Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Diederik van Dijk over het bericht ‘Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout’
Vragen van het lid Diederik van Dijk (SGP) aan de Ministers voor Medische Zorg en van Justitie en Veiligheid over het bericht «Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout» (ingezonden 19 februari 2024).
Antwoord van Minister Dijkstra (Medische Zorg), mede namens de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (ontvangen 9 april 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2023–2024, nr. 1191.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Verzorgingshuis laat stervende patiënt (87) niet meer
eten, verpleger kan het niet verkroppen en gaat in de fout»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wanneer worden de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Inspectie Gezondheidszorg
en Jeugd naar deze casus afgerond? Kunt u de Kamer informeren zodra over de uitkomsten
van de onderzoeken meer bekend is?
Antwoord 2
Zoals het Openbaar Ministerie (OM) op 5 maart 2024 op zijn website kenbaar heeft gemaakt,2 zijn de stukken uit het medisch dossier in juli 2023, op vordering van de officier
van justitie, door de rechter-commissaris in beslag genomen. Tegen deze inbeslagname
heeft de behandelend arts bezwaar gemaakt vanwege zijn medisch beroepsgeheim. De rechter-commissaris
was met het OM van oordeel dat er in dit geval zwaarwegende redenen zijn om het beroepsgeheim
te doorbreken. Ook de rechtbank kwam op 14 februari 2024 tot dit oordeel en verklaarde
de bezwaren van de arts ongegrond. De arts heeft tegen de beslissing van de rechtbank
cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad
ligt het onderzoek van het OM stil. Het is daarom nog niet te zeggen wanneer dit onderzoek
zal zijn afgerond.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat zij het onderzoek
na de zomer verwacht af te ronden. Over lopend onderzoek doet de IGJ geen verdere
mededelingen. Te zijner tijd zal een zakelijke weergave van het rapport onder toezichtdocumenten
worden gepubliceerd op de website van de IGJ.
Vraag 3
Kunt u in algemene zin bevestigen dat versterving een vrijwillige keuze moet zijn
en dat dit nooit opgedrongen mag worden door naasten, zoals familieleden?
Antwoord 3
Aan het woord versterving kunnen verschillende betekenissen worden gegeven. Wij gaan
ervan uit dat u «bewust stoppen met eten en drinken» (BSTED) bedoelt. De grondslag
voor het recht op het stoppen met eten en drinken is gelegen in het grondwettelijke
als ook verdragsrechtelijke zelfbeschikkingsrecht van de patiënt. Het is de patiënt
zelf die een keuze maakt of hij bewust wenst te stoppen met eten en drinken. Deze
keuze dient altijd vrijwillig te zijn.
Vraag 4
Kunt u aangeven hoe die vrijwilligheid door zorgverleners wordt getoetst?
Antwoord 4
In zijn algemeenheid geldt dat iedere patiënt wilsbekwaam wordt geacht, totdat het
tegendeel is komen vast te staan. De patiënt hoeft dan ook niet te bewijzen dat hij
wilsbekwaam is. Als een zorgverlener twijfelt over de wilsbekwaamheid, kan die getoetst
worden aan de hand van professionele richtlijnen en/of door een collega te consulteren.
Zorgverleners zullen altijd in gesprek gaan met de betrokkene om de achtergrond van
de wens te onderzoeken.
Vraag 5
Kunt u eveneens aangeven hoe de wilsbekwaamheid van de patiënt in kwestie wordt getoetst?
Antwoord 5
Over de betreffende kwestie kan ik geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid geldt
dat een patiënt wilsbekwaam wordt geacht tot het tegendeel is komen vast te staan.
Als zorgverleners twijfelen over de wilsbekwaamheid van patiënten kunnen zij dat toetsen
aan de hand van professionele richtlijnen en/of door het consulteren van een collega.
Vraag 6
Kunt u uiteenzetten hoe het niet meer toedienen van eten en drinken zich wat u betreft
verhoudt tot het verbod op hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht)?
Antwoord 6
Zorgverleners die zorg bieden aan patiënten die zelf bewust stoppen met eten en drinken
respecteren de autonome beslissing van de patiënt en houden de patiënt comfortabel.
De zorg en ondersteuning voor een patiënt die gekozen heeft voor bewust stoppen met
eten en drinken, zijn gericht op het adequaat en proportioneel verlichten van het
lijden van de patiënt, niet op het veroorzaken of versnellen van het levenseinde.
Dergelijke zorgverlening aan mensen die wilsbekwaam hebben besloten te stoppen met
eten en drinken is gelijk te stellen aan de zorg waarmee mensen worden omringd die
een medische behandeling weigeren en daaraan komen te overlijden. Deze begeleiding
is daarmee een vorm van palliatieve zorg, die aan alle patiënten die lijden geboden
moet worden.
