Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 10 april 2024, over Wijkverpleging
29 509 Palliatieve zorg
Nr. 83
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 1 juli 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 10 april 2024 overleg
gevoerd met mevrouw Helder, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over:
− de brief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport d.d. 14 december 2023 inzake
stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging (Kamerstuk 29 509, nr. 76).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, Agema
De griffier van de commissie, Esmeijer
Voorzitter: Agema
Griffier: Heller
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Agema, Dobbe, Hermans, Joseph, Paulusma
en Slagt-Tichelman,
en mevrouw Helder, Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik open dit debat van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn
en Sport. Het commissiedebat gaat over de stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke
verzorging, en uiteraard over wijkverpleging als overkoepelend onderwerp. We hebben
een spreektijd afgesproken van drie minuten per fractie.
Ik heet van harte welkom de Minister van VWS en mijn collega’s: mevrouw Hermans namens
de VVD, mevrouw Slagt-Tichelman namens GroenLinks-PvdA, mevrouw Paulusma namens D66,
mevrouw Joseph namens NSC en mevrouw Dobbe namens de SP. Ik stel voor negen woordmeldingen
in het hele debat, eerste én tweede termijn. Als u dat goedvindt, gaan we het zo doen.
Dan geef ik als eerste het woord aan mevrouw Hermans.
Mevrouw Hermans (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Maandag zaten we hier ook en toen had ik zestien minuten spreektijd
of zo. Om het dan nu in drie minuten te kunnen doen, daarvoor moet ik even mijn best
doen. Maar daar ga ik.
Voorzitter, dank u wel. «De kracht van wijkverpleging is contact maken. Als wijkverpleegkundige
maak je contact met iemand en bouw je een vertrouwensrelatie op. Vanuit die relatie
bepaal je samen wat helpt om het leven zo goed mogelijk te leiden, met alle uitdagingen
die er zijn.» Een mooi en treffend citaat van Wil van der Laar, bestuurder van ActiZ.
De wijkverpleegkundige komt bij je thuis, de plek waar je woont en zo lang mogelijk
wilt blijven, met hulp van de mensen om je heen, als dat kan natuurlijk, met de inzet
van innovatieve hulp- en ondersteuningsmiddelen en met de zorg die je nodig hebt.
Dat is hoe het moet uitpakken voor mensen die gebruikmaken van wijkverpleging.
Hoe we de wijkverpleging organiseren en op termijn bekostigen, moet daaraan ondersteunend
zijn. De stap naar cliëntprofielen vindt de VVD daarom een goede beweging, omdat het
bijdraagt aan de beste zorg en ondersteuning voor mensen thuis. De uitwerking roept
nog wel een aantal vragen op. Blijft in het werken met cliëntprofielen maatwerk mogelijk
bij het indiceren? Hoe gaat het gebruik van de profielen in de praktijk bijdragen
aan meer inzet op preventie, ondersteuning die mensen helpt zichzelf weer te kunnen
redden, en meer inzet van innovatieve hulpmiddelen die als zodanig niet genoemd worden
in de profielen?
Integrale prestaties zijn niet toepasbaar op zorg die geleverd wordt zonder dat daar
afspraken met zorgverzekeraars onder liggen, de zogenaamde ongecontracteerde zorg.
Verandert het nieuwe experiment hier iets aan? Werken met cliëntprofielen moet veel
inzicht gaan opleveren in de zorgvraag in regio’s. Hoe worden die inzichten onderdeel
van de opleiding? Wordt werken met het draagkracht-draaglastmodel ook onderdeel van
de opleiding?
Voorzitter. Dan de casemanager dementie, onmisbaar in het goed organiseren van zorg
voor mensen met dementie. Mijn oud-collega Jacqueline van den Hil stelde samen met
collega Agema voor om te onderzoeken wat de kosten en baten zijn van de inzet van
casemanagers en hierbij een aparte betaaltitel voor casemanagers te betrekken. Is
het onderzoek hiernaar inmiddels uitgezet en worden de casemanagers ook betrokken
bij de ontwikkeling en invoering van de cliëntprofielen?
Voorzitter. Tot slot de palliatieve zorg ofwel levenseindezorg. We moeten en mogen
de dood niet wegstoppen in de zorg. Dat vraagt ook wat van opleidingen. Bij een bijeenkomst
afgelopen maandag begrepen wij van een arts dat voor levenseindezorg in de basisopleiding
van artsen geen of maar beperkt tijd is ingericht. Uit projecten van bijvoorbeeld
ZonMw blijkt dat oplossingen hiervoor niet moeilijk hoeven te zijn, bijvoorbeeld door
in het onderwijs een wat ik maar even «een reguliere casus» noem, te vervangen door
een levenseindecasus. Dit soort simpele oplossingen kunnen een wereld van verschil
maken. Kan de Minister hier werk van maken?
Dank u wel.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, mevrouw Hermans, voor uw mooie woorden, óók over de wijkverpleging. Mevrouw
Hermans begon haar inbreng met het doel van de wijkverpleging en met hoe belangrijk
die is, zodat mensen hun leven kunnen leiden. Ze zei ook dat de manier van financiering
daar ondersteunend aan moet zijn. Onze vraag is de volgende. We hebben het hier vandaag
over verschillende manieren van financieren en het experiment dat loopt, maar daar
ligt natuurlijk het systeem onder zoals wij dat hebben georganiseerd met zorgverzekeraars.
Hoe vindt mevrouw Hermans hoe het op dit moment gaat met dat systeem?
Mevrouw Hermans (VVD):
Juist om die reden, omdat het beter kan, denken wij dat de cliëntprofielen een belangrijke
bijdrage kunnen leveren om de zorg zo te organiseren dat die meer gericht is op wat
mensen nodig hebben, om het gesprek tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieders, ook
aanbieders van wijkverpleging, meer te laten gaan over de inhoud en de kwaliteit van
zorg dan over waar het voor begin van het vorige experiment vooral over ging, namelijk
de uren geleverde zorg. Het werd heel erg een gesprek over facturen, zal ik maar zeggen,
terwijl je natuurlijk een gesprek wilt over de kwaliteit en de inhoud van zorg. Dat
kan veel beter, in eerste instantie op basis van die integrale tarieven. Straks krijgen
wij op basis van die cliëntprofielen allerlei inzichten: wat is nou precies de zorgvraag
in een bepaalde regio en een bepaalde organisatie? Hoe wordt daar zorg op geleverd
door de wijkverpleegkundige, met digitale ondersteuning? Al die kennis bij elkaar
moet ertoe leiden dat het gesprek tussen zorgverzekeraar en -aanbieder beter wordt,
niet omdat dat gesprek op zichzelf een doel is, maar omdat daarmee de zorg voor mensen
thuis beter wordt.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank voor het antwoord daarop. Zoals wij het zien, is dit een poging om een pleister
te plakken op een systeem dat eigenlijk niet werkt. Als we de zorgverzekeraars in
het systeem houden, moeten we allerlei dingen doen – dit is daar een voorbeeld van;
het zou wel een verbetering kunnen zijn – in een systeem dat eigenlijk niet werkt.
Zouden we er niet naartoe moeten om te zeggen: we laten onze zorg niet meer over aan
de zorgverzekeraars, maar we gaan over naar bijvoorbeeld een nationaal zorgfonds?
Moeten we niet in ieder geval de zorgverzekeraars ertussenuit halen, zodat we niet
allerlei kunstgrepen hoeven te verzinnen om te kijken hoe we het toch beter kunnen
regelen?
Mevrouw Hermans (VVD):
Het risico is dat we nu terechtkomen in een stelseldiscussie, wat ik echt zonde zou
vinden, omdat die zou leiden tot een jarenlange discussie in zaaltjes en in de plenaire
zaal, die helemaal niets verandert aan de zorg voor mensen thuis. Ik geloof niet in
de oplossing die mevrouw Dobbe voorstelt. Ik denk dat we alles op alles moeten zetten
– daar hoort deze ontwikkeling bij – om het gesprek niet te laten gaan over specifieke
handelingen en facturen, maar over het type zorg dat nodig is en geleverd moet worden
en over de kwaliteit die wij daarvan verwachten van aanbieders. Dat gesprek over inhoud
en kwaliteit moet en kan beter. Wat ons betreft gaat deze ontwikkeling daaraan bijdragen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit is toch jammer, want wat ons betreft zouden we juist wel een stelseldiscussie
moeten voeren. Anders blijven we jarenlang doormodderen. Wanneer wij spreken met wijkverpleegkundigen
of andere zorgverleners, horen wij dat het niet goed gaat. Het is natuurlijk goed
dat we dan zoeken naar manieren – dit is dan zo’n manier – om te kijken hoe het beter
kan en hoe we stappen kunnen zetten om te zorgen dat zorgverleners worden verlost
van die oneindige bureaucratie en het hebben van weinig zeggenschap. Op dit moment
hebben ze namelijk veel te weinig te zeggen over hun werk, omdat anderen daarover
bepalen. Als we die discussie echt willen voeren en echt oplossingen zoeken, moeten
we het juist ook hebben over het stelsel. Ik zou de VVD willen uitdagen om af te stappen
van de dogmatische behandeling daarvan uit het verleden en eens te kijken naar echte
oplossingen. Laat ik er een vraag bij stellen, want dan mag u er ook op reageren:
wilt u hierop reflecteren?
Mevrouw Hermans (VVD):
Als je ziet dat dingen niet goed gaan of beter kunnen, moet je altijd openstaan voor
discussie en het debat daarover aangaan. Voordat we het experiment met de integrale
tarieven in gingen, vond ik dat het in de wijkverpleging heel erg gericht was op uurtje-factuurtje.
De debatten over de vijfminutenregistratie liggen bij mij ook nog vers in het geheugen.
Vervolgens komt de vraag: moet je nou een heel stelsel op z’n kop zetten en tien jaar
lang over wetten en nieuwe systemen gaan discussiëren, of ga je gewoon in het hier
en nu aan de slag? Ik kies voor dat laatste, omdat ik erin geloof dat zorgverzekeraars
een belangrijke rol vervullen in de wijze waarop wij de zorg met elkaar georganiseerd
hebben. Maar er kunnen dingen beter. Dit is daar één onderdeel van: dat het gesprek
gaat over inhoud en kwaliteit en dat daar zeggenschap van de zorgprofessionals, in
dit geval van de wijkverpleegkundigen, bij hoort. Dat ben ik helemaal met u eens.
Vandaar mijn vraag aan de Minister: blijft voor wijkverpleegkundigen de ruimte voor
maatwerk bij het indiceren goed overeind? Ik begon niet voor niks met dat citaat van
de bestuurder van ActiZ: de wijkverpleegkundige is namelijk degene die bij de persoon
thuis komt, het gesprek voert, een vertrouwensrelatie opbouwt en weet wat er nodig
is. Dat geldt voor het nu, maar op basis van de cliëntprofielen zullen we ook steeds
meer inzicht krijgen in hoe de zorgvraag, de ondersteuningsvraag, zich gaat ontwikkelen.
Dan kan de wijkverpleegkundige daar ook op anticiperen.
De voorzitter:
Iemand anders nog? Ja, mevrouw Slagt-Tichelman.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor de VVD zeggen dat ze heel erg voor het draagkracht-draaglastmodel zijn. Daarbij vinden ze GroenLinks-PvdA aan hun zijde, maar wij plaatsen daar
ook kanttekeningen bij. De voorgangster van mevrouw Hermans, mevrouw Van den Hil,
had daar ook kanttekeningen bij, omdat we dan een lange periode van mogelijk dubbele
administratieve lasten hebben voor de wijkverpleging. Hoe kijkt de VVD daar nu tegen
aan? Hoe kunnen we volgens hen die periode van twee jaar van mogelijk dubbele administratieve
lasten voor de wijkverpleging korter maken?
Mevrouw Hermans (VVD):
Natuurlijk moeten we oog hebben voor de administratieve lasten. Ik weet niet op welke
dubbele last mevrouw Slagt-Tichelman hier exact doelt, maar ik ben het er wel mee
eens dat wanneer je met deze cliëntprofielen gaat werken, de doelgroepenregistratie
van Zorgverzekeraars Nederland moet stoppen, want anders ben je twee keer hetzelfde
aan het registreren, als dat de dubbele registratie is die zij bedoelt. Ik heb het
zo begrepen dat dat inderdaad zo is: op het moment dat er in 2025 met die profielen
gewerkt gaat worden, hoeft die doelgroepenregistratie niet meer. Als dat anders is,
hoor ik dat graag van de Minister, want dan lijkt me dat een beetje dubbelop.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
GroenLinks-PvdA heeft daar onduidelijkheid over, want wij hebben ook gehoord dat de
bekostiging nog niet direct overgaat, maar dat dat een traject is, stap voor stap,
dat tot 2029 loopt. Wanneer gaan we dus over? Worden er dubbele dingen geregistreerd?
Is er alsnog een urenregistratie? Dat woord hoor ik namelijk ook nog steeds. Wij willen
dat voorkomen. Ik vind het fijn dat die vragen aan de Minister voorliggen.
De voorzitter:
Ik wacht heel even totdat de bel is uitgerinkeld voordat ik mevrouw Joseph het woord
geef. Dit is een bel van een minuut voor het begin van de plenaire vergadering.
Mevrouw Joseph (NSC):
Mevrouw Hermans refereert heel veel aan de uitwisseling van kennis en data tussen
zorgverzekeraars en zorgverleners, maar er gaan al heel veel data naar de zorgverzekeraars.
Wij vragen ons af wat de zorgverzekeraars met deze kennis gaan doen. Hoe denkt de
VVD te kunnen voorkomen dat hier misbruik van wordt gemaakt?
Mevrouw Hermans (VVD):
Misschien moet ik even vragen op welk soort misbruik mevrouw Joseph doelt.
Mevrouw Joseph (NSC):
Een voorbeeld is dat zorgverzekeraars nu incontinentieprofielen maken en bepalen welk
materiaal je wel of niet mag dragen, of dit nu werkt of niet. Dat is heel gênant voor
patiënten en werkt vaak niet goed.
De voorzitter:
Ik zal deze interruptie niet meetellen.
Mevrouw Hermans (VVD):
Ik probeer het echt goed te begrijpen om een goed antwoord te kunnen geven. Het gaat
u er dus om of zorgverzekeraars zich gaan bemoeien met wat voor zorg er geleverd moet
worden en dat zij dat niet overlaten aan de professionaliteit of de autonomie van
de wijkverpleegkundige. Is dat hoe ik uw vraag moet interpreteren?
Mevrouw Joseph (NSC):
Ja, dat klopt.
Mevrouw Hermans (VVD):
Ik ben daar eigenlijk niet zo bang voor. Tot een aantal jaar geleden ging het echt
alleen maar over een specifieke handeling; dat was het uurtje-factuurtje dat ik al
een paar keer genoemd heb. De hele gedachte is nu om informatie te verzamelen over
de zorgvraag van mensen, vanuit draagkracht en draaglast geredeneerd, om ervaringen
bij elkaar te brengen en op die manier zorg die goed werkt of het beste werkt, breder
te kunnen delen, op grond van ervaringen van wijkverpleegkundigen. Ik denk dus dat
het juist helpt om het risico dat mevrouw Joseph schetst, kleiner te maken.
De voorzitter:
Mevrouw Joseph, niet meer?
Mevrouw Joseph (NSC):
Nee, dat gaat ten koste van mijn woordmeldingen.
De voorzitter:
Dat klopt. Dan gaan we luisteren naar mevrouw Slagt-Tichelman.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Voor de wijkverpleging is een wijkgerichte aanpak nodig, met wijkgerichte
afspraken. In sommige wijken in Kampen zijn wel vijf verschillende zorgaanbieders actief. In een grote stad kan dat oplopen tot twintig per
wijk. Iedereen werkt door de hele stad en niemand werkt meer alleen in de wijk. Dat
kan beter. Hoe mooi is het om in elke buurt een echt wijkgebonden zorgteam te hebben,
dat de buurtbewoners en andere zorgverleners en welzijnsorganisaties goed kent? We
hebben een tekort aan zorgverleners, dus laten we er optimaal gebruik van maken. Stop
de onnodig lange ritten en organiseer de wijkverpleging op wijkniveau. Hoe gaat de
Minister dat inzetten?
Voorzitter. In de wijk moet de zorgverlener de ruimte krijgen om de zorg te geven
die nodig is en om die juist te kunnen indiceren. Wij staan achter het draagkracht-
en draaglastmodel. De cliëntprofielen zijn een stap in de goede richting. Maar het
is niet genoeg. We kunnen veel meer doen. De wijkverpleegkundige gaat een lang traject
in. Ik heb net al gevraagd of de administratieve lasten de komende tijd niet te veel
zijn. Waarom vertrouwen we de zorgverlener niet en laten we haar niet meer holistisch
indiceren wat zij vanuit haar professionele expertise nodig acht?
Vanuit dat holisme vraag ik ook aandacht voor de spoedhulpmiddelen. Maak het mogelijk
dat wijkverpleegkundigen zelf medische hulpmiddelen, inclusief spoedhulpmiddelen,
kunnen aanvragen, zonder aparte brief of handtekening van de huisarts of andere zorgverleners.
Hoe kijkt de Minister hiernaar?
Voorzitter. Nu aandacht voor het volgende: ouderen die thuis wonen en naar tevredenheid
wijkverpleging hebben ontvangen, maar bij wie de gezondheid achteruitgaat, zodat ze
een indicatie hebben voor de Wet langdurige zorg, vallen niet meer onder de Zorgverzekeringswet.
De 22.000 ouderen die nu op de wachtlijst staan, moeten, gelukkig niet altijd maar
soms wel, wisselen van zorgverlener, omdat hun zorgverlener niet wordt gecontracteerd
door het zorgkantoor. Waarom kan deze tijdelijke zorg niet ook vanuit de Zvw worden
bekostigd? Of, waarom kan het zorgkantoor de bestaande zorgverlener niet contracteren?
In de Wlz is een apart experiment voor uniformiteit opgezet. De resultaten hiervan
komen in de zomer, hebben we vernomen. Kijk hierbij naar de ontschotting en schuif
dit naar de Zvw. Vraag in het veld bij ouderen uit, thuis en bij hun mantelzorgers,
of dit echt wenselijk is. Want regelmatig krijgen wij geluiden dat men een ongewenste
zorgval ervaart.
Op de vraag om randvoorwaarden te creëren die de samenwerking bevorderen, geeft het
Ministerie van VWS als reactie dat ze gaan monitoren en zo nodig gaan ingrijpen en
bemiddelen als er sprake is van verschillende inzichten. Onze vraag aan de Minister
hierbij is: wat gaat VWS actief zelf doen om betere randvoorwaarden te scheppen, bij
palliatieve zorg maar ook bij de wijkverpleging? Aan welke ontschottende financiële
randvoorwaarden kan de Minister nog een bijdrage leveren?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Paulusma.
