Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Plas en Pierik over de onlangs openbaar gemaakte Woo-documenten “stikstofadvies Remkes” deel I-II-III
Vragen van de leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en voor Natuur en Stikstof over de onlangs openbaar gemaakte Woo-documenten «Stikstofadvies Remkes» deel I-II-III (ingezonden 7 maart 2024).
Antwoord van Minister Van der Wal-Zeggelink (Natuur en Stikstof) 4, mede namens de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (ontvangen 15 april 2024). Zie ook
Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 1376.
Vraag 1
Kunt u de volledige inhoud van de brief, waarin we lezen dat Mobilisation for the
Environment (MOB) inzake het op te stellen stikstofadvies destijds een brief aan de
heer Remkes en op verzoek aan u heeft gestuurd, openbaar maken? Zo ja, per wanneer?
Zo nee, waarom niet?1
Antwoord 1
Deze brief is reeds openbaar en te vinden op de website van Mobilisation for the Environment.2
Vraag 2
Kunt u exact aangeven aan welke onderdelen uit deze brief gehoor is gegeven? Zo ja,
per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Deze brief is naar zowel de heer Remkes als naar het kabinet gestuurd en is net als
vele andere brieven, gesprekken en adviezen inbreng geweest voor de heer Remkes om
uiteindelijk te komen tot zijn eindrapport «Wat wel kan»3. In dit eindrapport schrijft de heer Remkes dat hij, evenals MOB, van mening is «dat
het noodzakelijk is om op zeer korte termijn veel minder stikstof te gaan uitstoten,
om natuurherstel mogelijk te maken» en, evenals MOB, «kritisch is op het gevoerde
beleid» van de voorafgaande jaren. In de uitwerking van deze uitgangspunten heeft
de heer Remkes evenwel een eigen denklijn opgesteld en uitgewerkt, die afwijkt van
de brief van MOB, zoals u daarin hebt kunnen lezen.
Vraag 3
Bent u voornemens, mede doordat te lezen valt dat bij stikstofreductie en natuurverbetering
de landbouwketen economisch nadelig wordt geraakt, om het belang van de landbouw niet
onder te laten sneeuwen onder de nu vele uitgesplitste maatschappelijke belangen en
sturing te geven in de belangenafweging die provincies moeten maken om uitvoering
te geven aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)? Zo ja, hoe en wanneer?
Zo nee, waarom niet?4
Antwoord 3
Ja, het kabinet en provincies hebben oog voor het belang van de landbouw en de bredere
toekomst van het landelijke gebied. Zo moeten de gebiedsprogramma’s in alle gevallen
een sociaaleconomische impactanalyse bevatten. De gebiedsprogramma’s die provincies
momenteel opstellen als onderdeel van het NPLG zullen wij integraal beoordelen op
zowel het bereiken van deze fysieke doelen als sociaaleconomische aspecten. In het
aangehaalde onderzoek waarin staat dat de landbouwketen negatief geraakt wordt, is
sec gekeken naar de effecten van de eerder door het Rijk getroffen maatregelen uit
het programma stikstofreductie en natuurverbetering. Voor een goede beoordeling van
de economische effecten op de landbouwketen is het noodzakelijk om zowel naar het
effect van dergelijke (bron)maatregelen te kijken, als naar dat van stimulerende en
compenserende maatregelen die ook kunnen worden getroffen. Overigens zijn een robuuste
natuur, water en bodem en de klimaatopgave ook van groot belang voor een toekomstbestendige
landbouw. Daarnaast is het goed te realiseren dat het geen statisch gegeven is hoeveel
en welke impact beleid heeft. Ondernemers spelen altijd in op risico’s en kansen,
die voortvloeien uit beleid.
