Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Nationale strategie rond de positie van mensen met een beperking (Kamerstuk 24170-309)
24 170 Gehandicaptenbeleid
Nr. 311 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 28 maart 2024
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over
de brief van 9 februari 2024 over de Nationale strategie rond de positie van mensen
met een beperking (Kamerstuk 24 170, nr. 309).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 maart 2024 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 28 maart 2024 zijn de vragen, voorzien
van een inleiding, beantwoord.
De fungerend-voorzitter van de commissie, Agema
Adjunct-griffier van de commissie, Heller
Inleiding
Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de vragen die gesteld zijn in het Verslag van
het schriftelijk overleg inzake de Nationale strategie rond de positie van mensen
met een beperking.
Een aantal van de gestelde vragen gingen in op de coördinerende verantwoordelijkheid
voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Hierop geef ik graag voorafgaand
aan de beantwoording een nadere toelichting. Met deze toelichting geef ik tevens invulling
aan de motie Werner.1
Allereerst zie ik het als mijn coördinerende rol om ervoor te zorgen dat het VN-verdrag
handicap in het kabinet breed op de agenda staat en ook wordt vertaald in de relevante
beleidsagenda's. In het kader van de Nationale strategie voor dit VN-verdrag is deze
coördinerende rol juist nu zeer intensief. Voortdurend staat de samenwerking met alle
betrokken departementen maar ook met ervaringsdeskundigen, hun vertegenwoordigers,
maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven voorop.
Juist in de werkagenda bij de Nationale strategie zal het samenwerken en het integraal
kijken naar drempels in het leven van mensen met een beperking dwars door leefdomeinen
als werk, onderwijs, wonen, zorg en vervoer centraal staan. Een goede coördinatie
van deze samenwerking vanaf een goede plek is relevant en daar werk ik dagelijks aan.
Zodat we samen tot verdere en integrale oplossingen kunnen komen die de positie van
mensen met een beperking in onze samenleving verbeteren.
Ik wijs u er verder graag op dat ik in december 2022 Guusje ter Horst heb aangesteld
als bestuurlijk aanjager om partijen zoals bedrijven, overheden en maatschappelijke
organisaties bij elkaar te brengen om samen te werken aan opgaven rond het VN-verdrag
handicap, bijvoorbeeld in zogeheten inclusiepacten. Guusje ter Horst is in 2023 nauw
betrokken geweest bij de ontwikkeling van de Nationale strategie. En in 2024 is zij
volop actief rond de vorming van nieuwe inclusiepacten verbonden aan deze strategie
en het intensiveren van de samenwerking met gemeenten rond de lokale aanpak.
De rol van bestuurlijk aanjager op het VN-verdrag handicap wordt vervolgens na deze
activiteiten aan het einde van 2024 geëvalueerd. Deze evaluatie biedt in mijn ogen
een beter passend ijkmoment voor de wijze van coördinatie.
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
5
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
7
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
8
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
9
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
10
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
11
II.
Reactie van de Minister
12
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Nationale strategie
rond de positie van mensen met een beperking en hebben daarover nog enkele vragen
en opmerkingen. Deze strategie bevat de opgave om gelijkwaardige deelname voor mensen
met een beperking mogelijk te maken. Daar hoort ook aandacht voor de positie van hun
naasten bij. Welke vernieuwing van de wet- en regelgeving is het kabinet voornemens
naar de Kamer te sturen voor de verbetering van een inclusieve en toegankelijke samenleving?
De leden van de PVV-fractie lezen dat er vele gesprekken hebben plaatsgevonden met
mensen met een beperking bij het opstellen van de Nationale strategie. Hebben deze
gesprekken ook interdepartementaal plaatsgevonden? Deze leden vragen of mensen met
een beperking en partijen die hen vertegenwoordigen ook betrokken zullen worden bij
de uitvoering, monitoring en evaluatie van de strategie en de werkagenda.
Het succes van de uitvoering van de strategie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van zowel overheden, bedrijven, sociale partners, maatschappelijke organisaties en
iedere burger in Nederland. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre de
overheidsvoorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Zijn alle
openbare gebouwen zoals gemeentehuizen, ziekenhuizen etc. al volledig toegankelijk
voor mensen met een beperking? Deze leden ontvangen graag een overzicht in hoeverre
het openbaar vervoer (ov) volledig toegankelijk is voor mensen met een (zintuiglijke/lichamelijke)
beperking.
In de Nationale strategie voor de implementatie van het Verenigde Naties (VN-)verdrag
lezen de leden van de PVV-fractie dat sommige mensen het kilometerbudget voor Valys
als een beperking ervaren. Waarom schrapt het kabinet de kilometerbegrenzing (hoog/laag
persoonlijk kilometerbudget (pkb)) niet? Waarom moeten mensen met een beperking zeven
keer het treintarief betalen voor het ov als ze door hun pkb heen zijn? Het is niet
gelijkwaardig als mensen met een beperking moeten administreren waar ze wanneer naartoe
gaan, en mensen zonder beperking niet.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie op welke manier gemeentes betrokken zijn
bij het opstellen en de uitvoering van de strategie en de werkagenda. Kan het kabinet
aangeven op welke manier hij van Nederland een voorloper wil maken op het gebied van
emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking? Welke verandering in
de manier van kijken naar de inrichting van de maatschappij is nodig en wat zijn daarvan
de financiële gevolgen? Kan het kabinet aangeven welke landen op dit moment vooroplopen
op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking?
De leden van de PVV-fractie menen dat de kosten die mensen door hun beperking moeten
maken er niet toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt.
Hoe wordt voorkomen dat het herinvoeren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zal leiden tot financiële problemen
bij mensen met een beperking? Hoe wordt voorkomen dat mensen met een beperking met
een hoge energierekening, doordat veel apparaten waarvan zij gebruik maken veel energie
gebruiken, zal leiden tot financiële problemen voor hen?
De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier het kabinet ervoor zorg gaat dragen
dat naasten en mantelzorgers voldoende mogelijkheden krijgen om werk en zorg te combineren.
Op welke mogelijkheden doelt het kabinet? Op welke manier gaan ouders van kinderen
met een intensieve zorgvraag, die vanwege hun zorgtaak minder kunnen werken, financieel
gecompenseerd worden voor extra kosten waar het bestaansminimum niet in voorziet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn zeer verheugd met het feit dat er nu
een Nationale strategie ligt voor de implementatie van het VN-verdrag handicap tot
2040. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de strategie en zij hebben
nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de besluitvorming over het vaststellen
van de werkagenda, de praktische vertaling van de strategie naar nieuw beleid, wordt
overgelaten aan een nieuw kabinet. Tegelijkertijd lezen deze leden ook dat de Minister
de ambitie heeft om in het vierde kwartaal van dit jaar een werkagenda naar de Tweede
Kamer te sturen. Zij willen de huidige demissionaire Minister aanmoedigen om hier
inderdaad mee door te gaan. En indien er geen nieuw kabinet zit, besluitvorming over
te laten aan de Tweede Kamer. Zij vragen de Minister tevens of het benodigde budget
voor de uitvoering van de werkagenda al in de begroting van 2025 opgenomen kan worden.
Voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is het erg belangrijk dat er dit jaar
nog een werkagenda komt met bijbehorend budget. Een Nationale strategie heeft enkel
zin als deze ook wordt uitgevoerd. En voor de uitvoering is een stevige werkagenda
en budget nodig. Om tot een goed uitgevoerde strategie te komen, moeten in de ogen
van de deze leden nog een aantal randvoorwaarden worden ingevuld. Zo moeten de verschillende
ministeries, overheidslagen en uitvoeringsinstanties in samenhang werken. Kan het
kabinet toelichten hoe deze samenhang bewaakt zal worden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er voor de Nationale strategie vijf
belangrijke principes zijn en zeven levensdomeinen waar verbetering nodig is. Over
de doelstellingen bij deze principes en levensdomeinen hebben deze leden nog een aantal
vragen, te beginnen bij het eerste principe: gelijke rechten. Als speerpunt staat
opgeschreven dat wet- en regelgeving zo veel als mogelijk in lijn is met het VN-verdrag
handicap. Deze leden vragen het kabinet of hij een beeld heeft van wet- en regelgeving
die nu nog niet in lijn is met het VN-verdrag. En of zij bereid is met ervaringsdeskundigen,
als deel van de werkagenda, wet- en regelgeving door te lichten om te bezien of deze
in strijd is met het VN-verdrag.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat eigen regie de leidraad is bij het
maken van uitvoeren van beleid en wet- en regelgeving. Deze leden ondersteunen dit
doel volledig. Tegelijkertijd constateren zij dat het met de huidige wet- en regelgeving
in de zorg vaak erg moeilijk is voor mensen met een beperking om de juiste zorg, ondersteuning
of hulpmiddelen te vinden, terwijl deze juist essentieel zijn voor het voeren van
eigen regie. Een probleem hierbij is dat zorg en ondersteuning voor mensen met een
(levenslange en levensbrede) beperking is versnipperd tussen verschillende zorgdomeinen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet hoe hij kijkt naar het
onderbrengen van alle zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking, en tenminste
voor mensen in de categorie levenslang en levensbreed, in één zorgwet. Is het kabinet
bereid om dit te laten onderzoeken?
Een ander belangrijk principe in de Nationale strategie is bestaanszekerheid. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de kosten die mensen moeten maken er niet
toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt. Deze leden zouden
daar graag aan toe willen voegen dat hetzelfde moet gelden voor het inkomen. Zij maken
zich zorgen over de wisselwerking tussen inkomensregelingen voor mensen met een beperking,
de stapeling van eigen bijdragen en zorgkosten die voor eigen rekening zijn. De combinatie
van de verschillende regelingen maken het moeilijk voor voornoemde leden om te doorgronden
wat het effect is op het besteedbaar inkomen van mensen met een beperking. Deze leden
vragen of het kabinet deze wisselwerking goed wil laten onderzoeken, zodat de Tweede
Kamer en het kabinet goed kunnen beoordelen wat de effecten van de verschillende maatregelen
zijn.
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de monitoring. Het is
deze leden nog niet helemaal duidelijk hoe de monitoring plaats moet gaan vinden.
Daarnaast lezen zij dat het kabinet van plan is op tweejaarlijkse basis een monitor
naar buiten te brengen. Zij vragen het kabinet waarom hij er niet voor kiest om jaarlijks
te rapporteren en aan te sluiten bij de monitor van het College voor de Rechten van
de Mens, zodat deze monitor ook ter sprake kan komen bij het jaarlijks debat in de
Tweede Kamer over de implementatie van het VN-verdrag.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de
positie van mensen met een beperking. Deze leden vinden het goed te lezen dat mensen
met een beperking betrokken zijn bij het maken van de strategie. Zij hopen dat zij
ook betrokken blijven bij de uitwerking van de strategie. Deze leden hebben nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat meerdere ministeries zijn betrokken bij
dit thema. Deze leden moedigen interdepartementale samenwerking op dit gebied aan.
Zij vragen de Minister wel hoe de coördinatie tussen de verschillende ministeries
verloopt. Welke rol heeft de Minister daarin?
De leden van de VVD-fractie merken verder op dat de Nederlandse eilanden Bonaire,
Sint-Eustatius en Saba nog niet meedoen aan het VN-verdrag handicap. Op welke termijn
zullen deze eilanden meedoen aan het verdrag?
De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage «Werken aan een samenleving voor iedereen.
Het VN-verdrag handicap in Nederland» dat mensen met een beperking vaak gescheiden
leven van mensen zonder beperking en dat het doel is dat in 2040 alle kinderen en
jongeren, met en zonder beperking, samen opgroeien. Deze leden onderschrijven het
streven naar regulier onderwijs met de juiste ondersteuning. Voor een aantal kinderen
met een beperking zal het speciaal onderwijs echter de meest passende vorm blijven.
Is de Minister het met deze leden eens dat het gespecialiseerd onderwijs van grote
waarde is en behouden moet blijven, juist om kinderen en jongeren met een beperking
passend onderwijs te bieden en is de Minister het eens dat ingezet moet worden op
passend onderwijs voor elk individueel kind? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de genoemde
passage in de bijlage?
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking
tot lopend beleid dat in 2023 afgerond zou moeten zijn. Zo lezen deze leden bij vervoer
en mobiliteit de doelstelling dat eind 2023 alle stations reisassistentie hebben waar
NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt.
De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland vooralsnog geen deel uitmaakt
van de pilot European Disability Card. Een belangrijke kaart voor gehandicapten om
zich eenvoudiger door heel Europa te bewegen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Overweegt
de Minister om Nederland ook deel uit te laten maken van de pilot? Krijgt deze kaart
ook een rol in de uitvoering van het VN-verdrag handicap?
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier midden- en kleinbedrijven (mkb’ers)
betrokken worden in de uitvoering om de regeldruk voor deze bedrijven, die toch al
groot is, binnen de perken te houden. Wat zal de impact zijn van de uitvoering van
de strategie?
De leden van de VVD-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent het langer
en beter beschikbaar maken van hulpmiddelen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de monitoring van de strategie wordt vormgegeven.
Hoe zorgt de Minister ervoor dat de integrale benadering hierin terugkomt?
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier gemeenten en de Vereniging voor
Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken worden in de governance, uitvoering en monitoring
van de strategie en de werkagenda.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van NSC-fractie hebben de brief van de Minister met interesse gelezen en
hebben hierover enkele vragen. In de brief wordt vooral strategie bepaald en er komt
een werkagenda. Deze leden vragen de Minister of en hoe er in de werkagenda concrete
doelstellingen worden opgenomen.
De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport «Waardevol werken, de stand van zaken»
van Movisie en Divosa uit 2022 dat ruim een miljoen Nederlanders geen toegang heeft
tot de arbeidsmarkt, ondanks de krapte.2 Het gaat om mensen met een beperking of kwetsbaarheid, fysiek, verstandelijk, psychisch
of sociaal. Om migranten, om ouderen, om langdurig werklozen. Kan de Minister toelichten
wat de resultaten zijn van het beleid tot nu toe, zoals de Banenafspraak om extra
banen te creëren, het Breed Offensief om drempels op de arbeidsmarkt weg te nemen,
Simpel Switchen om de overgangen tussen uitkering en (betaald) werk (en vice versa)
te versoepelen en het Sociaal Innovatiefonds om inclusief werkgeverschap aan te moedigen?
Wat is de analyse van de Minister dat nog steeds zoveel mensen met een beperking of
kwetsbaarheid op afstand van de arbeidsmarkt staan? Op welke manier gaat de Minister
nog meer prioriteit geven om deze groepen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt zodat
het aantal mensen met een beperking of kwetsbaarheid dat aan de kant staat flink gereduceerd
wordt?
De leden van de NSC-fractie lezen in een onderzoek uit 2021 van de VNG en Movisie
dat gemeenten vooral behoefte hebben aan handzame kennisproducten en een (interactieve)
website.3 Op welke manier is de Minister bezig om dit te realiseren met de VNG en Movisie?
