Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg Fiche: Herziening richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik (Kamerstuk 22112-3918)
2024D12550 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd over het fiche: Herziening richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik
en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik (Kamerstuk 22 112, nr. 3918).
De fungerend voorzitter van de commissie,
Van Nispen
Adjunct-griffier van de commissie,
Meijer
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
II Reactie van de bewindspersoon
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie lezen dat in het voorstel enkele verhogingen van minimale
strafmaxima zijn opgenomen. Echter blijft het de rechter vrijstaan om in individuele
gevallen een lagere straf op te leggen. In algemene zin verwelkomt de Minister de
voorgestelde aanscherping van het strafniveau. Wel zal de Minister aandacht vragen
voor de proportionaliteit van een aantal van de voorgestelde minimale strafmaxima,
zodat deze niet verder gaan dan noodzakelijk. Waarom vraagt de Minister aandacht voor
de proportionaliteit van een aantal van de voorgestelde minimale strafmaxima? Dat
is toch juist aan de rechter voorbehouden als hij in een zaak tot een vonnis moet
komen?
De leden van de PVV-fractie lezen dat de uitvoering van de richtlijn in de huidige
vorm naar verwachting tot extra taken voor en werkzaamheden bij onder andere de politie,
het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht leidt. Het is bekend, zoals
ook wordt aangegeven in het fiche, dat de strafrechtketen al helemaal verstopt zit.
Welke consequenties heeft dit voor de uitvoering van het voorstel van de Europese
Commissie (EC)? Is uitvoering niet moeilijk tot onmogelijk zolang de strafrechtketen
nog verstopt zit? Zo ja, wat gaat de Minister in die tussentijd doen?
De Minister staat kritisch tegenover de voorgestelde verplichting voor werkgevers
en vrijwilligersorganisaties om informatie op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke
veroordelingen van zedenfeiten, zo lezen de leden van de PVV-fractie. In Nederland
vragen werkgevers niet het strafblad op van veroordeelden, daarvoor geldt de Verklaring
Omtrent het Gedrag (VOG)-systematiek, aldus de Minister. Worden bij een VOG-aanvraag
alleen veroordelingen, in dit geval van zedenfeiten, bij de screening betrokken door
de Dienst Justis? Zo ja, wat is de reden dat de screening niet breder wordt getrokken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Algemene gegevens
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het voorstel van de EC voor een herziening van de Richtlijn ter bestrijding van seksueel
misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en van materiaal betreffende seksueel
misbruik van kinderen. Deze leden delen de stelling van de Commissie dat de huidige
richtlijn uit 2011 aan herziening toe is. Zij zijn van mening dat mede gezien het
grensoverschrijdend karakter van seksueel kindermisbruik daar waar nodig harmonisatie
van de regels binnen de EU nodig kan zijn. Er moet worden voorkomen dat vanwege minder
strenge regels in één of meerdere lidstaten plegers van seksueel kindermisbruik daar
hun wandaden plegen. Dat neemt niet weg dat de harmonisatie van regels niet verder
dient te gaan dan nodig is om ook op nationaal niveau seksueel kindermisbruik aan
te pakken. Deze leden lezen dat de Minister daarom bij een aantal onderdelen van het
voorstel van de Commissie kanttekeningen zet. Deze leden zullen daar nader op ingaan.
Essentie voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat het voorstel tot herziening van
de Richtlijn ter bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen
onderscheiden moet worden van het voorstel voor een Verordening tot vaststelling van
regels ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen dat de EC
in 2022 heeft ingediend (hierna: het CSAM-voorstel). Daarin worden verplichtingen
vastgesteld voor internetbedrijven om materiaal van seksueel misbruik van kinderen
op hun diensten op te sporen, te melden en te verwijderen. Deze leden weten dat de
onderhandelingen over dit voorstel zijn nog niet afgerond. Waarom komt de EC nu met
een nieuw voorstel voor een richtlijn die aansluit bij het CSAM-voorstel? Acht de
Minister het mogelijk dan wel wenselijk dat dat beide voorstellen gelijktijdig worden
behandeld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen uit het fiche dat het voorstel een
aantal uitbreidingen van strafbaar te stellen gedragingen betreffende seksueel kindermisbruik
en seksuele uitbuiting van kinderen bevat. Daarnaast worden er voorstellen gedaan
voor verhogingen van minimale strafmaxima. In hoeverre voldoet het Nederlands strafrecht
al aan deze voorstellen en op welke punten zou ons Wetboek van Strafrecht moeten worden
aangepast, mocht het voorstel voor deze richtlijn in deze vorm aangenomen worden?