Vraag 4
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) aan banken
vraagt te sturen op de doelen: klimaat, stikstof, bodem, water, biodiversiteit, circulariteit
(mest/ veevoer) en dierwaardigheid, zoals te lezen valt in de Wet open overheid (Woo)-documenten?5
Antwoord 4
De Woo-stukken waar deze vraag betrekking op heeft waren bedoeld voor positiebepaling
LNV in overleggen over hoe de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie van de landbouw
eruit zou kunnen zien. Tijdens de onderhandelingen over het concept-Landbouwakkoord
hebben banken aangegeven dat zij willen bijdragen aan de transitie naar een duurzaam
landbouw- en voedselsysteem. Een aantal banken heeft na het beëindigen van de onderhandelingen
publiekelijk aangegeven en toegelicht hoe ze de transitie beogen te bevorderen. Naast
de bijdrage die banken op eigen initiatief aan de transitie leveren, is ook wet- en
regelgeving omtrent de klimaatopgave relevant voor hoe banken de bijdrage aan de verduurzaming
van het Nederlandse landbouw- en voedselsysteem vormgeven. Deze wet- en regelgeving
stelt dat banken rekening houden met klimaat en milieu in hun bedrijfsvoering. Dit
heeft gevolgen voor de duurzaamheid van de leningenportefeuille van banken, al zal
de wijze waarop banken op grond van deze wetgeving en normen hun bedrijfsmodel, strategie
en handelen ten aanzien van agrarische financieringen zullen aanpassen variëren per
bank.
Vraag 5
Klopt het dat de Rabobank daar ondertussen (gedeeltelijk) al gehoor aan heeft gegeven?
Antwoord 5
Rabobank heeft op eigen initiatief aangegeven dat verduurzamingsplannen van klanten
in de land- en tuinbouwsector een belangrijke rol spelen bij de beoordeling en verstrekking
van nieuwe financieringen. Dit heeft Rabobank eind 2023 kenbaar gemaakt in haar Agrofoodvisie
20406.
Vraag 6
Was deze vraag aan de banken toen (nog) vrijblijvend? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Het Ministerie van LNV voert continu gesprekken met de banken over hun bijdrage aan
de transitie naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem. Deze gesprekken zijn ook
gevoerd in het kader van de onderhandelingen over een Landbouwakkoord. Na het staken
van deze onderhandelingen vind ik het van belang banken te blijven stimuleren om zich
constructief op te stellen en een eerlijke bijdrage aan de transitie te leveren
Vraag 7
Is deze vraag aan banken inmiddels niet meer vrijblijvend? Wat is dan de juridische
basis van deze verplichting, indien deze sturing inmiddels voor de banken verplichtend
is?
Antwoord 7
Na het staken van de onderhandelingen over een Landbouwakkoord is het niet gelukt
om met banken tot bindende afspraken over hun bijdrage aan de transitie te komen.
Er vindt gesprek plaats met de banken over hun bijdrage aan de transitie.
Naast de bijdrage vanuit banken zelf, is huidige en aanstaande wet- en regelgeving
omtrent de klimaatopgave relevant voor hoe banken de bijdrage aan de verduurzaming
van het Nederlandse landbouw- en voedselsysteem vormgeven. Deze wet- en regelgeving
stelt dat banken rekening houden met klimaat en milieu in hun bedrijfsvoering. Dit
heeft gevolgen voor de duurzaamheid van de leningenportefeuille van banken, al zal
per bank de wijze verschillen waarop zij op grond van deze wetgeving en normen hun
bedrijfsmodel, strategie en handelen ten aanzien van agrarische financieringen zullen
aanpassen.
Vraag 8
Was deze vraag aan andere ketenpartijen dan de banken toen (nog) vrijblijvend? Zo
nee, bij welke ketenpartijen was dat niet meer vrijblijvend en waarom niet?
Antwoord 8
De Woo-stukken waar deze vraag betrekking op heeft waren bedoeld voor positiebepaling
LNV in overleggen over hoe de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie van de landbouw
eruit zou kunnen zien. Het was onze inzet om over de bijdrage van ketenpartijen aan
de verduurzaming van de agrarische sector afspraken te maken in het Landbouwakkoord.
Tijdens de onderhandelingen is onder andere gesproken over het verbeteren van de transparantie
met betrekking tot duurzaamheidsinspanningen, het ontwikkelen en implementeren van
een duurzaamheidsstandaard en het vergroten van de markt voor duurzame producten.
Het akkoord is er niet gekomen7 en daarmee zijn de conceptafspraken niet bindend.
Vraag 9
Is deze vraag aan andere ketenpartijen dan de banken inmiddels niet meer vrijblijvend?
Wat is dan de juridische basis van deze verplichting, indien deze sturing inmiddels
voor andere ketenpartijen dan de banken verplichtend is?
Antwoord 9
Het was onze inzet om in het Landbouwakkoord tot concrete afspraken te komen over
de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie van de landbouw. Doordat het proces
om tot een Landbouwakkoord te komen is geëindigd en een succesvolle afronding is uitgebleven
zijn de afspraken uit het concept-Landbouwakkoord niet bindend.
