Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de verzamelbrief kwaliteit en veiligheid kinderopvang (Kamerstuk 31322-525)
31 322 Kinderopvang
Nr. 532
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 april 2024
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
brief van 20 maart 2024 over de verzamelbrief kwaliteit en veiligheid kinderopvang
(Kamerstuk 31 322, nr. 525).
De vragen en opmerkingen zijn op 2 april 2024 aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 11 april 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, L. de Jong
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Broek
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
4
II
Antwoord/Reactie van de Minister
4
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de brief. Deze leden hebben echter enkele vragen over de verschillende onderdelen
van de brief.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief welke aanpassingen het kabinet
voornemens is rondom de taaleis. Deze leden vragen wat het kabinet heeft gedaan met
de andere aanbevelingen uit het onderzoek, bijvoorbeeld op pagina 24 van het onderzoek
«Taaleis IKK in de kinderopvang».1 Deze leden vragen specifiek naar de aanbevelingen om een differentiatiemethode toe
te passen. Deze leden vragen naar de overwegingen die het kabinet heeft gemaakt. Ook
vragen deze leden specifiek naar de aanbeveling om duidelijk naar kinderopvangorganisaties
te communiceren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben een vraag over de uitzondering op basis
van leeftijd. Deze leden vragen hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat mensen die
onder deze tijdelijke uitzondering vallen uiteindelijk wel aan de eis voldoen. Deze
leden lezen in de brief dat de Minister actie verwacht van het veld, maar deze leden
vragen ook naar de rol die de Minister voor zichzelf en de Rijksoverheid ziet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat dat het kabinet een uitzondering
wil maken voor pedagogisch professionals die een andere taal spreken met kinderen.
Deze leden vragen naar een inschatting van de omvang van deze groep. Deze leden vragen
ook naar welke talen dan uitgesloten worden. Deze leden slaan aan op het gebruik van
het woord «bijvoorbeeld» in de brief. Zij vragen welke talen worden uitgezonderd en
of het hier enkel gaat om de genoemde talen uit de Wet kinderopvang (Wko), artikel
1.56 tweede en derde lid.
Ook lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het kabinet een uitzondering
voornemens is voor de groep die door persoonlijke omstandigheden nog niet aan de taaleis
voldoet. Deze leden vragen hoe lang de uitzondering geldt en hoe dit er in de praktijk
uit ziet.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen wanneer de Tweede Kamer het wetsvoorstel
voor het registreren van incidenten kan verwachten.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben enkele vragen over de uitzonderingen
voor de gastouderopvang voor de Warenwet en de Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen
(WAS) 2023. Deze leden vragen naar een overzicht van welke verplichtingen gelden voor
de gastouderopvang en welke voor de kinderopvang niet zijnde de gastouderopvang.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief dat er volgens het kabinet
meerdere redenen zijn voor een uitzondering voor de gastouderopvang op de WAS 2023.
Een van die redenen is dat de veiligheid gewaarborgd is door toezicht van de GGD.
Deze leden zijn niet overtuigd door dit argument, aangezien de GGD ook bij andere
vormen van kinderopvang toezicht houdt en het kabinet van mening is dat deze vormen
van kinderopvang niet uitgezonderd dienen te worden. Deze leden vragen of het kabinet
hier nader op kan reflecteren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit de brief dat de Warenwetregeling
zou betekenen dat kinderen niet in hun eigen bed mogen slapen tijdens opvangtijd.
Deze leden vragen hoe dit precies volgt uit de Warenwetregeling.
Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie op welke manier het kabinet de
uitzonderingen wil vormgeven. Deze leden vragen het kabinet te beargumenteren dat
de gekozen reikwijdte van de uitzondering proportioneel en juridisch houdbaar is.
Ten slotte hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie enkele vragen over de voorgestelde
wijziging in het aanwijzen van EHBO-certificaten. Deze leden vragen of is overwogen
om een andere instantie de lijst met aangewezen EHBO-certificaten te laten bepalen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen om pedagogisch
professionals in de buitenschoolse opvang (bso) uit te zonderen van de taaleis 3F.