Tenslotte vinden de leden van de NSC-fractie dat de overheid het voorbeeld moet geven
bij inclusief beleid en toegankelijkheid. Concreet is het gebouw van de Tweede Kamer
niet goed toegankelijk voor mensen met een rolstoel. Op welke manier gaat de Minister
haast maken om het huidige Tweede Kamergebouw meer rolstoeltoegankelijk te maken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en de
bijbehorende strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden
hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de stukken.
De leden van de D66-fractie lezen dat de planning is dat de werkagenda in het vierde
kwartaal van 2024 met de Tweede Kamer zal worden gedeeld. De voorbereidingen daarvoor
zijn reeds gestart, maar de Minister vermeldt ook dat de inhoudelijke en financiële
afweging over de werkagenda aan een volgend kabinet is. Deze leden hopen dat de Minister
bedoelt dat dit alleen aan een volgend kabinet is wanneer hij aantreedt. In demissionaire
staat kan de huidige Minister doorgaan met het voorbereiden en voor zover mogelijk
uitvoeren van de werkagenda. Deelt de Minister deze overtuiging van deze leden?
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister een overzicht heeft gestuurd
van lopend en voorgenomen beleid rondom het VN-verdrag handicap. Deze leden vragen
de Minister dit overzicht aan te passen, zodat ook duidelijk is wat de actuele stand
van zaken is van dit geplande beleid en in hoeverre het beleid is doorberekend of
begroot.
De leden van de D66-fractie lezen dat mensen met een beperking nog te vaak drempels
in de samenleving ervaren. Deze leden zien graag een verheldering hoe vaak dit precies
voorkomt en of ook wordt gemonitord om wat voor soort drempels dit gaat. Ondanks dat
deze leden zien dat er veel betrokkenheid is bij de implementatie van een Nationale
strategie, mag in gevallen de ambitie omhoog worden bijgesteld. Zo schrijft de Minister
dat er in 2025 minstens tien inclusiepacten gevormd moeten zijn, maar ook dat de helft
van de gemeenten géén lokaal inclusiebeleid uitvoert. Deze leden zien graag een aanscherping
van deze gestelde doelen. Waarom ligt de lat niet hoger, en welke rol neemt de Minister
om gemeenten en andere overheden te bewegen om aan de gestelde doelen te voldoen?
In het algemeen zien de leden van de D66-fractie dat er op de zeven geïdentificeerde
leefdomeinen goede doestellingen zijn geformuleerd. Tegelijkertijd vraagt het ook
om een verduidelijking over prioritering en over wat ervoor nodig is om de doelstellingen
te halen. Deze leden zien graag een toelichting van de Minister in hoeverre er wetgevingstrajecten
nodig zijn om de doelstellingen te behalen. In hoeverre is er een specifieke prioritering
die de Minister voor ogen heeft (en mogelijk zal doorgeven aan haar opvolger) als
het gaat over de doelstellingen? Wat zijn de grootste bedreigingen om aan de doelstellingen
te voldoen, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de
positie van mensen met een beperking. Deze leden hebben nog een aantal vragen.
Om te beginnen lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 mensen met een beperking
altijd betrokken zijn bij het beleid door de Nederlandse overheid. Mensen met een
beperking hebben inspraak bij het maken, uitvoeren en beoordelen van beleid dat hen
aangaat. Kan de Minister deze leden inzicht geven in hoe de uitvoering hiervan eruit
gaat zien, worden er enquêtes gehouden of regelmatige afspraken met mensen met een
beperking die de praktijk ervaren?
Ook lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid rekening houdt met de
eigen regie van mensen. Mensen met een beperking krijgen ondersteuning bij het maken
van keuzes als zij dat willen. Mensen met een beperking kunnen zelf keuzes maken over
hun levenswijze en kunnen daarbij onafhankelijke ondersteuning krijgen. Hoe ziet deze
onafhankelijke ondersteuning eruit?
Verder lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd denkt aan
toegankelijkheid bij het maken van beleid. Op dit moment gaat dit nog niet goed als
er bijvoorbeeld gekeken wordt naar de toegankelijkheid van het ov. Daarom vragen deze
leden wat de Minister nu gaat doen waardoor dit wel wordt verbeterd. Zal er meer overleg
en samenwerking plaatsvinden tussen de ministeries?
Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd rekening
houdt met de bestaanszekerheid van mensen met een beperking. Werken voor mensen met
een beperking is net zo gewoon als voor mensen zonder beperking. Er zijn voldoende
passende banen en gelijke kansen op werk en inkomen. Hoe wil de Minister ervoor zorgen
dat het voor iedereen met een uitkering en een beperking mogelijk wordt om de stap
naar betaald werk te zetten?
De leden van de BBB-fractie lezen dat in 2040 kinderen en jongeren met en zonder beperking
samen opgroeien. Wat gaat de Minister doen om het sociale aspect hiervan te verbeteren,
want jongeren met en zonder beperking samen te laten opgroeien is alleen mogelijk
als jongeren met een beperking niet alleen maar worden gezien als het label dat de
maatschappij hen heeft opgeplakt? Hoe kan er worden gestimuleerd om meer Samen naar
School (SnS-)scholen in te richten? Wat is daarvoor nodig van de overheid en in hoeverre
is daar een samenspel met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)?
Verder zijn SnS-scholen heel succesvol. Hier groeien kinderen met een beperking op,
samen met kinderen zonder beperking. Ze hebben een sociaal leven, want er wordt met
elkaar gespeeld, geleerd en de kinderen worden bijvoorbeeld ook uitgenodigd voor verjaardagsfeestjes.
De kinderen zonder beperking leren omgaan met kinderen met een beperking en zullen
zo, als ze volwassen zijn, mensen met een beperking eerder accepteren, omdat ze ermee
bekend zijn. Hoe gaat de Minister dit soort initiatieven breder uitrollen met het
oog op de Nationale strategie? Tot slot, ook op het gebied van onderwijs en ontwikkeling
zijn doelstellingen gesteld. Mensen met een beperking moeten toegang hebben tot verschillende
vormen van onderwijs en ontwikkeling. Verder moet zorg en ondersteuning aansluiten
bij de behoeften van mensen met een beperking, ongeacht waar zij wonen. Deze leden
vragen hoe de regio betrokken wordt bij dit voorstel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
Algemeen
De leden van de CDA-fractie zijn positief gestemd dat de contouren van de Nationale
strategie voor mensen met een handicap naar de Tweede Kamer is gestuurd. En dat hiermee
uitvoering wordt gegeven aan de motie Werner c.s.4, de toezegging aan het lid Werner bij het commissiedebat gehandicaptenbeleid gehouden
op 5 oktober 2023 en het eerste deel van de motie Krul en Westerveld.5 De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de Tweede Kamer op deze manier betrokken
wordt om het verdere proces van de werkagenda richting te geven. Deze leden zijn heel
positief dat mensen met een handicap betrokken zijn bij de totstandkoming van de Nationale
strategie. Hoe denkt de Minister de monitoring van de strategie vorm te geven? Hoe
komt dat in de integrale benadering terug?
(b) de bedoeling en de status van de Nederlandse strategie
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er gekozen is de stip op de horizon in 2040
te zetten. Deze leden begrijpen dat sommige veranderingen langere tijd in beslag nemen
en dat er soms naar «iets» moet worden toegewerkt, maar het lijkt hen raadzaam om
zowel op korte als lange termijn doelen te stellen. Ziet de Minister dit punt ook
en zo ja, hoe wil zij dit vorm geven?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het probleem van stippen op de horizon
is dat die kunnen vervagen doordat ze ver weg zijn en de Nationale strategie dan niet
de prioriteit krijgt die het verdient. Hoe verhoudt de tijdlijn met betrekking tot
de werkagenda zich tot de langetermijntijdlijn van de strategie? Het gaat deze leden
er ook om dat er meer bewustwording ontstaat bij andere departementen (naast VWS),
maatschappelijke organisaties, lokale overheden, provinciale overheden en bedrijven.
Wat betekent dit beleid en/of de uitvoering daarvan voor mensen met een handicap?
Wat deze leden niet duidelijk is, is welk departement nu eindverantwoordelijk wordt
voor de Nationale strategie. Blijft dat het Ministerie van VWS? Zo ja, hoe zorgt de
Minister er dan voor dat de focus breder is en blijft?
De leden van de CDA-fractie vinden het heel belangrijk dat het perspectief niet zorg
is, maar het potentieel van de groep mensen met een handicap zelf. Deelt de Minister
dit uitgangspunt?
(c) Vooruitblik op de vertaling van de strategie van de werkagenda
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de list of issues wordt betrokken
bij het ontwerpen van de Nationale strategie. En wordt de list of issues meegenomen
in of bij het opstellen van de werkagenda’s?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de interdepartementale werkgroep rond het VN-verdrag
handicap de samenwerking binnen de Rijksoverheid rond de werkagenda gaat organiseren.
Hoe moeten deze leden dit lezen? Waar wordt de interdepartementale werkgroep precies
verantwoordelijk voor en hoeveel keer per jaar komt deze werkgroep bij elkaar?
(d) Aansluiting tussen de strategie en lopen beleid
De leden van de CDA-fractie vinden het positief inzicht te hebben in al het lopende
beleid en alle initiatieven op de verschillende departementen. Deze leden snappen
ook dat het kabinet dit als vertrekpunt heeft gekozen. Maar wat is het vervolg hierop?
Wat deze leden interessant zouden vinden, is om de projecten en het lopende beleid
ook eens te bezien met de blik «welke projecten lopen goed en hebben de grootste kans
om te slagen?». Waarom nu juist die projecten of beleidsdoelen? Het lijkt deze leden,
dat wij hier «ons» voordeel mee kunnen doen. Tenslotte willen zij aangeven dat er
veel onderzoek naar mensen met een handicap is gedaan. Wordt dat ook betrokken bij
de uitwerking van de werkagenda?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hier nog een aantal vragen en opmerkingen over.
De leden van de SP-fractie vinden het positief dat er wordt gewerkt aan het verbeteren
van de positie van mensen met een beperking. Tegelijkertijd merken deze leden op dat
er met deze strategie nog niet concreet iets gebeurt om deze positie te verbeteren,
daarvoor is het nog noodzakelijk om verdere stappen te zetten.
De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat er expliciet geen nieuw beleid
wordt aangekondigd om de positie van mensen met een beperking te verbeteren en dat
de Minister dit besluit in haar brief vooral onderbouwt door te wijzen op de demissionaire
status van het kabinet. Deze leden wijzen er echter op dat de problemen van mensen
met een beperking niet opeens kleiner of minder urgent zijn, omdat het kabinet het
niet eens kon worden over het migratiebeleid.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tot slot hoe het nu gaat met de ratificatie
van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap. Is dit proces inmiddels
al afgerond? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn?
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale
strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden juichen het
toe dat het kabinet zich tot 2040 langjarig committeert aan het verbeteren van de
positie van mensen met een beperking. Verder vinden zij het terecht dat de strategie
integraal wordt benaderd. Zij hebben nog een aantal vragen over de strategie, mede
in het licht van de nog te verwachten werkagenda die aan een nieuw kabinet wordt overgelaten.
De leden van de SGP vragen de Minister toe te lichten hoe zij ervoor wil zorgen dat
de strategie inderdaad over kabinetsperiodes heen en integraal werkt. Hoe bewaakt
de Minister de samenhang in de uitvoering door ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties,
vertegenwoordigende organisaties en andere betrokken partijen?
De leden van de SGP-fractie lezen dat het opstellen van de werkagenda een intensief
en co-creatief proces is, dat ook afhankelijk is van de kabinetsformatie. Kan de Minister
toelichten hoe dit proces de komende maanden wordt vormgegeven en welke stappen het
kabinet voor zich ziet?
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de voortgang van de Nationale strategie en
de werkagenda wordt gemonitord. Hoe wordt gemonitord in hoeverre we op koers zijn
voor het behalen van de doelstellingen voor 2040? Is of wordt er een nulmeting uitgevoerd?
Is het een overweging om bijvoorbeeld een onafhankelijke instantie te betrekken bij
de monitoring? Welke organisaties zouden daarvoor in aanmerking kunnen komen? Zijn
er wat de Minister betreft naast het staande beleid aanvullende maatregelen nodig
om de gestelde doelen te behalen?
Ten aanzien van de governance vragen de leden van de SGP-fractie wie er nu precies
verantwoordelijk is voor de Nationale strategie. Is dat de Minister? Kan de Minister
aangeven of gemeenten en de VNG betrokken zijn bij de governance, uitvoering en monitoring
van de strategie en werkagenda, mede gelet op lokale plannen die gemeenten ook reeds
hebben opgesteld om de doelen van het VN-verdrag handicap te behalen?
De leden van de SGP-fractie vragen ten aanzien van vervoer en mobiliteit specifiek
naar het vervoer met Valys. Deze leden krijgen signalen dat deze landelijke voorziening
voor reizigers met een mobiliteitsbeperking niet altijd levert wat het zou moeten
leveren. Zij constateren dat Valys landelijk wordt bekostigd vanuit VWS. Zij vragen
de Minister hoe het Ministerie van VWS toezicht houdt op de kwaliteit van deze dienstverlening.
Heeft de Minister de indruk dat voldaan wordt aan de voorwaarden en verplichtingen
waar de aanbieder aan zou moeten voldoen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de ambities en doelen die de Minister
in de Nationale strategie verwoordt en waarderen de inzet van de Minister om samen
met de doelgroep de strategie op te stellen. Wordt de doelgroep op dezelfde manier
betrokken bij de vormgeving van de werkagenda? Zo nee, waarom niet? Op welke manier
borgt de Minister de inbreng en betrokkenheid van de doelgroep dan wel?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de Nationale strategie
beschrijft als een kompas. Wat betekent dit voor de mate waarin de Minister af te
rekenen is op de doelen en inzet, vragen deze leden. Ziet zij het ook als wenselijk
dat een nieuw kabinet een werkagenda maken met afrekenbare resultaten en doelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister op welke manier de inzichten
uit het Interdepartementaal Beleidsoverleg «Mensen met een licht verstandelijke beperking»
(IBO-LVB) verwerkt zijn in deze Nationale strategie.
Welke rol en taken heeft de bestuurlijk aanjager in relatie tot deze strategie en
de werkagenda, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de Minister ervoor gaat
zorgen dat de werkagenda’s van de verschillende ministeries met elkaar samenhangen.
Deze leden vinden het bovendien belangrijk dat deze strategie en de agenda’s niet
alleen iets worden van overheden (nationaal en lokaal) maar ook van de rest van de
samenleving (bedrijfsleven, onderwijs, zorg). Op welke manier krijgen de verschillende
verantwoordelijkheden van overheid, maatschappelijke organisaties en private organisaties
en privédomein een plek in de werkagenda’s en op welke manier haken deze organisaties
aan bij het opstellen van de agenda’s?
