelgeving
De uitbreiding van de kring van bronhouders heeft geen impact op hoger recht en andere
nationale regelgeving. Het gaat bij de verzamelde gegevens over de ondergrond niet
over persoonsgegevens, waardoor de Algemene verordening gegevensbescherming niet van
toepassing is. De extra gegevens die de drinkwaterbedrijven zullen gaan leveren, zijn
al in eerder vastgestelde catalogi gedefinieerd; daarvoor is geen nieuwe regelgeving
noodzakelijk.
Er is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel gelet op de uitgangspunten die gelden
binnen het stelsel van basisregistraties. Het toevoegen van een bronhouder die geen
bestuursorgaan is, betreft een uitzondering op één van de uitgangspunten, hetgeen
in dit geval gerechtvaardigd is omdat de drinkwaterbedrijven geacht worden de kwaliteit
van de authentieke gegevens in de BRO te kunnen waarborgen. Zie daarvoor de overwegingen
in paragraaf 1.2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Zoals in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting is omschreven, is
er voor de goede uitvoering van dit wetsvoorstel ook een wijziging van het Besluit
Bro vereist die parallel aan de wetgevingsprocedure van dit wetsvoorstel wordt voorbereid.
4. Gevolgen
4.1 Reikwijdte van het bronhouderschap
De taken die volgen uit het bronhouderschap voor de BRO gelden voor de sector als
geheel, dat wil zeggen dat ze gelden voor alle aangewezen drinkwaterbedrijven en onder
alle normale omstandigheden. Een individueel drinkwaterbedrijf kan dus niet, op grond
van eigen opvattingen, beslissen om een of meer in de Regeling Bro voorgeschreven
gegevens niet aan te gaan leveren.
Wel is er een uitzondering gemaakt voor procesdata, zie voor een nadere toelichting
de laatste alinea van paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting.
Voor de door de drinkwaterbedrijven te leveren registratieobjecten geldt dat hiervoor
in de Regeling Bro al catalogi zijn opgenomen. Wanneer daar wijzigingen op nodig worden
geacht, kunnen die volgens het gebruikelijke wijzigingsproces worden aangemeld en
behandeld.
4.2 Terugmeldingen doen en behandelen
Bronhouders moeten, en andere gebruikers van de BRO kunnen, als ze gerede twijfel
hebben over de juistheid van een gegeven in de BRO, een zogeheten terugmelding doen.
Een bronhouder is verplicht om terugmeldingen te onderzoeken die betrekking hebben
op door hem geleverde gegevens. Deze verplichting zoals in de artikelen 30, 32 en
33 van de Wet Bro is vastgelegd zal op grond van dit wetsvoorstel ook voor de drinkwaterbedrijven
gaan gelden.
4.3 Levering historische gegevens
De nieuwe bronhouders zijn gehouden historische gegevens te leveren zoals bepaald
in artikel 40 van de Wet Bro. Zie ook paragraaf 2.6 van het algemeen deel van deze
toelichting.
4.4 Authentieke gegevens
Het al dan niet authentiek zijn van gegevens wordt op het niveau van brondocumenten
bepaald. Dit hangt niet af van de bronhouder. De door de drinkwatersector te leveren
grondwatergegevens zijn in de bestaande wetssystematiek al als authentieke gegevens
aangewezen. Dat houdt in dat de bronhouder de kwaliteit van de gegevens naar zijn
beste kunnen moet garanderen, en ook terugmeldingen over vermeende fouten moet onderzoeken.
4.5 Gebruik van gegevens
Het doel van deze wetswijziging is om de drinkwaterbedrijven een vaste, wettelijk
geborgde, rol te geven in de aanlevering van gegevens aan de BRO. Anders ligt dat bij de gebruiksplicht van BRO-gegevens. In artikel 27 wordt die opgelegd aan bestuursorganen. Het uitgangspunt
is namelijk dat bestuursorganen authentieke gegevens uit basisregistraties moeten
gebruiken, als ze in het kader van de uitvoering van hun publiekrechtelijke taken
een gegeven nodig hebben dat als authentiek gegeven in een basisregistratie is opgenomen.