Mevrouw Paulusma (D66):
Dank u wel. Ik ging er eigenlijk van uit dat we vier minuten hadden, dus ik ga heel
hard mijn best doen.
Voorzitter. Ik wil niet per se mijn leeftijd prijsgeven, maar het is ruim 25 jaar
geleden dat ik mijn carrière als wijkverpleegkundige begon, met papieren dossiers
in de fietstassen, het registreren van handelingen en de poging om routes zo vol mogelijk
te houden. Ik had heel veel plezier in mijn werk, maar ergens bekroop mij ook wel
het gevoel van gebrek aan autonomie. Want de route, en daarmee de productie, was leidend.
25 jaar later is niet alleen onze vraag naar zorg veranderd maar ook wat we vragen
van zorgverleners, en wellicht nog wel het belangrijkste: wat verpleegkundigen vinden
wat bij hun vak hoort en wat niet. Voor D66 staan de wijkverpleegkundigen vandaag,
maar eigenlijk elke dag, voorop. Ik sprake er velen, zeker ook in aanloop naar dit
debat. En overal komt de roep om professionalisering van het beroep en autonomie van
de professional terug, om van ziekte en zorg naar een benadering van gezondheid en
regie te gaan. Die oproep vanuit de wijkverpleegkundigen zie ik terug in de cliëntprofielen
voor de wijkverpleging, die niet zonder wijkverpleegkundigen maar mét wijkverpleegkundigen
zijn gemaakt, uitgaande van uitkomsten en niet van productie, waarbij samenwerking
vooropstaat.
Voorzitter. Ik heb hier vaker een pleidooi gehouden voor nurse-led zorg. Ik zie de
invoering van de cliëntprofielen en de nieuwe bekostiging van de wijkverpleging hierin
een waardevolle rol spelen. Wel wil ik graag van de Minister weten hoe ze de samenwerking
tussen de verschillende partijen, van zorgaanbieder tot de Patiëntenfederatie, borgt,
want juist in deze diversiteit zit volgens mij de kracht die deze beweging nodig heeft
om van het wijkverpleegkundige beroep het mooiste beroep te maken.
Voorzitter. Het is ook een beetje een gek debat, want er stond maar één stuk op de
agenda, namelijk de brief over de palliatieve zorg. D66 vindt dit een dusdanig belangrijk
onderwerp dat wij er een plenair debat over aangevraagd hebben. Maar de Kameragenda
is grillig en ik vind het belangrijk om er ook nu al iets over te zeggen. Maandag
was ik bij een heel waardevolle expertsessie over zorg rond het levenseinde, georganiseerd
door Carend, het Expertisecentrum Euthanasie en de NVVE. Wat mij het meeste is bijgebleven,
is de nuchtere constatering dat iedereen doodgaat. We hebben het er alleen veel te
weinig over. Dat heeft verdrietige consequenties. Want een op de drie patiënten ontvangt
niet de door hen gewenste zorg in de laatste levensfase. Vier van de vijf zorgverleners
vinden van zichzelf dat ze onvoldoende geschoold zijn in palliatieve zorg, en ervaart
dat gemis ook dagelijks.
Als wijkverpleegkundige heb ik ook heel veel met palliatieve zorg te maken gehad.
Dat is heel indrukwekkend en heel intensief. Je kunt het maar één keer goed doen,
en die druk is groot. Het is een van de redenen voor jonge verpleegkundigen om uit
het vak te stappen. Zonder hier het hele plenaire debat alvast te doen en ook gelet
op de tijd, heb ik één vraag voor de Minister. Zoals ze zelf ook al in haar brief
aangeeft, is palliatieve zorg gericht op het voorkomen of verlichten van het lijden
van mensen die niet meer beter worden. Daarbij is het uitgangspunt van het VWS-beleid
dat mensen zich bewust zijn van het levenseinde en zo veel mogelijk kunnen sterven
op de plek van voorkeur.
Voorzitter. Wat ik zelf altijd heel ingewikkeld vond en ook van vele professionals
terugkrijg, is dat we heel erg ons best doen – maar niet altijd genoeg – vóór het
sterven, maar dat van nazorg heel vaak geen sprake is. Terwijl dat voor nabestaanden
maar ook voor professionals essentieel is om de zorg te verbeteren, maar ook om het
te dragen. Het woord «nazorg» komt in de brief van de Minister geen enkele keer voor.
Ik ben benieuwd waarom. Deelt de Minister met mij dat nazorg ook een essentieel onderdeel
is in de palliatieve zorg, juist ook om jonge verpleegkundigen vast te houden?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Slagt-Tichelman heeft nog een vraag voor u.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Hoe kijkt mevrouw Paulusma naar cliëntprofielen? Ziet zij ook dat cliëntprofielen
een mogelijke bijdrage kunnen leveren aan het tegengaan van onderbehandeling? Soms
hebben mensen wijkverpleegkundige hulp en ontvangen ze niet de hoeveelheid hulp die
ze nodig hebben. Hoe zouden cliëntprofielen daar een bijdrage aan kunnen leveren?
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik zei ook in mijn betoog: 25 jaar later is wat verpleegkundigen vinden dat bij hun
vak hoort, ook verandert ten opzichte van de tijd waarin ik begon. Ik denk dat verpleegkundigen
heel terecht een oproep doen om ervoor te zorgen dat zij hun werk kunnen doen en dat
veel van wat in de thuiszorg gebeurt, eigenlijk niet bij wijkverpleegkundigen hoort.
Het is heel vaak ook een roep om eenzaamheid, een gebrek aan een netwerk. Soms hebben
mensen zorgen of vinden ze iets heel erg spannend. Ik denk dat wijkverpleegkundigen
uitstekend in staat zijn, juist ook met die cliëntprofielen, om te kijken wat er nou
meer nodig is dan de vraag die bij hen op tafel ligt. Voor mij is dat onderbehandeling:
als we niet kijken naar wat er nog meer speelt. Het gaat om de vraag: doen wij daar
genoeg aan en zijn wij daar als wijkverpleegkundigen de meest geschikte persoon voor?
In de gesprekken die ik gehad heb, is dit wel een van de grote thema’s. Dat is dat
we terug moeten naar waar professionals voor opgeleid zijn en dát steeds beter doen.
En we moeten ervoor zorgen dat mensen die andere noden hebben, die eigenlijk niet
met zorg te maken hebben, door anderen geholpen worden of juist dat zetje krijgen
om weer naar bijvoorbeeld de bridgeclub of de dagbesteding te gaan. Zo blijft zorg,
en spreken we voor een heleboel andere zaken andere mensen aan.
De voorzitter:
Is er nog een vervolgvraag?
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dat is dan mijn laatste interruptie. Ik heb mevrouw Paulusma gehoord.
Er zijn inderdaad boven op de wijkverpleging veel meer dingen nodig in een sociale
context en op preventiegebied. Is mevrouw Paulusma net als wij heel erg nieuwsgierig
naar de wijze waarop preventie een rol krijgt in deze cliëntprofielen? En is zij ook
benieuwd naar eventueel straks de bekostiging ervan, zodat de wijkverpleegkundige
echt in haar kracht komt te staan?
Mevrouw Paulusma (D66):
Het moet gaan over de wijkverpleegkundige in zijn of haar kracht, maar ook over de
patiënt. Ik kijk naar de cliëntprofielen – en daar maakt mijn oud-verpleegkundig hart
een sprongetje van – heel erg gerelateerd aan het verpleegkundig proces, waarin juist
preventie van oorsprong al een hele grote rol had, maar we die eigenlijk niet goed
op waarde hebben geschat. Dat gaat door deze koppeling véél meer een plek krijgen.
Ik vind de vraag over financiering heel interessant. De discussie gaat natuurlijk
altijd over de kosten en de baten. Maar ik denk dat de verpleegkundige bij uitstek
de beroepsgroep is om waarde te hechten aan preventie en daar ook in de praktijk invulling
aan te geven.
De voorzitter:
Ik kijk nog even heel zorgvuldig rond. Ik geef het woord aan mevrouw Joseph namens
NSC.
Mevrouw Joseph (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Voor dit debat over wijkverpleging – het werd net al gezegd
– staat er een brief over palliatieve zorg geagendeerd. Als ik zo’n soort brief lees
vanuit Nieuw Sociaal Contract, ben ik eigenlijk naar een paar dingen benieuwd.
Het eerste is als volgt. Wat is de visie van de Minister op goede palliatieve zorg?
Ziet de Minister knelpunten om die visie te bereiken? En, indien er meerdere knelpunten
zijn – wat ik gegeven de brief wel vermoed – wat is dan haar top drie? Waar ligt zij
echt wakker van als het gaat om het organiseren van goede palliatieve zorg? Hoe wil
de Minister die top drie aan knelpunten concreet gaan oplossen? Ik las de antwoorden
op die vragen niet direct terug in de brief, maar ik hoop dat de Minister daar zo
meteen in haar beantwoording op in kan gaan.
De inhoud van de brief zelf maakt mij eerlijk gezegd niet heel veel wijzer. Gelukkig
begrijp ik vanuit de praktijk dat er heel veel gebeurt op het gebied van palliatieve
zorg wat betreft onderzoek, kennis en verbeteringen. Maar er zijn ook problemen, bijvoorbeeld
als het gaat om zorgverzekeraars en palliatieve zorg. Er zijn problemen waarbij mensen
geen goede zorg krijgen door vergoedingsproblematiek. Zo is de 24 uursthuiszorgvergoeding
in de terminale fase al langer een punt van discussie. Kan de Minister een uitleg
geven over waar dit nu precies misgaat en hoe dit kan worden opgelost?
Daarnaast horen we dat er veel registratielasten zijn voor het verkrijgen van hulpmiddelen
en dat leveranciers hulpmiddelen niet altijd met spoed leveren. Kan de Minister zorgen
voor uniformiteit in de aanvraagformulieren voor hulpmiddelen? En kan de Minister
ook de omslachtige systemen van uitvoeringsverzoeken herzien? De wijkverpleegkundigen
en zorgprofessionals moeten weer het vertrouwen krijgen. Ik heb nog een vraag. Hoe
gaat de Minister ervoor zorgen dat leveranciers zich aan de afspraken houden als er
met spoed hulpmiddelen geleverd moeten worden?
Het experiment met de cliëntprofielen stond niet op de agenda, maar een aantal mensen
hebben het hier al genoemd. We hebben er net een technische briefing over gehad. Ook
Nieuw Sociaal Contract heeft nog vragen bij dit experiment. We lezen wel de doelen
van het beoogde nieuwe bekostigingssysteem terug, zoals meer preventie en meer ruimte
voor de professionals, maar het is ons gewoon nog niet duidelijk hoe die nieuwe cliëntprofielen
hieraan gaan bijdragen. Kan de Minister misschien toelichten hoe het mechanisme achter
de cliëntprofielen werkt en hoe we dan meer preventie en meer ruimte voor de professional
kunnen verwachten?
We begrijpen bovendien dat de cliëntprofielen voorlopig naast de huidige urenadministratie
komen te staan. Dat is ook eerder genoemd. Kan de Minister aangeven hoe dit rijmt
met alle inzet op vermindering van de registratielast en de regeldruk in de zorg?
Kan de Minister misschien ook aangeven – dat is ook al eerder gevraagd, bedenk ik
me nu – hoe het werken met cliëntprofielen preventie nu echt gaat belonen? En als
preventie niet direct wordt beloond, hoe denkt de Minister dan dat werken met cliëntprofielen
preventie wel gaat bevorderen?
Ik had net al even gezegd dat wij ook een zorg over data hebben. Verpleegkundigen
geven nu al aan dat zorgverzekeraars soms aan de haal gaan met informatie die ze leveren.
Ik wil de Minister graag vragen of zij bereid is hier onderzoek naar te doen.
Ik ben benieuwd naar de antwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is een vraag van mevrouw Hermans.
Mevrouw Hermans (VVD):
Ik hoor heel veel vragen van mevrouw Joseph over de cliëntprofielen en het werken
daarmee. Een aantal van die vragen kan ik me goed voorstellen. Maar kan mevrouw Joseph onderliggend aangeven hoe zij en haar fractie denken
over deze beweging die hiermee in de wijkverpleging wordt ingezet?
Mevrouw Joseph (NSC):
Dank u wel voor de vraag. Ik ben zelf, samen met Nieuw Sociaal Contract, kritisch
op de cliëntprofielen. Ik denk dat, als een wijkverpleegkundige gewoon aangeeft hoeveel
uren zij voor zorg verwacht nodig te hebben, je daarmee alle ruimte aan de zorgprofessionals
geeft en dat je daar niet een modelletje met negen vragen voor hoeft in te vullen.
Ik kom uit de financiële sector; daar werd ook heel veel met modellen en dergelijke
gewerkt. Werken met modellen en hokjes heeft tot nog toe, in ieder geval in mijn ogen,
niet veel goede ervaringen opgeleverd. Daarom zijn we kritisch. Maar we hebben wel
vragen gesteld, want we zijn wel bereid om te luisteren naar wat nu precies die meerwaarde
is.
Mevrouw Hermans (VVD):
Ik begrijp op zich wat mevrouw Joseph zegt, maar we moeten ook oppassen dat we hier
niet twee discussies door elkaar heen gaan laten lopen. De cliëntprofielen en de vragen
die daarbij horen, gaan over het type zorgvraag dat voorligt. Daarnaast blijft natuurlijk
de wijkverpleegkundige de indicatie stellen van wat voor zorgvraag de specifieke meneer
of mevrouw heeft en van wat daar moet gebeuren. Vandaar mijn vraag of die ruimte voor
maatwerk overeind blijft. Ik zou het wel spijtig vinden als de discussie die wij nu
voeren, in 2024, al helemaal overschaduwd wordt door hoe het bekostigingsmodel er
straks uit gaat zien. Ik hoop dat mevrouw Joseph ook met die blik en vooral dat oor
luistert naar de antwoorden van de Minister.
Mevrouw Paulusma (D66):
Een vraag in aansluiting op de vraag van collega Hermans. Ik hoorde mevrouw Joseph
zeggen «uren zijn genoeg». Dan zou een verpleegkundige weten waar ze mee aan de slag
moet. Maar dat is juist een van mijn grootste bezwaren met betrekking tot het zorgveld.
Als we alleen maar kijken naar uren, zegt dat immers niks over uitkomsten, zegt dat
niks over samenwerking met andere partijen en zegt dat eigenlijk ook niks over wat
de patiënt wil. Ik ben eigenlijk wel benieuwd wat mevrouw Joseph precies bedoelt met
«uren zijn genoeg».
Mevrouw Joseph (NSC):
Mijn idee is eigenlijk, en ik heb begrepen dat dat bij sommige wijkverpleegkundigen
al zo werkt, dat de wijkverpleegkundige ergens binnenkomt en zelf als professional
de beste inschatting kan maken van het aantal uren dat nodig is. Als een professional
aangeeft «ik heb twee uur in de week nodig» of «ik heb tien uur in de week nodig»,
dan is dat eigenlijk al een hele goede indicatie voor de zorgzwaarte en wat er nodig
is.
Mevrouw Paulusma (D66):
Daar nog even op doorgaand: verpleegkundigen geven juist aan dat ze dat niet meer
willen. Ze willen af van uren, ze willen meer regie over hun eigen vak en dat wat
er nodig is om samen met een cliënt en zijn of haar netwerk tot een uitkomst te komen.
Juist die uren vormen een enorme belemmering voor de eigen autonomie en het invullen
van het werk. Ik hoop toch heel erg dat mevrouw Joseph die kant van het verhaal wil
bekijken namens NSC, want dit is juist de grote roep vanuit het veld. Het is ook een
manier om het vak weer aantrekkelijk te maken.
Mevrouw Joseph (NSC):
Ik snap niet zo goed hoe het nog aantrekkelijker kan. Je zegt zelf: die mensen hebben
twee uur nodig. Misschien blijkt een of twee weken later dat die mensen tien uur nodig
hebben, want de zorgvraag kan heel erg wisselen. Dan hoef je niet elke keer een of
ander cliëntprofiel in te vullen met vragen die op meerdere manieren te interpreteren
zijn. Misschien spreek ik ook andere wijkverpleegkundigen dan mevrouw Paulusma.
Mevrouw Paulusma (D66):
Dat zou denk ik heel goed kunnen, want er zijn een heleboel wijkverpleegkundigen.
Mevrouw Joseph had net ook een opmerking over de zorgverzekeraars. Ik ga nogmaals
het punt van de uren maken. Ik zou het de wijkverpleegkundigen gunnen dat ze een gesprek
met de zorgverzekeraars kunnen voeren over de uitkomsten en over wat ze willen bereiken
met hun cliënten. De cliëntprofielen gaan daar wat D66 betreft een enorme bijdrage
aan leveren. Daarmee kun je uit de discussie over uren komen. Want wat zegt nou «ik
heb twee uur nodig» of «ik heb zes uur nodig»? Hoe zorg je er dan voor dat wijkverpleegkundigen
in positie zijn in het gesprek met zorgverzekeraars?
Mevrouw Joseph (NSC):
Ik hoop dat het vertrouwen gewoon bij de professional wordt gelegd. Je ziet welke
zorg er geleverd wordt. We hebben momenteel een schaarste. Er wordt in deze tijd heus
geen overcapaciteit geleverd.
De voorzitter:
Dank je wel. Mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. De wijkverpleging is een prachtig beroep. De wijkverpleegkundigen
die ik de afgelopen jaren en ook de afgelopen weken heb gesproken, spreken terecht
met passie over hun werk. Maar hun werk staat onder druk, net als de hele zorg. Dat
doet pijn en dat is ook wat er wordt verteld. Personeelstekorten in de zorg zijn geen
natuurverschijnsel. Dit is mede het resultaat van hoe de zorg is georganiseerd, met
een markt, verzekeraars die bepalen, concurrentie en bijbehorende bureaucratie. De
zorg is geen markt en het is tijd dat hiermee wordt gestopt.
Die ongelofelijke hoeveelheid bureaucratie is iedereen in deze zaal een doorn in het
oog, denk ik. Geef zorgverleners het vertrouwen om hun werk te doen. Een absurd dieptepunt,
hier al genoemd, is de vijfminutenregistratie. In januari is een motie van ons aangenomen
om dit te verbieden. Volgens mij hebben wij het hier al jaren over en zijn er al meerdere
voorstellen aangenomen, maar nog steeds wordt die registratie toegepast, zo horen
wij. Op sommige plekken wordt die zelfs opnieuw ingevoerd. Hoe kan dit? Hoe kan het
dat die registratie opnieuw wordt ingevoerd? Hoe gaat de Minister dit stoppen, zodat
we er echt van af kunnen?