Deze leden maken zich zorgen over wat deze versoepeling betekent voor de taalontwikkeling
van kinderen. Kan de Minister dit toelichten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister ook 60-plussers wil uitzonderen
van de taaltoets. Deze leden begrijpen de overweging en vragen daarbij of, indien
wenselijk en mogelijk, er wellicht een laagdrempelige methode is om de taaleis te
halen dan wel om de taaleis te toetsen. Zou deze ontheffing eventueel tijdelijk geregeld
kunnen worden?
De leden van de VVD-fractie vrezen dat de taalvaardigheid van kinderen verder onder
druk komt te staan. De leden vragen of de Minister kan onderbouwen waarom de versoepeling
nu voor onbepaalde tijd geregeld is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de tijdelijke maatregel ruimere inzet beroepskrachten
in opleiding verlengd is tot juli 2026. Deze leden zijn benieuwd of deze maatregel
geëvalueerd is, en zo niet of deze nog geëvalueerd zal worden en wat er met de lessen
uit de evaluatie gebeurt of zal gebeuren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de beoogde instrumenten om incidenten tegen
te gaan via een wetswijziging ingevoerd zullen worden en per 1 januari 2026 in werking
moeten treden. Deze leden horen graag van de Minister wanneer zij voornemens is het
voorstel bij de Kamer in te dienen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief en van het voornemen
om de eindtermen van een EHBO-certificatie voortaan in de Regeling Wet kinderopvang
op te nemen. Kan het kabinet nader toelichten wat de gevolgen van dit voornemen zijn?
In hoeverre wordt met deze wijziging de controle op de kwaliteit van de EHBO geborgd?
In hoeverre kan de GGD nog toetsen of het EHBO-diploma is uitgegeven op basis van
een daadwerkelijke competentietoets?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de verzamelbrief kwaliteit en
veiligheid kinderopvang. Deze leden vinden het van groot belang om te investeren in
de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang, om de brede ontwikkeling van kinderen
te versterken. Zij hebben op dit moment geen vragen met betrekking tot deze brief.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de brief. Deze leden hebben daarover
nog enkele vragen.
De leden van de SGP-fractie zijn blij met het feit dat het kabinet speeltoestellen
in de gastouderopvang uitzondert van de WAS 2025 en de Warenwetregeling vanaf 1 januari
2025. Hoe wordt in de tussenliggende tijd omgegaan met toezicht op gastouderopvang
op dit punt? Kan de Minister toezeggen dat richting gastouders op deze punten niet
handhavend zal worden opgetreden?
De leden van de SGP-fractie hebben vragen over veiligheid in de kinderopvang. Situaties
van onveiligheid van kinderen in de opvang laten zien dat het van belang is dat het
vierogenprincipe wordt gehandhaafd. Hoe vindt dat op dit moment plaats? En hoe wordt
voorkomen dat het vierogenprincipe (tijdelijk) wordt losgelaten, met risico op onveiligheid
en misbruik?
II Antwoord/Reactie van de Minister
Met interesse heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de
fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66 en de SGP over de Verzamelbrief kwaliteit
en veiligheid kinderopvang (Kamerstukken 2023/2024, 31 322, nr. 525).
Hieronder ga ik graag in op de gestelde vragen. De antwoorden zijn geordend per thema
en vervolgens per fractie. De vragen over de uitzonderingen voor gastouderopvang van
de Warenwetregelgeving beantwoord ik mede namens de Minister voor Medische Zorg. Vanwege
de benodigde interdepartementale afstemming volgt deze beantwoording later.
Invoering taaleis Nederlands voor pedagogisch professionals
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de brief welke aanpassingen het kabinet voornemens is rondom de taaleis.
Deze leden vragen wat het kabinet heeft gedaan met de andere aanbevelingen uit het
onderzoek, bijvoorbeeld op pagina 24 van het onderzoek «Taaleis IKK in de kinderopvang».2 Deze leden vragen specifiek naar de aanbevelingen om een differentiatiemethode toe
te passen. Deze leden vragen naar de overwegingen die het kabinet heeft gemaakt. Ook
vragen deze leden specifiek naar de aanbeveling om duidelijk naar kinderopvangorganisaties
te communiceren.