Op welke manier is de list of issues betrokken bij het ontwerpen van de Nationale
strategie en op welke manier wordt die meegenomen in het opstellen van de werkagenda’s,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Ten aanzien van de verdere samenwerking met gemeenten vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
wat de Minister concreet bedoelt met de «extra impuls» die zij gaat geven om de gemeenten
die nog geen lokaal inclusiebeleid hebben te bereiken, zodat ook zij lokaal beleid
opstellen. Heeft de Minister een tijdspad en jaartal in gedachten waarop alle gemeenten
lokaal inclusiebeleid hebben?
II Reactie van de Minister
PVV
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de Nationale strategie
rond de positie van mensen met een beperking en hebben daarover nog enkele vragen
en opmerkingen. Deze strategie bevat de opgave om gelijkwaardige deelname voor mensen
met een beperking mogelijk te maken. Daar hoort ook aandacht voor de positie van hun
naasten bij. Welke vernieuwing van de wet- en regelgeving is het kabinet voornemens
naar de Kamer te sturen voor de verbetering van een inclusieve en toegankelijke samenleving?
Zoals ik heb toegelicht in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie: bij de
ratificatie heeft het kabinet uiteengezet hoe het VN-verdrag handicap zich reeds verhoudt
tot Nederlandse wet- en regelgeving.6 Recente vernieuwingen zijn de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet, het principebesluit
tot invoering van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap7 en het wetsvoorstel tot invoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.
Op elk van de afzonderlijke domeinen van de Nationale strategie zijn er bovendien
specifieke wettelijke kaders die het beleid voor het vergroten van de mogelijkheden
van mensen met een beperking verder inrichten. Deze kaders heb ik in mijn aanbiedingsbrief
toegelicht. Dit bestaande wettelijk kader is nu het vertrekpunt voor het verder werken
aan toegankelijkheid en inclusie en het invulling geven aan de werkagenda. Op dit
moment zijn verdere wettelijke vernieuwingen rond het VN-verdrag daarom nog niet aan
de orde. Wel zal ik, met mijn collega’s in het kabinet, in het proces tot invulling
van de werkagenda steeds afwegen of bestaande wet- en regelgeving aanpassing behoeft
om waar nodig knelpunten op te lossen of de ambitie verder te ondersteunen.
De leden van de PVV-fractie lezen dat er vele gesprekken hebben plaatsgevonden met
mensen met een beperking bij het opstellen van de Nationale strategie. Hebben deze
gesprekken ook interdepartementaal plaatsgevonden? Deze leden vragen of mensen met
een beperking en partijen die hen vertegenwoordigen ook betrokken zullen worden bij
de uitvoering, monitoring en evaluatie van de strategie en de werkagenda.
Verschillende ministeries, decentrale overheden, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende
organisaties waren betrokken bij de totstandkoming van de nationale strategie. In
een co-creatief proces zijn zij met elkaar in gesprek gegaan. De nationale strategiedagen
in mei 2023 die ik in mijn aanbiedingsbrief beschreef, zijn een onderdeel van die
werkwijze. Ik ga door met deze manier van werken voor de totstandkoming van de werkagenda.
De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere
departementen. Ieder departement is individueel verantwoordelijk voor het opstellen
en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen. Een interdepartementale
werkgroep onder voorzitterschap van VWS coördineert de samenwerking tussen departementen
op de werkagenda. Ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties zullen,
net als bij de strategie het geval was, vanaf het begin van dit proces betrokken worden.
Vanuit mijn coördinerende rol faciliteer ik ook het gesprek tussen alle partijen voor
de invulling van de werkagenda. In deze gesprekken komt ook monitoring en evaluatie
aan bod.
Het succes van de uitvoering van de strategie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van zowel overheden, bedrijven, sociale partners, maatschappelijke organisaties en
iedere burger in Nederland. De leden van de PVV-fractie willen weten in hoeverre de
overheidsvoorzieningen toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Zijn alle
openbare gebouwen zoals gemeentehuizen, ziekenhuizen etc. al volledig toegankelijk
voor mensen met een beperking?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) heeft geen
overzicht van voor het publiek toegankelijke gebouwen in Nederland (zoals bijvoorbeeld
een gemeentehuis of een ziekenhuis) waaruit blijkt of deze gebouwen toegankelijk zijn.
Het beeld op basis van ervaringen is dat in elk geval de nieuwere openbare gebouwen
goed toegankelijk zijn en dat bestaande openbare gebouwen door de eigenaar toegankelijk
worden gemaakt vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarbij kan gebruik
worden gemaakt van de bouwregels in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving die gelden
voor nieuwbouw en binnenkort ook van de NEN 9120 voor Toegankelijk Bouwen als aanvulling
op de bouwregelgeving. Aanvullend kunnen gemeenten in hun Lokale Inclusie Agenda ambities
op lokaal niveau opnemen ten aanzien van de toegankelijkheid van deze openbare gebouwen.
Deze leden ontvangen graag een overzicht in hoeverre het openbaar vervoer (ov) volledig
toegankelijk is voor mensen met een (zintuiglijke/lichamelijke) beperking.
Vanuit het Bestuursakkoord Toegankelijkheid OV 2022–2032 werken het Rijk, decentrale
ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en belangenorganisaties samen aan een toegankelijker
OV. Ten eerste is sinds eind 2022 ruim 90% van alle treinstations in Nederland toegankelijk
voor mensen met een beperking. Daarnaast beschikken alle regionale treinen reeds over
een toegankelijke instap, en is per eind 2021 al het NS-sprintermaterieel toegankelijk.
Voor regionale treinen, die rijden op grond van een door provincies verleende concessie,
geldt dat deze al beschikken over een toegankelijke instap. Gaandeweg krijgt hierdoor
steeds een groter deel van het treinvervoer een zelfstandige instap. Verder is sinds
december 2023 reisassistentie beschikbaar op alle stations waar NS stopt en die door
ProRail toegankelijk zijn gemaakt. In het bestuursakkoord is tevens afgesproken dat
reisassistentie in 2025 ook beschikbaar zal zijn op stations waar regionale vervoerders
stoppen. Ten slotte heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna:
IenW) per 2023 € 1,5 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor OV-ambassadeurs.
Zij kunnen mensen met een beperking (en andere reizigers) wegwijs maken bij het reizen
met het ov. Voor de laatste stand van zaken op het gebied van toegankelijkheid in
het ov verwijs ik u naar de Kamerbrief van IenW van 8 maart 2023.8
In de Nationale strategie voor de implementatie van het Verenigde Naties (VN-)verdrag
lezen de leden van de PVV-fractie dat sommige mensen het kilometerbudget voor Valys
als een beperking ervaren. Waarom schrapt het kabinet de kilometerbegrenzing (hoog/laag
persoonlijk kilometerbudget (pkb)) niet? Waarom moeten mensen met een beperking zeven
keer het treintarief betalen voor het ov als ze door hun pkb heen zijn? Het is niet
gelijkwaardig als mensen met een beperking moeten administreren waar ze wanneer naartoe
gaan, en mensen zonder beperking niet.
Als het maximaal aantal kilometers wordt afgeschaft dan zou iedere pashouder onbeperkt
met Valys kunnen reizen. Daarmee zou de regeling een «open einde karakter» krijgen.
Dit is niet mogelijk, omdat er geen middelen op de begroting van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn om de extra kosten te dekken. Inhoudelijk vind
ik het ook niet wenselijk als mensen met een beperking onbeperkt met Valys kunnen
reizen. Hiermee vervalt immers iedere prikkel voor mensen om (deels) met het openbaar
vervoer te reizen. In het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie heeft het
reizen met het openbaar vervoer – als dat mogelijk is – mijn voorkeur. Tevens zal
– met het afschaffen van het maximaal aantal kilometers – extra druk ontstaan op andere
vormen van doelgroepenvervoer, waaronder het leerlingenvervoer. Gezien de huidige
schaarste van personeel en vervoersvoorzieningen vind ik dit onwenselijk.
Uitgangspunt van het basis kilometerbudget is dat mensen ook met het openbaar vervoer
kunnen reizen. Zo is de regeling ook bedoeld. Daarom moeten mensen, als zij door hun
kilometerbudget heen zijn, een tarief betalen dat veel hoger ligt dan het treintarief.
Taxivervoer «van deur tot deur» is immers een zeer kostbare vorm van vervoer. Het
taxitarief voor pashouders die door hun kilometerbudget heen zijn ligt overigens substantieel
lager dan het «reguliere» taxitarief.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie op welke manier gemeentes betrokken zijn
bij het opstellen en de uitvoering van de strategie en de werkagenda.
Vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en een aantal
individuele gemeenten hebben meegedaan aan de strategiedagen in mei 2023. Zij waren
onderdeel van een breder verband aan partijen, vertegenwoordigers en ervaringsdeskundigen
die input hebben geleverd tijdens deze strategiedagen. Bij de ontwikkeling van de
werkagenda is de VNG wederom ambtelijk en bestuurlijk betrokken voor de beleidsthema’s
met een lokaal component.
Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarnaast op de lokale implementatie
van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025
werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt
zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen
van een Lokale Inclusie Agenda.
Kan het kabinet aangeven op welke manier hij van Nederland een voorloper wil maken
op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen met een beperking? Welke
verandering in de manier van kijken naar de inrichting van de maatschappij is nodig
en wat zijn daarvan de financiële gevolgen? Kan het kabinet aangeven welke landen
op dit moment vooroplopen op het gebied van emancipatie en gelijke rechten van mensen
met een beperking?
De Nationale strategie is belangrijk voor het kabinet om een voorloper te worden bij
de participatie en emancipatie van mensen met een beperking. Nederland heeft immers
gekozen voor ratificatie van het VN-verdrag handicap en de Nationale strategie versterkt
het vervolg van de implementatie ervan. Bij de ontwikkeling van de strategie in 2023
heb ik meerdere internationale perspectieven, zoals bijvoorbeeld de strategie in Australië
en het Verenigd Koninkrijk, als inspiratiebron gebruikt om tot een aanpak te komen
die in onze nationale context passend is. De Nationale strategie voor het VN-verdrag
handicap gaat uit van het sociaal model: niet de beperking is het probleem, maar de
manier waarop de samenleving is ingericht. De kern van dit model is dat een handicap
vooral ook door ontoegankelijkheid ontstaat; door de manier waarop dingen zijn georganiseerd
of gemaakt.
De maatregelen die ontwikkeld worden in de werkagenda zullen bijdragen aan het toegankelijker
maken van ons land, volgens het sociaal model. Op de onderdelen waar dit van toepassing
is, zal deze werkagenda gepaard gaan met een financiële vertaling.
Zweden is een land dat inspiratie en inzichten kan bieden op het gebied van beleid
voor mensen met een beperking, zoals eerder ook is aangegeven door uw Kamer.9
Over de Zweedse wetgeving voor mensen met een beperking, op het terrein van zorg en
ondersteuning, ontvangt uw Kamer uiterlijk in het derde kwartaal van 2024 mijn toegezegde
reactie.
De leden van de PVV-fractie menen dat de kosten die mensen door hun beperking moeten
maken er niet toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt.
Hoe wordt voorkomen dat het herinvoeren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zal leiden tot financiële problemen
bij mensen met een beperking? Hoe wordt voorkomen dat mensen met een beperking met
een hoge energierekening, doordat veel apparaten waarvan zij gebruik maken veel energie
gebruiken, zal leiden tot financiële problemen voor hen?
De herinvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage voor huishoudelijke hulp moet
de financiële druk op de Wmo doen verminderen. Het abonnementstarief zorgde voor een
veel grotere toestroom naar de Wmo dan verwacht. Deze stijging was procentueel het
grootste onder hogere inkomens. Elke burger kon profiteren van hetzelfde lage abonnementstarief
van 19 euro per maand. Als gevolg van de grote aanzuigende werking kwam de toegankelijkheid
van de Wmo onder druk te staan voor doelgroepen die de zorg het hardste nodig hebben.
Veel mensen staan op een wachtlijst en krijgen niet de ondersteuning die zij eigenlijk
nodig hebben voor hun beperking.
De regering verwacht met herintroductie van een inkomensafhankelijke bijdrage een
uitstroom van hogere inkomens voor deze vorm van ondersteuning vanuit de Wmo per 2026,
waardoor er weer ruimte ontstaat voor ondersteuning aan mensen die niet een levensstandaard
hebben waarmee ze de hulp zelf op de private markt kunnen inkopen. Deze wetswijziging
komt daarom ten goede aan mensen met een beperking die de hulp niet zelf kunnen bekostigen.
Daarnaast blijven bij de wetswijziging ook de regels van kracht voor mensen die financiële
problemen ervaren bij het betalen van de bijdrage (minimabeleid) en houden gemeenten
de bevoegdheid om daarnaast een persoonlijke vrijstelling te verlenen aan cliënten
die om wat voor reden dan ook de bijdrage niet kunnen betalen. Ook moeten gemeenten
door de beoogde afschaffing van het abonnementstarief vanaf 2026 al bij de toegang
tot de Wmo kijken naar de betaalbaarheid van de bijdrage voor cliënt.
Voor beantwoording op de vraag rondom energiekosten van medische apparaten verwijs
ik u naar eerdere Kamerstukken rondom de Energietoeslag en speciale regelingen voor
mensen met hoge energiekosten.10
De leden van de PVV-fractie vragen op welke manier het kabinet ervoor zorg gaat dragen
dat naasten en mantelzorgers voldoende mogelijkheden krijgen om werk en zorg te combineren.
Op welke mogelijkheden doelt het kabinet?
Op 6 juli 2023 hebben de Staatssecretaris van VWS en ik de Kamerbrief «Sociale basis
inclusief de mantelzorgagenda 2023–2026» aangeboden aan uw Kamer.11 In deze agenda zijn maatregelen en acties opgenomen o.a. om werkende mantelzorgers
te ondersteunen op de korte en lange termijn. De Staatssecretaris van VWS en de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) ondersteunen de stichting Werk
en Mantelzorg bij het ontwikkelen en uitvoeren van een ondersteuningsprogramma voor
werkgevers en leidinggevenden, gericht op de combinatie van werk en mantelzorg en
het voorkomen van verzuim. Daarnaast is door de Stichting van de Arbeid een inspiratiedocument
gemaakt voor werkgevers en werknemers over het combineren van werk en mantelzorg.
Dit zijn acties die nu al lopen, gericht op het vergroten van bewustwording, begrip
en flexibiliteit. De Staatssecretaris van VWS, de Minister van SZW, de Staatssecretaris
van Fiscaliteit en Belastingen en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(hierna: OCW) hebben gezamenlijk een aanvraag aan de Sociaal-Economische Raad gedaan
voor de verdere fundamentele verkenning naar het faciliteren van werk en mantelzorg
in de toekomst.12
Op welke manier gaan ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag, die vanwege
hun zorgtaak minder kunnen werken, financieel gecompenseerd worden voor extra kosten
waar het bestaansminimum niet in voorziet?
Ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag kunnen op dit moment vanuit de Wmo
een beroep doen op regelingen op het gebied van mobiliteitshulpmiddelen, woningaanpassingen
en de lokale meerkostenregelingen. Voor ouders met een thuiswonend kind tussen de
3 en 18 jaar die een intensieve zorgvraag heeft, is het ook mogelijk om dubbele kinderbijslag
te krijgen. Daarnaast wordt de zorg vergoed: voor kinderen (jonger dan 18 jaar) die
gebruik maken van zorg op grond van de Wet langdurige zorg geldt geen eigen bijdrage.
Voor zorg uit de Zorgverzekeringswet zijn kinderen gratis meeverzekerd en hoeven dus
voor kinderen geen premies of eigen risico betaald te worden. Voor bepaalde zorg of
hulpmiddelen bestaat wel een eigen bijdrage. Bijvoorbeeld bij brillen, orthopedische
schoenen en bij bepaalde medicijnen. Tenslotte is er de landelijke regeling aftrek
specifieke zorgkosten en als laatste optie de bijzondere bijstand. De bijzondere bijstand
(artikel 35 Participatiewet) kan verstrekt worden door een gemeente als een huishouden
uit onvoorziene omstandigheden voortkomende noodzakelijke kosten van het bestaan niet
kan voldoen.
Ik hecht daarnaast veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo
2015 als de Jeugdwet er is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende
ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wet- en regelgeving
en bovengenoemde mogelijkheden. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden
van cliëntondersteuning wijzen. Bij de invulling van de werkagenda bij de Nationale
strategie zal besproken worden in hoeverre deze bestaande mogelijkheden aansluiten
bij de wijze waarop ouders van kinderen met een intensieve zorgvraag passende zorg
en ondersteuning organiseren en dit financieel ook mogelijk maken. En waar dit nodig
is, inventariseren we in het proces met alle partijen mogelijkheden voor verbeteringen.
GroenLinks-PvdA
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zijn zeer verheugd met het feit dat er nu
een Nationale strategie ligt voor de implementatie van het VN-verdrag handicap tot
2040. Deze leden hebben met interesse kennisgenomen van de strategie en zij hebben
nog een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de besluitvorming over het vaststellen
van de werkagenda, de praktische vertaling van de strategie naar nieuw beleid, wordt
overgelaten aan een nieuw kabinet. Tegelijkertijd lezen deze leden ook dat de Minister
de ambitie heeft om in het vierde kwartaal van dit jaar een werkagenda naar de Tweede
Kamer te sturen. Zij willen de huidige demissionaire Minister aanmoedigen om hier
inderdaad mee door te gaan. En indien er geen nieuw kabinet zit, besluitvorming over
te laten aan de Tweede Kamer. Zij vragen de Minister tevens of het benodigde budget
voor de uitvoering van de werkagenda al in de begroting van 2025 opgenomen kan worden.
Voor de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie is het erg belangrijk dat er dit jaar
nog een werkagenda komt met bijbehorend budget. Een Nationale strategie heeft enkel
zin als deze ook wordt uitgevoerd. En voor de uitvoering is een stevige werkagenda
en budget nodig.
In mijn aanbiedingsbrief gaf ik u een beeld van het inclusieve ontwerpproces dat aan
de basis stond van de vorming van de Nationale strategie. Net als bij de strategie
het geval was, vergt het opstellen van de werkagenda een soortgelijk proces met ruimte
voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten, overige
organisaties en alle betrokken departementen. Het kost tijd om met al deze partijen
een ambitieus en zorgvuldig proces te doorlopen. Pas in de loop van dit proces wordt
duidelijk op welke onderdelen een financiële doorrekening van baten en lasten van
toepassing zou moeten zijn. Op dit moment is een effect van de werkagenda op de begroting
van 2025 daarom nog niet in beeld. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven
dat de demissionaire status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele
beleidsmatige en/of budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak
rond de werkagenda en de planning.
Bij de aanbieding van de Nationale strategie stuurde ik u tevens een inventarisatie
van bestaand beleid dat bijdraagt aan de doelstellingen van de Nationale strategie.
Uiteraard blijft dit beleid, voorzien van haar financiële doorwerking zoals deze reeds
via de departementale begrotingen is verantwoord, in werking terwijl de ontwikkeling
van de werkagenda vorm krijgt.
Om tot een goed uitgevoerde strategie te komen, moeten in de ogen van de deze leden
nog een aantal randvoorwaarden worden ingevuld. Zo moeten de verschillende ministeries,
overheidslagen en uitvoeringsinstanties in samenhang werken. Kan het kabinet toelichten
hoe deze samenhang bewaakt zal worden?
Ik deel de mening van de GroenLinks – PvdA fractie dat het van belang is dat meerdere
partijen in samenhang werken aan de totstandkoming van de werkagenda. Zoals ik in
mijn aanbiedingsbrief aangaf organiseert en coördineert een interdepartementale werkgroep
de samenwerking binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK,
Justitie en Veiligheid (hierna: JenV), Economische Zaken en Klimaat (hierna: EZK)
en Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar
concrete en uitvoerbare maatregelen. De ministeries zijn individueel verantwoordelijk
voor het opstellen en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen
en het betrekken van relevante uitvoeringsinstanties. Bij de ontwikkeling van de werkagenda
is de VNG ambtelijk en bestuurlijk betrokken voor de beleidsthema’s met een lokaal
component. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen
op DG-niveau.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat er voor de Nationale strategie vijf
belangrijke principes zijn en zeven levensdomeinen waar verbetering nodig is. Over
de doelstellingen bij deze principes en levensdomeinen hebben deze leden nog een aantal
vragen, te beginnen bij het eerste principe: gelijke rechten. Als speerpunt staat
opgeschreven dat wet- en regelgeving zo veel als mogelijk in lijn is met het VN-verdrag
handicap. Deze leden vragen het kabinet of hij een beeld heeft van wet- en regelgeving
die nu nog niet in lijn is met het VN-verdrag. En of zij bereid is met ervaringsdeskundigen,
als deel van de werkagenda, wet- en regelgeving door te lichten om te bezien of deze
in strijd is met het VN-verdrag.
Zoals ik heb toegelicht in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie: bij de
ratificatie heeft het kabinet uiteengezet hoe het VN-verdrag handicap zich reeds verhoudt
tot Nederlandse wet- en regelgeving.13 Recente vernieuwingen zijn de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet, het principebesluit
tot invoering van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap14 en het wetsvoorstel tot invoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.
Op elk van de afzonderlijke domeinen van de Nationale strategie zijn er bovendien
specifieke wettelijke kaders die het beleid voor het vergroten van de mogelijkheden
van mensen met een beperking verder inrichten. Deze kaders heb ik in mijn aanbiedingsbrief
toegelicht. Dit bestaande wettelijk kader is nu het vertrekpunt voor het verder werken
aan toegankelijkheid en inclusie en het invulling geven aan de werkagenda. Op dit
moment zijn verdere wettelijke vernieuwingen rond het VN-verdrag daarom nog niet aan
de orde. Wel zal ik, met mijn collega’s in het kabinet, in het proces tot invulling
van de werkagenda steeds afwegen of bestaande wet- en regelgeving aanpassing behoeft
om waar nodig knelpunten op te lossen of de ambitie verder te ondersteunen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat eigen regie de leidraad is bij het
maken van uitvoeren van beleid en wet- en regelgeving. Deze leden ondersteunen dit
doel volledig. Tegelijkertijd constateren zij dat het met de huidige wet- en regelgeving
in de zorg vaak erg moeilijk is voor mensen met een beperking om de juiste zorg, ondersteuning
of hulpmiddelen te vinden, terwijl deze juist essentieel zijn voor het voeren van
eigen regie. Een probleem hierbij is dat zorg en ondersteuning voor mensen met een
(levenslange en levensbrede) beperking is versnipperd tussen verschillende zorgdomeinen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen het kabinet hoe hij kijkt naar het
onderbrengen van alle zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking, en tenminste
voor mensen in de categorie levenslang en levensbreed, in één zorgwet. Is het kabinet
bereid om dit te laten onderzoeken?
Dit onderwerp vergt besluitvorming van een nieuw kabinet. De knelpunten die mensen
met een levenslange en levensbrede beperking ervaren herken ik. En het gesprek hierover
wordt al gevoerd in het kader van de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen
met een beperking en zal zeker verder gevoerd worden in de totstandkoming van de werkagenda.
Voor nu zie ik mogelijkheden om binnen de huidige kaders de zorg en ondersteuning
verder te verbeteren voor de mensen met een levenslange en levensbrede beperking.
Een ander belangrijk principe in de Nationale strategie is bestaanszekerheid. De leden
van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat de kosten die mensen moeten maken er niet
toe mogen leiden dat de behoorlijke levensstandaard in gevaar komt. Deze leden zouden
daar graag aan toe willen voegen dat hetzelfde moet gelden voor het inkomen. Zij maken
zich zorgen over de wisselwerking tussen inkomensregelingen voor mensen met een beperking,
de stapeling van eigen bijdragen en zorgkosten die voor eigen rekening zijn. De combinatie
van de verschillende regelingen maken het moeilijk voor voornoemde leden om te doorgronden
wat het effect is op het besteedbaar inkomen van mensen met een beperking. Deze leden
vragen of het kabinet deze wisselwerking goed wil laten onderzoeken, zodat de Tweede
Kamer en het kabinet goed kunnen beoordelen wat de effecten van de verschillende maatregelen
zijn.
Om de wisselwerking tussen inkomensregelingen voor mensen met een beperking, de stapeling
van eigen bijdragen en onverzekerde zorgkosten in kaart te brengen heb ik het Nibud
gevraagd een aantal voorbeeldbegrotingen te maken voor huishoudens van mensen met
een beperking. De voorbeeldbegrotingen geven inzicht in de meerkosten van het leven
met een beperking voor verschillende huishoudens in verschillende inkomenssituaties.
De uitkomsten van dit onderzoek geven deels inzicht in de uitwerking van de combinatie
van regelingen op het besteedbaar inkomen van mensen met een beperking. U kunt de
uitkomsten van dit onderzoek inclusief mijn beleidsreactie in de tweede helft van
2024 verwachten. Daarnaast kijkt het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning
voor Mensen (VIM) specifiek naar het besteedbaar inkomen van mensen die meerkosten
hebben in verband met een beperking en de knelpunten die zich daarbij voordoen, om
ervoor zorg te dragen dat mensen niet onder het sociaal minimum terecht komen.15 Hierbij valt te denken aan de samenloop tussen inkomensondersteuning, meerkosten
en eigen bijdragen. Of aan het feit dat sommige mensen maar weinig overhouden van
de verhoging van hun uitkering, door doorwerking van deze verhoging op belastingen,
toeslagen en andere regelingen. Dit doet het programma onder meer in samenwerking
met belangenorganisatie Ieder(in).
Tot slot vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie naar de monitoring. Het is
deze leden nog niet helemaal duidelijk hoe de monitoring plaats moet gaan vinden.
Daarnaast lezen zij dat het kabinet van plan is op tweejaarlijkse basis een monitor
naar buiten te brengen. Zij vragen het kabinet waarom hij er niet voor kiest om jaarlijks
te rapporteren en aan te sluiten bij de monitor van het College voor de Rechten van
de Mens, zodat deze monitor ook ter sprake kan komen bij het jaarlijks debat in de
Tweede Kamer over de implementatie van het VN-verdrag.
Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag handicap
in de periode 2018 – 2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak
is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.16 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale
strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Dit
met als doel om ervoor te zorgen dat in de wijze van monitoring wordt aangesloten
op de levensdomeinen van de strategie en de kernonderdelen uit de werkagenda. Het
denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling
van de werkagenda. De keuze voor een tweejaarlijkse basis voor de monitoring is gemaakt
op basis van ervaringen met de monitor in de periode 2018 – 2022. Hieruit bleek dat
monitoring om de twee jaar een goed ritme is om ontwikkelingen in de tijd te volgen
én daarbij nieuwe informatie en inzichten uit achterliggende bronnen te kunnen ontsluiten.
In het proces tot vernieuwing van de monitor zal ik ook met het College voor de Rechten
van de Mens (hierna: College) spreken. Het College is reeds bij de eerdere stappen
in het vernieuwingstraject betrokken en geïnformeerd. Wel geef ik hierbij op voorhand
aan dat de monitor van het College op twee belangrijke punten verschilt van de wijze
van monitoring rond de Nationale strategie. Allereerst heeft het College op grond
van VN-verdrag handicap artikel 33 lid 2 een eigenstandige en onafhankelijke taak
op het gebied van monitoring. Om die reden moet een monitor van de regering rond de
strategie hier los van georganiseerd blijven. Ten tweede vult het College die taak
in door per rapportage één specifiek thema uit het VN-verdrag in haar monitor te belichten,
met dus elke keer een ander thema uitgelicht. De monitor van de regering moet ook
een overkoepelend beeld over meerdere thema’s kunnen schetsen, en die thema’s in de
tijd blijven volgen.
VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de
positie van mensen met een beperking. Deze leden vinden het goed te lezen dat mensen
met een beperking betrokken zijn bij het maken van de strategie. Zij hopen dat zij
ook betrokken blijven bij de uitwerking van de strategie. Deze leden hebben nog enkele
vragen en opmerkingen.
De leden van de VVD-fractie merken op dat meerdere ministeries zijn betrokken bij
dit thema. Deze leden moedigen interdepartementale samenwerking op dit gebied aan.
Zij vragen de Minister wel hoe de coördinatie tussen de verschillende ministeries
verloopt. Welke rol heeft de Minister daarin?
Ik deel de mening van de VVD fractie dat het van belang is dat meerdere partijen in
samenhang werken aan de totstandkoming van de werkagenda. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief
aangaf organiseert en coördineert een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap
van VWS de samenwerking binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW,
IenW, BZK, Justitie en Veiligheid (hierna: JenV), Economische Zaken en Klimaat (hierna:
EZK) en Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden
naar concrete en uitvoerbare maatregelen. Sturend op de voortgang en samenhang zijn
er gedurende het proces overleggen op DG-niveau.
De leden van de VVD-fractie merken verder op dat de Nederlandse eilanden Bonaire,
Sint-Eustatius en Saba nog niet meedoen aan het VN-verdrag handicap. Op welke termijn
zullen deze eilanden meedoen aan het verdrag?