Vraag 10
Is er beleid ontwikkeld, of in ontwikkeling, om deze verplichting wettelijk te kunnen
borgen?
Antwoord 10
Op dit moment worden verschillende wettelijke maatregelen onderzocht die een bijdrage
van ketenpartijen aan de transitie kunnen borgen. Recent heeft u een verkenning ontvangen
over welke mogelijkheden er zijn voor een wettelijke grondslag om ketenpartijen te
helpen verduurzamen en hierover eenduidige, vergelijkbare informatie inzichtelijk
krijgen8. Om hierin al stappen te zetten zonder wettelijke verplichting, is bijvoorbeeld recentelijk
het dashboard duurzaamheid supermarkten gepubliceerd. Tevens heeft u afgelopen jaar
het onderzoeksrapport naar de mogelijkheden van een inkoopverplichting van duurzame
landbouwproducten ontvangen9. Ook wordt er gekeken naar de mogelijkheden die een eventuele uitbreiding van de
Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen biedt.
Vraag 11, 12, 13 en 14
Zijn de hier bedoelde instrumenten om «de ketenpartijen in de tang te krijgen» inmiddels
ontwikkeld?10
Zo ja, welke instrumenten zijn dat en wat is hun juridische grondslag? Zo nee, waarom
niet?
Zijn de hier bedoelde instrumenten om «de ketenpartijen in te tang te krijgen» inmiddels
in ontwikkeling?
Zo ja, welke instrumenten zijn dat en wat is hun juridische grondslag? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 11, 12, 13 en 14
Instrumenten om de bijdrage van ketenpartijen aan de transitie wettelijk te borgen
zoals benoemd in het antwoord op vraag 10 zijn op dit moment niet ontwikkeld. Het
is aan een nieuw kabinet om te bezien of het wenselijk is om dergelijke instrumenten
in te zetten.
Vraag 15
Klopt het dat LNV schrijft dat bufferstroken als regeringsbeleid in het 7e actieprogramma
Nitraatrichtlijn (7e AP) reeds als maatregel zijn opgenomen en dat de overheid de
provincies meegeeft om in hun gebiedsprogramma’s met dergelijke bufferstroken te moeten
werken?11
Antwoord 15
Deze vraag refereert aan een mail waarin wordt gesproken over het opnemen van «brede
bufferstroken (100–250m)» in het NPLG. Bij de beantwoording van vraag 15, 16 en 17
gaan wij ervan uit dat wordt gedoeld op de brede bufferstroken in beekdalen als onderdeel
van het addendum bij het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Ten tijde van de mailwisseling waaraan gerefereerd
wordt waren het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn12, het addendum van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn13 en de Startnotitie NPLG14 reeds gepubliceerd.
In het addendum van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn staat dat de realisatie van brede bufferstroken in
beekdalen in de zandgebieden van Centraal-Nederland, Oost-Nederland en Zuid-Nederland
onderdeel wordt van de integrale gebiedsgerichte aanpak, zoals opgenomen in het coalitieakkoord.
Het addendum van het 7e AP refereert hiermee aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied, dat vanuit de
afspraken in het coalitieakkoord ontwikkeld is. In de Startnotitie NPLG staat aangekondigd
dat in het NPLG een structurerende keuze ontwikkeld zal worden voor bufferstroken/zones
rond beken. De Startnotitie NPLG benoemt ook dat het NPLG structurerende keuzes en
(regionale) doelen vastlegt, als basis voor de provinciale gebiedsprogramma’s. In
de startnotitie wordt zowel over bufferzones als over bufferstroken gesproken. In
het ontwerp-NPLG is dit onderwerp uitgewerkt in de structurerende keuze «grootschalig
beekdalherstel op hoge zandgronden». Hierbij is consequent de term bufferzones gehanteerd, ter onderscheiding van de smallere bufferstroken van maximaal 5 meter, die als mestvrije zones langs waterlopen zijn ingesteld.
Vraag 16
Wat is de wettelijke grondslag voor de provincies om deze bufferstroken in hun gebiedsplannen
te moeten opnemen?
Antwoord 16
Grootschalig beekdalherstel op hoge zandgronden is een structurerende keuze uit het
NPLG. Als onderdeel hiervan worden provincies gevraagd om in hun gebiedsprogramma’s
ruime bufferzones te realiseren in beekdalen op zandgronden voor waterkwaliteit, en
bijdragend aan infiltratie grondwater. Deze structurerende keuze is direct gerelateerd
aan de doelen voor waterkwaliteit uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn.