Heeft het voorstel om in een langere periode te voorzien waarbinnen slachtoffers seksueel
misbruik kunnen melden en actie kunnen ondernemen tegen de dader gevolgen voor het
Nederlandse strafrecht/strafvordering?
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister de ruimte wil houden
«om een nationale leeftijd van seksuele meerderjarigheid vast te stellen en te bepalen
in welke gevallen kinderen die naar Nederlands recht seksueel meerderjarig zijn, extra
bescherming behoeven». Wat is het voorstel in de richtlijn dienaangaande? En in hoeverre
zou de richtlijn de ruimte voor seksueel meerderjarige kinderen om zelf invulling
te geven aan hun seksuele leven gaan beperken?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de Minister kritisch staat tegenover
de voorgestelde verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie
op te vragen over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen van zedenfeiten.
Zij delen die mening en zouden willen benadrukken dat wat hen betreft het Nederlandse
systeem om via een VOG informatie over een werknemer of vrijwilliger te krijgen evenwichtig
moet zijn in de afweging tussen bescherming van kinderen enerzijds en de rechtsbescherming
en privacy van de betrokkene anderzijds. Deze leden lezen dat de Minister van mening
is dat het niet mogelijk is om voor alle vrijwilligersorganisaties en functies waar
met kinderen gewerkt wordt een VOG-plicht in te voeren. En wel omdat de overheid niet
al die organisaties en functies kent. Daarmee zou het handhaven van een dergelijke
plicht niet mogelijk zijn. Deze leden vragen voor welke functies en vrijwilligersorganisaties
waarin wordt gewerkt met kinderen die wel in beeld bij de overheid zijn nog geen VOG
verplicht is en of het aantal functies en vrijwilligersorganisaties waarvoor dat nu
al wel geldt uitgebreid zou moeten worden. Kan de Minister hier nader op ingaan?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of met deze richtlijn ook beter voorkomen
kan worden dat eerder veroordeelde zedendelinquenten in een andere EU-lidstaat relatief
ongestoord hun misbruik kunnen voortzetten. Zo ja, op welke wijze? Zo nee, welke mogelijkheden
zijn er om dit te voorkomen of wat is er daarvoor nog meer nodig? Deze leden duiden
hier bij wijze van voorbeeld op de zaak Benno L.1
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie begrijpen de kritische houding van de Minister
ten aanzien van de voorgestelde aangifteplicht om professionals die werken met kinderen
te verplichten om aangifte te doen over (vermoedens) van seksueel misbruik. Deze leden
zien net als de Minister het risico dat een aangifteplicht ook een drempel kan opwerpen
voor kinderen en hun ouders om hulp te zoeken bij professionals en dat dit kan leiden
tot zorgmijding. Dat neemt niet weg dat als er binnen religieuze gemeenschappen weet
is van seksueel misbruik van kinderen, het niet zo mag zijn dat daar geen aangifte
van wordt gedaan omdat dat men van mening is dat het strafrecht hier buiten moet worden
gelaten. Hoe beziet de Minister dit? Hoe kan dan worden afgedwongen dat slachtoffers
van seksueel misbruik in een gesloten religieuze gemeenschap wel in staat worden gesteld
aangifte te doen?
Voorts lezen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat het voorstel een omvangrijke
verplichting tot dataverzameling over seksueel kindermisbruik en seksuele uitbuiting
bevat. Met de Minister delen deze leden de mening dat daarbij geen afbreuk mag worden
gedaan aan EU-wetgeving op het vlak van gegevensbescherming. Is de Minister van mening
dat het huidig voorstel met betrekking tot dataverzameling in strijd is met Europese
of Nederlandse regels ten aan zien van gegevensbescherming? Zo ja, op welke punten?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het BNC-fiche
behorende bij het voorstel van de EC voor de herziening van de Richtlijn bestrijding
van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik. De bescherming
van kinderen is voor deze leden cruciaal. Het is afschuwelijk en walgelijk dat deze
zeer ernstige vorm van criminaliteit plaatsvindt. Deze leden vinden het van belang
dat lidstaten beter samenwerken bij de bestrijding en het voorkomen van (online) seksueel
kindermisbruik. Zij steunen daarom de doelen van de richtlijn en stellen nog een aantal
vragen aan de Minister over het BNC-fiche.