Ik heb diverse opties verkend voor aanpassing van de taaleis, waaronder de differentiatieoptie.
Daarbij zou bijvoorbeeld op elke kinderopvanglocatie of op elke groep één beroepskracht
mogen werken die niet voldoet aan de taaleis IKK, op voorwaarde dat alle andere beroepskrachten
op die locatie of groep er wel aan voldoen. Hieraan kleven verschillende nadelen.
Ten eerste leidt deze wijziging tot complexe regelgeving in de vorm van uitzonderingen
en bijzonderheden. Dat maakt de eisen lastig te begrijpen voor de medewerkers in de
kinderopvang. Daarmee samenhangend leidt dit tot hoge administratieve lasten en problemen
ten aanzien van de praktische uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid voor kinderopvangorganisaties
en toezichthouders. De roostering van personeel wordt namelijk nog lastiger.3 Ten tweede zou deze optie betekenen dat de ene beroepskracht wel moet voldoen aan
de taaleis en de andere niet, zonder dat hier objectieve criteria voor bepaald zijn.
Dat maakt de differentiatieoptie moeilijk te motiveren. Tot slot bleek uit consultatie
van sectorpartijen in de kinderopvang (vertegenwoordiging van kinderopvangorganisaties,
beroepskrachten en ouders) dat deze optie niet de voorkeur geniet bij de meeste partijen.
Ik werk momenteel aan een ministeriële regeling die de aangekondigde aanpassingen
doorvoert. Die regeling is deze week opengesteld voor internetconsultatie. Daarnaast
ga ik samen met de sectorpartijen communicatie voorbereiden om de sector zo snel mogelijk
duidelijkheid te geven op de vragen die het onderzoeksbureau heeft opgehaald in de
praktijk. Rond de zomer zullen daarmee al veel vragen beantwoord zijn.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe het kabinet ervoor gaat zorgen dat mensen die vallen onder de tijdelijke
uitzondering op basis van leeftijd uiteindelijk wel aan de eis voldoen.
Het is mijn verantwoordelijkheid om te zorgen voor goede en realistische taaleisen.
Daarom monitor ik de implementatie en bied ik enkele (tijdelijke) uitzonderingen op
de taaleis. Dit is bedoeld om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het voldoen
aan de opleidingseisen. Afgelopen jaren heeft het Ministerie van SZW samen met de
sector en MBO-raad gekeken hoe de toetsing van de taaleis passender kan. Uit het onderzoek
van Significant Public blijkt dat daarmee voor de grootste groep medewerkers de taaleis
haalbaar is. Door de extra tijd die ik geef aan oudere beroepskrachten is er meer
tijd voor kinderopvangorganisaties en opleidingsinstellingen om in specifieke gevallen
maatwerk en extra ondersteuning te bieden. Ik zie het daarnaast als mijn taak om goed
te communiceren over de taaleis. Daarnaast blijf ik in gesprek met de sectorpartijen
over een goede implementatie van de taaleis.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar een inschatting van de omvang van de groep pedagogisch professionals
die een andere taal spreekt met kinderen. Zij vragen ook welke talen worden uitgezonderd
en of het hier enkel gaat om de genoemde talen uit de Wet kinderopvang (Wko), artikel 1.55
tweede en derde lid.
Wat ik voornemens ben te regelen is dat beroepskrachten, die met de kinderen een andere
taal spreken dan de Nederlandse taal, niet hoeven te voldoen aan de taaleis Nederlands.
Hun Nederlandssprekende collega’s moeten wel voldoen aan de taaleis Nederlands. Het
gaat daarbij inderdaad om beroepskrachten die een andere taal spreken met de kinderen
op basis van artikel 1.55 tweede lid Wet kinderopvang (andere taal vanwege specifieke
omstandigheden in verband met de herkomst van kinderen), artikel 1.55 derde lid Wet
kinderopvang (Duits, Engels of Frans in het kader van meertalige kinderopvang) en
daarnaast ook voor Friessprekende beroepskrachten (artikel 1.55 eerste lid Wet kinderopvang).