Zowel het NPLG als de gebiedsprogramma’s zijn programma’s als bedoeld in artikel 3.4
en 3.5 van de Omgevingswet, een onverplicht programma dat alleen het vaststellende
bestuursorgaan bindt. Om in aanmerking te komen voor financiering van het gebiedsprogramma
heeft het Rijk een aantal vereisten opgesteld. Een daarvan betreft de uitwerking van
de bufferzones voor beken waarvoor dit nodig is. Provincies kunnen beredeneerd ook
voor een andere oplossing kiezen.
Vraag 17
Wat is of zijn de consequentie(s) voor de provincies wanneer ze deze bufferstroken
niet in hun gebiedsplannen opnemen?
Antwoord 17
De uitwerking van de structurerende keuze grootschalig beekdalherstel op hoge zandgronden
is één van de minimale vereisten voor de gebiedsprogramma’s die in de Handreiking
Gebiedsprogramma’s NPLG beschreven staan. Het uitgangspunt is hierbij de ontwikkeling
van bufferzones van 100 tot 250 meter aan beide zijden van de beek. Voor de uitwerking
van deze structurerende keuze geldt een «comply or explain» systematiek: wanneer wordt
afgeweken van de structurerende keuze geldt dat dit expliciet uitlegbaar en toetsbaar
moet zijn en dat de achterliggende doelen wel gehaald worden. Bij de beoordeling van
gebiedsprogramma’s door het Rijk wordt getoetst aan de vereisten die in de Handreiking
Gebiedsprogramma’s beschreven staan. Als een provincie met beekdalen op hoge zandgronden
deze bufferzones niet opneemt in het gebiedsprogramma en ook niet op een andere wijze
de opgaven oppakt, leidt dit tot een negatief oordeel over het gebiedsprogramma. Een
positieve beoordeling is een voorwaarde voor het kunnen doen van aanvragen voor rijksbijdragen.
Vraag 18 en 19
Klopt hetgeen we lezen over «bestaande zorgen m.b.t. het creëren van een tegenstrijdigheid
tussen de ecologische en sociaaleconomische analyse»?15
Is er sturing gegeven aan deze mogelijke tegenstrijdigheid? Zo ja, door wie, hoe en
wanneer? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18 en 19
Het NPLG bevat stevige doelen die voortkomen uit internationale verplichtingen die
Nederland is aangegaan. De maatregelen die nodig zijn om deze doelen te halen, zullen
impact hebben in de gebieden en op het boerenerf. Daarom voeren de provincies een
sociaaleconomische impactanalyse (inclusief een agro-economische impactanalyse) uit
op de provinciale gebiedsprogramma’s om in beeld te brengen welke impact de plannen
van de provincies hebben op de brede welvaart in de gebieden en op het boerenerf.
Daarnaast wordt door de Ecologische Autoriteit gekeken naar de breed ecologische onderbouwing
van de gebiedsprogramma’s en het doelbereik ervan. Provincies kunnen op basis van
de sociaaleconomische impactanalyse en de bevindingen van de Ecologische Autoriteit
de provinciale plannen aanpassen. Juist door het meenemen van zowel de sociaaleconomische
als de ecologische analyses, kunnen eventuele tegenstrijdigheden tijdig worden ondervangen.
Vraag 20 en 21
Klopt het dat de heer Remkes door de Unie van Waterschappen (UvW) is verzocht om het
instellen van bufferstroken wettelijk te borgen? Over exact welk «concept» sprak de
UvW hier?16
Welke wetenschappelijke onderbouwing heeft de UvW daarvoor bij LNV aangedragen?
Antwoord 20 en 21
In het document met de inbreng van de Unie van Waterschappen (UvW) voor het gesprek
op 22 augustus 2022 onder leiding van de heer Remkes staat aangegeven dat de UvW van
het Ministerie van LNV beleid verwacht dat het concept «bufferstroken» wettelijk regelt.
Uit het document wordt niet duidelijk op welk concept bufferstroken de UvW hier doelt.