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister nader uiteen te zetten hoe het onderhavige
richtlijnvoorstel zich verhoudt tot de Richtlijn ter bestrijding van geweld tegen
vrouwen en huiselijk geweld, alsmede tot de Richtlijn minimumwaarborgen slachtofferrechten.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de CSAM-verordening zich ook zal richten
op het verwijderen van kinderpornografisch materiaal. Op welke manier kunnen naar
het oordeel van de Minister deepfakes en door AI gegenereerd materiaal van kindermisbruik
het beste worden verwijderd en door wie? Is de Minister bereid zich in te spannen
voor een verbod op het gebruik van deepfaketechnologie?
De leden van de VVD-fractie lezen in het BNC-fiche dat de verplichte VOG uit het richtlijnvoorstel
volgens de Minister verder gaat dan strikt noodzakelijk, onder andere omdat er voor
veel beroepen waarin wordt gewerkt met kinderen al een verplichtstelling geldt en
het voorstel van de EC te weinig ruimte aan lidstaten laat. Kan een inschatting worden
gegeven van de uitvoeringsconsequenties als de uiteindelijke richtlijn toch een verplichte
VOG bevat?
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of een laatste stand van zaken kan
worden gegeven ten aanzien van de oprichting, taken en bevoegdheden van het EU-centrum
inzake seksueel misbruik van kinderen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de huidige verjaringstermijnen in artikel 70
Wetboek van Strafrecht in overeenstemming zijn met de verjaringstermijnen zoals ze
zijn opgenomen in het richtlijnvoorstel en of de Minister het eens is met de verjaringstermijnen
zoals ze worden voorgesteld in het voorstel.
De leden van de VVD-fractie lezen in artikel 11 van het richtlijnvoorstel een aantal
verzwarende omstandigheden. Noopt dat artikel, wanneer het in ongewijzigde vorm in
de richtlijn zou komen, tot aanpassing of aanvulling van de wettelijke strafverzwarende
omstandigheden in het Wetboek van Strafrecht? Zo ja, welke?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bereid is de Nationaal Rapporteur
Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen te vragen of zij vanuit haar rol nog
(aanvullende) opmerkingen en suggesties heeft bij de inzet van de Minister bij de
onderhandelingen over het richtlijnvoorstel, en zo ja, hoe dit wordt meegenomen bij
de kabinetsinzet.
De leden van de VVD-fractie zien dat de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen
in ontwikkelingslanden is geïntegreerd in het beleid gericht op seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten (SRGR). De inzet hierop wordt door de Minister gefinancierd
via het Fonds Bestrijding Seksuele Uitbuiting van Kinderen. Hoeveel geld zit er in
dit fonds? Worden hier vanuit de EU ook middelen aan besteed, en zo ja, hoeveel is
dat per jaar?
De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat de Minister de EC bij brief
zou voorstellen de HashCheckService ook voor andere lidstaten beschikbaar te stellen,
zodat afbeeldingen in alle andere lidstaten van de EU ook beter kunnen worden gedetecteerd
en verwijderd. Kan deze brief met de Kamer worden gedeeld en is de Minister bereid
dit onderwerp te blijven agenderen in het kader van de herziene richtlijn?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister nog steeds van mening is dat het
wenselijk is kindersekspoppen te verbieden, en of de Minister bereid is bij de onderhandelingen
van de onderhavige richtlijn te pleiten voor een Europees verbod op kindersekspoppen.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de laatste stand van zaken met betrekking
tot de mogelijke invoering van een EU-breed reisverbod voor veroordeelde zedendelinquenten.