Dit om te borgen dat er bij deze publieke taken juiste gegevens worden gebruikt. De
gebruiksplicht wordt op grond van dit wetsvoorstel echter niet van toepassing op drinkwaterbedrijven.
De afweging is gemaakt dat het in het kader van hun taakuitvoering op grond van de
Drinkwaterwet passend blijft dat ze ook andere gegevens mogen gebruiken dan de authentieke
gegevens uit de basisregistratie.
Het gebruik van BRO-gegevens in de bedrijfsprocessen van de drinkwaterbedrijven blijft
op die manier een keuze die zij zelf maken, en waarover zij verantwoording afleggen
aan hun eigen toezichthouder. Naarmate de kwaliteit en inhoud van de BRO groter wordt,
zal het voor de hand liggen dat de nieuwe bronhouders steeds meer van de basisregistratie
gebruik zullen maken. Een aanpassing van artikel 27 is daar echter niet voor noodzakelijk.
5. Lastendruk burgers en bedrijven
In het kader van het vooroverleg om te komen tot deze wetswijziging, heeft het Ministerie
van BZK een onderzoek laten uitvoeren door het bureau Ecorys naar de lastendruk die
de drinkwatersector als geheel van de wijziging zal gaan ondervinden. Dit heeft in
juni 2022 geresulteerd in het rapport Waterbedrijven als bronhouders BRO. Een regeldrukonderzoek naar het bronhouderschap
BRO van de waterbedrijven. Om inzicht te krijgen in de lastendruk per afzonderlijk bedrijf is aansluitend door
het bureau KWR in september 2022 een vervolgonderzoek gepresenteerd, onder de titel
BRO inspanningenonderzoek. Inspanningen bij bronhouderschap van de drinkwaterbedrijven.6
Het lastendrukonderzoek van Ecorys geeft als beeld dat de sector als geheel éénmalige
lasten ondervindt ter grootte van € 1.294.000, en dat de structurele lasten van het
invullen van het bronhouderschap neerkomen op € 322.000 op jaarbasis. De verschillen
tussen de afzonderlijke bedrijven zijn vrij groot, wat ook blijkt uit het vervolgrapport
van KWR.7 De incidentele lasten variëren van vrijwel geen (enkele bedrijven zijn al in staat
tot levering aan de BRO) tot een kostenniveau tussen de € 200.000 en € 350.000 (de
bedrijven in kwestie moeten nog veel aanpassen en implementeren). Voorts kan de sector
geen kwantitatieve uitspraak doen over de lasten van het aanleveren van historische
gegevens. Voor het totaalbeeld geldt dat de sector deze lastendruk herkent. Binnen
het stelsel van basisregistraties dragen de bronhouders hun eigen kosten en betaalt
het Rijk de centrale voorziening. Er is geen aanleiding om in dit voorstel van dit
principe af te wijken. Het aanbod van de Vewin van 6 december 2022 is mede op de uitkomsten
van de onderzoeken van Ecorys en KWR gebaseerd.
De wetswijziging heeft geen gevolgen voor de lastendruk voor burgers, andere bedrijven
dan de drinkwaterbedrijven en overheden. Voor deze stakeholders geldt dat zij in de
regel over meer gegevens kunnen beschikken dan voorheen zonder dat zij daarvoor extra
kosten of andere lasten te dragen krijgen. Ook in het kader van doenvermogen kan derhalve
met betrekking tot burgers, zzp’ers en het MKB worden opgemerkt dat er geen nieuwe
plichten voor deze groepen ontstaan.