Er is onder meer uitvoeringswetgeving nodig om de burgerlijke en politieke rechten
uit het verdrag in Caribisch Nederland te laten gelden. Een belangrijke stap hierin
is het traject om de gelijke behandelingswetgeving in werking te laten treden voor
Caribisch Nederland. Ondertussen werken uitvoeringsorganisaties, openbare lichamen
en departementen in Caribisch Nederland aan het verbeteren van de toegankelijkheid
en participatie voor mensen met een beperking. Om zo goed mogelijk aan te sluiten
bij de lokale context van de eilanden ontwikkelen zij een apart programma voor de
eilanden, met acties die samen met mensen met een beperking, lokale overheden, zorgaanbieders
en andere organisaties op de eilanden zijn vastgesteld en die aansluiten bij deze
nationale strategie.
De leden van de VVD-fractie lezen in de bijlage «Werken aan een samenleving voor iedereen.
Het VN-verdrag handicap in Nederland» dat mensen met een beperking vaak gescheiden
leven van mensen zonder beperking en dat het doel is dat in 2040 alle kinderen en
jongeren, met en zonder beperking, samen opgroeien. Deze leden onderschrijven het
streven naar regulier onderwijs met de juiste ondersteuning. Voor een aantal kinderen
met een beperking zal het speciaal onderwijs echter de meest passende vorm blijven.
Is de Minister het met deze leden eens dat het gespecialiseerd onderwijs van grote
waarde is en behouden moet blijven, juist om kinderen en jongeren met een beperking
passend onderwijs te bieden en is de Minister het eens dat ingezet moet worden op
passend onderwijs voor elk individueel kind? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de genoemde
passage in de bijlage?
Elk individueel kind heeft recht op onderwijs dat eraan bijdraagt dat hij/zij zich
het beste kan ontwikkelen. Het uitgangspunt is dat dit in principe thuisnabij op een
reguliere school is, met de ondersteuning die daarvoor nodig is. Bijvoorbeeld met
ondersteuning van experts uit de zorg of het onderwijs, op het gebied van hoogbegaafdheid
of dyslexie. Dit heeft voor iedereen voordelen. Voor het kind betekent dit bijvoorbeeld
minder reistijd en meestal meer keuzemogelijkheden dan wanneer deze naar het speciaal
onderwijs zou gaan. En in algemene zin betekent het bijvoorbeeld een kleinere druk
op het leerlingenvervoer en meer ruimte op het gespecialiseerd onderwijs voor andere
kinderen die dat (tijdelijk) nodig hebben. Er zal altijd een groep zijn die (tijdelijk
of voor langere tijd) meer extra ondersteuning nodig heeft dan in het reguliere onderwijs
kan worden geboden, en voor deze kinderen blijft de mogelijkheid van het gespecialiseerd
onderwijs bestaan. Hierover zal de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs uw
Kamer begin mei 2024 nader over informeren.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie wat de stand van zaken is met betrekking
tot lopend beleid dat in 2023 afgerond zou moeten zijn. Zo lezen deze leden bij vervoer
en mobiliteit de doelstelling dat eind 2023 alle stations reisassistentie hebben waar
NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt.
De inventarisatie van lopend beleid is voorzien van aanklikbare verwijzingen naar
achterliggende informatie over dit bestaande beleid. Zo ook voor het Bestuursakkoord
Toegankelijkheid OV 2022–2032. Dit overzicht heeft als doel u inzicht te geven in
de raakvlakken tussen dit beleid en het VN-verdrag Handicap, maar had niet als doel
de reguliere informatievoorziening over dit beleid aan uw Kamer te veranderen. Voor
al deze achterliggende beleidsaanpakken geldt dat u hierover reeds door mijn collega’s
in het kabinet of mijzelf wordt geïnformeerd. Vanuit het Bestuursakkoord Toegankelijkheid
OV 2022–2032 werken het Rijk, decentrale ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en
belangenorganisaties samen aan een toegankelijker OV. Eén van de onderdelen van dit
lopende beleid betreft reisassistentie. Reisassistentie is sinds december 2023 inderdaad
beschikbaar op alle stations waar NS stopt en die door ProRail toegankelijk zijn gemaakt.
De leden van de VVD-fractie merken op dat Nederland vooralsnog geen deel uitmaakt
van de pilot European Disability Card. Een belangrijke kaart voor gehandicapten om
zich eenvoudiger door heel Europa te bewegen. Hoe kijkt de Minister hiernaar? Overweegt
de Minister om Nederland ook deel uit te laten maken van de pilot? Krijgt deze kaart
ook een rol in de uitvoering van het VN-verdrag handicap?
De pilot met een European Disability Card (hierna: EDC) werd van 2016 tot en met 2018
gehouden in acht lidstaten van de EU. Voortbouwend op de pilot heeft de Europese Commissie
op 6 september 2023 een voorstel gedaan voor een definitief EDC. En op 31 oktober
2023 een uitbreidingsvoorstel gedaan om de richtlijn van toepassing te verklaren op
derdelanders. In eerdere correspondentie aan uw Kamer over de voorstellen van de Commissie
heb ik aangegeven dat Nederland hier positief in staat en de doelen van de EDC onderschrijft.17 Nadat de EDC in Europees verband is aanvaard, zal het kabinet bezien hoe deze Nederland
gaat implementeren.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier midden- en kleinbedrijven (mkb’ers)
betrokken worden in de uitvoering om de regeldruk voor deze bedrijven, die toch al
groot is, binnen de perken te houden. Wat zal de impact zijn van de uitvoering van
de strategie?
Ik betrek VNO-NCW en MKB-Nederland bij het proces voor de invulling van de werkagenda.
Daarnaast zal ik in de uitwerking van de werkagenda aandacht houden voor de uitvoerbaarheid
van maatregelen voor ondernemers.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de laatste stand van zaken is omtrent het langer
en beter beschikbaar maken van hulpmiddelen.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het verstrekken van
hulpmiddelen aan burgers die niet meer zelfredzaam zijn en niet meer mee kunnen doen
in de samenleving. Als er knelpunten worden ervaren bij de toegang tot- of verstrekking
van hulpmiddelen dan is het belangrijk dat overleg hierover plaatsvindt tussen gebruiker,
gemeente en aanbieder (op casusniveau) of tussen aanbieder(koepel) en gemeente(koepel)
bij vraagstukken van algemene aard.
Vanwege meerdere klachten en signalen rondom de toegang tot- en verstrekking van hulpmiddelen
heeft VWS in 2019 een landelijk actieteam opgericht. Vervolgens is de VNG op 1 juni
2020 gestart met het project Verbeteragenda Hulpmiddelen. Dit heeft geleid tot vele
handreikingen en convenanten, zoals het convenant meeverhuizen. Ook zijn afspraken
gemaakt over het behouden van Wmo-hulpmiddelen thuis bij het verhuizen naar een Wlz-instelling.18
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de monitoring van de strategie wordt vormgegeven.
Hoe zorgt de Minister ervoor dat de integrale benadering hierin terugkomt?
Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag handicap
in de periode 2018–2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak
is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.19 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale
strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Het
denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling
van de werkagenda. In de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen
van de strategie en de belangrijke onderdelen uit de werkagenda, hiermee komt een
integrale benadering terug in de wijze van monitoring.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier gemeenten en de Vereniging voor
Nederlandse Gemeenten (VNG) betrokken worden in de governance, uitvoering en monitoring
van de strategie en de werkagenda.
Vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) en een aantal
individuele gemeenten hebben meegedaan aan de strategiedagen in mei 2023. Zij waren
onderdeel van een breder verband aan partijen, vertegenwoordigers en ervaringsdeskundigen
die input hebben geleverd tijdens deze strategiedagen. Bij de ontwikkeling van de
werkagenda is de VNG wederom ambtelijk en bestuurlijk betrokken voor de beleidsthema’s
met een lokaal component.
Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarnaast op de lokale implementatie
van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025
werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt
zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen
van een Lokale Inclusie Agenda.
NSC
De leden van NSC-fractie hebben de brief van de Minister met interesse gelezen en
hebben hierover enkele vragen. In de brief wordt vooral strategie bepaald en er komt
een werkagenda. Deze leden vragen de Minister of en hoe er in de werkagenda concrete
doelstellingen worden opgenomen.
Om de opgenomen doelstellingen in de Nationale strategie te bereiken werk ik nu, samen
met mijn collega’s in het kabinet, aan de werkagenda. Deze werkagenda gaat concrete
maatregelen bevatten die bijdragen aan de doelstellingen in de Nationale strategie.
De leden van de NSC-fractie lezen in het rapport «Waardevol werken, de stand van zaken»
van Movisie en Divosa uit 2022 dat ruim een miljoen Nederlanders geen toegang heeft
tot de arbeidsmarkt, ondanks de krapte.20
Het gaat om mensen met een beperking of kwetsbaarheid, fysiek, verstandelijk, psychisch
of sociaal. Om migranten, om ouderen, om langdurig werklozen. Kan de Minister toelichten
wat de resultaten zijn van het beleid tot nu toe, zoals de Banenafspraak om extra
banen te creëren, het Breed Offensief om drempels op de arbeidsmarkt weg te nemen,
Simpel Switchen om de overgangen tussen uitkering en (betaald) werk (en vice versa)
te versoepelen en het Sociaal Innovatiefonds om inclusief werkgeverschap aan te moedigen?
Wat is de analyse van de Minister dat nog steeds zoveel mensen met een beperking of
kwetsbaarheid op afstand van de arbeidsmarkt staan? Op welke manier gaat de Minister
nog meer prioriteit geven om deze groepen te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt zodat
het aantal mensen met een beperking of kwetsbaarheid dat aan de kant staat flink gereduceerd
wordt?
Op de huidige krappe arbeidsmarkt is het van belang dat we de talenten van mensen
met een beperking benutten. Het kabinet blijft inzetten op stimulering van het extra
arbeidsaanbod en ondersteuning van de mensen hierbij. Werk biedt de mensen kansen:
naast eigen inkomen, kan werk ook bijdragen aan zelfontplooiing en welbevinden. Een
aanzienlijke groep mensen staat nog langs de kant. De arbeidsmarkt is nog onvoldoende
inclusief. De inventarisatie van lopend beleid die bij de brief van 9 februari 202421 over de nationale strategie is gevoegd, geeft voorbeelden van maatregelen die het
kabinet genomen heeft.
• Sociaal ontwikkelbedrijven spelen een belangrijke rol bij het aan het werk helpen
van mensen met een beperking. De afgelopen tijd heeft de Minister voor Armoedebeleid,
Participatie en Pensioenen nauw samengewerkt met VNG, Cedris, Divosa, UWV en sociale
partners om varianten uit te werken voor een toekomstbestendige infrastructuur van
sociaal ontwikkelbedrijven. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 202322heeft zij een breed pakket aan maatregelen gepresenteerd met incidentele en structurele
investeringen.
• Verder heeft de banenafspraak tot en met 2022 ruim 81.000 extra mensen met een arbeidsbeperking
aan het werk geholpen. Met haar brief van 7 juni 202323heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen extra maatregelen
omtrent de banenafspraak aangekondigd.
• Per 1 juli 2023 zijn de meeste maatregelen uit de wet Breed Offensief24in werking getreden. Deze maatregelen beogen ook de arbeidsdeelname van mensen met
een beperking (onder meer behorend tot de doelgroep banenafspraak) te bevorderen.
De wet verbetert onder meer het instrument loonkostensubsidie van de Participatiewet
en er zijn meer waarborgen gekomen voor ondersteuning op maat. Het kabinet blijft
de ontwikkelingen volgen en de inzet van het instrument bevorderen.
• Ook zijn de resultaten van de pilot het Sociaal Innovatiefonds (SIF) tot nu toe veelbelovend.
Zo hebben de huidige zeven werkgeversdeals bijna 450 inclusieve (duurzame) banen gerealiseerd.
De pilot heeft tot nu toe uitgewezen dat het fonds financiële drempels voor werkgevers
weg kan nemen en tegelijkertijd de verbinding kan leggen met de arbeidsmarktregio.
• Verder beoogt het kabinet met het programma Simpel Switchen dat mensen makkelijker
en veiliger kunnen switchen tussen uitkering en werk en tussen dagbesteding – beschut
werk – banenafspraak – regulier werk. Mede hierom stelt het kabinet in het wetsvoorstel
Participatiewet in Balans voor om de bijverdiengrenzen te verruimen en komen er maatregelen
die bijdragen aan het oplossen van de (financiële) problemen rondom het verrekenen
van inkomsten uit werk met de bijstand. Een meerjarige monitor is in ontwikkeling
om meer inzicht te krijgen in de data en resultaten van Simpel Switchen.
Deze maatregelen dragen reeds bij aan het behalen van de doelstellingen uit de Nationale
strategie. Het proces met alle betrokken partners brengt verder in beeld of en wat
aan aanvullende maatregelen nodig is en dit leidt tot de uitgewerkte werkagenda.
De leden van de NSC-fractie lezen in een onderzoek uit 2021 van de VNG en Movisie
dat gemeenten vooral behoefte hebben aan handzame kennisproducten en een (interactieve)
website.25 Op welke manier is de Minister bezig om dit te realiseren met de VNG en Movisie?
VWS ondersteunt het VNG-project «Iedereen doet mee», om gemeenten te voorzien van
informatie over het VN-verdrag Handicap en hoe zij lokaal beleid voor én met mensen
met een beperking kunnen ontwikkelen. Vanuit dit project zijn diverse webinars en
regionale (live)bijeenkomsten georganiseerd en diverse handreikingen opgesteld, zoals
de handreiking Lokale Inclusie Agenda.26 Ook is het VN-verdrag Handicap en de lokale implementatie van dit verdrag een onderdeel
van het werkprogramma van Movisie. Movisie voert onder andere een jaarlijks onderzoek
uit onder gemeenten hoe de lokale implementatie van het VN-verdrag Handicap verloopt.
Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich daarnaast op de lokale implementatie
van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025
werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt
zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen
van een Lokale Inclusie Agenda.
Tenslotte vinden de leden van de NSC-fractie dat de overheid het voorbeeld moet geven
bij inclusief beleid en toegankelijkheid. Concreet is het gebouw van de Tweede Kamer
niet goed toegankelijk voor mensen met een rolstoel. Op welke manier gaat de Minister
haast maken om het huidige Tweede Kamergebouw meer rolstoeltoegankelijk te maken?
Bij renovaties en nieuwbouw van rijkskantoren wordt het niveau van de Integrale Toegankelijkheidsstandaard
(ITs2012) als norm gehanteerd. Dit is een breed erkende standaard voor toegankelijk
bouwen. Door toepassing van deze norm worden rijkskantoren geleidelijk steeds toegankelijker.
Ook wordt gewerkt aan een nationale standaard die nog beter invulling geeft aan integrale
toegankelijkheid.