Hoe denkt de Minister daarover en is daar in het kader van het richtlijnvoorstel of
de verordening ruimte om dit punt in te brengen? In het verlengde hiervan vragen deze
leden wat de Minister vindt van het Amerikaanse systeem, waarin veroordeelde zedendelinquenten
de overheid moeten laten weten wanneer ze reisplannen hebben, waarna de overheid de
reisbeweging moet delen met het betreffende land waar de zedendelinquent naartoe wenst
te reizen.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de zaak Benno L., waarin nu is
gebleken dat naast het misbruiken van alle Nederlandse slachtoffers de betrokkene
het kindermisbruik heeft voortgezet in Duitsland. Het OM heeft daar in 2015 voor gewaarschuwd
toen betrokkene naar Duitsland emigreerde. Welke lessen worden uit deze zaak getrokken
door het OM? Kan het behulpzaam zijn dat automatische gegevensuitwisseling wordt uitgebreid,
zodat wanneer zedendelinquenten reizen of verhuizen naar het buitenland EU-lidstaten
automatisch en vollediger worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s? Wat is ervoor
nodig om gegevens over VOG’s bij beroepen waarin met kinderen wordt gewerkt beter
onderling uit te wisselen, om te voorkomen dat een veroordeelde zedendelinquent die
in Nederland geen VOG kan krijgen, wel in de kinderopvang in België of Duitsland aan
de slag gaat?
De leden van de VVD-fractie stellen dat het onderwerp gegevensbescherming (voor veroordeelde
kindermisbruikers) in het BNC-fiche de nodige aandacht krijgt. De aan het woord zijnde
leden lezen dat de inzet van de Minister lijkt te zijn dat er bij de onderhandelingen
over de richtlijn geen afbreuk mag worden gedaan aan EU-wetgeving op het vlak van
gegevensbescherming. Klopt dat? Waarom wordt aan de zijde van het kabinet veel waarde
gehecht aan deze gegevensbescherming? Kan de Minister aangeven hoe het belang van
de bescherming van de online, fysieke en seksuele integriteit van kinderen wordt bevorderd
als de Minister blijft vasthouden aan het standpunt dat de richtlijn geen afbreuk
mag doen aan EU-wetgeving op het vlak van gegevensbescherming?
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Europese voorgenomen herziening
van de Richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende
seksueel kindermisbruik. Hier zijn nog een aantal vragen over.
De leden van de BBB-fractie constateren dat in het fiche valt te lezen dat de richtlijn
een aangifteplicht introduceert. Reden hiervoor zijn aarzelingen om over te gaan tot
aangifte weg te nemen bij professionals die werken met kinderen en hen rechtszekerheid
te bieden in het geval dat een collega of vakgenoot seksueel misbruik heeft gepleegd.
Wat deze leden betreft een zeer goede ontwikkeling, maar wel in strijd met wat de
Minister altijd gezegd heeft. De Minister heeft meermaals (in brieven en debatten)
verklaard de artikelen 160 Sv en 136 Sr, gaande over de aangifteplicht, niet te willen
verruimen, omdat een verruiming afbreuk zou kunnen doen aan het handelingsperspectief
van hulpverleners wanneer zij signalen van seksueel misbruik tegenkomen. Hulpverleners
zouden dan altijd aangifte moeten doen, ook in situaties waarin bijvoorbeeld andere
hulpverlening aan het slachtoffer meer op zijn plaats is. Deze leden vragen hoe zij
dit voorstel rijmt met haar eigen beleid. In de brief van de Minister valt namelijk
niet te lezen dat zij dit niet wil. Er staat alleen dat het kabinet «kritisch» is,
met zojuist genoemde redenen. Deze leden zien graag een duidelijk standpunt van deze
Minister, kan zij die geven?
De leden van de BBB-fractie constateren dat landen binnen de Europese Unie verschillende
leeftijdsgrenzen kennen waarop iemand wettelijk gezien mag instemmen met seks. Dit
is tussen de dertien en achttien jaar oud. In Nederland hanteren wij een grens van
zestien of achttien jaar (afhankelijk van de handeling). De Minister beschrijft in
de brief dat de strafrechtelijke bescherming van kinderen moet worden aangescherpt,
maar hecht eraan dat lidstaten de vrijheid houden om een nationale leeftijd van seksuele
meerderjarigheid vast te stellen en te bepalen in welke gevallen kinderen die naar
Nederlands recht seksueel meerderjarig zijn, extra bescherming behoeven. Deze leden
zijn het hier stellig mee oneens. In sommige lidstaten is de leeftijd fors lager dan
in Nederland en deze leden vinden iemand van dertien of veertien jaar nog echt een
kind. Deze leden willen de Minister daarom vragen om in deze richtlijn een minimumleeftijd
van minimaal zestien jaar of ouder voor te stellen voor seksuele meerderjarigheid.