De UvW kan hebben gedoeld op de generieke maatregel voor bufferstroken die is opgenomen
in het 7eActieprogramma Nitraatrichtlijn17. Deze maatregel behelst een aan te houden bufferstrook door alle landbouwers langs
watervoerende sloten. Deze generieke maatregel is op 1 maart 2023 geïmplementeerd18. Het is ook denkbaar dat de UvW hier heeft gedoeld op de brede bufferstroken in beekdalen
die genoemd staan in het addendum van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. In het ontwerp-NPLG wordt hiervoor de term bufferzones
gehanteerd19.
Vraag 22
Klopt het dat er in de uitnodigingsbrief van de heer Remkes aan de deelnemers door
LNV werd geopperd om in de eerste alinea een statement te maken: «Zou in eerste alinea
niet alleen stikstof aanhalen maar ook natuur, klimaat en water noemen»? Waarom is
dit statement niet in de uiteindelijke uitnodigingsbrief terug te lezen?20
Antwoord 22
LNV heeft, op verzoek van de heer Remkes, een voorzet gemaakt voor de uitnodigingsbrief
aan de gespreksdeelnemers. De heer Remkes heeft zelf besloten hoe de uiteindelijke
uitnodigingsbrief vorm kreeg.
Vraag 23
Probeerde LNV hiermee een eigen statement dat aansluit op coalitiebeleid aan de heer
Remkes en zijn deelnemers op te dringen? Zo nee, wat was de reden voor dit statement,
aangezien het stikstofdossier al problematisch genoeg is?
Antwoord 23
LNV heeft aan de heer Remkes niets proberen op te dringen maar op zijn verzoek een
voorzet voor een uitnodigingsbrief opgesteld. Daarbij is overwogen dat de landbouw,
zoals bekend, voor grote duurzaamheidsopgaven op het gebied van natuur, water en klimaat
staat, die wettelijk vastliggen. Met een integrale aanpak kunnen maatregelen elkaar
aanvullen en kan voorkomen worden dat (agrarische) ondernemers geconfronteerd worden
met telkens nieuwe eisen voortkomend uit verschillende beleidsopgaven. Door gelijktijdig
te werken aan de opgaven maken we het Nederlandse landelijke gebied zo snel mogelijk
klaar voor een economisch en ecologisch gezonde toekomst.
Vraag 24
Klopt het dat de UvW stelt dat je een probleem «soms groter moet maken om het op te
kunnen lossen»?21
Antwoord 24
Dat blijkt inderdaad uit de documenten waarnaar verwezen wordt.
Vraag 25
Heeft de heer Remkes en/of ambtenaren en/of uzelf daar gebruik van gemaakt? Zo ja,
wanneer en hoe?
Antwoord 25
Nee.
Vraag 26
Klopt het dat we lezen dat, om de sociaaleconomische impact van de NPLG op een eenduidige
manier inzichtelijk te maken, een methodiek wordt ontwikkeld om provincies te ondersteunen?22
Antwoord 26
Ja, dat klopt. De sociaaleconomische impactanalyse is een vereiste voor het gebiedsprogramma
dat de provincies maken op basis van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Deze impactanalyse bevat de verwachte sociaaleconomische effecten (ook wel: brede-welvaarteffecten)
van de maatregelen uit het gebiedsprogramma. Een onderdeel van de sociaaleconomische
impactanalyse is de agro-economische impactanalyse. Deze geeft inzicht in hoe de gebiedsprogramma’s
kunnen uitpakken op de verdiencapaciteit van de agrarische sector in het gebied, waarbij
specifieke aandacht is voor de verdiencapaciteit van de blijvende agrarische ondernemingen
en voor de toeleverende en verwerkende ketenschakels. Overigens is het goed hierbij
de kanttekening voor ogen te houden die in het antwoord op vraag 3 wordt gemaakt dat
het geen statisch gegeven is hoeveel en welke impact beleid heeft. Ondernemers spelen
altijd in op risico’s en kansen, die voortvloeien uit beleid. Daarom is de stimulering
van de economische transitie zo belangrijk.
De methodiek van de sociaaleconomische impactanalyse is ontwikkeld door Wageningen
Economic Research (WEcR), in opdracht van en gefinancierd door IPO en BIJ1223. Het Ministerie van LNV was betrokken bij de begeleiding van het onderzoek naar de
methode, vanwege de link met de gebiedsprogramma’s en het NPLG. De methode bouwt voort
op de nationale studie naar de sociaaleconomische effecten van het Programma Stikstofreductie
en Natuurverbetering dat WEcR in 2022 heeft uitgevoerd24. De kern van deze methode is het concept van brede welvaart en participatieve gebiedssessies.