Bij voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving dient een MKB-toets te worden uitgevoerd,
als de verwachting is dat de verplichtingen in de nieuwe regeling tot substantiële
regeldrukgevolgen voor het mkb kunnen leiden. Dit is bij dit wetsvoorstel niet het
geval. De aanwijzing van de drinkwaterbedrijven is een uitbreiding van een bestaande
systematiek binnen de Wet Bro, die geen stelsel- of systeemwijziging met zich meebrengt.
De wijziging heeft voorts alleen beperkt gevolg voor het bedrijfsproces binnen de
drinkwaterbedrijven, die hebben aangegeven deze gevolgen te willen en kunnen dragen.
De verandering brengt ook geen belangrijke nieuwe/additionele verplichtingen met zich
mee voor het mkb, en evenmin worden significante extra regeldrukkosten verwacht voor
het bedrijfsleven.
6. Financiële gevolgen Rijk
Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de financiering van de BRO. Het toevoegen
van tien nieuwe bronhouders is een eenvoudige administratieve actie. Verder hoeft
het systeem niet te worden aangepast, omdat de drinkwaterbedrijven gegevens gaan leveren
die al eerder in de BRO zijn geïmplementeerd.
7. Uitvoering, toezicht en handhaving
De zelfcontroleplicht op grond van artikel 9a van de Wet Bro geldt ook voor de nieuw
aan te wijzen bronhouders. Dat betreft een verplichting voor de bronhouder om zelf
jaarlijks een controle uit te voeren over de mate van naleving van de verplichtingen
op grond van de Wet Bro en daarover te rapporteren aan de Minister van BZK.
In artikel 10a van de Regeling basisregistratie ondergrond is die verplichting nader
uitgewerkt. Daarin is bepaald dat de controle betrekking heeft op:
a. de uitvoering van zijn wettelijke taak in werkprocessen;
b. de actualiteit van de gegevens in de brondocumenten;
c. de volledigheid van de gegevens in de brondocumenten;
d. de controle van de juistheid van de gegevens in de brondocumenten.
Uitgangspunt is daarbij dat de uitvoering van een zelfcontrole doelmatig moet zijn
en geen onevenredige lasten moet meebrengen. Voor de eerder aangewezen bronhouders
wordt hiervoor de «eenduidige normatiek en single informatie audit» (ENSIA) gehanteerd,
die ook bij andere basisregistraties wordt toegepast. Deze zelfcontrole wordt jaarlijks
vanuit het Ministerie van BZK geëntameerd. Dit instrument kan ook worden gebruikt
voor de zelfcontrole van de drinkwaterbedrijven. Daarmee wordt een uniforme werkwijze
gevolgd voor alle betrokken bronhouders.
De Wet Bro kent geen sancties richting bronhouders. De totstandkoming en het onderhoud
van de BRO is daarmee een zaak van goede samenwerking, en die kan ook met de nieuwe
bronhouders worden bereikt. Vanzelfsprekend zal met de bronhouder het gesprek worden
aangegaan indien levering van gegevens te wensen overlaat. De toepassing van de binnen
de overheid gebruikte interventieladder8 blijft beperkt tot overleg op diverse niveaus.
8. Overgangsrecht en inwerkingtreding
De toevoeging van nieuwe bronhouders verandert niets aan de bestaande wettelijke plichten
voor bestuursorganen. Hiervoor is derhalve geen overgangsrecht nodig. Er wordt in
dit wetsvoorstel voorgesteld om materieel overgangsrecht aan te passen, namelijk betreffende
de bepalingen omtrent de levering van historische gegevens (gegevens die voor inwerkingtreding
zijn ontstaan, maar die nog steeds actueel zijn voor de praktijk). Dit wordt via een
aanpassing van artikel 40 van de Wet Bro geregeld (zie paragraaf 2.6 van het algemeen
deel van deze toelichting voor een uitgebreidere toelichting).
9. Advies en consultatie
Zoals eerder is aangegeven, is dit wetsvoorstel tot stand gekomen na intensief vooroverleg
met de Vewin. Het aanbod van die organisatie in hun brief van 6 december 2022 is mede
de basis waarop dit voorstel is vormgegeven.