Op deze manier worden alle minderjarige kinderen beschermd en geldt er een uniform
beleid voor de hele Unie.
De richtlijn voorziet ook in het ophogen van strafmaxima, zo constateren de leden
van de BBB-fractie. In de brief valt te lezen dat dit voor Nederland geen invloed
heeft, omdat deze strafmaxima hier al geldend zijn. Wel zal de Minister aandacht vragen
voor de proportionaliteit van een aantal van de voorgestelde minimale strafmaxima,
zodat deze niet verder gaat dan noodzakelijk. Dit betreft de verhouding tussen de
hoogte van het strafmaximum en de aard en ernst van het desbetreffende delict. Deze
leden vragen waar het hier precies over gaat. Daarbij willen deze leden ook vragen
terughoudend te zijn met aandacht vragen hiervoor. De straffen moeten juist fors omhoog
en rekening houden met de proportionaliteit ten voordele van de dader is hier niet
gepast.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: Herziening richtlijn
bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik.
Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.
Inhoud voorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat onderhavig voorstel moet worden onderscheiden
van het CSAM-voorstel, waarvan de onderhandelingen nog niet zijn afgerond. Deze leden
vragen aan de Minister of zij zicht heeft op de termijn waarbinnen de onderhandelingen
van het CSAM-voorstel worden afgerond. Verwacht de Minister dat dit op korte termijn
gaat gebeuren?
Essentie Nederlands beleid op dit terrein
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister bij het opschonen van het internet
van materiaal van seksueel kindermisbruik inzet op effectieve zelfregulering, waarbij
aanbieders van hostingdiensten samenwerken met nationale meldpunten om dit materiaal
op accurate wijze ontoegankelijk te maken. Wat gebeurt er op dit moment, nu het wetsvoorstel
voor een bestuursrechtelijke aanpak voor online materiaal van seksueel kindermisbruik
nog aanhangig is bij de Tweede Kamer, als opsporingsinstanties geen contact kunnen
krijgen met de hostingdienst waar het materiaal op circuleert? In hoeverre helpt de
Digital Services Act hierbij om de opsporing te ondersteunen?
Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering constateert dat de gelijkstelling
van instructief (beschrijvend) materiaal over het seksueel misbruiken van kinderen
met daadwerkelijk materiaal van seksueel misbruik van kinderen, onwenselijk is. Deze
leden vragen of de Minister hier verder op in kan gaan en wat dit zou betekenen voor
de Nederlandse rechtspraktijk. Wat is op dit moment in Nederland het handelingskader
rondom instructief materiaal over seksueel kindermisbruik?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister eraan hecht dat lidstaten de vrijheid
houden om een nationale leeftijd van seksuele meerderjarigheid vast te stellen. Deze
leden vragen of die leeftijdsgrenzen in de Europese lidstaten veel van elkaar verschillen
en hoe de leeftijdsgrens van seksuele meerderjarigheid in Nederland zich hiertoe verhoudt.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister kritisch staat tegenover de voorgestelde
verplichting voor werkgevers en vrijwilligersorganisaties om informatie op te vragen
over het bestaan van strafrechtelijke veroordelingen van zedenfeiten, nu in Nederland
de VOG-systematiek hiervoor geldt. Verwacht de Minister dat meerdere lidstaten kritisch
zijn op dit onderdeel van het voorstel?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister kritisch is over de voorgestelde
aangifteplicht, ook omdat in Nederland sprake is van een meldcode indien sprake is
van (een vermoeden van) kindermishandeling of seksueel geweld. Deze leden vragen hoeveel
professionals op dit moment werken met een dergelijke meldcode in Nederland. Hoe vaak
leidt een melding via de meldcode tot een aangifte ingeval van seksueel kindermisbruik?
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Nispen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
S.F.F. Meijer, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.