Wanneer een patiënt echter afhankelijk is van de zorg van een ander voor toediening
van vocht en voeding, maar daarvan verstoken blijft waardoor deze patiënt komt te
overlijden, kan sprake zijn van strafbaar handelen. In een dergelijk geval is de verdenking
niet zozeer hulp bij zelfdoding (artikel 294 Wetboek van Strafrecht), maar kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan verlating van hulpbehoevenden (artikel 255 Wetboek van Strafrecht)
of dood door schuld (artikel 307 Wetboek van Strafrecht). Als die verdenking bestaat,
dan zal het OM de zaak onderzoeken.
Het oordeel of van strafbaar handelen sprake is, is uiteindelijk aan de rechter. Die
zal daarbij kijken naar alle omstandigheden van het geval. Wanneer sprake is van een
medische setting zal onder meer van belang zijn of de patiënt zelf behandeling of
verzorging heeft geweigerd, of die patiënt toen wilsbekwaam was en hoe met die wens
is omgegaan. Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven staat het patiënten in beginsel
vrij om te stoppen met eten en drinken, ook als zij daarmee hun eigen levenseinde
bespoedigen.
Vraag 7
Hoe vaak komt het voor dat mensen bewust willen stoppen met eten en drinken om hun
sterven te bespoedigen (versterven)? Is er een ontwikkeling zichtbaar in het aantal
mensen dat overlijdt door versterving? Neemt dat aantal toe?
Antwoord 7
In de herziene KNMG-handreiking «Zorg voor mensen die stoppen met eten en drinken
om het levenseinde te bespoedigen» wordt verwezen naar twee onderzoeken uit 2007 en
2015. In deze onderzoeken komt naar voren dat het in 0,5–1,7% van alle sterfgevallen
in Nederland mensen betreft die bewust stopten met eten en drinken. Het is niet bekend
of er op dit moment een ontwikkeling is in het aantal mensen dat hierdoor overlijdt
en of dit aantal toeneemt.
Vraag 8
Klopt het dat er bij versterving vaak sprake is van een afgewezen of niet uitgevoerd
euthanasieverzoek? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Antwoord 8
In voorgenoemde KNMG-handreiking is opgenomen dat er in 19 tot 45% van de gevallen
waarin mensen bewust stoppen met eten en drinken sprake is van een afgewezen of niet
uitgevoerd euthanasieverzoek. Als een wilsbekwame patiënt bewust besluit om te stoppen
met eten en drinken, moet de zorgverlener het besluit van de patiënt en daarmee de
autonomie van de patiënt respecteren, ongeacht of daarbij sprake is van een eerder
afgewezen of niet uitgevoerd euthanasieverzoek.
Vraag 9
Kunt u aangeven welke rechten en plichten zorgverleners hebben als een patiënt bewust
wil stoppen met eten en drinken? Erkent u dat er sprake is van strijdende plichten?
Antwoord 9
De zorgverlener dient te handelen als een «goed hulpverlener» in overeenstemming met
de op hem rustende verantwoordelijkheid en in het belang en met toestemming van de
patiënt. In bepaalde gevallen kan de keuze van de patiënt conflicteren met de levensovertuiging
of persoonlijke waarden en normen van de zorgverlener. In dit licht zijn kernregel 11
van de KNMG-gedragscode voor artsen (2022) en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen
en Verzorgenden van belang. De kernregel 11 behelst dat «als je als arts geen gevolg
kunt geven aan de hulpvraag van de patiënt vanwege je geweten, dan stel je haar of
hem hiervan op de hoogte en breng je haar of hem in contact met een collega. Een beroep
op je geweten mag niet leiden tot ernstig nadeel bij de patiënt».
Vraag 10
Is u bekend hoe vaak er sprake is van gewetensbezwaren bij zorgverleners in relatie
tot versterving?
Antwoord 10
De KNMG heeft ons laten weten dat hier geen cijfers over bekend zijn.
Vraag 11
Kunt u bevestigen dat zorgverleners die gewetensbezwaren hebben tegen versterving
van een patiënt, nooit verplicht kunnen worden om hieraan mee te werken? Kunt u bevestigen
dat het hebben van gewetensbezwaren nooit mag leiden tot sancties tegen de zorgverlener?
Antwoord vraag 11
In antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar kernregel 11 van de eerdergenoemde
KNMG-gedragscode voor artsen en artikel 2.5 van de Beroepscode van Verpleegkundigen
en Verzorgenden. De beoordeling of gewetensbezwaren leiden tot sancties, is aan de
bevoegde instanties en wordt beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
Daarom is het niet aan ons om hierover een algemene uitspraak te doen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.A. Dijkstra, minister voor Medische Zorg -
Mede namens
C. Helder, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.