Dan de loonkloof. Voor zorgberoepen wordt er nog steeds minder goed betaald dan voor
andere beroepen. Dat geldt ook voor de wijkverpleegkundigen. Dat helpt niet als wij
willen dat zij in de zorg blijven werken. Hoe denkt de Minister de personeelstekorten
op te lossen zonder deze loonkloof te dichten? Hoe groot is de ova-ruimte bij de komende
cao-onderhandelingen? Daar ben ik wel benieuwd naar.
Dan de manier van financieren, hier al besproken. Bijna een jaar geleden werd de motie
van de SP aangenomen om af te zien van de bekostiging van de wijkverpleging via cliëntprofielen
«als tijdens het experiment blijkt dat deze bekostiging tot meer administratieve lasten
leidt». Weet de Minister dit al? Wat is de reactie van de Minister op de waarschuwingen
van onder andere Buurtzorg en het Senioren Netwerk Nederland dat het gaat leiden tot
een toename van administratie en tot cliëntselectie, maar ook dat het mooie en succesvolle
initiatieven als het zorgbuurthuis in Oss nog meer in de weg zit, terwijl we juist
meer van dit soort initiatieven zouden willen en er ontschot moet worden?
Tot slot, want de tijd is alweer bijna om, hulpmiddelen. Uit een peiling van V&VN
bleek in februari dat bijna 70% van de verpleegkundigen tijdens de zorg voor patiënten
en cliënten te maken krijgt met problemen met het aanvragen, bestellen en leveren
van hulpmiddelen zoals een blaaskatheter, verbandmiddelen, incontinentiemateriaal
en naalden. Wij vroegen eerder al in schriftelijke vragen om een oplossing, maar hoe
staat het daarmee? Hoe wordt dat opgelost?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het voorzitterschap aan mevrouw Hermans.
Voorzitter: Hermans
De voorzitter:
Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Agema, die spreekt namens de PVV.
Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel. En als u dan wil interrumperen, moet u het voorzitterschap weer aan de
volgende persoon doorgeven.
De voorzitter:
U vreest een interruptie, mevrouw Agema?
Mevrouw Agema (PVV):
Haha, misschien voor u.
Dank u wel, voorzitter. Eerst begin ik met het gegraai, de fraude en de georganiseerde
misdaad in de thuiszorg. Wie had gedacht dat we het daarover ooit zouden hebben in
een zorgdebat? Maar goed, dit krijg je natuurlijk wel als je als overheid verkeerde
keuzes maakt. Los van het gegraai, wordt de zorg voor onze alleroudsten niet beter
van het groeiende aantal ongekwalificeerde medewerkers dat over de vloer komt en voor
wie het werken in de zorg steeds vaker slechts een lucratief handeltje is, vaak op
basis van een vals diploma en een valse vog. In appgroepjes worden diensten uitgewisseld.
Wie zich ter plaatse meldt, hoeft zich niet te identificeren. Je zult er als kwetsbare
zorgbehoevende maar aan worden blootgesteld. Dit is zó lucratief, dat er wordt gesproken
over georganiseerde misdaad. En hoe los je dit op? «We zouden misschien kunnen beginnen
met minimale opleidingseisen voor het leveren van de wijkverpleging» hoorde ik onlangs
van Jos de Blok, en ik zat te klapperen met mijn oren. We stellen dus indicaties met
BIG-registraties, maar er mag een ongekwalificeerde medewerker naartoe. Een identificatieplicht
lijkt mij heel belangrijk, een check voordat iemand naar een kwetsbare oudere wordt
gestuurd, evenals een zwarte lijst.
Dan de cliëntprofielen. In plaats van het oplossen van de ernstige zaken die ik zojuist
noemde, maakt de Minister het erger met cliëntprofielen. Dat de belangenverenigingen
voor zorgorganisaties hiervoor zijn, valt te snappen, want ze krijgen de uren die
ze niet leveren, wel betaald. Sommigen die aan de pilot meededen, kwamen zo handig
uit de rode cijfers. De regering creëert hiermee gelegaliseerd gegraai. De cliënt
wordt de dupe door onderbehandeling en cliëntselectie, en de professional wordt hoorndol
van extra administratietijd. Cliëntprofielen zouden voor bruikbare data zorgen, maar
waarom haalt de Minister deze gegevens niet gewoon uit het reeds beschikbare, internationale
Omaha System, waar 80% van het werkveld al mee werkt? Is dit de manier – vraag ik
me af – om de zorg voor onze alleroudsten toekomstbestendig te maken?
Als je wijkverpleging en wijkziekenverzorging goed en goedkoop wil regelen, moet je
bij Jos de Blok zijn. Buurtzorg Nederland heeft drie cliënten in zorg, daar waar andere
organisaties er twee in zorg hebben, voor hetzelfde geld. Jos de Blok werd vijf keer
werkgever van het jaar en de cliënttevredenheid is er zeer hoog. Dit snappen ze in
30 andere landen waar hij zijn werkwijze uitrolt wel, en hier niet. Een aangenomen
motie om hem in te schakelen werd niet uitgevoerd. Nu hoor ik dat hij binnenkort met
pensioen gaat. Hoe mooi zou het zijn om hem speciaal gezant te maken, een kantoortje
te geven op VWS en om de wijkverpleging weer op de rit te brengen en toekomstbestendig
te maken?
Dan de palliatieve terminale zorg. Zolang ik volksvertegenwoordiger ben, kunnen mensen
niet sterven waar ze willen, terwijl veel moties hierover Kamerbreed werden aangenomen.
Het is niet uit te leggen dat het verschil maakt of je in november of in januari terminaal
ziek wordt, omdat de zorgverzekeraar nog steeds budgetplafonds hanteert. Ik vraag
de Minister: wanneer houdt dit op?
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Paulusma.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ja, die had ik al een tijdje terug. Ik moet er toch even over nadenken, want ik vond
wat mevrouw Agema over gelegaliseerd gegraai zei, eigenlijk heel kwalijk. Er zitten
ook een aantal wijkverpleegkundigen op de publieke tribune. Ik heb ook een aantal
partijen die aan het experiment meedoen gesproken, en een van de uitkomsten is dat
er minder zorg geleverd wordt, doordat wijkverpleegkundigen inzetten op eigen regie.
Vaak hebben mensen met een hulpmiddel al genoeg ondersteuning om zelf de start van
hun dag te kunnen maken en om bijvoorbeeld wel naar de dagbesteding, familie of wat
dan ook te kunnen. Wachten op de thuiszorg is echt een van de meest frustrerende dingen
om te doen. Het experiment laat dus juist zien dat er minder zorg geleverd wordt en
dat cliënten op andere manieren ondersteund worden. Dan vind ik het ontzettend kwalijk
dat mevrouw Agema dit bestempelt als «gelegaliseerd gegraai», want het is juist het
tegenovergestelde. Ik vind het súper kwetsend naar al die professionals in het veld,
die elke dag heel hard werken en ook zien dat dit experiment en de bekostiging wellicht
nog verbeteringen nodig hebben, maar allemaal aangeven dat ze hieraan bij willen dragen.
Ik vind dit dus een enorme diskwalificatie.
Mevrouw Agema (PVV):
Dat kunt u zo sterk aanzetten, maar de kern van de cliëntprofielen is dat zorg en
uren die niet geleverd worden, wel betaald worden. Dan blijft dus zorggeld over, maar
niet op de manier zoals we het vroeger hadden geregeld, namelijk dat de wijkverpleegkundige,
aan wiens kant ik dus wel sta, die vanuit zijn professie, zijn kwalificatie ... Mevrouw
Dobbe of mevrouw Joseph – het was mevrouw Joseph – zei: de ene keer is de zorgvraag
wat hoger dan de andere keer. Er is enorm veel zorgaanbod. Er is een enorm tekort
aan professionals. Het is dus de professional die moet bekijken: wat is hier vandaag
nodig, wat is hier morgen nodig? Op die manier ga je spaarzaam om met uren. We gaan
niet spaarzaam om met gemeenschapsgeld als uren die niet geleverd worden, wel betaald
worden. Dat is wat intrinsiek verkeerd is aan de cliëntprofielen. Het leidt ook tot
onderbehandeling, cliëntselectie en meer administratieve lasten. Het is dus de verkeerde
oplossing.
Mevrouw Paulusma (D66):
Mevrouw Agema zegt dat er uren betaald zullen worden die niet worden geleverd, maar
dat is echt grote onzin. Wat er gaat gebeuren, is dat er gefinancierd wordt op uitkomst.
Dat gaat een hele grote winst betekenen voor complexe patiënten, die vaak meerdere
vragen hebben en ook meerdere vormen van hulp nodig hebben, en die door sommige organisaties
in dit land gewoon niet aangenomen worden omdat die organisaties er niet genoeg op
verdienen. De cliëntprofielen gaan ervoor zorgen dat deze mensen op de juiste manier
geholpen worden. De mensen die het met een klein zetje in de rug zelf kunnen en die
hun leven daarmee een andere invulling kunnen geven, worden hier ook mee geholpen.
Het is echt totale onzin dat er uren gefinancierd gaan worden voor zorg die niet geleverd
wordt.
Mevrouw Agema (PVV):
Dat is de kern van de zaak van de cliëntprofielen: dat de uren die niet geleverd worden,
wel uitbetaald worden. Dat maakte dat de deelnemers aan de pilot, die soms in de rode
cijfers zaten, achteraf, na het deelnemen aan de pilot, uit de rode cijfers waren
en daardoor ook positief waren over het experiment. Daarom ben ik dat niet. Ik denk
dat wij veel beter uren en geld kunnen besparen door te werken op de manier die Buurtzorg
Nederland allang heeft uitgevonden: daar zijn drie cliënten in zorg waar er bij andere
organisaties twee in zorg zijn, dus drie voor de prijs van twee. De kwaliteit is er
goed en de cliënttevredenheid is er heel hoog. We hebben in de stukken gezien dat
uren die niet geleverd worden, wel betaald worden, maar ook dat er cliëntselectie
en onderbehandeling gaan plaatsvinden. Er zijn ook al stukken die uitwijzen dat de
administratietijd toeneemt. Dit is dus niet de weg. Wij zijn voor de werkwijze van
Buurtzorg Nederland, die Jos de Blok al in 2006 heeft uitgevonden. Hij is inmiddels
in dertig landen actief om die landen kennis te laten maken met deze werkwijze en
die uit te rollen. En wij zijn bezig om ons systeem om te duwen.
De voorzitter:
Ik draag het voorzitterschap even over aan mijn buurvrouw.
Voorzitter: Slagt-Tichelman
De voorzitter:
Ik geef als voorzitter heel graag het woord aan het lid Hermans, zodat zij een vraag
kan stellen aan mevrouw Agema.
Mevrouw Hermans (VVD):
Dank u wel. Ik wil nog even terugkomen op het punt dat er betaald gaat worden voor
niet-geleverde uren zorg. Ik hecht eraan dat we hier het debat voeren op basis van
de feiten. Je kunt voor of tegen deze beweging zijn – dat mag – maar het is niet zo
dat, als we de cliëntprofielen verplicht gaan registeren vanaf 2025, daar ook de bekostiging
aan gehangen is. Juist niet. Dat gaat pas gebeuren in 2029, als ik het goed zeg uit
mijn hoofd, omdat we de komende jaren willen gebruiken om op basis van alle informatie
die naar boven komt uit het werken met die cliëntprofielen een goede bekostigingssystematiek
te maken, zodat we op een goede manier de zorg die nodig is en waar behoefte aan is,
op basis van de indicatie van de wijkverpleging, kunnen leveren. Kan mevrouw Agema
op die manier naar dit experiment kijken? Dit experiment is begonnen vanuit de frustratie
die we volgens mij Kamerbreed hadden dat er geen integrale tarieven waren, maar dat
je voor elke handeling, voor elke prestatie, apart iets moest registreren en een factuur
moest indienen. Dat hebben we bij elkaar gebracht en nu zetten we, met elkaar, met
steun van heel veel partijen in de sector, een stap. Eigenlijk beoordeelt mevrouw
Agema het experiment alsof we nu al staan voor de invoering van de bekostiging. Zover
zijn we nog helemaal niet.
Mevrouw Agema (PVV):
Zo is het in de pilots wel uitgevoerd. Het punt is nu juist dat de integrale tarieven
overboord gegooid gaan worden. Dat is nu juist het hele punt. We kwamen van die zestien
producten in de oude situatie. Toen kwam de situatie-Bussemaker en zijn we gekomen
tot één integraal tarief. Daar was iedereen een stuk gelukkiger mee. Maar nu gaan
we eigenlijk terug naar de situatie van die zestien producten en komt al die administratie
weer terug. Het is dus wél zo dat uren die niet geleverd worden, wel betaald gaan
worden. Op die manier kwamen de organisaties die meededen in de pilotfase, uit de
rode cijfers.
De voorzitter:
Het lid Hermans in tweede instantie.
Mevrouw Hermans (VVD):
De integrale tarieven blijven bestaan in de voortzetting van dit experiment. In een aantal van de pilotorganisaties wordt nu met maandtarieven gewerkt.
Dat wil je natuurlijk uitbreiden. Ik kan me ook voorstellen dat het enorm helpt dat
het in administratieve lasten een enorme verlichting is. Daar moet mevrouw Agema toch
voorstander van zijn. Ik heb haar daar ook een paar keer opmerkingen over horen maken.
We doen een experiment, waarbij we de komende jaren inderdaad heel zorgvuldig moeten
kijken of het goed werkt, of het goed uitpakt, wat het doet in de administratieve
lasten, of het de ruimte geeft om maatwerk te kunnen verlenen, of we goed zicht op
de uitkomsten krijgen, of de informatie op een goede manier wordt gedeeld. Daar ben
ik het allemaal mee eens, maar om nu te doen alsof we al in 2029 zijn, vind ik echt
heel zonde en een schadelijke ontwikkeling voor juist iets waarvan we volgens mij
het doel delen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Hermans (VVD):
Dit was eigenlijk meer een statement. Misschien wil mevrouw Agema daar nog even op
reageren.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik ben het ermee oneens. Ik vind het een onnodig experiment, want het wiel als het
gaat om de thuiszorg is al uitgevonden door Buurtzorg Nederland. Dat is een prachtig
wiel met een prachtige wagen die al heel veel jaren rijdt, waarmee aangetoond is dat
het op die manier werkt. Met de integrale tarieven hebben we daar een goede verbetering
aan gegeven. Die wagen wordt weggegooid voor iets wat niet werkt, waar onze ouderen
de dupe van zijn en waar de medewerkers straks weer de dupe van zijn, want zij gaan
horendol worden om alles weer onder zestien verschillende cliëntprofielen op te lopen.
Eerst waren het er tien, en nu zestien. Dus nee, dit gaat niet werken. Ik vind het
echt belachelijk. De VVD was trouwens eerder ook voor een buurtzorgmodel. Daar heb
ik de VVD eerder altijd over gehoord. Dus ik snap niet deze rare draai naar cliëntprofielen.
De voorzitter:
Dan geef ik het voorzitterschap weer aan mevrouw Agema.
Voorzitter: Agema
De voorzitter:
De Minister moet altijd heel ver door het pand heen lopen, dus die vraagt altijd om
wat meer tijd. Dat is niet zo gek. Maar we hebben een heel kort debat georganiseerd
met elkaar. We gaan daarom schorsen tot 11.10 uur.
De vergadering wordt van 10.48 uur tot 11.10 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de Minister.
Minister Helder:
Dank u wel, voorzitter. Dank ook voor de vragen vandaag. Ik denk dat het een heel
belangrijk onderwerp is: de wijkverpleging en dan vooral hoe we die toekomstbestendig
kunnen organiseren met elkaar. Want we staan voor een grote uitdaging met een toenemende
zorgvraag, de vergrijzing, de tekorten aan zorgprofessionals en de kortere ligduur
van ziekenhuizen. Daarmee wordt de rol van de eerstelijnszorg steeds belangrijker.
In de brede Visie eerstelijnszorg hebben we daarom ook samen met het veld afgesproken
hoe we de eerste lijn van de toekomst vorm gaan geven.
Ik zal daarover iets vertellen ter inleiding. Dan heb ik vier blokjes. Het eerste
gaat over de bekostiging en met name over de cliëntprofielen. Het tweede is iets breder.
Dat heeft betrekking op de vragen van mevrouw Joseph over de organisatie en de toegankelijkheid
van de eerste lijn. Het derde gaat over de vragen die gesteld zijn over de palliatieve
zorg. Dan heb ik nog een klein blokje overig. Daarin zal ik onder andere terugkomen
op de casemanager dementie.
Voorzitter. In de toekomst is het de bedoeling dat een kernteam in de wijk, van onder
andere de wijkverpleegkundige, de huisarts en het sociaal domein, de basis vormt om
mensen in hun thuissituatie goede zorg te bieden. Wijkverpleegkundigen helpen de meest
kwetsbare mensen om zo zelfstandig mogelijk in hun eigen thuissituatie te kunnen blijven
wonen en leven. Het doel is dan ook dat wijkverpleegkundigen passende zorg kunnen
bieden. Dit uiteraard samen met de cliënt en diens netwerk, maar ook samen met de
andere zorgverleners in de wijk. En het doel is dat zij dat ook nog eens met veel
werkplezier kunnen doen.
Daarvoor zet ik met het beleid in op de professionele autonomie en de professionele
ontwikkeling van wijkverpleegkundigen. Wijkverpleegkundigen komen bij mensen achter
de voordeur. Zij zijn dus bij uitstek de beroepsgroep die mensen helpt om zelf regie
te kunnen houden over hun leven, ook als er een zware zorgvraag aan de orde is. Zo
maken we dan ook de beweging van zorgen vóór naar zorgen dát. Die beweging vraagt
in de wijkverpleging om meer aandacht voor preventie, om samenwerking, maar ook om
slimme inzet van technologie en hulpmiddelen. De beweging vraagt ook om het verder
versterken van de professionele autonomie van de wijkverpleegkundigen zelf.
In samenspraak met de cliënt bepaalt de wijkverpleegkundige wat mij betreft dan ook
wat iemand nodig heeft. Dat is de indicatiestelling. Zo werkt het nu en zo zal het
wat mij betreft ook in de toekomst blijven werken.
Met de cliëntprofielen en de uiteindelijke bekostiging die daarop gaat volgen, willen
we juist stimuleren dat de wijkverpleegkundige die professionele ruimte krijgt om
te doen wat nodig is voor iemand met een zorgvraag. We willen dat iedereen die dat
nodig heeft ook toegang houdt tot goede wijkverpleging.
