Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag schriftelijk overleg over de Ontwerpregeling evacués uit het Midden-Oosten (Kamerstuk 23432-514)
2024D16179 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hebben de onderstaande fracties
de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief inzake Ontwerpregeling evacués uit het
Midden-Oosten (Kamerstuk 23 432, nr. 514).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Peter de Groot
Adjunct-griffier van de commissie,
Morrin
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief Ontwerpregeling evacués
uit het Midden-Oosten en hebben daar een aantal vragen over.
Geldt de regeling alleen voor evacués die zich bevinden of bevonden in Israël en Gaza,
of ook voor evacués die zich vanuit genoemde gebieden al eerder verplaatst hadden
naar bijvoorbeeld buurland Egypte? Hebben de evacués nog meer nationaliteiten en/of
verblijfsvergunningen naast de Nederlandse? Zo ja, welke? Hebben de evacués meer dan
één geregistreerde partner? Zo ja, hoeveel? Hoeveel gezinnen worden er nog meer verwacht
naar aanleiding van deze regeling? Hoe zorgt de Minister ervoor dat er geen misbruik
wordt gemaakt van deze regeling? Worden de evacués allemaal grondig gescreend alvorens
zij naar Nederland worden gehaald? Kan de Minister verzekeren dat er zich geen onwelwillende
figuren onder de evacués bevinden, bijvoorbeeld terroristen? Waarom wordt er gekozen
om het doorstromen naar een reguliere woning te bevorderen, maar niet ingezet op een
gemakkelijke terugkeer mocht de situatie zich daar weer voordoen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de brief Ontwerpregeling evacués
uit het Midden-Oosten. Deze leden merken op dat de Minister in de brief schrijft «Op grond van artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 kunnen bij ministeriële regeling
categorieën van woningzoekenden worden aangewezen, wierhuisvesting bijzondere zorg
van rijkswege behoeft». Kan de Minister aangeven hoe er in een ministeriële regeling wordt vastgesteld of
bepaalde categorieën woningzoekenden niet zelfredzaam zijn, en wat daarvoor de exacte
vereisten zijn? Ook vragen zij of de Minister kan aangeven of het Nederlandse ouderen
en jongeren mogelijk een categorie woningzoekenden zijn wier huisvesting bijzondere
zorg van rijkswege behoeft, aangezien zij ook geen huisvesting kunnen vinden waardoor
zij ook niet zelfredzaam zijn. Daarnaast vragen zij of de Minister kan aangeven in
hoeverre jongeren van de «pech-generatie» (die vergeleken met de vorige generatie
studenten gemiddeld een hogere studieschuld hebben) onder een ministeriële regeling
vallen wier huisvesting bijzondere zorg van rijkswege behoeft.
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Minister in de brief schrijft «Een dergelijke regeling kan slechts worden vastgesteld, indien omstandigheden van
bijzondere aard naar mijn oordeel daartoe aanleiding geven». Kan de Minister puntsgewijs uitleggen wat de omstandigheden precies zijn, en hoe
hij tot zijn oordeel is gekomen? Kan de Minister van de vorige vragen ook puntsgewijs
uitwerken wat de omstandigheden van jongeren en ouderen zijn, of er parallellen zijn
te trekken met de casus van de evacués uit het Midden-Oosten, en hoe hij over deze
twee groepen zou oordelen?
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Minister in de brief schrijft «Onder deze evacueés bevindt zich een aantal gezinnen dat niet zelfredzaam is bij
het vinden van woonruimte». Kan de Minister puntsgewijs uitwerken wat de term «zelfredzaam» is in de context
van het kunnen vinden van een woonruimte, en wat daar de kwalificaties voor zijn?
Kan de Minister beargumenteren waarom een huidige starter of oudere wel of niet onder
deze term «zelfredzaam» valt bij het kunnen vinden van een woonruimte?
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Minister in de brief schrijft «Dat betekent dat zij niet over een sociaal netwerk of voldoende financiële middelen
beschikken om zelf aan woonruimte te komen». Wat ziet de Minister als een «woonruimte»? Valt een slaapkamer bij vrienden, kennissen,
familie en of ouders ook onder een geschikte woonruimte? Kan de Minister wederom aangeven
of hij van mening is dat een huidige starter of oudere wel of niet beschikt over een
geschikte woonruimte? Ziet de Minister een slaapkamer bij de ouders op volwassen leeftijd
(rond 30 jaar) als een geschikte woonruimte? Zo niet, vallen jongeren en ouderen dan
ook binnen dit criterium, en zouden ze ook kunnen vallen onder een ministeriële regeling,
aangezien ze in vrijwel dezelfde situatie kunnen verkeren?
De leden van de BBB-fractie merken op dat de Minister schrijft «Om ervoor te zorgen dat deze groep niet op straat terecht komt dan wel langdurig
is aangewezen op een relatief dure tijdelijke vorm van huisvesting door de overheid
acht ik de regeling de enige en beste oplossing». Kan de Minister in het licht van deze opmerking aangeven of hij voor verschillende
jongeren en ouderen die vrijwel in dezelfde situatie zitten, eenzelfde regeling kan
treffen? Deze leden vragen of de Minister kan aangeven hoe het gerechtvaardigd is
dat je bijvoorbeeld als Nederlandse burger alleen in de categorie «urgent» valt (en
recht krijgt op huisvesting door middel van de overheid) wanneer je op straat staat,
terwijl bij de werkwijze die hiervoor beschreven wordt, de Minister op anticipatie
van dakloosheid de betreffende categorie evacués recht geeft op huisvesting door middel
van overheidsinterventie. Zou de Minister aan kunnen geven hoe de categorie burgers
die dakloos worden op eenzelfde behandeling van de Minister kunnen rekenen? Is de
Minister voornemens voor deze categorie burgers ook een dwingende bepaling te maken?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.