Het voorstel is voorts afgestemd met het Interprovinciaal Overleg (zie paragraaf 2.2
van deze toelichting).
Aansluitend is het voorstel vanaf 17 april tot en met 8 juni 2023 ter algemene consultatie
gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl. Hierop zijn zienswijzen ingediend door drie externe partijen, te weten: Vewin, Rijkswaterstaat
en het Interprovinciaal Overleg.
Deze drie partijen maakten alle ernstig bezwaar tegen de voorgestelde verkorting van
de termijn voor levering van historische gegevens van vijf naar twee jaar (artikel 40
Wet Bro), in combinatie met het feit dat levering verplicht zou worden gesteld. De
partijen waren van mening dat dit een grote lastendruk voor de betrokken bronhouders
zou inhouden en dat bovendien in de praktijk om diverse redenen een termijn van twee
jaar te kort zou zijn. Een afweging tussen doelmatigheid (de lastendruk op de bronhouders)
en effectiviteit (een goed en snel gevulde BRO) heeft geleid tot de conclusie dat
de voorgestelde verkorting van de leveringstermijn niet haalbaar was. Die blijft daarmee
vijf jaar. Een consequentie is dat de baten van de BRO pas op langere termijn gaan
optreden omdat de hoeveelheid beschikbare gegevens langzamer aangroeit, maar de wettelijke
regeling moet uitvoerbaar zijn. Een tweede bezwaar van deze indieners was dat niet
helder was wat precies onder de leveringsplicht viel. Dat is in het wetsvoorstel verduidelijkt
door deze verplichting te beperken tot gegevens die «gestructureerd en digitaal» beschikbaar
zijn bij de bronhouder zelf of bij een derde partij die dat in opdracht doet. Het
is in dat soort situaties technisch geen bijzondere inspanning om conversiesoftware
te maken die gegevens uit het systeem van de bronhouder omzet naar het formaat dat
voor de BRO nodig is. Het wordt niet voorgeschreven dat een bronhouder papieren archieven
gaat digitaliseren, en ook niet dat een bronhouder afzonderlijke digitale projectdossiers
moet gaan nalopen op eventueel voor de BRO relevante gegevens. In de drie zienswijzen
zijn voorts diverse vragen gesteld om nadere toelichting. Waar relevant is dit in
de memorie van toelichting verwerkt.
Daarnaast is een zienswijze ontvangen van de groep Standaardisatie binnen het BRO-project.
Daarin wordt onder meer gevraagd om een uitbreiding van de leveringen door drinkwaterbedrijven.
Dat is in de huidige situatie echter niet mogelijk omdat het aanbod van de Vewin de
basis vormt voor dit wetsvoorstel en de Vewin ambtelijk heeft aangegeven niet bereid
te zijn om nu opnieuw te gaan praten over uitbreiding van het gedane aanbod. Voorts
zijn een aantal proceskanttekeningen gemaakt en enkele technische opmerkingen, die
in de desbetreffende overleggremia zullen worden geagendeerd.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) is uitgenodigd om haar advies uit te brengen.