We hebben de afgelopen maanden samen met het veld ook een stevig debat gevoerd over
dat experiment met cliëntprofielen en de bekostiging die daarop gaat volgen. Ik vind
het positief om te merken dat er echt grote gedrevenheid is van alle partijen in de
wijze waarop ze met deze materie bezig zijn en hoe zij zich hebben uitgesproken. Ik
zie bij iedereen – zowel bij de enthousiaste koplopers als bij de kritische tegendenkers
– dezelfde motivatie, namelijk: hoe kunnen we samen de wijkverpleging versterken ten
behoeve van de cliënten die dat nodig hebben? Dat is wat mij betreft ook de discussie
die we móéten voeren: hoe zorgen we dat iedereen die dat nodig heeft, toegang heeft
tot kwalitatief goede wijkverpleging?
Alle partijen delen de visie dat de zorginhoud centraal moet staan en dat de bekostiging
daar ondersteunend aan moet zijn. Daarom hebben we ook een aantal jaren geleden de
stap gezet naar een experiment: als eerste met integrale tarieven. Dat is door het
veld echt als een groot succes ervaren, omdat het onder andere de administratieve
lasten sterk heeft verminderd. Op dit moment werkt 95% van de aanbieders al met die
integrale tarieven. Dat staat dus ook niet ter discussie vandaag.
Voorzitter: Hermans
De voorzitter:
Ik heb even het voorzitterschap overgenomen. Een interruptie van mevrouw Agema.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik ben een beetje verbaasd als de Minister zegt dat het veld, dat álle partijen positief
zijn over de cliëntprofielen. Is de grootste speler, Buurtzorg Nederland, ook positief
en betrokken?
Minister Helder:
Volgens mij zijn alle partijen positief. Dat is wat ik zei over dat de inhoud en de
wijze waarop de wijkverpleegkundige die zorgvraag van de toekomst moet kunnen invullen,
voorop moeten staan. Die discussie voeren we uiteraard ook met Buurtzorg. Daarmee
heb ik ook uitvoering gegeven aan de motie om Buurtzorg daarbij te betrekken. De wijze
waarop we nu verder gaan met de cliëntprofielen is onderwerp van discussie en niet
de inhoud en de wijze waarop we dat zouden willen invullen. Die staat echt centraal.
Dat hebben we met het hele veld, inclusief Buurtzorg, besproken.
Mevrouw Agema (PVV):
Nee, dus. Niet alle partijen zijn positief. Ik geloof dat de uitvoering van die aangenomen
motie één kort gesprekje was, en dat er daarna niks meer gebeurd is. Dus nee, niet
alle partijen zijn positief over de cliëntprofielen.
Minister Helder:
Dat beeld zou ik toch niet willen laten bestaan. We hebben Buurtzorg nadrukkelijk
aan tafel gevraagd. Ze zijn ook nadrukkelijk aan tafel geweest. Het is niet één gesprekje
geweest. Ook voor de motie waren die gesprekken zeer intensief. Aan de andere kant
zie ik ook heel veel zeer enthousiaste organisaties waarmee in de afgelopen periode
heel veel intensieve gesprekken zijn gevoerd. U heeft ook de brieven van deze organisaties
kunnen lezen. Er is onder die organisaties echt grote consensus dat het cliëntprofiel
een goed idee is en een goede stap naar de toekomst toe. Maar het is niet zo dat dat
zonder Buurtzorg is gebeurd.
Voorzitter. Ik zei net dat de integrale tarieven nog niet genoeg zijn om de stap naar
een toekomstbestendige wijkverpleging te maken. Daar hebben we vandaag, denk ik, ook
de discussie over. Daarom hebben we ingezet op de verdere doorontwikkeling van het
model en hoe we de wijkverpleegkundige kunnen ondersteunen bij het leveren van de
juiste zorg. Daarbij moet de focus wel liggen op «zorgen dat» in plaats van op «zorgen
voor».
De NZa is tot de conclusie gekomen dat het werken met cliëntprofielen nodig is voor
de volgende stap. Ik heb net al gezegd dat heel veel zorgorganisaties daar ook zelf
het voortouw in hebben genomen. Die hebben daar ook de beweging toe gemaakt. Dat is
wat we in het huidige experiment ook aan het doen zijn.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie van mevrouw Agema.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik zou hier toch niet een verkeerd beeld willen wekken. Ik wil verwijzen naar een
column van 18 maart van de hand van de voorzitter van Buurtzorg Nederland, de heer
De Blok. Hij schrijft: «Ik voorzie dezelfde dramatische ontwikkeling als in de jaren
negentig en zo vlak voor mijn afscheid van Buurtzorg en de wijkverpleging doet me
dat ontzettend veel pijn.» Dit zijn niet de woorden van iemand die positief staat
tegenover de cliëntprofielen. Ik zou dat toch rechtgezet willen hebben.
Minister Helder:
Ik heb volgens mij niet gezegd dat de heer De Blok positief staat tegenover de invoering
van de cliëntprofielen. Ik ken zijn mening. Uw vraag was: zijn zij betrokken? Daar
ging de motie ook over. Daarin stond: betrek Buurtzorg bij deze discussie. Ik denk
dat Buurtzorg inderdaad in hun model een aantal dingen heel goed hebben gedaan. Er
is mij veel aan gelegen om te zorgen dat de partijen bij elkaar komen in die verdere
ontwikkeling van de wijkverpleging. Dat moet dus ook samen met Buurtzorg. Daarom zijn
ze van harte uitgenodigd aan tafel – daar maken ze ook gebruik van – om daarover mee
te praten. Dat is wat ik gezegd heb.
Voorzitter: Agema
De voorzitter:
Ik neem hierbij weer het voorzitterschap over en geef het woord aan mevrouw Dobbe
voor een vraag.
Mevrouw Dobbe (SP):
Ik wil mevrouw Agema steunen in deze vraag. Ik heb nog een andere column gelezen waarin
de heer De Blok aangeeft dat hij zelfs slapeloze nachten heeft van deze cliëntprofielen.
Hij heeft zorgen over de toename van administratie, onderbehandeling en cliëntselectie.
Kan de Minister daarop ingaan? Dat zijn toch reële zorgen, lijkt me. Het lijkt me
ook lastig om nader tot elkaar te komen als iemand aangeeft dat hij dit zo’n slecht
idee vindt dat hij er ’s nachts van wakker ligt.
Minister Helder:
Zoals in de eerste termijn van de Kamer al aan de orde is gekomen, is het de bedoeling
van de profielen dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en ook de wijkverpleegkundigen
zelf een beter inzicht krijgen in de cliëntpopulatie. De huidige vraag naar wijkverpleging
is natuurlijk veel zwaarder dan die in de afgelopen jaren was. We zien de complexiteit
van de zorg in de thuissituatie enorm toenemen. Ik was een tijdje geleden bij een
cliënt op bezoek die net uit het ziekenhuis kwam. Die had een zware operatie ondergaan,
met een drain, volgens mij zelfs nog twee drains, in het lijf en met een hele onzekere
uitslag over waar hij precies aan toe was. Er was in de thuissituatie behoefte aan
heel veel echt verpleegtechnische handelingen, er was behoefte aan onplanbare zorg
en er was ook behoefte aan het goede gesprek over wat we voor hem in die situatie
konden doen. Er is de vraag: wat kunnen we nu voor u doen in deze situatie? Maar er
is ook de vraag: wat kunt u ook zelf doen? De bedoeling van de wijkverpleegkundige
zorg is natuurlijk om te kijken of we die cliënt zo goed mogelijk kunnen helpen, zowel
met zijn acute zorgvraag maar ook met de vragen: wat heeft u nodig om daarna weer
zo zelfstandig mogelijk te zijn, hoe kunt u uw eigen netwerk daarvoor inzetten en
wat helpt u op dit moment in de tijd? Dat is een veel zwaardere zorgvraag dan die
van een aantal jaren geleden.
Daarom is het belangrijk dat we inzicht krijgen in hoe we die zorgvraag adresseren.
De wijkverpleegkundigen geven zelf ook aan dat dat draagkracht- en draaglastmodel
belangrijk is, zodat er plek is voor preventie. Ik noem bijvoorbeeld de vraag aan
een oudere: wat kunt u nu al doen om een zorgvraag later te voorkomen? Maar ook: hoe
kunt u zodanig gebruikmaken van technologie dat u in de thuissituatie meer zelfstandig
bent? Hoe kunt u gebruikmaken van uw eigen netwerk en waar heeft u behoefte aan? Is
dat bijvoorbeeld aan andere vormen van zorg? Daar waar we dat op deze manier doen
en de wijkverpleegkundige daar ook heel planmatig en systematisch in werkt, zien we
in praktijk dat mensen minder zorg vragen dan voorheen, maar ook dat die ze beter
past. Daarop past echt het woord «passende» zorg. Dat is volgens mij de discussie
waar we nu middenin zitten, waarin een groot aantal organisaties, die dit model zelf
bedacht hebben, aangeven dat ze tools nodig hebben om inzicht te krijgen in wat de
beste uitkomsten zijn van zorg, wetende dat het een hele complexe zorgvraag in de
praktijk is. Die organisaties zijn hiermee gekomen. Dat is het experiment geworden.
De eerste stap waren de integrale tarieven. Dat is een goede stap geweest, maar we
moeten nu echt doorgaan met het verder invoeren en vooral ophalen van die cliëntprofielen.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit zijn heel veel woorden van de Minister. De Minister legt nog een keer uit waarom
zij het een goed idee vindt, maar het is geen antwoord op mijn vraag. De zorgen van
Buurtzorg, die dit systeem niet steunt en dit experiment dus niet steunt, waren namelijk
als volgt. Die zegt: we maken ons zorgen dat het gaat leiden tot een toename in administratie,
tot onderbehandeling en tot cliëntselectie. Kan de Minister een antwoord geven op
die zorgen? Gaat dat niet gebeuren?
Minister Helder:
Het zijn natuurlijk hele terechte zorgen, want we willen niet dat de administratieve
lasten toenemen. De wijze waarop dit draagkracht- en draaglastmodel werkt, gaat heel
erg over de planmatigheid van het werk van de wijkverpleegkundigen zelf. Dat zijn
de vragen die je in de anamnese hoort te stellen om te zorgen dat je goed erachter
komt: wat is nou precies voor deze patiënt op dit moment de zorgvraag en waar is deze
patiënt het beste mee geholpen? Dat is niet iets wat we van buitenaf opleggen, maar
wat in het werk van de wijkverpleegkundige zit. Daar moet je het ook met elkaar over
eens zijn als je wil sturen naar veel meer zelfredzaamheid. Als dat je doel is, als
je veel meer wil sturen naar zelfredzaamheid, dan moet je die vragen stellen. Daarmee
is het dus niet een extra administratieve last. Het zit verweven in het werk van de
wijkverpleegkundigen en de wijze waarop ze die zorgvraag naar boven krijgen. Natuurlijk
is het dan niet de bedoeling dat je vervolgens het gevoel hebt dat je heel veel moet
administreren om dat dan weer vast te leggen, maar als we dat niet met elkaar op een
of andere manier vastleggen en zo makkelijk mogelijk ... Alles is erop gericht om
dat te laten aansluiten bij de vragen die al gesteld worden in de anamnese. Dan kun
je dat naar boven laten komen en met elkaar het inzicht verwerven dat we nodig hebben.
Want het gaat natuurlijk niet alleen om het leveren van goede zorg voor die ene patiënt.
Het gaat ook om: hoe houden we de wijkverpleegkundige zorg, met een krimpende arbeidsmarkt
en een stijgende zorgvraag, toegankelijk voor de mensen die die zorg echt nodig hebben?
Het zijn dus wezenlijke zorgen, maar ze worden echt meegenomen in het experiment om
te zorgen dat het niet tot bijvoorbeeld overbodige administratieve lasten leidt. Dat
is één punt.
Het tweede punt is de risicoselectie. Dat zien we nu ook. We zien nu ook dat wijkverpleegkundigenorganisaties
kijken of de patiënten inderdaad goed in hun bedrijfsmodel passen. We zien ook dat
een aantal patiënten in de wijk die echt een zware zorgvraag hebben, ook bediend moeten
worden. Het gaat er hier natuurlijk ook om dat je met elkaar een model ontwikkelt
zodat de prikkels goed staan en je juist niet die risicoselectie hebt. Ik kom veel
op werkbezoek, ook bij wijkverpleegkundigenorganisaties. Ik zie hoe ze in de wijk
al samenwerken in een herkenbaar en aanspreekbaar team en dat ze met elkaar kijken:
wat is nou de vraag in deze wijk en hoe kunnen we die het beste adresseren? Daar moet
dit werkmodel bij gaan helpen. Dus ik zou zeggen: het moet juist risicoselectie tegengaan
in plaats van dat het die stimuleert.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Ik hoorde de Minister «risicoselectie» zeggen, maar bedoelt de Minister dan selectie
van cliënten aan wie wel zorg wordt geleverd en cliënten aan wie geen zorg wordt geleverd?
Want ik zie risicoselectie anders. De bekostiging zou ondersteunend moeten zijn voor
alle zwaardere zorg en complexiteit van zorg, die toegenomen is. Dat geldt ook als
je een Wlz-indicatie hebt gekregen. Zou het niet mooi zijn als we bij de invoering
van cliëntprofielen ook kiezen voor wijkgerichte zorg waarbij de aanbieder geen zorg
mag weigeren? Dan hebben we geen patiëntselectie meer en wordt de zorg die gevraagd
wordt ook geleverd. Mensen vinden het heel fijn om bij een verpleegkundige in de wijk
aan te kloppen in de wetenschap dat ze ook zorg krijgen en er geen sprake is van weigering.
Minister Helder:
Volgens mij lopen in de vraag van mevrouw Slagt twee vragen door elkaar heen. Mensen
hebben al een wijkverpleegkundige en gaan over naar de Wlz. Kunnen we ervoor zorgen
dat ze dezelfde zorgverlener houden? Wat mij betreft is dat ideaal. Ik denk dat het
goed is om naar zo’n continuüm toe te werken. Zijn we daar al? Nee, daar zijn we nog
niet, is het eerlijke antwoord. Maar we zijn daar wel mee bezig. Veel mensen met een
Wlz-indicatie geven aan zorg in de thuissituatie te willen ontvangen. Veel mensen,
uiteraard ook de mensen op de wachtlijst voor de verpleeghuiszorg, moeten zorg in
de thuissituatie ontvangen. Dat we dat veel meer op elkaar moeten laten aansluiten,
is absoluut onderwerp van onderzoek op dit moment. Maar daar zijn we nog niet.
De andere vraag is: hoe gaat dat nou in de praktijk met de zwaardere en de lichtere
cliënten, om het zo te zeggen? Mijn uitgangspunt is dat dat niet uit zou moeten maken.
Ik wil een eerste lijn die goed functioneert, dus niet alleen de wijkverpleegkundige,
maar ook de huisarts en het sociaal domein. Niemand mag tussen wal en schip vallen.
Er zijn mensen met complexe zorgvragen. Dat kunnen ouderen zijn maar ook mensen die
weer thuis zijn na een ziekenhuisopname. Dan zou het niet moeten uitmaken: iedereen
die zorg nodig heeft, moet deze gegarandeerd krijgen. Wat moeten we daarvoor doen?
Daarvoor moeten we goed kijken naar hoe we dat organiseren. Hoe zorgen we ervoor dat
het als een team werkt in de wijk? We moeten in het werk van de verpleegkundige achter
de voordeur erop aansturen dat er voldoende aan preventie wordt gedaan. Zijn mensen
geholpen met technologische hulpmiddelen? Hoe kunnen ze beter gebruikmaken van hun
eigen netwerk? Waar ligt hun behoefte als het gaat om vragen in het sociaal domein?
Die cocktail zit in de hele gedachte van het draagkracht- en draaglastmodel. Je gaat
uit van de uitkomst die je wilt: hoe is deze persoon het beste geholpen? Als we dat
met elkaar doen in de zorg en als we het in de wijk goed georganiseerd hebben, dan
is er ook geen sprake van risicoselectie. We moeten er natuurlijk wel voor zorgen
dat de bekostiging daar goed bij aansluit. Dat kunnen we pas als we inzicht krijgen
in de profielen en daarom doen we dit experiment en moeten we dat wat mij betreft
ook doorzetten.
Mevrouw Joseph (NSC):
Ik ga nog even terug naar de vraag van mevrouw Agema. Ik heb begrepen dat Buurtzorg
niet betrokken is. Ik zou graag een brief van de Minister ontvangen: hoe was Buurtzorg
betrokken en hoe wordt Buurtzorg de komende tijd betrokken, in lijn met de aangenomen
motie?
Minister Helder:
Dat lijkt mij geen probleem. Volgens mij heb ik daarop al eerder antwoord gegeven
in een brief. Ik kijk even naar mijn ondersteuning. Dit is al lang een punt van discussie.
Zij zijn uitgenodigd aan tafel, zij doen mee aan gesprekken, maar het meedoen aan
gesprekken wil natuurlijk niet altijd garanderen dat uit de gesprekken ook komt wat
je zelf wilt. Nogmaals, en volgens mij zei mevrouw Hermans dat ook: je mag met elkaar
van mening verschillen en gelukkig doen we dat af en toe ook, want juist in de spanning
die hierdoor ontstaat bereiken we wellicht het beste resultaat met elkaar. Natuurlijk
moeten we kritisch zijn op te veel administratieve lasten en moeten we er kritisch
op toezien dat er voldoende zeggenschap is voor de wijkverpleegkundigen.
Ik zal meteen de vraag van mevrouw Hermans beantwoorden of er straks nog voldoende
ruimte is voor maatwerk. Ja, volmondig ja. De hele gedachte achter die cliëntprofielen
is dat we vertrouwen op de professionaliteit van de wijkverpleegkundigen. Maar we
doen het wel planmatig en systematisch, waarbij we sturen op de uitkomsten van zorg
en preventie daarbij heel duidelijk meenemen, net als de inzet van andere zorg en
van hulpmiddelen zoals technologie. Maar we doen dat juist vertrouwend op die professionaliteit.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Nog even terugkomend op het vorige punt: het punt over de ontschotting en de gewenste
continuïteit van mensen die wijkverpleegkundigen thuis hebben. Als deze mensen in
de Wlz terechtkomen, moeten zij soms overstappen naar een andere zorgaanbieder. Kan
de Minister mij toezeggen dat binnen dit grote experiment een kleiner experiment wordt
gedaan? Denk aan een experiment bijvoorbeeld in één regio of stad, waarbij ook binnen
deze cliëntenprofielen een Wlz-cliëntenprofiel komt speciaal voor deze ontschotting.
In dit experiment leveren de zorgaanbieders en de wijkverpleegkundigen deze zorg dan
ook. Dat is zwaardere complexiteit van zorg, want die neemt toe.