Deze sessies leveren informatie op over de te verwachten sociaaleconomische effecten.
Aan de methodiek voor de agro-economische impactanalyse wordt nog gewerkt door WEcR,
in opdracht van het Ministerie van LNV en in afstemming met de provincies.
Vraag 27
Is deze methodiek (gedeeltelijk) al toepasbaar? Zo ja, door wie en per wanneer? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 27
De methode voor de sociaaleconomische impactanalyse is al toepasbaar. In april 2023
is deze gepubliceerd door WEcR en door BIJ12 en IPO met de provincies gedeeld. Sinds
dit moment kunnen provincies de methode gebruiken voor het opstellen van de sociaaleconomische
impactanalyse van hun gebiedsprogramma. De agro-economische impactanalyse is nog niet
toepasbaar omdat deze nog in ontwikkeling is. Er wordt nu samen met WEcR en provincies
gewerkt om enkele pilots op te starten om de methodiek te testen en te verbeteren.
Vraag 28
Kunt u de Kamer terstond op de hoogte brengen wanneer deze methodiek (gedeeltelijk)
gaat worden toegepast? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 28
Zoals hierboven benoemd is het voor provincies al mogelijk de methode voor de sociaaleconomische
impactanalyse te gebruiken. Enkele provincies hebben dit ook gedaan voor hun gebiedsprogramma
in 2023. LNV en IPO werken nauw samen om met de provincies kennis uit te wisselen,
want het maken van de sociaaleconomische impactanalyse en het gebruiken van de methode
is vooral een lerende aanpak. Voor de agro-economische analyse worden nu eerst de
voorgenomen pilots uitgevoerd, waarna besloten kan worden over het vervolg en de toepasbaarheid
van de methodiek. Hierbij past de kanttekening die in het antwoord op vraag 26 is
gemaakt dat de impact van beleid afhankelijk is van de wijze waarop ondernemers daarop
anticiperen en reageren.
Vraag 29
Is deze methodiek met inspraak van de provincies ontwikkeld? Zo ja, waarom? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 29
De sociaaleconomische impactanalyse is in opdracht van BIJ12 en IPO ontwikkeld, dus
door en samen met de provincies. Het Ministerie van LNV was betrokken bij de begeleiding
van het onderzoek. Er hebben met provincies diverse gesprekken plaatsgevonden over
de methode. Daarnaast zijn er pilots uitgevoerd in een aantal regio’s om de methode
verder aan te scherpen. De agro-economische impactanalyse wordt ook in nauwe afstemming
met provincies ontwikkeld: zowel IPO als enkele individuele provincies zijn vertegenwoordigd
in de begeleidingscommissie voor de ontwikkeling van deze methodiek.
Vraag 30
Zijn de provincies verplicht om van deze methodiek gebruik te maken? Zo ja, wat is
daarvoor de wettelijke grondslag?
Antwoord 30
Nee, de provincies zijn niet verplicht om specifiek de WEcR-methode voor de sociaaleconomische
impactanalyse te gebruiken. Ook andere methodes en cijfermatige onderbouwing kunnen
helpen om een sociaaleconomische impactanalyse uit te voeren. Dit is in de handreiking
voor de gebiedsprogramma’s verder uitgewerkt25. Voor de agro-economische impactanalyse wordt in de handreiking van het NPLG aan
provincies gevraagd om de door WEcR ontwikkelde methodiek te gebruiken, wanneer deze
toepasbaar is. Dit is het geval wanneer de maatregelen voor een gebied concreet zijn
en de methode tijdig beschikbaar is gesteld.
Vraag 31
Kunt u zo spoedig mogelijk alle communicatie vrijgeven die aan de ontwikkeling van
deze methodiek heeft bijgedragen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 31
De sociaaleconomische impactanalyse in opdracht van BIJ12 en IPO ontwikkeld door WEcR.