Dat heeft de ATR op 9 juli 2023 gedaan9. De ATR constateert dat het voorstel op twee punten verbetering behoeft. Als eerste
te verduidelijken voor welke problematiek het wetsvoorstel een oplossing biedt. Hiertoe
is paragraaf 1.1.2 van deze toelichting aangevuld. Als tweede om de gevolgen voor
de regeldruk beter in beeld te brengen en in te gaan op de verschillen in lasten voor
de betrokken bedrijven. De twee in paragraaf 5 genoemde rapporten bieden hiervoor
veel informatie. Het rapport van KWR is, zoals aangegeven, niet openbaar omdat gegevens
over de individuele drinkwaterbedrijven bedrijfsvertrouwelijk zijn aangemerkt. Een
verschil in lasten per bedrijf kan derhalve niet worden gegeven, maar in plaats daarvan
is een globale indicatie gegeven van lasten per groep bedrijven.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Onderdeel A
De definitie van bronhouder is aangepast, zodat ook drinkwaterbedrijven worden aangewezen
als bronhouders. Deze nieuwe groep bronhouders wordt gedefinieerd door te verwijzen
naar artikel 1 van de Drinkwaterwet. De omschrijving aldaar luidt:
drinkwaterbedrijf:
a. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot openbare drinkwatervoorziening door levering
van drinkwater aan consumenten of andere afnemers, of
b. bedrijf uitsluitend of mede bestemd tot levering van drinkwater aan een bedrijf of
bedrijven als bedoeld onder a;
De tien waterbedrijven die de Vewin vertegenwoordigt, vallen allen onder het begrip
drinkwaterbedrijf als bedoeld in de begripsomschrijving bij onderdeel a van het begrip
drinkwaterbedrijf in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet. Samen vormen deze
bedrijven een landsdekkende voorziening van gegevens voor de BRO. De bedrijven genoemd
onder b spelen hier geen rol in.
Onderdelen B en C
Ten behoeve van uniformiteit in de wet is tweemaal «Bij regeling van Onze Minister»
vervangen door «Bij ministeriële regeling», zodat de formulering overeenkomt met de
formulering op andere plaatsen in de wet.
Onderdeel D
Er wordt momenteel in artikel 9, eerste lid, dat ziet op de leveringsplicht van brondocumenten
aan de BRO, enkel uitgegaan van de situatie dat een bronhouder een brondocument ontvangt.
Bij drinkwaterbedrijven geldt dat die de brondocumenten vaak zelf genereren en deze
niet ontvangen van andere partijen. Overigens zal dat soms ook bij bestuursorganen
zelf het geval zijn. Vandaar dat de formulering «ontvangt» wordt vervangen door «ontvangt
of genereert». Verder is de term «bestuursorgaan» vervangen door «bestuursorgaan of
drinkwaterbedrijf», omdat nu ook de drinkwaterbedrijven onder de verplichting vallen.
Voorts wordt in artikel 9 een nieuw tweede lid ingevoegd, waarmee het mogelijk wordt
gemaakt om bij algemene maatregel van bestuur (in het Besluit Bro) nadere regels te
stellen over het aanleveren van brondocumenten, waarbij een onderscheid kan worden
gemaakt tussen bestuursorganen en drinkwaterbedrijven. Hiermee kunnen afspraken met
de drinkwaterbedrijven met betrekking tot een beperking van de reikwijdte van gegevenslevering
nader worden uitgewerkt. Zie paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting
voor een nadere toelichting hierover. Het verschil met de delegatiegrondslag voor
nadere regels in een ministeriële regeling in artikel 9, vijfde lid (nieuw), is dat
die nadere regels zien op de «wijze van» het leveren van brondocumenten. Het gaat
daarbij meer om technische aspecten.
Onderdelen E tot en met G
Dit betreffen technische wijzigingen die nodig zijn vanwege de vernummering in onderdeel
D, tweede lid.
Onderdeel H
Zie voor een toelichting over dit onderdeel paragraaf 2.5 van het algemeen deel van
de toelichting.
Onderdelen I tot en met M
In de betreffende artikelen wordt «bestuursorgaan» telkens vervangen door «het bestuursorgaan
of drinkwaterbedrijf». In de artikelen 27 tot en met 29 blijft «bestuursorgaan» staan,
omdat de gebruiksplicht niet voor de drinkwaterbedrijven gaat gelden. Zie daarover
paragraaf 4.5 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel N
Zie voor een toelichting over dit onderdeel paragraaf 2.6 van het algemeen deel van
de toelichting.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van het wetsvoorstel. De inwerkingtreding wordt
bij koninklijk besluit geregeld.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.