Er is geen registratie waaruit is op te maken om hoeveel medewerkers het gaat die
uitsluitend een andere voertaal spreken dan Nederlands. In 2022 heb ik een inventarisatie
laten uitvoeren naar dit onderwerp.4 De inventarisatie leidt tot een schatting van 120 kinderopvanglocaties in Nederland
waar mogelijk meertalige of anderstalige kinderopvang wordt aangeboden (circa 1% van
de kinderopvanglocaties in Nederland).
Meertalige kinderopvang is met ingang van 1 februari 2024 ook voor dagopvang wettelijk
mogelijk geworden, met een wijziging van artikel 1.55 derde lid Wet kinderopvang.
Het gaat bij meertalige kinderopvang alleen om de Duitse, Engelse en Franse taal.
Daarbij geldt de voorwaarde dat de houder dagelijks ook een beroepskracht inzet die
de Nederlandse taal op 3F-niveau beheerst.
Het tweede lid van artikel 1.55 van de Wet kinderopvang regelt dat mede een andere
taal gebruikt kan worden, indien de herkomst van kinderen in specifieke omstandigheden
hiertoe noodzaakt (hierna: «anderstalige kinderopvang»). Deze omstandigheden bepalen
welke taal mede wordt aangeboden naast Nederlands. Het gaat in de meeste gevallen
om de Engelse taal, bij kinderopvangorganisaties die kinderen van expats opvangen.
Vaak hebben zij ook een doorgaande leerlijn met een internationale school. Daarnaast
kan het bij dit lid bijvoorbeeld gaan om Oekraïense kinderen.
In mijn Kamerbrief van februari 20235 heb ik aangegeven dat ik ook voorwaarden wil stellen aan anderstalige kinderopvang.
Deze voorwaarden aan het pedagogisch beleidsplan en de taalbeheersing zullen vergelijkbaar
zijn met die van meertalige kinderopvang. Ik werk daartoe nadere voorwaarden uit zoals
toegezegd in de Kamerbrief. En zal uw Kamer eind dit jaar informeren over de stand
van zaken. Na de publicatie van de nadere voorwaarden zal de sector voldoende tijd
moeten krijgen om aan die eisen te voldoen. Deze nadere voorwaarden zullen daarom
niet direct in werking kunnen treden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot hoe lang de uitzondering geldt voor de groep die door persoonlijke
omstandigheden nog niet aan de taaleis voldoet en hoe dit er in de praktijk uit ziet.
Ik wil de aanbeveling van Significant Public volgen om een uitzondering te maken voor
beroepskrachten die in de tweede helft van 2024 langdurig afwezig zijn geweest. Dit
kan bijvoorbeeld zijn door ziekte of (zwangerschaps)verlof. Ik ben voornemens om iedereen
die in de tweede helft van 2024 acht weken of langer afwezig is geweest, zes maanden
langer de tijd te geven om aan de taaleis te voldoen. Die zes maanden worden gerekend
vanaf 1 januari 2025 of, indien dat later is, vanaf de datum van werkhervatting.
De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over wat de uitzondering van de taaleis voor pedagogisch professionals
in de buitenschoolse opvang (bso) betekent voor de taalontwikkeling van kinderen.
Het belang van de taalontwikkeling van kinderen staat voor mij buiten kijf. Dat is
ook waarom we de taaleis invoeren en waarom ik hecht aan het behoud van de taaleis
voor alle medewerkers in de dagopvang. Die kinderen gaan immers nog niet naar school
en voor hen is een rijke taalomgeving op de kinderopvang een belangrijke aanvulling
op alle taal die zij thuis meekrijgen. Tegelijkertijd concludeer ik dat de huidige
tekorten vragen om behoud van goede medewerkers en het veiligstellen van nieuwe aanwas
voor de sector. Daarom heb ik gezocht naar aanpassingen die een rijk taalaanbod in
de dagopvang waarborgen en die eveneens op verantwoorde wijze ruimte bieden aan de
sector.