Minister Helder:
Volgens mij gaat het hele experiment voor een groot deel juist ook over deze groep,
omdat in de thuissituatie de complexiteit van de zorg zo is toegenomen. Ik ben iets
anders aan het doen. Ik ben namelijk aan het onderzoeken hoe wij – ook op het beleid
dat wij hebben ingezet met de ouderenzorg – de zorg in de thuissituatie voor ouderen
met een complexe zorgvraag goed kunnen organiseren met elkaar. Dus ik wil het eigenlijk
omdraaien. Ik ben aan het kijken naar scenario’s: hoe gaan we dat doen in de toekomst?
De continuïteitsvraag – moet dat nou in die Zvw gebeuren, kan dat ook dezelfde zorgaanbieder
zijn, kan het dezelfde wijkverpleegkundige zijn? – wordt daar uiteraard in meegenomen.
Maar ik zou niet kiezen voor een klein experiment binnen dit experiment. Het gáát
in dit experiment immers over deze vraag. Het hele experiment van cliëntprofielen
gaat hierover.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Ik zie dat toch anders. Ik zie hele mooie zorgaanbieders, die ook gecontracteerd zijn
door zorgkantoren. Deze zorgaanbieders kunnen dus echt het continuüm geven. Ik zie
ook dat niet in een keer geregeld kan worden dat alle zorgaanbieders bij beide partijen
contracten krijgen. Maar dat zie ik wél echt voor me in de regio. Ik zie dat ook voor
me op korte termijn, zodat we die data en die waardevolle ervaringen kunnen gaan verzamelen.
Dan kunnen we daarna over twee jaar een besluit nemen, een ontschottingsbesluit.
Minister Helder:
Ik begrijp de vraag van mevrouw Slagt nu iets beter. Volgens mij doen we dat en gaan
we dat doen. Dat kan ik dus toezeggen. Er zijn inderdaad hele goede organiserende
voorbeelden. Daarbij wordt echt op dezelfde manier gekeken, maar dan vanuit de Wlz,
naar hoe we de zorgvragen het beste kunnen adresseren. Ook daarbij zien we de voorbeelden
waarbij dat leidde tot minder zorg en meer tevredenheid. Die vergelijking kan ik dus
zeker toezeggen. Dat lijkt mij een goed idee.
Mevrouw Hermans (VVD):
Er zijn best veel vragen gesteld vanuit het perspectief van Buurtzorg. Ik wil op geen
enkele manier afbreuk doen aan de organisatie en de manier van wijkverpleging die
Buurtzorg heeft neergezet in Nederland. Ik heb er wel moeite mee als het perspectief
van Buurtzorg het enige perspectief is wat nu hier in het debat wordt ingebracht.
Er zijn namelijk heel veel andere goede zorgaanbieders van wijkverpleging in Nederland
die juist heel positief zijn over dit experiment. Deze zorgaanbieders willen hier
heel graag mee door gaan. Ik vind het dus belangrijk dat we wel álle perspectieven
en ook de verschillende manieren waarop er door zorgaanbieders naar dit experiment
wordt gekeken, blijven benadrukken.
Alle aanbieders die nu gebruikmaken van de integrale tarieven en die daar graag mee
door willen gaan – wat ik ook heel goed begrijp vanuit alle doelen die daarover genoemd
zijn – moeten ook inzicht en transparantie gaan bieden: «Wat voor zorg bied je? Wat
voor cliënten heb je in zorg? Wat kunnen we daarvan leren? Wat kunnen andere zorgorganisaties
daarvan leren?»
Mevrouw Agema noemde in haar eerste termijn dat Buurtzorg drie cliënten in zorg heeft,
waar dat er bij andere twee zijn, als ik me de getallen goed herinner. Ik denk dat
zo’n experiment als dit juist ook belangrijk is om goed inzichtelijk te maken waar
dat verschil nou in zit. Wat kan dat mogelijk ook voor andere zorgaanbieders betekenen?
Ik ben het daarbij niet eens met de conclusie die mevrouw Agema daar al uit getrokken
heeft. Op basis van de informatie die dit experiment moet gaan opleveren, zou ik daar
heel graag meer inzicht in krijgen.
Nu kom ik bij mijn vraag. Die gaat over het maken ...
De voorzitter:
We hebben vandaag maar een kort debat van drie uur. Dat moet dus echt kort.
Mevrouw Hermans (VVD):
Ja, maar mevrouw Agema, ik hecht er wel aan dat dit debat ook zorgvuldig en netjes
gevoerd wordt. Als er dan één perspectief bij herhaling wordt genoemd vanuit slechts
één organisatie, dan zet ik daar wel wat tegenover.
Mijn vraag gaat over maatwerk. De Minister gaf er al even antwoord op. Zit de mate
waarin ook wijkverpleegkundigen zelf ervaren dat die ruimte voor maatwerk er is, ook
in de monitor, in hoe het experiment gevolgd wordt in de komende jaren?
Minister Helder:
Het korte antwoord is ja. Het lijkt me een heel belangrijk element voor de motivatie.
Het moet juist ook aansluiten bij de verdere professionele ontwikkeling. Het korte
antwoord is dus ja.
De voorzitter:
Dat is goed. Een lange vraag met een kort antwoord; dan zijn we er ook.
Ik wil mevrouw Hermans vragen of zij het voorzitterschap even wil overnemen.
Voorzitter: Hermans
De voorzitter:
Vanzelfsprekend. Dan geef ik het woord aan mevrouw Agema voor een vraag aan de Minister.
Een korte vraag!
Mevrouw Agema (PVV):
Ja, een korte vraag. Ik sla een beetje aan op wat de Minister zegt: dat de complexiteit
van de zorgvraag enorm toegenomen is. Dat is natuurlijk evident. Ik noem het sluiten
van de verzorgingshuizen, zo’n 20.000 mensen met een verpleeghuisindicatie die thuis wachten en de helft van de verpleeghuisplekken
die niet wordt gerealiseerd. Dat is een enorme toename aan complexe zorgvragers. We
weten dat er zo’n 75.000 mensen in de thuiszorg werken, maar dat daarvan maar zo’n
10% daadwerkelijk wijkverpleegkundige is. Zij zullen met die cliëntprofielen al die
indicaties op zich moeten nemen. Ik maak me er zorgen over dat juist de mensen die
straks het beste en het meest kwalitatief geschoold zijn voor deze complexe zorgvraag,
met de administratie bezig zijn. Kan de Minister daarop reageren?
Minister Helder:
Dat is zeker niet de bedoeling. Daarom kwam ik weer terug op de inhoudelijkheid van
die cliëntprofielen. De werkwijze bij de cliëntprofielen moet aansluiten bij de verdere
professionalisering die de wijkverpleegkundige zelf ook nodig heeft om het niet alleen
zelf te doen – zelf het goede gesprek te voeren met de cliënt over preventie en inzet
van andere vormen van zorg – maar ook om te praten met elkaar. Dat is iets wat mevrouw
Hermans net ook aangaf. Het gaat om het met elkaar inzichtelijk maken van zaken. Het
gaat om het met elkaar praten over de vraag welke zorg op welke manier verleend wordt.
Het gaat om de vraag: hoe kunnen we ook voor onze wijk, buurt of regio ervoor zorgen
dat we de beste manier van zorg leveren, dat mensen verder kunnen met hun leven en
dat we het niet alleen maar op de oude manier invullen? De wijkverpleegkundigen hebben
er juist veel behoefte aan om dat gesprek op gang te brengen. Dat geven ze zelf ook
aan en dat sluit ook helemaal aan bij de beweging die V&VN bijvoorbeeld maakt met
het wijkverpleegkundige vak.
Dus nee, geen onnodige administratie, maar als het helpt voor de verdere professionalisering,
is het wat mij betreft nodig.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik vind het zorgelijk dat de hoogstopgeleide wijkverpleegkundigen die wij het allerhardst
nodig hebben, straks bezig zijn met indiceren. Dat vind ik bijzonder zorgelijk.
Ik heb nog een punt. Ik noem nog een ander iemand met zorgen. Dat is mevrouw Jennifer
Bergkamp, die erop wijst dat uit een onderzoek van de universiteiten van Tilburg en
Maastricht blijkt dat deze manier van financieren een doelmatigheid heeft van 20%.
Als je 80% van de tijd je zorginzet verkeerd inschat, dan heb je toch ook een probleem?
Kan de Minister daarop reageren?
Minister Helder:
Ik zoek, eerlijk gezegd, een beetje naar wat precies de vraag is. Ik verstond het
niet helemaal goed.
Mevrouw Agema (PVV):
Als deze manier van financieren een doelmatigheid van 20% heeft, dan betekent dat
dat 80% van de tijd de zorginzet verkeerd wordt ingeschat. Je kunt een mens niet zomaar
in een malletje van zestien profielen duwen. Het kan blijken dat iemand meer of minder
zorgvraag heeft. Dan moet het hele indicatieproces weer opnieuw gedaan worden. Dan
moet die wijkverpleegkundige, die goedopgeleide wijkverpleegkundige, dat weer gaan
doen. Die is dus veel meer met administratie bezig, doordat de doelmatigheid niet
groter te maken is dan die 20%. Dat blijkt uit onderzoek van de universiteiten van
Maastricht en Tilburg.
Minister Helder:
We nemen in dit experiment uiteraard alle onderzoeken die bijdragen, mee. Dus als
dat relevant is, nemen we dat zeker mee. Maar het is natuurlijk niet de bedoeling
dat het tot ondoelmatigheid leidt. Zo simpel is het. Het moet juist leiden tot doelmatige
zorg en het moet ook leiden tot passende zorg, maar wel gericht op de uitkomsten.
Dat gaf mevrouw Paulusma net ook zo treffend aan: niet alleen maar het verhogen van
de productie, maar juist op die uitkomsten. Waar zijn de mensen die de zorg thuis
nodig hebben, nou het beste mee geholpen? Als het daar de doelmatigheid letterlijk
en figuurlijk ten goede komt, dan denk ik dat we goed bezig zijn. Als dat ondoelmatig
is, dan zijn we natuurlijk niet goed bezig. Dus dat is echt onderdeel van het experiment.
Voorzitter: Agema
De voorzitter:
Dan neem ik het voorzitterschap weer over van mevrouw Hermans. Mevrouw Slagt-Tichelman,
uw achtste interruptie.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een korte vraag, die denk ik verhelderend is. Niemand wil de wijkverpleegkundige
opzadelen met extra administratieve lasten, maar moet het in de nieuwe cliëntprofielenstructuur
altijd de wijkverpleegkundige zijn, of kan het ook de zorgverlener vanuit de wijkverpleging
zijn? Ik merk dat er een soort van verwarring over is, dus ik wil daar graag iets
meer duidelijkheid over. Is het niet gewoon de zorgverlener die bij de vrouw thuiskomt
die de negen vragen stelt en de hulp verleent, en dus heel snel de vragen kan beantwoorden?
Ik houd mijn vraag nu kort. Het is toch gewoon de zorgverlener die in huis komt? Er
is toch geen apart bezoek daarvoor?
Minister Helder:
Volgens mij zitten we te star in het denken over die negen vragen. Het gaat om het
volgende: gebeurt in die thuissituatie het goede? Is dat het goede gesprek? De wijkverpleegkundige
is degene met verstand van zaken. Ze zijn ook voor een groot deel, nog niet allemaal,
opgeleid om de indicatie op een goede manier te stellen. Daarom is de wijkverpleegkundige
de eerst aangewezene. Maar het gaat natuurlijk om het hele systeem, dat daar gebeurt
wat er moet gebeuren. Daarom moeten we die profielen eerst maken. Daarom moeten we
eerst de data verzamelen via die negen vragen. Dan kunnen we de profielen maken. Dat
moet natuurlijk op een heel makkelijke manier georganiseerd worden. Het moet gewoon
passen in het ICT-systeem dat je gebruikt. Als je een taakherschikking doet en er
iemand anders komt, moet je zorgen dat dat ook onderdeel ervan is. Maar dat is de
uitvoering. Het eerste wat we moeten doen, vooral ook met de inzichten van de wijkverpleegkundigen
zelf, is zorgen dat we tot die profielen komen. Dan hebben we ook eenheid van taal
daarin en kunnen we met elkaar de werkorganisatie daarop aanpassen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
Minister Helder:
Ik was toegekomen aan een aantal vragen over de cliëntprofielen. Mevrouw Hermans had
een vraag over de ongecontracteerde zorg: gaat dit eraan bijdragen om minder ongecontracteerde
zorg te hebben? Nou, op zichzelf niet, natuurlijk, maar er is wel een sterke wens
om met elkaar tot meer gecontracteerde zorg en vooral tot meer samenwerking in de
wijk te komen. Maar dus niet op zichzelf.
Dan de vraag van mevrouw Paulusma over de samenwerking tussen de aanbieders en de
Patiëntenfederatie. Zij zijn een van de convenantpartijen, dus zij doen helemaal mee
met de ontwikkeling van de cliëntprofielen. Datzelfde geldt voor de koplopers onder
de aanbieders. Die pilots werken al met cliëntprofielen. Zo is die samenwerking vormgegeven.
Ik zie dat dit niet goed genoeg is.
De voorzitter:
Ja, er gaan weer vingers omhoog. Mevrouw Paulusma.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik noemde onder andere: van zorgaanbieder naar Patiëntenfederatie. Maar er zijn natuurlijk
een heleboel partijen, en ook drie universiteiten. Dat vind ik juist de kracht van
deze beweging, want de club die nu meedoet, is eigenlijk al ruim 40% van het hele
werkveld, het thuiszorgdomein. Er is natuurlijk een heel grote groep aan partijen
hierbij betrokken. Ik denk dat juist die diversiteit zorgt voor het slagen van dit
experiment, voor het nogmaals verbeteren. Dus ik ben wel op zoek naar de borging daarvan,
want soms is VWS geneigd om dan een vinkje te zetten en door te gaan, terwijl ik juist
deze kritische massa zo interessant vind voor het slagen van dit experiment en om
wijkverpleegkundigen te laten doen waar ze goed in zijn.
Minister Helder:
Ik zei net eigenlijk al, naar aanleiding van de opmerkingen over het onderzoek van
Tilburg University: volgens mij moeten we die rijkheid en die variatie vooral inbrengen
in dit experiment, om met elkaar tot consensus te komen over hoe het verder moet en
hoe die profielen eruit moeten zien. Ik zou dus zeggen: hoe meer, hoe beter. Hoe ga
ik dat borgen? Ik zal er zeker op letten dat we die diversiteit op die manier aan
tafel houden en dat ook echt doen, dus niet één klein gesprekje en dat was het dan.
Absoluut niet. Dit is echt een samenwerking.
Dan de vraag van mevrouw Joseph of het een dubbele registratie wordt. Dat is het niet.
Op het moment dat de registratie van de cliëntprofielen aanvangt, vervalt de registratie
van de ZN-doelgroepen. Dat is de afspraak in het convenant. Dat gebeurt niet dubbel.
Mevrouw Joseph (NSC):
U zegt «wanneer dit aanvangt», maar we zitten toch in een experimentfase? Dit kan
nog een paar jaar duren en dan heb je wel nog steeds een dubbele administratie. We
hebben tijdens de technische briefing begrepen dat mensen de cliëntprofielen invullen,
dat die cliëntprofielen alleen maar bedoeld zijn voor het gesprek tussen de zorgaanbieder
en de zorgverzekeraar en dat in de tussentijd het oude stukje in stand wordt gehouden
voor de werkelijke betalingen en dergelijke.
Minister Helder:
Nee, de registratie van de cliëntprofielen, de registratie van de ZN-doelgroepen,
vervalt op dat moment. Verder is de verwachting dat die profielen gaan bijdragen aan
vermindering van de administratie op termijn, omdat ze aansluiten bij het indicatieproces,
bij de anamnese, zoals ik net uitlegde, en omdat we aan het kijken zijn waar we gegevens
die we al hebben, die al elders geregistreerd zijn, vandaan kunnen halen, zodat we
die niet opnieuw hoeven in te voeren. Die verandering loopt dus ook. Uiteindelijk
moet de ICT-ondersteuning voor dat proces er ook bij gaan passen. Pas dan zijn we
klaar. Maar zodra we de cliëntprofielen gaan registeren, vervalt dus de registratie
van ZN. Dat is in ieder geval één stap.
Dan de vraag van mevrouw Dobbe: wat doen we als tijdens het experiment blijkt dat
er meer administratieve lasten ontstaan? We zijn dat, uiteraard, jaarlijks aan het
monitoren. Dat doet de NZa. Ik zei net al dat het in eerste instantie de registratie
van de ZN-doelgroepen vervangt, maar ik ben natuurlijk realist genoeg om me te realiseren
dat het ook kan aanvoelen als meer administratieve lasten. Maar daar zit volgens mij
juist de kracht van de beweging vanuit de beroepsgroep, samen met alle anderen die
daarbij betrokken zijn: zij kunnen ervoor zorgen dat de manier waarop we dit doen
echt aansluit bij de planmatige werkwijze van de wijkverpleegkundige.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dat was wel een hele vrije interpretatie van een aangenomen motie. De vraag was niet:
wat doen we als blijkt dat de administratieve lasten stijgen? Nee, er ligt een aangenomen
motie die aangeeft wat we dan gaan doen: we gaan afzien van deze manier van bekostigen
als blijkt dat de administratieve lasten toenemen. Mijn vraag was: hoe staat het daarmee,
hoe gaat het met dat onderzoek, hoe gaat het nu met de administratieve lasten in het
verloop van dit experiment? Want als de administratieve lasten toenemen, dan stoppen
we er dus mee. Daarover is een motie aangenomen.
Minister Helder:
Daar kom ik in de tweede termijn even op terug. Dat ligt eraan wanneer de NZa het
onderzoek heeft gedaan. Dat weet ik niet uit mijn hoofd.
Dan de vraag van mevrouw Hermans of het bekostigingsexperiment ook onderdeel wordt
van de opleiding en hoe we zorgen dat met name jonge studenten kunnen oefenen met
het model. Ik ben het met haar eens dat het werken met het draagkracht-draaglastmodel
in de opleiding moet worden meegenomen. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt
Zorg en Welzijn kijken we met de kerngroep Leven Lang Ontwikkelen ook wat we kunnen
doen voor de mensen die reeds in het beroep zitten, om te zien of we ook daarbij kunnen
aansluiten. Dan zullen we het in de curricula laten meenemen. Het werken met de cliëntprofielen
wordt natuurlijk ook dagelijkse praktijk, dus dat zal iets zijn wat studenten tijdens
hun stage leren.
Dan de vraag van mevrouw Dobbe over de vijfminutenregistratie. Die is al vele jaren
geleden afgeschaft. Ik heb daar al eerder op geantwoord. Het is geen verplichting
van mij; het hoeft niet. Als zorgaanbieders zelf een voordeel zien in tijdregistratie,
dan is dat aan hen, maar ze zijn het echt niet verplicht. Wat mij betreft houden ze
er ook mee op.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe heeft hierover nog een prangende vraag.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit is ook wel een hele vrije interpretatie van een motie. In die motie staat dat
de vijfminutenregistratie wordt verboden en die motie is in januari aangenomen. Het
is dus niet alleen zo dat het niet meer hoeft; nee, het mág ook niet meer. Dat is
wat de Tweede Kamer heeft gevraagd. Ik wil de Minister vragen om daar wel uitvoering
aan te geven.
Minister Helder:
Er is geen verplichting tot een vijfminutenregistratie. Het hoeft dus niet. Wat mij
betreft ga ik niet over tot een verplichting, tot een verbod op de vijfminutenregistratie.
Die registratie is niet nodig, maar als zorgorganisaties er toegevoegde waarde in
zien, is het aan hen om hun eigen organisatie zo in te richten. Daar ga ik niet tussen
zitten.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit kan toch niet? Wij hebben als Tweede Kamer een motie aangenomen, met een meerderheid,
want we willen dat er een verbod komt. En nu zegt de Minister: die ga ik niet uitvoeren;
want ze hoeven het niet, maar ik ga geen verbod opleggen. Tja, het is natuurlijk wel
de bedoeling dat Ministers moties uitvoeren, want waarom doen we dit werk anders?
Minister Helder:
Als een motie maakt dat ik me als Minister echt letterlijk bemoei met de inhoud van
het werk van de organisatie op dit niveau, iets wat we al jaren niet meer verplicht
stellen, dan zie ik geen mogelijkheid om die motie uit te voeren. Ik vind dat echt
te ver gaan. Ik denk dat juist de beweging die we nu maken met de cliëntprofielen
maakt dat we het ook niet meer over die tijdindeling hebben. En daarnaast moet iedere
organisatie haar eigen organisatiewijze kiezen als het gaat om zo doelmatig mogelijk
werken, om te zorgen dat ze hun schema’s kunnen indelen en dergelijke. Dat hoeft niet
via een vijfminutenregistratie. En ik zie geen mogelijkheid om dat te gaan verbieden;
ik zie daar echt de toegevoegde waarde niet van.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dit is zonde van mijn interrupties, want je mag toch hopen dat op het moment dat de
Tweede Kamer iets besluit, de Minister zich daarnaar voegt en daar niet zelf een afweging
in maakt. Want het is natuurlijk absoluut niet zo dat deze motie niet uitvoerbaar
is. Dat is ook bij de advisering van de Minister verteld, omdat het niet zo is; het
is wél uitvoerbaar. Maar de Minister geeft hier aan: ik wil het niet; ik vind het
niet wenselijk en ga het niet doen. Dit kan toch niet het antwoord zijn op een aangenomen
motie van de Tweede Kamer? Ik verwacht gewoon dat de Minister die motie uitvoert,
en dat we eindelijk een einde kunnen maken aan die vijfminutenregistratie. Omdat de
Tweede Kamer heeft gezegd dat ze een verbod wil!
Minister Helder:
De reden waarom ik het op deze manier zeg, is natuurlijk omdat dit een discussie is
die al jaren speelt over het afschaffen van de vijfminutenregistratie. Ik heb opnieuw
onderzocht of dit juridisch mogelijk is, of dit proportioneel is. Ik heb daar nog
niet op geantwoord. Ik zal daar even separaat in een brief op terugkomen. Ik denk
dat het wel netjes is om de motie op die manier te beantwoorden, realiseer ik me nu.
Maar mijn antwoord zal niet een andere zijn. We hebben het onderzocht en het is juridisch
niet mogelijk, en ik vind het ook niet proportioneel om op deze manier wijkverpleegkundigenorganisaties
te gaan aansturen met een wettelijk verbod op de manier waarop zij hun werk indelen.
Ik vind ook niet dat we dat op die manier moeten doen, maar ik zal daar separaat in
een brief op terugkomen.
De voorzitter:
De Minister zegt een brief toe over het niet-uitvoeren van de motie-Dobbe. Wanneer?
Voor de meivakantie, daar vlak na?
Minister Helder:
Nee, dat wordt na de meivakantie.
De voorzitter:
De eerste week na de meivakantie?
Minister Helder:
De tweede week na de meivakantie.
De voorzitter:
Mevrouw Joseph.
Mevrouw Joseph (NSC):
Dank, voorzitter. Dit vind ik toch wel een erg belangrijk punt. Over het verminderen
van die registratielast hebben we het vaker gehad. Daar is toch echt wel een doorzettingsmacht
voor nodig. Ik vroeg me af of die speciaal gezanten bijvoorbeeld niet de doorzettingsmacht
hebben om die zorgaanbieders wél te verplichten om te stoppen met die vijfminutenregistratie.
Die doorzettingsmacht, dus dat je – zeg maar – overal doorheen kan en zegt «dit moet
stoppen», is gewoon belangrijk, want anders gaat dat verminderen van die registratielast
gewoon niet gebeuren. Dus ik vroeg de Minister of die speciaal gezanten dat kunnen
doen, of dat er anders niet iets extra’s geregeld kon worden, en of dat dan mogelijk
ook mee kan in die brief.
Minister Helder:
Nou, wat ik uit de praktijk begrijp, is dat het voor een deel ook zit in de ondersteuning
van het zorgproces, bijvoorbeeld in het IT-systeem dat een kleinere zorgaanbieder
gebruikt. Ik zal dat meenemen in de gesprekken – maar dat had ik volgens mij al eerder
toegezegd – met de speciaal gezanten, waaraan we ook al gevraagd hebben om de focus
te leggen op de eerste lijn. Daar hoort de wijkverpleging ook bij, dus dat doen ze
ook. Ik zal in de brief terugkomen op hoe we dat precies doen.
Dan de vraag over de data, de vraag van mevrouw Joseph: verpleegkundigen geven aan
dat zorgverzekeraars aan de haal gaan met informatie die verzameld wordt; wat ga ik
daaraan doen? De doorontwikkeling van cliëntprofielen moet het gesprek tussen de aanbieders
en zorgaanbieders uiteraard stimuleren over de inhoud van de zorg, en niet alleen
over de uren van de geleverde zorg. Het is de bedoeling dat dat inzicht stimuleert
dat het in de contractering tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder dus ook over de
inhoud, de kwaliteit en de uitkomsten van zorg gaat, in plaats van alleen maar over
de aantallen geleverde uren. Daarbij zullen verzekeraars natuurlijk altijd sturen
op hun doelen, namelijk de doelmatigheid van zorg, maar ze doen dat altijd binnen
de wettelijke taak en binnen de wettelijke bevoegdheden. De Nederlands Zorgautoriteit
en de Autoriteit Persoonsgegevens zien daar ook op toe. Dus ik vind niet dat ik daar
apart onderzoek naar moet doen, maar het is uiteraard onderdeel van het gesprek met
de toezichthouders.
Dan ben ik door het blokje cliëntprofielen heen en kom ik bij het volgende blokje,
de toegankelijkheid en de brede eerstelijnsvisie, naar aanleiding van de vraag van
mevrouw Joseph, en naar aanleiding van de vraag van mevrouw Slagt over de organisatie
op wijkniveau. De eerstelijnszorg in Nederland is best uniek, maar de toegankelijkheid
van de hele eerste lijn staat onder druk. Wij hebben eind januari samen met de landelijke
partijen een visie op de eerstelijnszorg 2030 vastgesteld. Met die visie nemen alle
partijen ook de verantwoordelijkheid om de toegankelijkheid en de continuïteit van
de eerstelijnszorg te borgen. Ze werken samen aan de benodigde vernieuwingen en ook
aan het versterken van de organisatie daarvan.
In de wijk is de wijkverpleging daar natuurlijk een heel belangrijk onderdeel van,
een spil in het web, zeker voor de kwetsbare patiëntgroepen. We maken daarbij gebruik
van de kernkwaliteiten van de wijkverpleging en het feit dat ze achter de voordeur
komen. De bedoeling is ook om het vak van wijkverpleegkundige daarmee ook aantrekkelijker
te maken. Dat is echt een nadrukkelijk doel. In de wijk zijn vaak meerdere zorgaanbieders
actief, waardoor niet altijd snel duidelijk is welke organisatie welke zorg levert
en wie plek heeft voor nieuwe cliënten. Daarom wordt naast deze cliëntprofielen gewerkt
aan herkenbare en aanspreekbare teams, zodat duidelijk is wie er benaderd kan worden
en hoe er wordt samengewerkt. Dat is op veel plekken al goed georganiseerd, maar zeker
niet overal.
In opdracht van mij voert het RIVM onderzoek uit naar hoe het staat met de ontwikkeling
van herkenbare en aanspreekbare teams. Voor de zomer van dit jaar komt er een eindrapport
van het driejarige onderzoek daarnaar. Daarnaast heeft de NZa al een aparte betaaltitel
centrale coördinatie van zorg opgenomen in de beleidsregels, ten behoeve van de herkenbare
en aanspreekbare wijkverpleging. Dat kan voor dit jaar al worden ingekocht. Dat is
dus de visie. Die moet de samenwerking in de wijk gaan versterken.
De voorzitter:
Mevrouw Joseph heeft een interruptie.
Mevrouw Joseph (NSC):
Ik weet nou niet precies over welke vraag dit ging. Ik had eigenlijk gevraagd wat
de visie van de Minister is op goede palliatieve zorg. Wat zijn de drie grootste knelpunten
waar zij wakker van ligt?
Minister Helder:
Daar kom ik zo op.
Mevrouw Joseph (NSC):
Oké. Ik kon het even niet plaatsen.
De voorzitter:
Dat snappen we. De Minister gaat verder.
Minister Helder:
Daar kom ik nu aan toe. Dat andere ging over de visie op de eerste lijn, waar mevrouw
Slagt naar vroeg. De palliatieve zorg. Het is belangrijk dat mensen zich bewust zijn
van het levenseinde en zo veel mogelijk kunnen sterven op de plek van voorkeur, rekening
houdend met de persoonlijke omstandigheden en wensen. Mensen die niet meer beter kunnen
worden, moeten goede palliatieve zorg kunnen ontvangen om het lijden te verlichten
of lijden te voorkomen. Problemen met bijvoorbeeld indicaties, budgetafspraken en
omzetplafonds, die onlangs in de media naar voren kwamen, zouden wat mij betreft goede
zorg niet in de weg moeten staan. Zorgverzekeraars hebben daarvoor ook zorgplicht.
Dat betekent dat ze moeten zorgen dat hun verzekerden de zorg krijgen die ze nodig
hebben, ook palliatief-terminale zorg. Als verzekerden niet of niet tijdig terechtkunnen
bij de zorgverlener van hun voorkeur, bijvoorbeeld door een omzetplafond of door een
wachtlijst, dan moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat die zorg tijdig elders bereikbaar
en beschikbaar is. De NZa houdt daar toezicht op.
Mevrouw Joseph vroeg naar de visie van de Minister op palliatieve zorg en naar de
top drie van goede palliatieve zorg. Wat zijn de knelpunten? Als we kijken naar de
top drie van hoe we het georganiseerd willen hebben, begint het wat mij betreft natuurlijk
bij de vraag van de cliënt zelf, bij de bewustwording: wat betekent dit voor mij?
Wat zou ik willen? Hoe zie ik dat voor me? Waar ben ik bang voor? Die bewustwording
is natuurlijk ook het begin van het goede gesprek met de zorgverleners.
De tweede vraag is: hoe kunnen we het dan organiseren, op basis van het Kwaliteitskader
palliatieve zorg? En: hoe kunnen we daarbij zorgen dat die voldoende is ingekocht
en voldoende wordt vergoed?
De derde – als ik ’m qua kopzorgen zou willen rangschikken, is dat wat mij betreft
de belangrijkste – is de bemensing. Zijn er voldoende goedgekwalificeerde wijkverpleegkundigen
om dit te doen? Zijn er voldoende goedgekwalificeerde vrijwilligers die hierin kunnen
ondersteunen? Die zijn ook belangrijk, want het gaat heel vaak snel om 24 uurszorg.
Dat is natuurlijk heel arbeidsintensief. Die bemensing is mijn belangrijkste kopzorg.
Dan is de volgende vraag: wat doen wij eraan? We zijn nu bezig met het Nationaal Programma
Palliatieve Zorg II. Dat is gericht op die bewustwording en vroegtijdig het gesprek
voeren. Er is ook een rol voor de huisarts om daar vroegtijdig over te beginnen. Maar
er is ook zeker een rol voor een wijkverpleegkundige, als die al over de vloer komt.
Het tweede is de verbetering in de bekostiging van de palliatieve zorg, zodat die
ook beter aan kan sluiten bij het beleid. Uiteindelijk moet palliatieve zorg natuurlijk
gewoon onderdeel zijn van de regulier in te kopen zorg. Het moet wat mij betreft dus
ook geïntegreerd kunnen worden in die brede gezondheidszorg en ook in de samenwerking
met het sociale domein.
Het Kwaliteitskader palliatieve zorg Nederland is daarbij de inhoudelijke basis. Van
daaruit worden er richtlijnen gemaakt om zorgverleners in staat te kunnen stellen
dat ze voldoende kwaliteiten hebben. Maar ook dat ze voldoende betrouwbare en actuele
informatie hebben waar ze mee aan de slag kunnen. Het is ook belangrijk dat ze weten
hoe ze die kennis kunnen delen met anderen. Dat is allemaal onderdeel van het Nationaal
Programma Palliatieve Zorg II.
Als het gaat om mijn zorgen, dan zit mijn belangrijkste zorg op voldoende bemensing;
dat zei ik net al. En het gaat natuurlijk ook om de goede samenwerking en de gegevensuitwisseling
met de andere onderdelen van de eerste lijn, zoals de huisarts.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ik deel de zorgen van de Minister over de bemensing. Ik denk dat dat een grote zorg
is. Maar ik maak mij ook nog steeds zorgen over het opleiden. Ook in de sessie die
we maandag hadden, met onder andere Carend, deelden wij de conclusie dat heel veel
professionals in de zorg – en wellicht met name ook de mensen in de witte jassen –
toch nog heel vaak onbewust onbekwaam zijn. Palliatieve zorg vraagt heel veel expertise
en ook een beetje stevigheid. Als je maar in een heel klein deel van je opleiding
hier opleiding in krijgt of af en toe een bijscholing – en die is vaak nog facultatief
– dan is dat mijns inziens niet afdoende om dit werk te kunnen doen.
Minister Helder:
Ik kan mevrouw Paulusma hier gewoon volledig gelijk in geven. Ik denk dat dat echt
wezenlijk is. Ik vond in die hele discussie de suggestie goed om een casus gewoon
eens te vervangen door een casus waarbij levenseinde een rol speelt. Ik denk dat je
daar niet vroeg genoeg mee kan beginnen. We hebben met elkaar geleerd om anders naar
het leven te kijken als het om zorg gaat, maar we moeten als het om sterven gaat ook
anders naar het levenseinde gaan kijken. Dat is er echt bij gekomen in de zorg. Dat
moet echt mee in de initiële opleiding.
De vraag is natuurlijk hoe we daarop gaan sturen. Ik zal dat zeker ook als aandachtspunt
meenemen in het opleidingsakkoord dat we met de eerste lijn gesloten hebben. Ik zal
het ook meenemen richting het overleg over de palliatieve zorg. Ik neem het ook mee
naar de arbeidsmarkttafel om daar met de werkgevers over te spreken, want ook zij
moeten daar ruimte voor bieden, natuurlijk.
De voorzitter:
Mevrouw Paulusma, uw achtste interruptie.
Mevrouw Paulusma (D66):
O, dat is ook heel goed om te weten. Ik hoor de Minister zeggen: we nemen het mee
naar de eerste lijn. Maar ik noemde bewust de mensen in de witte jassen, want mijn
zorg zit ook vooral daar en niet zozeer bij de verpleegkundigen.
Minister Helder:
De witte jassen zijn de artsen. Dat zijn niet altijd de huisartsen, want die lopen
niet in een witte jas. Nee, volgens mij gaat het hier ook om bewustwording en gewoon
scope. Het gaat erom dat je in de gaten hebt: waar hebben we het over? Het gaat erom
dat iedereen meedenkt hoe we dit in de praktijk zo goed mogelijk kunnen organiseren.
Dat begint met de bewustwording dat het er ís. Ik denk dat we daarin al heel ver gevorderd
zijn, maar nog niet goed genoeg, dus dat neem ik mee.
Mevrouw Hermans (VVD):
Even een vraag over de versnippering in de palliatieve zorg, waar ook veel over gesproken
is. Er is, dacht ik, een jaar of drie geleden een programma gestart om daar wat aan
te doen. Kunt u al iets zeggen over de resultaten daarvan?
Minister Helder:
Daar kom ik straks even op terug, wanneer ik daar precies het antwoord op heb. Versnippering
is zeker een punt. Ook dat speelt natuurlijk mee in de vraag van mevrouw Joseph over
de vergoedingsproblematieken. Dat was namelijk de tweede. Ik heb net al uitgebreid
uitgelegd dat de zorgverzekeraars hier echt een zorgplicht hebben, maar dat er ook
bij de zorgaanbieders een rol ligt, bijvoorbeeld om het op tijd aan te geven als zij
een omzetplafond bereiken, zodat ook dat overleg gewoon goed loopt. Aan de andere
kant moet de zorgverzekeraar dan ook de telefoon opnemen om te kijken: wat doen we
er dan mee? Via de NZa houd ik de zorgverzekeraars eraan dat er voldoende wordt bijgecontracteerd
als dat mogelijk is bij de zorgaanbieder. Ik vind het ook belangrijk dat de zorgverzekeraar
bereikbaar is en meedenkt over een oplossing als er een precaire situatie ontstaat.
Uit navraag bij zorgverzekeraars – ik doe dat regelmatig – hoor ik dat zij welwillend
en voortvarend zijn om die budgetverhogingen met betrekking tot palliatieve zorg te
behandelen. Maar ik zal zeker daarop toezien en zorgen dat het gebeurt, want ik hoor
af en toe ook nog verhalen dat dat niet gebeurt. Dat is ook die zorgplicht waar we
de zorgverzekeraars aan houden en waar ook de NZa zich recent over heeft uitgesproken.