In de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer voldoet het gehele publieke gedeelte
aan ITs. Voor de zones buiten het publieke gebied is hier zoveel als mogelijk rekening
mee gehouden en is de afspraak gemaakt dat oplossingen op maat worden verzorgd in
nauw overleg met de gebouwgebruiker. Er is altijd ruimte om zo goed mogelijk tegemoet
te komen aan specifieke behoeftes van gebouwgebruikers, die tijdens het gebruik aan
het licht komen. Zo heeft het Rijksvastgoedbedrijf, na overleg met de Tweede Kamer,
aanpassingen gedaan om drempels te weg te nemen, om meer contrast op wegwijzers aan
te brengen, knoppenpanelen in liften te verlagen en is automatische bediening aangebracht
op de deuren van de huidige plenaire zaal van de Tweede Kamer waardoor deze makkelijker
te openen zijn.
D66
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief en de
bijbehorende strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden
hebben nog enkele vragen en opmerkingen over de stukken.
De leden van de D66-fractie lezen dat de planning is dat de werkagenda in het vierde
kwartaal van 2024 met de Tweede Kamer zal worden gedeeld. De voorbereidingen daarvoor
zijn reeds gestart, maar de Minister vermeldt ook dat de inhoudelijke en financiële
afweging over de werkagenda aan een volgend kabinet is. Deze leden hopen dat de Minister
bedoelt dat dit alleen aan een volgend kabinet is wanneer hij aantreedt. In demissionaire
staat kan de huidige Minister doorgaan met het voorbereiden en voor zover mogelijk
uitvoeren van de werkagenda. Deelt de Minister deze overtuiging van deze leden?
In mijn aanbiedingsbrief kon ik u een inkijk geven in het inclusieve ontwerpproces
dat aan de basis stond van de vorming van de Nationale strategie. Net als bij de strategie
het geval was, vergt het opstellen van de werkagenda een dergelijk proces met ruimte
voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten, overige
organisaties en alle betrokken departementen. Het kost tijd om met al deze partijen
een zorgvuldig proces te doorlopen. Op dit onderdeel van het vervolgproces is nu ten
eerste mijn inzet gericht en de tijd in 2024 is volop nodig om vanuit dit proces tot
een volledige werkagenda te komen. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven
dat de demissionaire status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele
beleidsmatige en/of budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak
rond de werkagenda en de planning.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister een overzicht heeft gestuurd
van lopend en voorgenomen beleid rondom het VN-verdrag handicap. Deze leden vragen
de Minister dit overzicht aan te passen, zodat ook duidelijk is wat de actuele stand
van zaken is van dit geplande beleid en in hoeverre het beleid is doorberekend of
begroot.
Bij de aanbieding van de Nationale strategie stuurde ik u een inventarisatie van bestaand
beleid dat bijdraagt aan de doelstellingen van de Nationale strategie. Deze inventarisatie
is bovendien voorzien van aanklikbare verwijzingen naar achterliggende informatie
over dit bestaande beleid. Bijvoorbeeld de mantelzorgagenda 2023–2026 of het programma
«een thuis voor iedereen». Dit overzicht heeft als doel u inzicht te geven in de raakvlakken
tussen dit beleid en het VN-verdrag Handicap, maar had niet als doel de reguliere
informatievoorziening over dit beleid aan uw Kamer te veranderen. Voor al deze achterliggende
beleidsaanpakken geldt dat u hierover reeds door mijn collega’s in het kabinet of
mijzelf wordt geïnformeerd. Financiële informatie over specifieke maatregelen, activiteiten
en projecten wordt bovendien via departementale begrotingen verantwoord.
De leden van de D66-fractie lezen dat mensen met een beperking nog te vaak drempels
in de samenleving ervaren. Deze leden zien graag een verheldering hoe vaak dit precies
voorkomt en of ook wordt gemonitord om wat voor soort drempels dit gaat. Ondanks dat
deze leden zien dat er veel betrokkenheid is bij de implementatie van een Nationale
strategie, mag in gevallen de ambitie omhoog worden bijgesteld. Zo schrijft de Minister
dat er in 2025 minstens tien inclusiepacten gevormd moeten zijn, maar ook dat de helft
van de gemeenten géén lokaal inclusiebeleid uitvoert. Deze leden zien graag een aanscherping
van deze gestelde doelen. Waarom ligt de lat niet hoger, en welke rol neemt de Minister
om gemeenten en andere overheden te bewegen om aan de gestelde doelen te voldoen?
Wat betreft de inclusiepacten ben ik hard aan de slag om de eerder gestelde doelstelling
te verwezenlijken om in 2025 minstens 10 inclusiepacten te hebben ontwikkeld. Zoals
ik in de aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie aangaf: er zijn nu o.a. in het
praktijk- en voortgezet speciaal onderwijs van de regio Zwolle, in de revalidatiesector
en binnen de gemeente Deventer op het thema inclusieve generatie voorstellen voor
inclusiepacten ontwikkeld. En deze pacten gaan vanuit een kleinschaliger schaalniveau
concrete resultaten en aanknopingspunten opleveren voor landelijke vernieuwingen.
In 2024 ontwikkelen initiatiefnemers op diverse andere terreinen voorstellen voor
pacten, waarmee doorgewerkt wordt aan de gestelde doelstelling voor 2025.
Ten aanzien van de inzet van gemeenten is het mijn ambitie en de ambitie van bestuurlijk
aanjager Guusje ter Horst dat in 2025 alle Nederlandse gemeenten lokaal inclusiebeleid
ontwikkelen of uitvoeren, bijvoorbeeld in de vorm van de lokale inclusie agenda. Bestuurlijk
aanjager Guusje ter Horst werkt hierbij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken
en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.
In het algemeen zien de leden van de D66-fractie dat er op de zeven geïdentificeerde
leefdomeinen goede doestellingen zijn geformuleerd. Tegelijkertijd vraagt het ook
om een verduidelijking over prioritering en over wat ervoor nodig is om de doelstellingen
te halen. Deze leden zien graag een toelichting van de Minister in hoeverre er wetgevingstrajecten
nodig zijn om de doelstellingen te behalen.
Zoals ik heb toegelicht in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie: bij de
ratificatie heeft het kabinet uiteengezet hoe het VN-verdrag handicap zich reeds verhoudt
tot Nederlandse wet- en regelgeving.27 Recente vernieuwingen zijn de aanpassing van artikel 1 van de Grondwet, het principebesluit
tot invoering van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap28 en het wetsvoorstel tot invoering van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.
Op elk van de afzonderlijke domeinen van de Nationale strategie zijn er bovendien
specifieke wettelijke kaders die het beleid voor het vergroten van de mogelijkheden
van mensen met een beperking verder inrichten. Deze kaders heb ik in mijn aanbiedingsbrief
toegelicht. Dit bestaande wettelijk kader is nu het vertrekpunt voor het verder werken
aan toegankelijkheid en inclusie en het invulling geven aan de werkagenda. Op dit
moment zijn verdere wettelijke vernieuwingen rond het VN-verdrag daarom nog niet aan
de orde. Wel zal ik, met mijn collega’s in het kabinet, in het proces tot invulling
van de werkagenda steeds afwegen of bestaande wet- en regelgeving aanpassing behoeft
om waar nodig knelpunten op te lossen of de ambitie verder te ondersteunen.
In hoeverre is er een specifieke prioritering die de Minister voor ogen heeft (en
mogelijk zal doorgeven aan haar opvolger) als het gaat over de doelstellingen? Wat
zijn de grootste bedreigingen om aan de doelstellingen te voldoen, zo vragen deze
leden.
Bij de invulling van de doelstellingen van de levensdomeinen is in de Nationale strategie
gekeken vanuit een brede, integrale blik.29 Levensdomeinen zijn met elkaar verbonden en hebben invloed op elkaar. Verbetering
in het onderwijs leidt bijvoorbeeld tot meer perspectief op werk. Verbetering van
de rechtspositie kan leiden tot een hoger welzijnsniveau. Juist om die reden is er
geen prioritering in de doelstellingen van de levensdomeinen aangebracht en wordt
elk van de doelstellingen in de werkagenda nader uitgewerkt. Wel kunnen de betrokken
partners in het proces van de werkagenda afspraken maken over welke maatregelen onder
de doelstellingen veel prioriteit krijgen.
De kracht achter de totstandkoming van de Nationale strategie is het proces met ruimte
voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties,
ondernemers, gemeenten, overige organisaties en alle betrokken departementen. De belangrijkste
uitdaging is om voor de werkagenda wederom de tijd te creëren en de betrokkenheid
te organiseren.
BBB
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de Nationale strategie rond de
positie van mensen met een beperking. Deze leden hebben nog een aantal vragen. Om
te beginnen lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 mensen met een beperking
altijd betrokken zijn bij het beleid door de Nederlandse overheid. Mensen met een
beperking hebben inspraak bij het maken, uitvoeren en beoordelen van beleid dat hen
aangaat. Kan de Minister deze leden inzicht geven in hoe de uitvoering hiervan eruit
gaat zien, worden er enquêtes gehouden of regelmatige afspraken met mensen met een
beperking die de praktijk ervaren?
Het samenwerken met vertegenwoordigende organisaties en mensen op wie beleid invloed
heeft, staat centraal in de stappen van het Beleidskompas.30Hoe mensen met een beperking precies betrokken worden bij het maken, uitvoeren en
beoordelen van beleid is afhankelijk van het type beleids- of wetgevingstraject. In
mijn brief van 5 juli 2023 heb ik u informatie gestuurd over hoe deze werkwijze nu
binnen het Rijk vorm krijgt en hierbij ook een aantal voorbeelden geschetst, zoals
de samenwerking met ervaringdeskundigen in het Bestuursakkoord Toegankelijk OV, in
het Gebruikernetwerk Digitale Incusie en bij de aanpak Simpel Switchen.31
Wat ik belangrijk vind is dat de mensen en organisaties die meepraten een goede representatie
zijn van de groep mensen met een beperking wie het beleid aangaat. En dat hun inbreng
serieus genomen wordt. Tijdens de ontwikkeling van de werkagenda doe ik daar, samen
met mijn collega’s in het kabinet, ook zelf opnieuw ervaring mee op. Ik benut daarbij
de ervaring en geleerde lessen uit het co-creatieve proces dat geleid heeft tot de
Nationale strategie.
Ook lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid rekening houdt met de
eigen regie van mensen. Mensen met een beperking krijgen ondersteuning bij het maken
van keuzes als zij dat willen. Mensen met een beperking kunnen zelf keuzes maken over
hun levenswijze en kunnen daarbij onafhankelijke ondersteuning krijgen. Hoe ziet deze
onafhankelijke ondersteuning eruit?
Een voorbeeld van wat hier wordt bedoeld, is dat alle gemeenten onafhankelijke clientondersteuning
aanbieden. Onafhankelijke clientondersteuning houdt in dat het belang en perspectief
van de persoon met een ondersteuningsvraag centraal staan, de clientondersteuner staat
naast de persoon. De persoon met een ondersteuningsvraag wordt dus op verzoek ondersteund
bij het aanvragen van ondersteuning en zorg. Onafhankelijke clientondersteuning kan
bijvoorbeeld helpen bij het in kaart brengen van de verschillende opties, mogelijkheden
en gevolgen hiervan en dit op een begrijpelijke manier te bespreken.
Verder lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd denkt aan
toegankelijkheid bij het maken van beleid. Op dit moment gaat dit nog niet goed als
er bijvoorbeeld gekeken wordt naar de toegankelijkheid van het ov. Daarom vragen deze
leden wat de Minister nu gaat doen waardoor dit wel wordt verbeterd.
De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van
het openbaar vervoer. Het uiteindelijke doel is om het openbaar vervoer voor iedereen
toegankelijk te maken in 2040, conform het VN-verdrag Handicap. Dit is reeds vastgelegd
in het Toekomstbeeld OV. De spoorsector werkt hier sinds 2006 aan via het Implementatieplan
Toegankelijkheid. Hiermee wordt in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd in betere
toegankelijkheid van stations, waaronder de aanleg van liften en hellingbanen. Deze
inspanningen staan niet op zichzelf, maar moeten worden gezien in de bredere context
van internationale verdragen, Europese en nationale wet- en regelgeving en (interdepartementale)
beleidsprogramma’s om reizen met het openbaar vervoer voor mensen met een beperking
te verbeteren. Zo zijn sinds respectievelijk 2011 en 2012 het Besluit en de Regeling
toegankelijkheid van het openbaar vervoer van kracht.
Voorts geeft het Ministerie van IenW onder meer met het Bestuursakkoord toegankelijkheid
2022–2032 samen met decentrale ov-autoriteiten, vervoerders, ProRail en belangenorganisaties
van mensen met een beperking verder invulling aan de ambitie om vanuit het VN-verdrag
handicap de toegankelijkheid van het openbaar vervoer te vergroten. Voor de laatste
stand van zaken op het gebied van toegankelijkheid in het ov verwijs ik u naar de
Kamerbrief van 8 maart 2023.32
Zal er meer overleg en samenwerking plaatsvinden tussen de ministeries?
Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief bij de Nationale strategie aangaf organiseert en
coördineert een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van VWS de samenwerking
binnen de Rijksoverheid. De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, JenV, EZK en
Financiën zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar concrete
en uitvoerbare maatregelen. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende
het proces overleggen op DG-niveau.
Daarnaast lezen de leden van de BBB-fractie dat in 2040 de overheid altijd rekening
houdt met de bestaanszekerheid van mensen met een beperking. Werken voor mensen met
een beperking is net zo gewoon als voor mensen zonder beperking. Er zijn voldoende
passende banen en gelijke kansen op werk en inkomen. Hoe wil de Minister ervoor zorgen
dat het voor iedereen met een uitkering en een beperking mogelijk wordt om de stap
naar betaald werk te zetten?
In de brief van 9 februari 2024 worden voorbeelden van de aanpak genoemd: de banenafspraak,
het Breed Offensief, de pilot Sociaal Innovatiefonds en het programma Simpel Switchen.
• De banenafspraak heeft tot en met 2022 ruim 81.000 extra mensen met een arbeidsbeperking
aan het werk geholpen. Met haar brief van 7 juni 202333 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen extra maatregelen
omtrent de banenafspraak aangekondigd.
• Per 1 juli 2023 zijn de meeste maatregelen uit de wet Breed Offensief34 in werking getreden. Deze maatregelen beogen ook de arbeidsdeelname van mensen met
een beperking (onder meer behorend tot de doelgroep banenafspraak) te bevorderen.
De wet verbetert onder meer het instrument loonkostensubsidie van de Participatiewet
en er zijn meer waarborgen gekomen voor ondersteuning op maat. Het kabinet blijft
de ontwikkelingen volgen en de inzet van het instrument bevorderen.
• Ook zijn de resultaten van de pilot het Sociaal Innovatiefonds (SIF) tot nu toe veelbelovend.
Zo hebben de huidige zeven werkgeversdeals bijna 450 inclusieve (duurzame) banen gerealiseerd.