Kinderen in de buitenschoolse opvang krijgen op school al Nederlands van een beroepskracht
die Nederlands op 3F-niveau beheerst. Hun taalontwikkeling blijft dus gestimuleerd
worden. Daarnaast zal een deel van de beroepskrachten in de bso toch aan de taaleis
voldoen, bijvoorbeeld omdat zij ook in de dagopvang willen werken of omdat zij met
hun opleiding al voldoen aan de taaleis. Ik verwacht daarom niet dat de taalontwikkeling
van kinderen achteruit zal gaan indien niet alle beroepskrachten in de bso voldoen
aan taalniveau 3F. Voor hen geldt bovendien wel de verplichting om de Nederlandse
taal op het niveau te beheersen dat gebruikelijk is voor mbo-niveau 3. Dat is taalniveau
2F.
De leden van de VVD-fractie vragen of, indien wenselijk en mogelijk, er voor 60-plusserers wellicht een laagdrempelige
methode is om de taaleis te halen dan wel om de taaleis te toetsen. Zou deze ontheffing
eventueel tijdelijk geregeld kunnen worden?
De regelgeving schrijft niet voor op welke wijze beroepskrachten hun taalniveau moeten
aantonen. Dit kan op verschillende manieren. Ik moedig van harte aan een zo laagdrempelig
mogelijke methode te kiezen. Ik zet mij er ook voor in de bestaande mogelijkheden
hiervoor zo goed mogelijk onder de aandacht te brengen. Van belang is dat onafhankelijk
wordt vastgesteld dat de betreffende medewerker taalniveau 3F Nederlands beheerst
voor de drie mondelinge deelvaardigheden (spreken, gesprekken voeren en luisteren).
De leden van de VVD-fractie vrezen dat de taalvaardigheid van kinderen verder onder druk komt te staan. De leden
vragen of de Minister kan onderbouwen waarom de versoepeling nu voor onbepaalde tijd
geregeld is.
Voor de dagopvang zal enkel een tijdelijke uitzondering op de taaleis gelden. De bso
heeft een ander karakter dan de dagopvang en ook dan de basisschool. Daarom ben ik
van mening dat de versoepeling daar mogelijk is om ruimte te bieden aan de praktijk,
zonder dat dit grote consequenties heeft voor de taalontwikkeling van kinderen. Zie
ook mijn reactie op de voorgaande vragen van de VVD-fractie.
Uitzonderingen gastouderopvang van Warenwet
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en van de SGP-fractie hebben vragen gesteld over de uitzonderingen voor gastouderopvang van de Warenwetregelgeving.
Deze vragen beantwoord ik mede namens de Minister voor Medische Zorg. Vanwege de benodigde
interdepartementale afstemming volgt deze beantwoording later.
Wijziging werkwijze nadere regels kwalificatie EHBO in de kinderopvang
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of is overwogen om een andere instantie de lijst met aangewezen EHBO-certificaten
te laten bepalen.
Er zijn diverse alternatieven overwogen. Er is gezocht naar andere onafhankelijke
en deskundige partijen die dit kunnen doen. Eén oplossingsrichting is accreditatie
van certificerende instanties door de Raad voor Accreditatie. De kosten en het accreditatieproces
waar certificerende instanties dan mee te maken krijgen, maken dit echter een relatief
zwaar middel. Het alternatief waar ik voor gekozen heb (eindtermen in regeling opnemen
en laten vervallen lijst aangewezen certificaten) heeft deze nadelen niet, terwijl
het wel zorgt voor meer duidelijkheid over welke vaardigheden een cursist moet beheersen.
De leden van de NSC-fractie vragen naar de gevolgen van het voornemen om eindtermen EHBO in de Regeling Wet kinderopvang
op te nemen.
Met het opnemen van eindtermen is voor alle betrokkenen duidelijk welke concrete vaardigheden
een pedagogisch medewerker of gastouder moet beheersen om een certificaat voor EHBO
bij kinderen te kunnen behalen. Nu staat in de Regeling Wet kinderopvang slechts een
algemene omschrijving waaraan men moet voldoen om adequate eerste hulp te kunnen bieden
en daarnaast enkele eisen waaraan de certificerende instantie moet voldoen.