Voorzitter. Dan is er nog een vraag van mevrouw Paulusma over de nazorg. Dat is een
vraag die al langer loopt. Hoe zit het met die nazorg? Is dat nou een essentieel onderdeel
van palliatieve zorg of niet? Wie doet het dan? Gaat het bijvoorbeeld over het verzorgen
en het aflegmoment? Ik heb geen kant-en-klaar antwoord voor u. Ik weet dat er ook
gekeken wordt of er een tussenweg is, in de zin van: wat doet de een en wat doet bijvoorbeeld
de begrafenisondernemer; hoe gaat dat in de praktijk? Maar ik ken de wens en ik zal
kijken wat we daarmee kunnen. Ik wil hier uitspreken dat ik het wel belangrijk vind
dat de wijkverpleegkundige daar zelf ook ruimte voor heeft, want natuurlijk is niet
iedere situatie hetzelfde. Het maakt ook nog weleens uit wat de situatie is, wat de
leeftijd van de overledene is en hoelang je erbij betrokken bent. Het gaat om de hele
situatie. Ik vind dat die professionele ruimte er echt moet zijn, maar dan moeten
we wel zorgen dat dat kan. Die laatste vraag, zorgen dat het kan, gaat natuurlijk
ook over bekostiging. Die vraag ga ik opnieuw meenemen.
De voorzitter:
Mevrouw Paulusma, dit is uw laatste interruptie.
Mevrouw Paulusma (D66):
Ja, dat weet ik. Ik had deze bewaard voor de laatste.
Ik snap de reactie van de Minister deels. Het gaat mij niet zozeer om de hele praktische
dingen, want ik denk dat het deel van je werk is om samen met familie te kunnen verzorgen
en afleggen. Het gaat mij er juist om – dat was zo mooi aan de sessie van afgelopen
maandag – dat als wij de palliatieve zorg willen verbeteren, het gesprek over de dood
steeds normaler moet worden onder alle Nederlanders. Ik heb samen met de VVD ooit
een motie ingediend om een campagne van de grond te krijgen. Als wij de dood een normaler
gespreksonderwerp willen laten zijn en daarmee de zorg willen verbeteren, moet er
ook nazorg zijn, juist om jonge verpleegkundigen bij het vak te houden en om nabestaanden
een volgende stap te kunnen laten zetten en het gesprek over de dood daar dus een
onderdeel van te laten worden. Ik bedoel: we praten altijd over de geboortezorg; daar
ben ik ook mee doodgeslagen. Nee, «doodgeslagen» is een beetje raar. Over de geboortezorg
heb ik heel veel geleerd in mijn opleiding, maar over de palliatieve zorg niet. Ik
denk dat nazorg daar een essentiële rol in kan spelen. Dan kunnen we het later nog
een keer hebben over de bekostiging, maar laten we het daar dus niet mee stukslaan.
Minister Helder:
Zeker niet, hoor. Ik zie daar meteen praktische dingen, maar ik ben het er helemaal
mee eens. Uit de praktijk komende heb ik zelf ook altijd gezorgd dat dit een onderdeel
is van de zorg, dus dat je nog een nabezoek of in ieder geval een gesprek kunt arrangeren
met elkaar, zodat de cirkel in dezen rond is, dat het dus een wezenlijk onderdeel
is en je het ook op die manier ervaart. Ik heb daarvan geleerd dat dingen die je in
de praktijk eigenlijk gewoon kunt organiseren, maken dat mensen zich zoveel beter
gehoord voelen. Neem bijvoorbeeld een condoleancebezoek, als zorgorganisatie eraan
denken dat een dierbare is overleden en daarop terugkomen door te zeggen «de feestdagen
komen er weer aan; ik weet dat dit voor u een hele moeilijke periode is», of door
gewoon een kaartje sturen. Ik ben het er heel erg mee eens dat je die ervaringen als
feedback moet meenemen – want daar gaat het over – en weer moet gebruiken als input
voor je zorg.
Mevrouw Hermans (VVD):
Even in aanvulling op de vraag van mevrouw Paulusma. Ik ben het helemaal eens met
wat de Minister zegt over hoe dit geïntegreerd moet worden in de zorg; mevrouw Paulusma
is dat ook, denk ik. Maar waar het ons beiden om gaat, mede naar aanleiding van een
bijeenkomst waar we afgelopen maandag allebei waren, is dat hier ook in de opleiding
meer aandacht voor zou moeten zijn. Laat ik het punt nog maar eens gebruiken dat er
voor de geboortezorg heel veel aandacht is, maar dat er juist voor de palliatieve
zorg eigenlijk geen tijd of aandacht is in de opleiding; het ging maandag vooral over
de opleiding tot basisarts. Daar zou het een onderdeel van moeten zijn.
Minister Helder:
Het korte antwoord is: ja, eens. Dat moeten we dus met de onderwijsinstellingen gaan
bespreken. Het ligt ook bij de aanbieders, die vervolgens weer inkopen bij de onderwijsinstellingen.
We moeten er met elkaar voor zorgen dat we dat als integraal onderdeel meenemen. Daar
ben ik het zeer mee eens.
De voorzitter:
Mevrouw Slagt-Tichelman, uw laatste interruptie.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Ja, dat weet ik. Binnen de geboortezorg is het concept Family Centered Care heel erg
ingebed, waarbij er oog is voor de mensen die om de zwangere heen staan en die worden
begeleid in de transitie naar het ouderschap. Mij is eerder al opgevallen dat er binnen
de palliatieve zorg dat proces is naar de transitie, naar het verwerken van weer alleen
komen te staan of zonder een persoon te moeten leven. Alles wat er medisch gezien
is gebeurd, betreft ook verwerkingsvragen. Nu worden die verwerkingsvragen vaak beantwoord
met psychologische hulp. Later, omdat mensen dan toch problemen ervaren. Hoe mooi
zou het zijn als dat in de zorg en in de opleidingen ingebed is?
Minister Helder:
Daar ben ik het volledig mee eens. Ik denk dat een belangrijk deel van de rouwverwerking
al begint tijdens het voorbereiden op het sterven. Dat zou je kunnen opnemen in de
werkwijze. Dit past ook heel goed in de gedachte van die cliëntprofielen, dat je met
elkaar kijkt: wat is nou nodig in deze fase, welke dingen zijn nodig, al gericht op
een betere uitkomst? Dat gaat niet alleen over de cliënt in kwestie, maar natuurlijk
ook over het systeem. De cliënt in kwestie is daardoor ook gerust. De afgelopen jaren
is het daarbij natuurlijk ook veel over de toegevoegde waarde van hospicezorg gegaan,
en dat gesprekken mogelijk worden gemaakt door de wijze waarop die zorg wordt geleverd.
Ik denk dat we de kwaliteit van het leven en de kwaliteit van het sterven enorm hebben
laten toenemen. We moeten zorgen dat we dat ook in de thuissituatie goed organiseren.
Ik ben het er dus volledig mee eens.
Voorzitter. Ik heb nog een paar andere vragen, in het blokje overig.
Voorzitter: Hermans
De voorzitter:
Mevrouw Agema heeft een vraag voor de Minister.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik heb de Minister niet gehoord over mijn vraag over iets wat al jaren aan de gang
is en wat op 9 maart opnieuw in een artikel in de Volkskrant te lezen was, namelijk
dat het in Nederland uitmaakt of je in januari of in december sterft door de budgetplafonds
van de zorgverzekeraars. Mijn vraag aan de Minister is: wat nou als er uit dit debat
een tweeminutendebat volgt en een Kamerlid een motie indient «budgetplafonds mogen
in de stervensfase niet meer worden toegepast, die moeten verboden worden» en zo’n
motie wordt aangenomen? Wat gaat de Minister daar dan mee doen?
Minister Helder:
Volgens mij heb ik net in mijn antwoord al aangegeven dat ik de zorgverzekeraars erop
aanspreek dat als de omzetplafonds knellend zijn juist voor de palliatieve zorg, ze
daar proactief in moeten zijn. Dan moeten de aanbieders ook hun werk doen door op
tijd aan te geven dat ze die omzetplafonds gaan bereiken, want dan heeft de zorgverzekeraar
de kans om dat te organiseren. Ze moeten ook in staat zijn om die zorg daadwerkelijk
te kunnen organiseren, ook in die knellende arbeidsmarkt. Dat is iets waar ik nu al
op stuur. Ik heb de NZa ook gevraagd om daar goed op toe te zien. Wat mij betreft
zou die motie dus niet nodig zijn, want ik ben het ermee eens dat dit zorg is die
we niet op deze manier zouden moeten beknellen.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik heb hier toch zorgen over, want ik zit hier natuurlijk al een poosje. Ik hoor de
zittende bewindspersoon dat weer in elk debat zeggen en het blijft gewoon gebeuren.
Dus wat nou als een Kamerlid een motie indient van: het mag niet meer, we gaan het
verbieden, je mag niet meer als verzekeraar in de stervensfase een budgetplafond hanteren?
Als we dat zeggen, wat gaat de Minister dan met zo’n aangenomen motie doen?
Minister Helder:
Ik geloof meer in de afspraken die we daarover met zorgverzekeraars aan tafel maken.
We doen dat in het Integraal Zorgakkoord en ook in de andere samenwerkingen die we
nu aan tafel hebben. Morgen hebben we bijvoorbeeld het debat over de ggz. Daar hebben
we ook afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars over wat we wel en niet doen. Ik
denk dat die afspraak echt heel krachtig kan zijn. In ben zeker bereid – dat doe ik
al – om hierover contact te zoeken met zorgverzekeraars. Ik geloof er meer in dat
we met elkaar de afspraak maken dat dit in principe niet de bedoeling is. Dat is de
afspraak die we al gemaakt hebben met elkaar. Ik heb u net al verteld dat ik ook merk
dat zorgverzekeraars daar proactief in staan. Op het moment dat er toch een omzetplafond
bereikt is of dat een zorgaanbieder die zorg niet kan leveren, bijvoorbeeld omdat
die onvoldoende medewerkers heeft, denken zij heel proactief mee over hoe het dan
wel kan en hoe het opgelost kan worden. Het belangrijkste is dat die zorg in die situatie
daadwerkelijk geleverd wordt. Er zijn natuurlijk heel veel aanbieders van wijkverpleegkundige
zorg en palliatieve zorg. Zoals mevrouw Hermans net al zei, is het een heel versnipperd
landschap. Dat betekent dat je heel veel te maken hebt met dat soort begrenzingen.
Als die zorg elders goed is ingekocht en daar nog ruimte is in de afspraak, zou dat
moeten kunnen. Het heeft dus echt nadrukkelijk mijn aandacht. Ik geloof er heel erg
in dat we die afspraken – dat laten we ook zien – nu binnen het Integraal Zorgakkoord
met zorgverzekeraars kunnen maken aan tafel.
Dan was er nog een vraag van mevrouw Hermans over de casemanagers. Worden die betrokken
bij de ontwikkeling en de invoering van cliëntprofielen? Het ging over het onderzoek,
of dat al is uitgezet. De aanbestedingsprocedure voor dat onderzoek loopt op dit moment
en na 1 juni gaat het onderzoek van start. De NZa heeft de wijkverpleegkundigen daar
actief bij betrokken. De casemanagers dementie zijn niet specifiek betrokken bij de
ontwikkeling en de invoering van cliëntprofielen, maar die zijn natuurlijk wel onderdeel
van de beroepsgroep wijkverpleegkundigen. Op die manier loopt dat dus zeker mee. Ik
kan nog kijken of we daar iets preciezer in kunnen worden als het gaat om het inmengen
van juist de wijkverpleegkundigen die kennis hebben van dat casemanagement dementie,
want over die groep ouderen gaat het dan. Dat zal ik meenemen, zeg ik mevrouw Hermans
toe.
Mevrouw Joseph vroeg of ik de omslachtige systemen voor uitvoeringsverzoeken kan herzien,
met name bij hulpmiddelen. We zijn in het programma (Ont)Regel de Zorg bezig met de
harmonisering van die hulpmiddelenreglementen. Het is mij ook een doorn in het oog.
Ik begrijp heel goed dat het ongelofelijk ingewikkeld is als je daar in de praktijk
mee te maken hebt. We kijken echt naar hoe we verder kunnen standaardiseren en hoe
we verder kunnen vereenvoudigen, juist om de wijkverpleegkundige het gevoel te geven
dat die daar zelf over mag beslissen. Tegelijkertijd moet ik natuurlijk ook oog hebben
voor de doelmatigheid, waar de zorgverzekeraars weer voor moeten staan. Daarom geloof
ik ook heel erg in die vorm van standaardisering en het vereenvoudigen van de aanvragen
bij de zorgverzekeraars. Daar wordt dus hard aan gewerkt.
Mevrouw Joseph (NSC):
Ik begrijp dat daar hard aan gewerkt wordt. Dat is heel erg fijn natuurlijk, maar
ik vroeg me ook af wanneer de Kamer en zeker de zorgverleners zelf resultaat kunnen
verwachten op dit gebied.
Minister Helder:
Over de spoedprocedures is in december nog een brief door de NZa aan zorgaanbieders
en zorgverzekeraars verstuurd over randvoorwaarden en deadlines om in de spoed de
hulpmiddelen niet alleen beter, maar ook tijdig te organiseren. Zij zijn dus gezamenlijk
aan zet. De Kwaliteitsraad Hulpmiddelen en Zorg gaat dat proces begeleiden. Daar zijn
zowel leveranciers en fabrikanten als de aanbieders bij betrokken. Wij hebben nauw
contact met de kwaliteitsraad en de NZa over de voortgang. De Minister voor Medische
Zorg overweegt zelfs wettelijke maatregelen als dat niet opschiet. En de tijdigheid
en wanneer we daar iets over kunnen zeggen? Daar ga ik zo even achteraan en daar kom
ik in de tweede termijn op terug.
Ik denk dat ik daarmee alle vragen over de hulpmiddelen heb beantwoord.
Dan is er nog de vraag van mevrouw Dobbe over de loonkloof en de ova-ruimte. Ik heb
uw Kamer natuurlijk in december geïnformeerd over de uitkomsten van de beloningsonderzoeken.
Daaruit bleek dat het uurloon van de medewerkers in de zorg redelijk vergelijkbaar
is met dat in de marktsector, maar dat het achterloopt ten opzichte van dat in de
andere publieke en semipublieke sectoren. Er is dus echt een gedifferentieerd beeld
wat betreft de marktconformiteit. Dat zeg ik hier toch nog maar een keer duidelijk.
De salarissen in de ziekenhuizen en de umc’s zijn bijvoorbeeld boven marktconform.
Dat geldt ook voor de salarissen aan de bovenkant van het loongebouw binnen de zorgbranches.
Ik heb in het commissiedebat over de arbeidsmarkt in maart gesproken over de uitkomsten
van de onderzoeken en ik heb ook aangegeven dat, mede gegeven de grote budgettaire
impact, eventueel extra loonruimte bovenop de bestaande ova pas per 2025 zou kunnen
worden toegevoegd. Dat is echt een grote beleidsmatige weging, en wat mij betreft
laat ik dat over aan een nieuw kabinet. Ik zal wel, en dat is conform de motie van
mevrouw Slagt, in kaart brengen welke opties er zijn om de loonkloof te dichten. Dat
komt er dus aan.
Als het gaat om de ova-ruimte in de komende cao-onderhandelingen zeg ik toch nog maar
een keer dat in 2022, 2023 en 2024 zo’n 9,5 miljard ova-ruimte structureel is toegevoegd
aan de lonen. Dat zijn echt grote bedragen. Dan de komende cao-onderhandelingen. De
cao-vvt loopt tot eind 2024, dan gaat het dus om de ruimte voor 2025 en verder. De
ova-ramingen voor de jaren 2025 en 2026 bedragen voor 2025 4,18% en voor 2026 4,16%,
waarvan 4,1% loonruimte voor 2025 en 4% loonruimte voor 2026. Dat zijn ramingen. De
ova-ruimte wordt per jaar pas definitief vastgesteld in het voorjaar, aan de hand
van de CEP-raming van het CPB. De ova-ruimte voor 2025 wordt dus feitelijk pas vastgesteld
in het voorjaar van 2025, maar de cao-partners gaan natuurlijk altijd al aan de slag
met de raming. Dit is iets wat we al sinds 1999 doen, zolang de ova er is. Dat is
de ova-ruimte voor de komende onderhandeling.
Dat was mijn beantwoording.
Voorzitter: Agema
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe voor haar laatste interruptie. Gaat uw gang.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank aan de Minister voor de beantwoording. We hebben het eerder gehad over de beloning
van zorgverleners. Wat mij altijd zo bevreemdt, is dat er ten aanzien van de tekorten
aan personeel in de zorg eigenlijk niets wordt gedaan om die loonkloof echt te dichten.
De Minister heeft het over een gedifferentieerd beeld, maar ik heb ook al eerder gezegd
dat bijna de helft van de werknemers in de verpleeghuizen en de thuiszorg iedere maand
geld tekortkomt. Dat geldt ook voor de wijkverpleging. Er worden hier allerlei dingen
bedacht om te zorgen dat we kunnen omgaan met personeelstekorten en met tekorten aan
wijkverplegers, maar er wordt niets gedaan om de loonkloof te dichten. Mijn vraag
was dan ook: hoe denkt de Minister de personeelstekorten in de zorg op te lossen en
de uitstroom van personeel te stoppen indien die loonkloof niet wordt gedicht?
Minister Helder:
Dat is precies waarom ik die onderzoeken heb gedaan. Die doen we natuurlijk regelmatig
ook samen met de brancheorganisaties, om te kijken hoe de vermeende loonkloof er nu
precies uitziet en waar die zit. Daarbij hebben we het over het zogenaamde buikje.
Dat zit in de zorg bij de lagere middenschalen. Dat is één. Het is dus niet zo dat
er niets aan gebeurt, want de ova-ruimte komt voort uit een convenant dat we in 1999
hebben afgesproken, waarbij we met de overheidsbijdrage aan de loonontwikkeling de
markt volgen. Als de marktlonen omhooggaan, gaan de zorglonen mee omhoog. Dat gebeurt
nu al 25 jaar en het onderzoek laat ook zien dat het gebeurt. De marktlonen worden
gevolgd.
Resteert nog het buikje. Er zijn natuurlijk eerder al mogelijkheden geweest om dat
buikje te repareren, maar er is ook gevraagd aan alle cao-partijen – ik ga niet over
de cao en de lonen; daar gaan ze zelf over – om te kijken of ze nog kunnen differentiëren,
waardoor ze het verschil kunnen verminderen. Dat gebeurt ook. Daarnaast hebben we
gekeken wat de redenen zijn waarom mensen de zorg in komen of de zorg verlaten. Die
redenen hebben we nadrukkelijk meegenomen in het onderzoek. Daarbij zat het loon niet
op nummer één. Het gaat veel meer om zeggenschap, om fulltime kunnen werken, om het
eigen werk kunnen indelen. Ik denk dat we de zorgmedewerkers het grootste plezier
doen als we – gegeven de enorme last die er aankomt van veel meer zorgvraag en minder
collega’s – de zorg heel goed georganiseerd hebben, op een manier waarop het doenlijk
is voor ze. Daar moeten we prioriteit aan geven.