Wij hebben dan ook geen volledig inzicht in alle communicatie die heeft bijgedragen
aan de ontwikkeling van deze methode. Wel kunnen we uw Kamer informeren dat een aantal
bijeenkomsten heeft plaatsgevonden in het kader van de ontwikkeling van de methode
en/of begeleiding van het onderzoek. Zo hebben er in 2023 diverse communicatie- en
contactmomenten met de provincies plaatsgevonden, georganiseerd door IPO, BIJ12 en
het Ministerie van LNV. Het doel van deze momenten was het presenteren van de methodiek,
het oefenen met de methodiek en het meenemen van leerpunten richting de afronding
van de methodiek door WEcR. Tijdens en na afronding hiervan hebben ook bijeenkomsten
plaatsgevonden om ervaringen en leerpunten tussen provincies uit te wisselen. De ontwikkeling
van de agro-economische analyse is een aantal keer besproken met LTO, NAJK en financiële
partijen. Op een aantal van de bijeenkomsten met provincies is ook de agro-economische
analyse besproken. Zoals gezegd is de methodiek nog in ontwikkeling en wordt er nog
verder afgestemd.
Vraag 32
Klopt het dat LNV reeds heeft uitgezocht hoe lang het duurt voordat het intrekken
van vergunningen effectief leidt tot een verminderde emissie?26
Antwoord 32
Het klopt dat LNV hier ambtelijk een inschatting van heeft gemaakt.
Vraag 33
Is dit uitgezocht omdat LNV toen voornemens was om vergunningen actief in (te laten)
trekken?
Antwoord 33
Nee, het kabinet was dat niet voornemens. Er is ambtelijk een inschatting gemaakt
van de doorlooptijd en andere aspecten van het instrument intrekkingen vergunningen
om goed te kunnen adviseren over deze en andere af te wegen maatregelen.
Vraag 34
Zo ja, op basis van welke wettelijke grondslag was men dat voornemens te doen?
Antwoord 34
Zoals hierboven toegelicht was LNV dit niet voornemens.
Vraag 35
Is LNV er dan inmiddels op teruggekomen, indien voor zover LNV, ondanks de hier geventileerde
mogelijkheid, destijds toch niet voornemens zou zijn geweest om vergunningen actief
in (te laten) trekken? En zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 35
Het kabinet was en is niet voornemens om vergunningen actief in te (laten) trekken,
maar probeert om met andere maatregelen tot de benodigde daling van de stikstofneerslag
te komen. Wel is uw Kamer geïnformeerd dat niet kan worden uitgesloten dat bevoegde
gezagen door gerechtelijke uitspraken gedwongen worden tot het intrekken van een vergunning.
Vraag 36
Over welke expliciete instrumenten heeft u het hier?27
Antwoord 36
In het door u aangehaalde document staat dat in het kader van het NPLG onontkoombare
en juridisch afdwingbare maatregelen en instrumenten worden voorbereid en ontwikkeld
om onder andere een fors dalende lijn in stikstofdepositie te realiseren. De door
Rijk en provincies in te zetten mix van maatregelen om hiertoe te komen was en is
nog in ontwikkeling. Voorbeelden van mogelijk in te zetten instrumenten zijn stimuleringsregelingen,
beëindigingsregelingen, de sturingsmogelijkheden rond ruimtelijke ordening en vergunningen,
alsook normerende maatregelen.
Vraag 37
Werden of worden één of meerdere van deze instrumenten door de Rijksoverheid aan de
provincies aangereikt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 37
Onder het NPLG kunnen provincies aanvraag doen voor middelen ten behoeve van maatregelen
voor hun gebiedsprogramma’s. Provincies kunnen kiezen welke instrumenten zij inzetten
om de lokale opgaven op te lossen. Daarvoor kunnen ook diverse instrumenten vanuit
het Rijk worden benut, zoals bijvoorbeeld de regelingen onder de aanpak piekbelasting.
Provincies hebben met het omgevingswetinstrumentarium op het gebied van ruimtelijke
ordening en vanuit hun rol als bevoegd gezag diverse mogelijkheden om concrete maatregelen
te treffen. Hiervoor zijn dan ook geen aanvullende instrumenten aangereikt.
Vraag 38
Worden of werden de provincies door de Rijksoverheid verplicht om één of meerdere
van deze instrumenten in te zetten? Zo ja, wanneer en onder welke normstelling? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 38
Nee, provincies zijn niet verplicht om een van deze instrumenten in te zetten. Provincies
zijn uiteraard wél verplicht om aan hun wettelijke taken te voldoen. Wij zijn met
provincies in gesprek over hoe hieraan voor wat betreft natuurkwaliteit en het tegengaan
van verslechtering het beste invulling kan worden gegeven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Caroline van der Plas, Tweede Kamerlid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.