De leden van de NSC-fractie vragen ook in hoeverre met de wijziging de controle op de kwaliteit van de EHBO wordt
geborgd. Verder vragen de leden van de NSC-fractie in hoeverre de GGD nog kan toetsen
of het EHBO-diploma gebaseerd is op een daadwerkelijke competentietoets.
De huidige werkwijze straalt uit dat er vanuit de overheid controle is op de kwaliteit
van een certificaat, terwijl dat niet zo is. Er vindt nu namelijk enkel een documentencheck
plaats en geen praktijkonderzoek. In de nieuwe werkwijze sturen we door eindtermen
op te nemen in de regelgeving op het resultaat, namelijk pedagogisch medewerkers met
juiste EHBO-vaardigheden. Er is in het nieuwe systeem vanuit de overheid ook geen
controle op de kwaliteit van een certificaat. Dit is vergelijkbaar met andere sectoren
waarin een EHBO certificaat verplicht is.
Ik voer momenteel gesprekken over het toezicht op de eindtermen. In de huidige situatie
toetst de GGD niet het examen dat is afgenomen voor het behalen van een certificaat.
Dat zal in de nieuwe situatie waarschijnlijk ook niet gebeuren. Maar ik maak in de
regelgeving wel duidelijker welke eindtermen (en daarmee competenties) cursisten moeten
behalen. Ik leg de voorstellen nog voor aan de VNG en GGD GHOR Nederland.
Overige vragen
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en van de VVD-fractie vragen wanneer de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor het registreren van incidenten
kan verwachten.
Het streven is om de internetconsultatie van het wetsvoorstel voor de zomer te laten
plaatsvinden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de tijdelijke maatregel ruimere inzet beroepskrachten geëvalueerd is, en
zo niet of deze nog geëvalueerd zal worden en wat er met de lessen uit de evaluatie
gebeurt of zal gebeuren.
De maatregel is geëvalueerd. Het Expertisecentrum Kinderopvang heeft een onderzoek
uitgevoerd onder houders en beroepskrachten naar de gevolgen van deze maatregel voor
de werkdruk en de pedagogische kwaliteit. Daarnaast heeft het Fonds Collectieve Belangen
een onderzoek uitgevoerd naar de kandidatenreis in de kinderopvang. Daarin is aan
kandidaten onder meer naar de (gevolgen van) de mate van verantwoordelijkheid op hun
werk gevraagd.
De lessen uit de evaluatie zijn betrokken bij deze verlenging. Door de verlenging
van twee jaar behouden houders de ruimte in de formatie die zij volgens de evaluatie
graag willen behouden. In de evaluatie kwam ook naar voren dat zorgvuldige afweging
en begeleiding bij de eventuele formatieve inzet van een beroepskracht in opleiding
belangrijk zijn. Ik vraag daar bij deze verlenging extra aandacht voor door een nieuwe
voorwaarde te stellen. Die voorwaarde houdt in dat er een begeleidingsplan moet liggen
waarmee de beroepskracht in opleiding, de praktijkbegeleider en de opleidingsbegeleider
hebben ingestemd.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de handhaving van het vierogenprincipe plaatsvindt en hoe voorkomen wordt
dat het vierogenprincipe (tijdelijk) wordt losgelaten.
Net als de leden van de SGP-fractie vind ik het vierogenprincipe belangrijk voor de
veiligheid van kinderen. Ik ben niet voornemens deze eis los te laten. Het vierogenprincipe
houdt het volgende in. In de dagopvang moet de houder van het kindercentrum in het
veiligheids- en gezondheidsbeleid beschrijven hoe hij de dagopvang zodanig organiseert
dat een beroepskracht de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien
of gehoord kan worden door een andere volwassene. Het veiligheids- en gezondheidsbeleid
is één van de kwaliteitseisen waar de GGD toezicht op houdt en de gemeente op handhaaft.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.W.E. (Léon) de Jong, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.E. van den Broek, adjunct-griffier