Daarnaast moeten we niet onze ogen sluiten voor het buikje en kijken wat we daaraan
kunnen doen. Ik heb al eerder gezegd dat ik best de scenario’s in kaart wil brengen,
maar het budgettaire beslag is nu al dermate ... Ik weet trouwens ook niet zeker of
dat werken in de zorg voor meer mensen aantrekkelijker maakt. Ik denk dat we beter
kunnen bewerkstelligen dat mensen bijvoorbeeld een voltijdse werkweek kunnen maken
in de zorg. Daarvoor hebben we namelijk ook nog veel te doen. Ook moeten we het werk
beter organiseren en zorgen voor voldoende zeggenschap, want dat zijn de redenen die
bij de meeste zorgmedewerkers echt op nummer één staan.
Mevrouw Hermans (VVD):
Volgens mij is één vraag van mij niet beantwoord. Die gaat over dat het gebruik van
de profielen moet gaan bijdragen aan preventie. Het is in het debat wel gegaan over
het voorkomen van zorg en de inzet van digitale vormen van ondersteuning. Maar dat
zie je als zodanig niet terug in die profielen zoals die nu gemaakt zijn. Hoe zit
dat precies?
Minister Helder:
Dat klopt, maar dat is natuurlijk nadrukkelijk wel de bedoeling. Als je uitgaat van
de vraag wat de beste uitkomst van zorg is en hoe dat nou in de praktijk gaat, dan
ga je het met elkaar ook hebben over de vraag: wat heeft u op dit moment nodig en
is dat altijd een zorgvraag? Maar wat de praktijk leert, is dat als je dat gesprek
op de goede manier voert, ook aan de orde komt dat het niet altijd een zorgvraag is
en dat mensen ook beter af en meer tevreden zijn met een andere inzet. Het is niet
altijd leuk om alleen maar op de wijkverpleging te blijven wachten en niet te weten
wanneer bijvoorbeeld je steunkousen worden aangetrokken, als dat nog aan de orde is,
medicatie wordt uitgereikt of ogen worden gedruppeld. Mensen geven ook aan dat ze
er veel meer tevreden over zijn als ze dat zelf kunnen doen.
Ik sprak ook een cliënt in de thuiszorg en die zei: «Ik vind het zo fijn dat ik dat
medicatierobotje iedere dag even twee keer moet aanklikken, want dan weet ik dat er
op afstand op mij gelet wordt, maar hoef ik op niemand te wachten. Ik kan de medicatie
nemen op het goede moment. Ik word eraan herinnerd. Ik kan dat zelf doen. Er komt
niemand mijn huis binnen. Maar tegelijkertijd weet ik ook dat er op afstand op mij
gelet wordt, want als ik het niet uitneem en ik druk het alarm niet uit, dan gaat
er ergens een signaal.» Nou, dat vind ik echt goede voorbeelden van ondersteuning.
Het is natuurlijk nadrukkelijk de bedoeling dat we dat meenemen en kijken hoe we dat
dan ook in die profielen een plek geven.
Daarnaast is er natuurlijk ook ondersteunend beleid. We hebben in het Integraal Zorgakkoord
met elkaar afgesproken dat we die zorg hybride gaan inkopen, en dat de zorgkantoren
en zorgverzekeraar ook gaan inkopen. Als dat dus digitaal kan, wordt het voor zorgaanbieders
eerder «pas toe» of «leg uit». Daarvoor is het weer ontzettend belangrijk dat we op
dat punt ook een contractrelatie hebben, zodat we dat ook met elkaar kunnen bespreken.
Dat alles gebeurt natuurlijk omdat er anders gewoon te weinig wijkverpleegkundigen
zijn om die grote zorgvraag te accommoderen en omdat die misschien precies de verkeerde
dingen met elkaar doen in plaats van de goede dingen. Het gebeurt ook om ervoor te
zorgen dat we die wijkverpleging goed toegankelijk en heel effectief houden. In de
definitie van passende zorg gaat het echt om zorg die ertoe doet en die effectief
is voor het leven van de cliënt.
Voorzitter: Hermans
Mevrouw Agema (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb toch wel een behoorlijk deel van mijn tijd besteed
aan fraude en georganiseerde misdaad, maar ik heb daar de Minister niet over gehoord.
Minister Helder:
Als het gaat om de fraudebestrijding in de zorg, en met name in de wijkverpleging,
zien we dat er inderdaad in toenemende mate juist hele kleine wijkverpleegkundige
organisaties zijn die én geen goede zorg leveren én tegelijkertijd het geld eerder
in eigen zak steken dan het aan de cliënt besteden. Ik vind dat een zeer onwenselijke
ontwikkeling. Daarom zijn we bezig om er in het kader van die fraudebestrijding voor
te zorgen dat we dit snel genoeg in de gaten hebben. Er is nu een vergunningsplicht
voor alle nieuwe organisatie, omdat we dan weten wie er actief worden. Ik ben natuurlijk
met diverse dingen bezig om ervoor te zorgen dat we de gegevens meer kunnen delen
om ook in de gaten te kunnen hebben dat het gebeurt. Het heeft ook een relatie met
de cliëntprofielen waarover het vandaag ging. Ik denk dat juist het werken met de
cliëntprofielen en het inzichtelijk maken wat zij doen – dat gaat dus niet alleen
om uurtje-factuurtje, maar ook gewoon om wat er gebeurt en wat de uitkomsten van die
zorg zijn – ook gaat helpen om de fraude daarin te bestrijden. Ik ben het met u eens
dat het echt zorgelijk is. We moeten dat ook bestrijden. Maar ik denk dat het eerder
helpt dan tegenwerkt.
Mevrouw Agema (PVV):
Ik vind dit niet voldoende. Ik zou daarom graag een tweeminutendebat willen, maar
mevrouw Hermans gaat dat zo direct wel aanvragen, denk ik. Ik vind dit echt niet voldoende.
Ik heb gevraagd of we kunnen werken met minimale opleidingseisen, een ruime check
voordat iemand naar kwetsbare ouderen gaat en zwarte lijsten, en de Minister komt
dan eigenlijk met haar oude stokpaardjes. Ik heb hierover de afgelopen weken en vorige
week behoorlijk grote en zorgelijke artikelen gelezen. We komen er niet met: ik ga
dit met de cliëntprofielen oplossen. Natuurlijk gaat de Minister dat niet met cliëntprofielen
oplossen. In een app zitten ze onderling dingen uit te wisselen als: ik heb hier een
klusje voor € 80 per uur. Ze sturen dan iemand daarnaartoe zonder vog en diploma.
Die krijgt € 13 en het geld dat er tussen zit, gaat gewoon, hup, de zak in. Het is
een groeiend probleem. Het is een gemakkelijk probleem. Dat wordt echt niet met cliëntprofielen
opgelost. Dat is gewoon echt niet waar. Dit is georganiseerde misdaad. We zullen van
goeden huize moeten komen om dat met hele goede en sterke oplossingen op te lossen.
Minister Helder:
Mag ik nog iets toevoegen? Ik merk dat ik niet uw hele vraag beantwoord heb. U heeft
gelijk dat we daarnaast natuurlijk moeten sturen op het voorkomen van diplomafraude.
Daar wordt dus nu hard aan gewerkt, ook door de onderwijsinspectie. Op dit moment
worden er op basis van gefraudeerde eerder verworven competenties diploma’s uitgereikt,
ook door gerenommeerde onderwijsinstellingen. Ook dat heeft mijn aandacht en met name
die van de onderwijsinspectie. Samen met de Minister van OCW werk ik daar dus aan.
U weet ook dat de Wet bevordering samenwerking en rechtmatige zorg inmiddels is aangenomen
in beide Kamers en dat we die gaan uitvoeren. Daarin zit ook het zogenaamde waarschuwingsregister,
waarmee we ervoor kunnen zorgen dat de zorgaanbieders die over de schreef gaan ...
Ik zou het geen zwarte lijst willen noemen, want het is echt een waarschuwingsregister
dat met veel waarborgen omgeven is. Maar het is de bedoeling dat het waarschuwingsregister
ook gaat bijdragen aan het voorkomen. Ik ben op dat punt dus niet alleen maar met
de cliëntprofielen aan het sturen. Er zijn al dingen uitgevoerd om ervoor te zorgen
dat we deze fraude kunnen tegengaan.
Voorzitter: Agema
De voorzitter:
Dank u wel. Ik schors even voor vijf minuten. Om 12.35 uur gaan we verder met tweede
termijn.
De vergadering wordt van 12.32 uur tot 12.36 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik geef voor de tweede termijn het woord aan mevrouw Hermans. Zij spreekt namens de
VVD.
Mevrouw Hermans (VVD):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de Minister en haar ondersteuning voor de antwoorden.
Ik heb nu voor de tweede termijn geen vragen meer, maar ik zou wel graag een tweeminutendebat
willen aankondigen naar aanleiding van ons debat over palliatieve zorg en hoe die
ook in de opleiding een plek kan krijgen. Ik vind het belangrijk om daarover samen
met mevrouw Paulusma een motie te kunnen indienen.
De voorzitter:
Mevrouw Slagt-Tichelman.
Mevrouw Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Dank u wel voor alle antwoorden en dank voor de toezegging te kijken naar
de ontschotting om de zorgval tegen te gaan. Wij zullen in het tweeminutendebat waarschijnlijk
met een motie komen om de wijkverpleegkundigen meer zeggenschap te geven over het
aanvragen van medische hulpmiddelen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Paulusma.
Mevrouw Paulusma (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil graag de Minister en haar ondersteuning bedanken voor
de alle antwoorden. Ik wil ook alle mensen die hier zijn, die live meekijken en die
ik heb gesproken ter voorbereiding op dit debat ontzettend bedanken. Dat helpt niet
alleen om politiek invoelbaar te maken, doordat je de verhalen uit de praktijk hoort,
maar ook om daadwerkelijk wat aan het beleid te kunnen veranderen. Ik wil alle mensen
die betrokken zijn bij de cliëntprofielen, en met name de wijkverpleegkundigen, heel
veel succes wensen met de doorontwikkeling. Ik spreek hier de hoop uit dat het plenaire
debat over palliatieve zorg spoedig gepland gaat worden, want we hebben nog een hoop
met elkaar te bespreken.
De voorzitter:
Mevrouw Joseph.
Mevrouw Joseph (NSC):
Dank, voorzitter. We hebben het gehad over het vertrouwen terug bij de professionals,
meer regie, meer preventie en natuurlijk speelt daarin vermindering van de regeldruk
ook een belangrijke rol. Ik blik even terug en onze zorgen hierover zijn nog niet
helemaal weggenomen, bijvoorbeeld over de cliëntprofielen en de vijfminutenregistraties
die nu nog doorgaan. Ik ben dan ook blij dat de Minister een brief heeft toegezegd
over vijfminutenregistraties en de rol van de speciaal gezant daar weer in.
Ook fijn dat de Minister een brief gaat besteden aan het betrekken van Buurtzorg bij
de cliëntprofielen. Het gaat mij daarbij niet per se om Buurtzorg zelf, maar om dit
soort belangrijke vraagstukken verder te brengen, is het gewoon goed om aan een tafel
niet alleen eensgezindheid te hebben, maar ook kritische noten te horen.
Ik verwacht in de tweede termijn nog een antwoord op de vraag over de hulpmiddelen
en de tijdslijnen daarbij. Het tweeminutendebat is al aangevraagd en daar doen we
graag aan mee.
De voorzitter:
Mevrouw Dobbe.
Mevrouw Dobbe (SP):
Dank u wel, voorzitter. Het gaat al jaren en jaren over administratie in de zorg.
Zorgverleners hebben er vaak niks aan en toch laten we het voortbestaan. Een groot
dieptepunt daarin is die vijfminutenregistratie. Daaraan wordt al jaren niks gedaan.
Het is niet verplicht, maar we laten het gebeuren. Nu wil de Tweede Kamer het verbieden,
maar de Minister wil dat niet. Ze wil gewoon de motie niet uitvoeren. Dat vind ik
niet alleen heel erg jammer, maar ook niet acceptabel. Ik ben dus heel benieuwd naar
de brief, maar ik ga ervan uit dat het niet een brief wordt over hoe de motie niet
uitgevoerd gaat worden. Ik ga ervan uit dat het een brief wordt over hoe de motie
wél uitgevoerd gaat worden. Ik herinner me een debat – volgens mij was dat vorige
week – over het Valysvervoer. Het was een soortgelijk debat. Het ging over een motie.
De Tweede Kamer wilde iets. De Minister besloot om dat niet uit te voeren. Wat ons
betreft kan dat gewoon niet. Ik ga ervan uit dat die vijfminutenregistratie wordt
verboden en dat dit ook in die brief staat. Ik vind het namelijk niet uit te leggen.
Het tweede is de loonkloof tussen de zorg en de rest van de sectoren. Ook die is niet
uit te leggen op het moment dat er een tekort aan zorgpersoneel is. Natuurlijk is
het niet het enige wat dat tekort gaat oplossen, maar het helpt ook niet. Ik heb namelijk
ook gezegd dat een op de zes zorgverleners zich niet alleen emotioneel uitgeput voelt,
maar ook gewoon maandelijks de rekeningen niet kan betalen. De helft van de werknemers
in de zorg kan de rekeningen niet betalen. De helft! Als je in de zorg wilt blijven
werken, helpt het wel als je gewoon je rekeningen kunt betalen. Die loonkloof moet
dus gewoon gedicht worden. Dat kost geld; dat klopt. Maar nu kost het ons zorgverleners
en dat is nog veel duurder. Daar wil ik dus toch graag een serieuze reflectie op.
De Minister zou nog terugkomen op onze aangenomen motie over dat als door de cliëntprofielen
de administratieve lasten toenemen, daarvan wordt afgezien. Daarop zou de Minister
nog terugkomen in de tweede termijn.
De voorzitter:
Dan gaan we door naar de Minister voor haar beantwoording in de tweede termijn.
Minister Helder:
Dank u wel, voorzitter. Ik begin even met de vraag van mevrouw Joseph over de kritische
noot van Buurtzorg en hoe die wordt meegenomen. In het kader van de administratieve
lasten kijk ik even of we misschien een brief kunnen voorkomen. De NZa betrekt landelijke
partijen bij de ontwikkeling en houdt elke zes weken een technisch overleg met deze
partijen. We hebben net gezegd dat er verschillende aanbieders zijn die dus in de
pilots al met die profielen werken. Dat is een grote groep. Maar ook met Buurtzorg
is heel veel contact geweest. Zo hebben de NZa, de Patiëntenfederatie, Zorgverzekeraars
Nederland, ActiZ en V&VN afgelopen maand een bestuurlijk overleg met Buurtzorg gehad,
zonder VWS. Ook de pilotaanbieders hebben gesprekken met Buurtzorg gevoerd. Daarnaast
heeft de NZa in verschillende samenstellingen de afgelopen maanden met Buurtzorg gesproken.
Ook in de toekomst is Buurtzorg van harte welkom voor de doorontwikkelingen, evenals
andere kritisch denkende organisaties. Dat is juist de bedoeling van het experiment.
De partijen hebben aangegeven qua inhoudelijke ontwikkelingen dezelfde doelen te delen,
maar over de uitvoering met de profielen bestaat er verschil van inzicht. Het is dus
niet zo dat er maar één gesprekje is geweest. Ik wil dat frame echt weghalen. Ze zitten
echt aan tafel. Het is aan hen om daar verder aan deel te nemen. Ze zijn van harte
welkom.
Mevrouw Joseph (NSC):
Ik ontvang toch graag een brief.
Minister Helder:
Oké. Dat zal ik dan ook nog een keer in een brief opschrijven.
De voorzitter:
Wanneer mogen we die ontvangen?
Minister Helder:
In de tweede week na het meireces.
Er was nog een vraag over de administratieve lasten en de monitoring. Misschien is
het goed om ons te realiseren dat de elektronische cliëntendossiers al op de zorgprofielen
zijn aangepast. Die profielen kunnen dus snel worden ingevuld. Dat past dus in het
werkproces. Daarnaast monitort de NZa het experiment, waaronder de administratieve
lasten, jaarlijks. De eerstvolgende informatie daarover verwacht ik in het eerste
kwartaal van 2025. Op dat moment komt er weer een uitkomst van de monitoring. Daar
zal ik u ook over informeren.
Mevrouw Hermans vroeg hoe het in elkaar zit met het eerste en het tweede Nationaal
Programma Palliatieve Zorg. Ze vroeg met name hoe we versnippering kunnen tegengaan
en hoe we kunnen zorgen dat er meer transmuraal wordt samengewerkt. Het eerste programma
heeft met name instrumenten voor goede palliatieve zorg opgeleverd en daarnaast het
kwaliteitskader dat daarvóór al bestond verbeterd. Het tweede programma, dat al sinds
2021 loopt, gaat echt over de implementatie van zowel het kwaliteitskader als de instrumenten.
De bedoeling is om palliatieve zorg echt onderdeel van het reguliere zorgproces te
maken en daarmee dus ook te sturen op minder versnippering. Maar hoe precies, zie
ik mevrouw Hermans denken. De vraag van haar motie straks is, denk ik, om dat nog
verder uit te werken. Daar gaan we dan op terugkomen, kan ik me zo voorstellen.
Mevrouw Hermans (VVD):
U heeft nu zelf om een motie verzocht.
Minister Helder:
Zo gaat het soms in dit veld. Met alle plezier!
Dan nog de hulpmiddelen. Het ging over de tijdigheid van de effecten van de standaardisering
van de inkoop hulpmiddelen. We hebben daar eigenlijk twee lijnen in lopen. Het gaat
deels over de medische technologie. De Minister voor Medische Zorg is de eerste die
een brief naar de Kamer gaat sturen. Ze zal dat in april al doen. Daar zullen we de
standaardisering van de inkoop van de hulpmiddelen bij betrekken. Ze zal u dus een
update sturen in april. Na de zomer zal ze u opnieuw informeren over de voortgang.
Zij gaat het dus doen.
Dat waren volgens mij de vragen die openstonden.
De voorzitter:
Dank u wel. We zijn daarmee bijna aan het einde gekomen van dit commissiedebat. Ik
heb hier de toezeggingen:
− de Minister informeert de Kamer per brief over de betrokkenheid van Buurtzorg Nederland
bij de ontwikkeling van de cliëntprofielen en gaat hierbij in op de motie-Agema. Die
brief mogen we ontvangen in de tweede week na het meireces.
− de Minister stuurt de Kamer in de tweede week na het meireces een brief over de motie-Dobbe,
over het verbieden van de vijfminutenregistraties.
Het lid Hermans heeft een tweeminutendebat aangevraagd. Zij zal dienen als eerste
spreker.
Ik dank de Minister voor haar komst en haar beantwoording. Ik dank de griffier, mijn
collega’s, de bode, de Dienst Verslag en Redactie, het publiek op de publieke tribune
en de mensen die op afstand hebben meegekeken.
Sluiting 12.46 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M.E. Esmeijer, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.