De pilot heeft tot nu toe uitgewezen dat het fonds financiële drempels voor werkgevers
weg kan nemen en tegelijkertijd de verbinding kan leggen met de arbeidsmarktregio.
• Verder beoogt het kabinet met het programma Simpel Switchen dat mensen makkelijker
en veiliger kunnen switchen tussen uitkering en werk en tussen dagbesteding – beschut
werk – banenafspraak – regulier werk. Mede hierom stelt het kabinet in het wetsvoorstel
Participatiewet in Balans voor om de bijverdiengrenzen te verruimen en er komen maatregelen
die bijdragen aan het oplossen van de (financiële) problemen rondom het verrekenen
van inkomsten uit werk met de bijstand. Een meerjarige monitor is in ontwikkeling
om meer inzicht te krijgen in de data en resultaten van Simpel Switchen.
• Sociaal ontwikkelbedrijven spelen tenslotte ook een belangrijke rol bij het aan het
werk helpen van mensen met een beperking. De afgelopen tijd heeft de Minister voor
Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen nauw samengewerkt met VNG, Cedris, Divosa,
UWV en sociale partners om varianten uit te werken voor een toekomstbestendige infrastructuur
van sociaal ontwikkelbedrijven. In de brief aan de Tweede Kamer van 21 december 202335heeft zij een breed pakket aan maatregelen gepresenteerd met incidentele en structurele
investeringen.
Deze maatregelen dragen reeds bij aan het behalen van de doelstellingen uit de Nationale
strategie. Het proces met alle betrokken partners brengt verder in beeld of en wat
aan aanvullende maatregelen nodig is en dit leidt tot de uitgewerkte werkagenda.
De leden van de BBB-fractie lezen dat in 2040 kinderen en jongeren met en zonder beperking
samen opgroeien. Wat gaat de Minister doen om het sociale aspect hiervan te verbeteren,
want jongeren met en zonder beperking samen te laten opgroeien is alleen mogelijk
als jongeren met een beperking niet alleen maar worden gezien als het label dat de
maatschappij hen heeft opgeplakt? Hoe kan er worden gestimuleerd om meer Samen naar
School (SnS-)scholen in te richten? Wat is daarvoor nodig van de overheid en in hoeverre
is daar een samenspel met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)?
Verder zijn SnS-scholen heel succesvol. Hier groeien kinderen met een beperking op,
samen met kinderen zonder beperking. Ze hebben een sociaal leven, want er wordt met
elkaar gespeeld, geleerd en de kinderen worden bijvoorbeeld ook uitgenodigd voor verjaardagsfeestjes.
De kinderen zonder beperking leren omgaan met kinderen met een beperking en zullen
zo, als ze volwassen zijn, mensen met een beperking eerder accepteren, omdat ze ermee
bekend zijn. Hoe gaat de Minister dit soort initiatieven breder uitrollen met het
oog op de Nationale strategie? Tot slot, ook op het gebied van onderwijs en ontwikkeling
zijn doelstellingen gesteld. Mensen met een beperking moeten toegang hebben tot verschillende
vormen van onderwijs en ontwikkeling.
Samen naar schoolklassen (hierna: SNS-klassen) zijn een goed middel om kinderen met
en zonder beperking elkaar meer te laten ontmoeten en waar mogelijk samen onderwijs
te laten volgen. Er zijn op dit moment al meer dan 50 SNS-klassen, en dit aantal groeit
nog verder. Voor ondersteuning van de SNS-klassen hebben de Ministeries van VWS en
OCW eerder een handreiking laten ontwikkelen voor het opzetten van dit soort initiatieven
in het primair onderwijs, samen met o.a. de Stichting Het Gehandicapte Kind en de
PO-Raad. Daarnaast wordt er subsidie verstrekt voor het ondersteunen van startende
initiatieven door experts. De volgende stap is dat met het veld wordt bezien wat er
nodig is om ook in het voortgezet onderwijs SNS-klassen op te kunnen zetten. Het is
belangrijk om het mogelijk te maken dat kinderen en jongeren met en zonder een beperking
samen kunnen opgroeien. Dit beoogt OCW door thuisnabij onderwijs meer mogelijk te
maken. Hierover zullen de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer begin mei 2024 nader over informeren.
Verder moet zorg en ondersteuning aansluiten bij de behoeften van mensen met een beperking,
ongeacht waar zij wonen. Deze leden vragen hoe de regio betrokken wordt bij dit voorstel.
De komende periode gaan we gezamenlijk met allerlei partijen aan de slag om de maatregelen
voor de werkagenda op te stellen voor de komende jaren. Ervaringsdeskundigen en hun
vertegenwoordigende organisaties spelen hierin een belangrijke rol, maar ook andere
partijen zoals gemeenten en zorgaanbieders.
Het streven is om een diversiteit van stakeholders hierbij te betrekken vanuit de
verschillende regio’s.
CDA
Algemeen. De leden van de CDA-fractie zijn positief gestemd dat de contouren van de
Nationale strategie voor mensen met een handicap naar de Tweede Kamer is gestuurd.
En dat hiermee uitvoering wordt gegeven aan de motie Werner c.s.36, de toezegging aan het lid Werner bij het commissiedebat gehandicaptenbeleid gehouden
op 5 oktober 2023 en het eerste deel van de motie Krul en Westerveld.37 De leden van de CDA-fractie vinden het goed dat de Tweede Kamer op deze manier betrokken
wordt om het verdere proces van de werkagenda richting te geven. Deze leden zijn heel
positief dat mensen met een handicap betrokken zijn bij de totstandkoming van de Nationale
strategie. Hoe denkt de Minister de monitoring van de strategie vorm te geven? Hoe
komt dat in de integrale benadering terug?
Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag handicap
in de periode 2018 – 2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak
is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.38 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale
Strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Het
denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling
van de werkagenda. In de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen
van de strategie en de belangrijke onderdelen uit de werkagenda, hiermee komt een
integrale benadering terug in de wijze van monitoring.
(b) de bedoeling en de status van de Nederlandse strategie.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom er gekozen is de stip op de horizon in 2040
te zetten. Deze leden begrijpen dat sommige veranderingen langere tijd in beslag nemen
en dat er soms naar «iets» moet worden toegewerkt, maar het lijkt hen raadzaam om
zowel op korte als lange termijn doelen te stellen. Ziet de Minister dit punt ook
en zo ja, hoe wil zij dit vorm geven?
De leden van de CDA-fractie constateren dat het probleem van stippen op de horizon
is dat die kunnen vervagen doordat ze ver weg zijn en de Nationale strategie dan niet
de prioriteit krijgt die het verdient. Hoe verhoudt de tijdlijn met betrekking tot
de werkagenda zich tot de langetermijntijdlijn van de strategie? Het gaat deze leden
er ook om dat er meer bewustwording ontstaat bij andere departementen (naast VWS),
maatschappelijke organisaties, lokale overheden, provinciale overheden en bedrijven.
Wat betekent dit beleid en/of de uitvoering daarvan voor mensen met een handicap?
De Nationale strategie beschrijft wat we in 2040 bereikt willen hebben. Daarvoor werken
we met een werkagenda met een looptijd van vijf jaar, waarin we beschrijven wat we
gaan doen om de doelstellingen te bereiken. Aan het einde van die looptijd zullen
we de werkagenda herijken. We zullen in de werkagenda realistisch zijn: niet alles
kan in korte tijd en voor sommige ambities is een langere adem dan 5 jaar nodig. Tegelijkertijd
moeten we zaken die snel kunnen niet uitstellen en daarom in de werkagenda haalbare,
ambitieuze en realistische doelen stellen. Door iedere vijf jaar de werkagenda te
herijken en nieuwe ambities te bepalen, willen we borgen dat de ambities niet achter
de horizon verdwijnen. Door de werkagenda gezamenlijk met ervaringsdeskundigen en
hun vertegenwoordigende organisaties, de verschillende departementen, andere overheden,
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties te ontwikkelen, werken we tegelijk
aan een grotere bewustwording over het belang van verbeteringen.
Wat deze leden niet duidelijk is, is welk departement nu eindverantwoordelijk wordt
voor de Nationale strategie. Blijft dat het Ministerie van VWS? Zo ja, hoe zorgt de
Minister er dan voor dat de focus breder is en blijft?
De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere
departementen. De Ministeries van SZW, OCW, IenW, BZK, JenV, EZK en Financiën zijn
dan ook vanaf het begin van het proces betrokken bij de invulling van de werkagenda.
Zij committeren zich hiermee ook aan de inhoud en het behalen van de doelstellingen
die in de werkagenda worden uitgewerkt. En zijn verantwoordelijk voor de maatregelen
die binnen hun beleidsterrein vallen. Zelf neem ik deze verantwoordelijkheid op de
beleidsterreinen van zorg, welzijn en sport en heb ik een coördinerende rol bij de
werkagenda als geheel.
De leden van de CDA-fractie vinden het heel belangrijk dat het perspectief niet zorg
is, maar het potentieel van de groep mensen met een handicap zelf. Deelt de Minister
dit uitgangspunt?
Ja, de Nationale strategie voor het VN-verdrag handicap gaat daarom uit van het sociaal
model: niet de beperking is het probleem, maar de manier waarop de samenleving is
ingericht. De kern van dit model is dat een handicap vooral ook door ontoegankelijkheid
ontstaat; door de manier waarop dingen zijn georganiseerd of gemaakt.
(c) Vooruitblik op de vertaling van de strategie van de werkagenda.
De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier de list of issues wordt betrokken
bij het ontwerpen van de Nationale strategie. En wordt de list of issues meegenomen
in of bij het opstellen van de werkagenda’s?
De list of issues heb ik bij het opstellen van de Nationale strategie gebruikt.39 Ook bij de invulling van de werkagenda neem ik de list of issues mee bij het kijken
naar passende maatregelen die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de interdepartementale werkgroep rond het VN-verdrag
handicap de samenwerking binnen de Rijksoverheid rond de werkagenda gaat organiseren.
Hoe moeten deze leden dit lezen? Waar wordt de interdepartementale werkgroep precies
verantwoordelijk voor en hoeveel keer per jaar komt deze werkgroep bij elkaar?
De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere
departementen. De ministeries zijn individueel verantwoordelijk voor het opstellen
en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen. De interdepartementale
werkgroep komt elke 4 weken samen en coördineert de samenwerking tussen departementen
op de werkagenda. In ieder geval de Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, JenV,
EZK en Financiën zijn in de werkgroep vertegenwoordigd.
(d) Aansluiting tussen de strategie en lopend beleid
De leden van de CDA-fractie vinden het positief inzicht te hebben in al het lopende
beleid en alle initiatieven op de verschillende departementen. Deze leden snappen
ook dat het kabinet dit als vertrekpunt heeft gekozen. Maar wat is het vervolg hierop?
Wat deze leden interessant zouden vinden, is om de projecten en het lopende beleid
ook eens te bezien met de blik «welke projecten lopen goed en hebben de grootste kans
om te slagen?». Waarom nu juist die projecten of beleidsdoelen? Het lijkt deze leden,
dat wij hier «ons» voordeel mee kunnen doen.
Ik neem de suggestie van de CDA-fractie over om de inventarisatie lopend beleid op
deze manier als bron te gebruiken bij de totstandkoming van de werkagenda.
Tenslotte willen zij aangeven dat er veel onderzoek naar mensen met een handicap is
gedaan. Wordt dat ook betrokken bij de uitwerking van de werkagenda?
Onderzoek dat reeds beschikbaar is of binnenkort zal verschijnen, zal inderdaad als
bron van kennis worden benut bij de ontwikkeling van de werkagenda. Een voorbeeld
is het onderzoek van het Nibud naar meerkosten van het leven met een beperking voor
verschillende huishoudens in verschillende inkomenssituaties dat in de tweede helft
van 2024 verschijnt.
SP
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben
hier nog een aantal vragen en opmerkingen over. De leden van de SP-fractie vinden
het positief dat er wordt gewerkt aan het verbeteren van de positie van mensen met
een beperking. Tegelijkertijd merken deze leden op dat er met deze strategie nog niet
concreet iets gebeurt om deze positie te verbeteren, daarvoor is het nog noodzakelijk
om verdere stappen te zetten.
De leden van de SP-fractie merken daarnaast op dat er expliciet geen nieuw beleid
wordt aangekondigd om de positie van mensen met een beperking te verbeteren en dat
de Minister dit besluit in haar brief vooral onderbouwt door te wijzen op de demissionaire
status van het kabinet. Deze leden wijzen er echter op dat de problemen van mensen
met een beperking niet opeens kleiner of minder urgent zijn, omdat het kabinet het
niet eens kon worden over het migratiebeleid.
Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief toelichtte: de Nationale strategie is een fundament
op basis waarvan het kabinet en daaropvolgende kabinetten samen met alle partners
nieuwe initiatieven en activiteiten aan de voortdurende implementatie van het VN-verdrag
handicap kunnen verbinden. De eerstvolgende stap is nu om te komen tot een werkagenda.
Graag had ik u deze werkagenda reeds tezamen met deze strategie gepresenteerd. Net
als bij de strategie het geval was, vergt het opstellen van de werkagenda echter een
intensief en co-creatief proces met ruimte voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen,
ondernemers, gemeenten, overige organisaties en alle betrokken departementen. Een
grondige uitwerking is nodig om de werkagenda robuust, toekomstbestendig, gedragen
en effectief te maken.
Bij de aanbieding van de Nationale strategie stuurde ik u tevens een inventarisatie
van bestaand beleid dat bijdraagt aan de doelstellingen van de Nationale strategie.
Uiteraard blijft dit beleid in werking terwijl de ontwikkeling van de werkagenda vorm
krijgt.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister tot slot hoe het nu gaat met de ratificatie
van het facultatief protocol bij het VN-verdrag handicap. Is dit proces inmiddels
al afgerond? Zo nee, wanneer zal dit wel het geval zijn?
Het kabinet heeft het principebesluit genomen om het facultatief protocol bij het
VN-verdrag handicap te ratificeren. Mei 2023 heeft u de Kamerbrief ontvangen waarin
dit principebesluit verwoord stond.40 De voorbereiding van het goedkeuringsproces voor het protocol bij het VN-verdrag
handicap is vervolgens gestart. Een eerste stap in dit proces is het opstellen van
een nadere beleidsreactie over de voorlichting van de Raad van State, die een basis
vormde voor het genomen principebesluit. Het opstellen en afstemmen van deze reactie
nam de afgelopen periode meer tijd in beslag dan verwacht, maar ik zal u deze beleidsreactie
spoedig toesturen. Daarnaast zijn de goedkeuringsstukken voor het facultatief protocol
bij het VN-verdrag handicap in voorbereiding. De goedkeuringsstukken worden na instemming
van de ministerraad en na ontvangst van het advies van de Raad van State bij het parlement
ingediend ter uitdrukkelijke goedkeuring. Mijn verwachting is dat dat uiterlijk in
het eerste kwartaal van 2025 zal gebeuren.
SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Nationale
strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap. Deze leden juichen het
toe dat het kabinet zich tot 2040 langjarig committeert aan het verbeteren van de
positie van mensen met een beperking. Verder vinden zij het terecht dat de strategie
integraal wordt benaderd. Zij hebben nog een aantal vragen over de strategie, mede
in het licht van de nog te verwachten werkagenda die aan een nieuw kabinet wordt overgelaten.
De leden van de SGP vragen de Minister toe te lichten hoe zij ervoor wil zorgen dat
de strategie inderdaad over kabinetsperiodes heen en integraal werkt. Hoe bewaakt
de Minister de samenhang in de uitvoering door ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties,
vertegenwoordigende organisaties en andere betrokken partijen?
Ik deel de mening van de SGP fractie dat het van belang is dat meerdere partijen in
samenhang werken aan de totstandkoming van de werkagenda. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief
aangaf organiseert een interdepartementale werkgroep de samenwerking binnen de Rijksoverheid.
De Ministeries van VWS, SZW, OCW, IenW, BZK, Justitie en Veiligheid, Jen, EZK en Financiën
zijn hierin vertegenwoordigd. Gezamenlijk zal er gekeken worden naar concrete en uitvoerbare
maatregelen. Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen
op DG-niveau.
Verder is het voor het realiseren van de samenhang waar de SGP fractie naar vraagt
van belang dat er voor de werkagenda een intensief en co-creatief proces met ruimte
voor een goede betrokkenheid van ervaringsdeskundigen, ondernemers, gemeenten en overige
organisaties plaatsvindt.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het opstellen van de werkagenda een intensief
en co-creatief proces is, dat ook afhankelijk is van de kabinetsformatie. Kan de Minister
toelichten hoe dit proces de komende maanden wordt vormgegeven en welke stappen het
kabinet voor zich ziet?
Verschillende ministeries, decentrale overheden, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende
organisaties waren betrokken bij de totstandkoming van de Nationale strategie. In
een co-creatief proces zijn zij met elkaar in gesprek gegaan. De nationale strategiedagen
in mei 2023 die ik in mijn aanbiedingsbrief beschreef, zijn een onderdeel van die
werkwijze geweest. Ik ga door met deze manier van werken voor de totstandkoming van
de werkagenda. De departementen, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties
zullen, net als bij de strategie het geval was, vanaf het begin van dit proces betrokken
worden. Dit zorgt voor de goede betrokkenheid en de aandacht voor samenhang waar de
leden van de SGP-fractie naar vragen. Vanuit mijn coördinerende rol faciliteer ik
het gesprek tussen alle partijen voor de invulling van de werkagenda.
De Nationale strategie heeft als horizon 2040, juist om de integrale werkwijze in
meerdere kabinetsperiodes te realiseren waar de leden van de SGP-fractie naar vragen.
De eerste werkagenda bij de strategie wordt gevormd voor een periode van vijf jaar.
Mijn ambitie is om de werkagenda aan het einde van 2024 te kunnen afronden. In mijn
aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven dat de demissionaire status van het kabinet
van invloed is op het wegen van eventuele beleidsmatige en/of budgettaire consequenties.
Dit kan ook invloed hebben op de aanpak rond de werkagenda en de planning.
De leden van de SGP-fractie vragen hoe de voortgang van de Nationale strategie en
de werkagenda wordt gemonitord. Hoe wordt gemonitord in hoeverre we op koers zijn
voor het behalen van de doelstellingen voor 2040? Is of wordt er een nulmeting uitgevoerd?
Is het een overweging om bijvoorbeeld een onafhankelijke instantie te betrekken bij
de monitoring? Welke organisaties zouden daarvoor in aanmerking kunnen komen?
Eerder informeerde ik u over de wijze waarop monitoring rond het VN-verdrag Handicap
in de periode 2018–2022 vorm kreeg en hoe er met alle betrokken partners in de aanpak
is gekeken naar vernieuwingen in de wijze van monitoring.41 In dat traject is afgesproken om deze vernieuwing te hervatten zodra de Nationale
strategie zou zijn vastgesteld, een moment dat we nu met elkaar hebben bereikt. Het
denken over de vernieuwing van de monitor wordt dus nu hervat, parallel aan de ontwikkeling
van de werkagenda.
In de wijze van monitoring wordt aangesloten op de levensdomeinen van de strategie
en de belangrijke onderdelen uit de werkagenda. Samen met de betrokken partners stel
ik de uitgangspunten voor de wijze van monitoring verder vast. Op basis daarvan kan
ik bezien welke instantie de benodigde ervaring en expertise heeft om de monitor vorm
te geven.
Zijn er wat de Minister betreft naast het staande beleid aanvullende maatregelen nodig
om de gestelde doelen te behalen?
Ik ga er van uit dat er naast het huidige beleid aanvullende maatregelen nodig zullen
zijn, al zal dat per levensdomein en doelstelling in verschillende mate het geval
zijn. Het proces met alle betrokken partners brengt dit verder in beeld en leidt tot
een uitgewerkte werkagenda. Mijn ambitie is om de werkagenda aan het einde van 2024
te kunnen afronden. In mijn aanbiedingsbrief heb ik verder aangegeven dat de demissionaire
status van het kabinet van invloed is op het wegen van eventuele beleidsmatige en/of
budgettaire consequenties. Dit kan ook invloed hebben op de aanpak rond de werkagenda
en de planning.
Ten aanzien van de governance vragen de leden van de SGP-fractie wie er nu precies
verantwoordelijk is voor de Nationale strategie. Is dat de Minister? Kan de Minister
aangeven of gemeenten en de VNG betrokken zijn bij de governance, uitvoering en monitoring
van de strategie en werkagenda, mede gelet op lokale plannen die gemeenten ook reeds
hebben opgesteld om de doelen van het VN-verdrag handicap te behalen?
De doelstellingen uit de Nationale strategie beslaan de beleidsterreinen van meerdere
departementen. De ministeries zijn individueel verantwoordelijk voor het opstellen
en uitvoeren van de maatregelen die onder hun beleidsterrein vallen. Een interdepartementale
werkgroep organiseert en coördineert de samenwerking tussen departementen op de werkagenda.
Sturend op de voortgang en samenhang zijn er gedurende het proces overleggen op DG-niveau.
Verder betrek ik vanuit het perspectief van gemeenten en ondernemers VNG en VNO-NCW
en MKB Nederland bij de totstandkoming van de werkagenda.
De leden van de SGP-fractie vragen ten aanzien van vervoer en mobiliteit specifiek
naar het vervoer met Valys. Deze leden krijgen signalen dat deze landelijke voorziening
voor reizigers met een mobiliteitsbeperking niet altijd levert wat het zou moeten
leveren. Zij constateren dat Valys landelijk wordt bekostigd vanuit VWS. Zij vragen
de Minister hoe het Ministerie van VWS toezicht houdt op de kwaliteit van deze dienstverlening.
Heeft de Minister de indruk dat voldaan wordt aan de voorwaarden en verplichtingen
waar de aanbieder aan zou moeten voldoen?
Het Ministerie van VWS krijgt elk kwartaal van de opdrachtnemer – die het Valys-vervoer
uitvoert – een rapportage met daarin onder andere gegevens over de stiptheid van de
gereden ritten, het aantal verwijtbare klachten, het aantal verreden kilometers en
de wachttijden bij het callcenter. Mede op basis van deze gegevens vindt elk kwartaal
een contractmanagementoverleg plaats. Daarnaast is er minimaal maandelijks overleg
over operationele zaken en vindt jaarlijks een klanttevredenheidsonderzoek plaats.
Op deze manier houd ik zicht op de uitvoering van het Valys-vervoer.
De uitvoering is tot op heden conform contractafspraken en dus binnen de afgesproken
marges. Als het Valys-vervoer niet conform contractafspraken wordt uitgevoerd dan
is het aan de opdrachtnemer om met verbeterplannen komen. Dat is op dit moment niet
aan de orde.
Bovenstaande betekent uiteraard niet dat er geen klachten zijn en/of dat er geen ontevreden
pashouders zijn. Soms gaat er helaas iets mis in de dienstverlening door bijvoorbeeld
het uitvallen van chauffeurs of miscommunicatie. Mijn indruk is dat signalen en klachten
door de opdrachtnemer adequaat worden opgepakt.
ChristenUnie
De leden van de ChristenUnie-fractie steunen de ambities en doelen die de Minister
in de Nationale strategie verwoordt en waarderen de inzet van de Minister om samen
met de doelgroep de strategie op te stellen. Wordt de doelgroep op dezelfde manier
betrokken bij de vormgeving van de werkagenda? Zo nee, waarom niet? Op welke manier
borgt de Minister de inbreng en betrokkenheid van de doelgroep dan wel?
Ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties waren betrokken bij de
totstandkoming van de Nationale strategie. De Nationale strategiedagen in mei 2023
die ik in mijn aanbiedingsbrief beschreef, zijn een onderdeel van die werkwijze geweest.
Ik ga door met deze manier van werken voor de totstandkoming van de werkagenda. Ervaringsdeskundigen
en hun vertegenwoordigende organisaties worden, net als bij de strategie het geval
was, vanaf het begin van dit proces hierbij betrokken.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de Minister de Nationale strategie
beschrijft als een kompas. Wat betekent dit voor de mate waarin de Minister af te
rekenen is op de doelen en inzet, vragen deze leden. Ziet zij het ook als wenselijk
dat een nieuw kabinet een werkagenda maken met afrekenbare resultaten en doelen?
Ik vind het belangrijk dat we als kabinet met alle betrokken partners stappen blijven
zetten naar een meer toegankelijke en inclusieve samenleving. Daarom moet de werkagenda
concrete maatregelen bevatten, maar ook een beschrijving geven van de beoogde resultaten
daarvan in het leven van mensen met een beperking. Zodoende kan ik steeds samen met
mensen met een beperking, hun vertegenwoordigende organisaties en alle overige betrokken
partners blijven toetsen of we op de goede weg zitten. En tijdens de uitvoering van
de werkagenda bijsturen, of bij de herijking van de werkagenda na 5 jaar waar nodig
komen met aanvullende maatregelen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister op welke manier de inzichten
uit het Interdepartementaal Beleidsoverleg «Mensen met een licht verstandelijke beperking»
(IBO-LVB) verwerkt zijn in deze Nationale strategie.
De Nationale strategie is tot stand gekomen in samenwerking met ervaringsdeskundigen
en organisaties die hen vertegenwoordigen. Op basis van hun input zijn de doelstellingen
in de strategie geformuleerd. In het proces is gebleken dat het vooral toepasselijk
is om de inzichten uit het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Mensen met een licht
verstandelijke beperking» (IBO-LVB) mee te nemen bij het opstellen van de maatregelen
in de werkagenda. Daarnaast zijn verschillende aanbevelingen uit het IBO-LVB reeds
meegenomen in de Toekomstagenda zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking.
Welke rol en taken heeft de bestuurlijk aanjager in relatie tot deze strategie en
de werkagenda, vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst richt zich in relatie tot de Nationale Strategie
op de lokale implementatie van het VN-verdrag handicap. Om ervoor te zorgen dat alle
gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van lokaal inclusiebeleid voor mensen met een
beperking. Hierbij werkt zij samen met de VNG, om gemeenten aan te spreken en hen
te ondersteunen bij het ontwikkelen van een Lokale Inclusie Agenda.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de Minister ervoor gaat
zorgen dat de werkagenda’s van de verschillende ministeries met elkaar samenhangen.
Deze leden vinden het bovendien belangrijk dat deze strategie en de agenda’s niet
alleen iets worden van overheden (nationaal en lokaal) maar ook van de rest van de
samenleving (bedrijfsleven, onderwijs, zorg). Op welke manier krijgen de verschillende
verantwoordelijkheden van overheid, maatschappelijke organisaties en private organisaties
en privédomein een plek in de werkagenda’s en op welke manier haken deze organisaties
aan bij het opstellen van de agenda’s?
Ik werk samen met mijn collega’s in het kabinet aan één werkagenda voor de uitvoering
van de Nationale strategie. Alle departementen hebben daarin hun eigen verantwoordelijkheid
op onderdelen van die werkagenda. Maar het bereiken van de doelstellingen in de Nationale
strategie vraagt inderdaad inspanning van alle partijen die u benoemt. Daarom organiseer
ik per leefdomein een aantal sessies waar juist ook deze partijen bij uitgenodigd
worden.
Daarnaast blijf ik ook de samenwerking voortzetten met gemeenten, ondernemers en maatschappelijke
initiatiefnemers, waar ik u eveneens over informeerde in mijn aanbiedingsbrief. Ik
zet de aanpak met inclusiepacten voort, met als doel om in 2025 minstens 10 inclusiepacten
te hebben die impact realiseren voor mensen met een beperking. In het kader van de
Nationale strategie werk ik samen met de VNG en bestuurlijk aanjager Guusje ter Horst
aan een extra impuls, om juist gemeenten te bereiken die nog geen beleid ontwikkelen
voor én met mensen met een beperking. En in het programma MKB Toegankelijk werk ik
met VNO-NCW en MKB Nederland, en ondernemers verder aan de ontwikkeling en oplevering
van nog eens 150 Toegankelijke Routes. Ik verbind de inzet in deze initiatieven ook
aan de ontwikkeling en uitvoering van de werkagenda.
Op welke manier is de list of issues betrokken bij het ontwerpen van de Nationale
strategie en op welke manier wordt die meegenomen in het opstellen van de werkagenda’s,
zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De list of issues heb ik bij het opstellen van de Nationale strategie gebruikt.42 Ook bij de invulling van de werkagenda neem ik de list of issues mee bij het kijken
naar passende maatregelen die bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Ten aanzien van de verdere samenwerking met gemeenten vragen de leden van de ChristenUnie-fractie
wat de Minister concreet bedoelt met de «extra impuls» die zij gaat geven om de gemeenten
die nog geen lokaal inclusiebeleid hebben te bereiken, zodat ook zij lokaal beleid
opstellen. Heeft de Minister een tijdspad en jaartal in gedachten waarop alle gemeenten
lokaal inclusiebeleid hebben?
Alle Nederlandse gemeenten dienen uiterlijk in 2025 lokaal inclusiebeleid te ontwikkelen
of uit te voeren, bijvoorbeeld in de vorm van lokale inclusieagenda. Bestuurlijk aanjager
Guusje ter Horst richt zich daarom specifiek op de lokale implementatie van het VN-verdrag
handicap. Om ervoor te zorgen dat alle gemeenten uiterlijk in 2025 werk maken van
lokaal inclusiebeleid voor mensen met een beperking. Hierbij werkt zij samen met de
VNG, om gemeenten aan te spreken en hen te ondersteunen bij het ontwikkelen van een
Lokale Inclusie Agenda.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier