Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over Borselse Voorwaarden
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Infrastructuur en Waterstaat over Borselse Voorwaarden (ingezonden 28 februari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris Heijnen (Infrastructuur en Waterstaat), mede namens
de Minister voor Klimaat en Energie (ontvangen 25 maart 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het besluit van de gemeenteraad van Borsele van 11 januari 2024
om in te stemmen met de bouw van nieuwe kerncentrales onder een aantal voorwaarden
waaronder de definitieve opslag van kernafval?1
2
Antwoord 1
Ja daar ben ik mee bekend.
Vraag 2 en 3
Wat is uw reactie op de voorwaarde dat er tijdens de vergunningverlening voor nieuwe
kerncentrales in Zeeland al een concreet plan moet zijn voor de eindberging van radioactief
afval evenals dat de eindberging in 2050 in gebruik zijn genomen? Hoe verenigt u deze
harde eisen van Borsele met de ambities van het kabinet op het gebied van kernenergie?
Bent u, in het licht van dit besluit, bereid om het staand Nederlands beleid om een
eindberging pas per 2130 te realiseren te herzien? Zo ja, op welke manier wilt u zorgen
voor een dergelijke eindberging in het jaar 2050?
Antwoord 2 en 3
De Borsele Voorwaarden Groep (BVG) heeft op verschillende thema’s (Voorwaardenpakketten)
voorwaarden gepresenteerd ten behoeve van het overleg tussen het Kabinet, de provincie
Zeeland en de gemeente Borsele voor de mogelijke bouw van twee nieuwe kernreactoren
binnen de gemeente Borsele. Begin april neemt de Minister voor Klimaat en Energie
deze in ontvangst en zal deze richting uw Kamer sturen.
Het Kabinet zal in overleg met de provincie Zeeland en de gemeente Borsele tot een
gezamenlijk en evenwichtig pakket aan afspraken moeten komen over de bouw van de nieuwe
reactoren. Hierop kan niet op onderdelen vooruit worden gelopen. Zoals eerder aangeven
zijn de voorwaarden hierbij zwaarwegend, maar kunnen er geen garanties worden gegeven.
Het ontwerpen van een besluitvormingstraject voor de eindberging van radioactief afval
maakt overigens3 deel uit van de herziening van het NPRA (Nationaal Programma radioactief Afval),
waar een routekaart naar eindberging onderdeel van zal zijn.
Vraag 4
Bent u van mening dat eerst moet worden beantwoord waar en hoe nucleaire afval opgeslagen
wordt voordat überhaupt gesproken kan worden over de bouw van nieuwe kerncentrales?
Zo nee, kunt u uitleggen waarom het kabinet bereid is hier een risico in te nemen?
Antwoord 4
Het huidige beleid ten aanzien van radioactief afval ziet op het in bedrijf nemen
van een geologische eindberging in 2130. Tot die datum ligt het afval bovengronds
opgeslagen bij de Centrale Opvang voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Het afval
ligt daar veilig, dus vanuit veiligheidsperspectief is er voor het Kabinet geen aanleiding
de eindberging eerder in bedrijf te nemen.
Vraag 5
Deelt u de mening van adjunct-directeur COVRA, Ewoud Verhoef dat bovengrondse opslag
niet langer dan honderd jaar wenselijk is?4 Zo ja, is dit te rijmen met het gestelde beleid van het kabinet op dit gebied?
Antwoord 5
Het huidige beleid is dat het radioactief afval vanaf 2130 wordt overgebracht van
de bovengrondse opslag bij COVRA naar de eindberging. De uitspraken van de plv. directeur
van COVRA sluiten hierop aan.
Vraag 6
Op welke manier wordt de zogeheten routekaart voor de eindberging van kernafval voorbereid?
Wie zijn daarbij betrokken? Doen daar ook maatschappelijke organisaties aan mee? Zo
ja, welke? Zo nee, waarom niet; en bent u bereid die organisaties alsnog aan deze
voorbereidingen deel te laten nemen?
Antwoord 6
Op dit moment werk ik, in samenwerking met o.a. de Ministeries van Economische Zaken
en Klimaat en van Financiën aan een actualisatie van het Nationale Programma radioactief
Afval (NPRA). Gepland is dat dit geactualiseerde NPRA in het derde kwartaal van 2025
wordt afgerond en aan uw Kamer aangeboden.
Om de maatschappij hierbij te betrekken (burgers, overheden, belangorganisaties) is
ervoor gekozen een mer-traject (milieueffectrapportage) te starten voor dit NPRA.
Van 3 oktober tot en met 13 november 2023 kon iedereen een zienswijze indienen op
de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Ook is de Commissie MER om advies gevraagd5.
De nota van antwoord n.a.v. zienswijzen wordt nu opgesteld, en ik verwacht deze medio
april aan de Kamer te kunnen aanbieden. Daarna zal een milieueffectrapport worden
opgesteld waarvoor ook zienswijzen ingediend zullen kunnen gaan worden.
Vraag 7 en 8
Wordt opslag in zoutkoepels, ondanks de vele zorgen over beweging van de koepels,
lekkage en instroom van water, nog overwogen? Zo ja, kunt u deze zorgen weerleggen?
Worden de zoutkoepels bij Ternaard, Pieterburen, Bourtange, Onstwedde, Schoonloo,
Gasselte-Drouwen, Hooghalen en Anloo nog overwogen voor opslag van kernafval? Hoe
reageert u op lokaal weerstand tegen opslag van kernafval in deze zoutkoepels?
Antwoord 7 en 8
COVRA werkt op dit moment aan safety cases voor een eindberging in verschillende aardlagen waaronder zoutkoepels6. Dit bekent niet dat hiervoor al een keuze is gemaakt. In de safety case worden de risico’s van het ontwerp van een eindberging in zoutkoepels beschouwd,
en wordt ook aangegeven hoe de risico’s geadresseerd kunnen worden.
Ik heb het Rathenau Instituut gevraagd met een voorstel te komen hoe publieksparticipatie
bij het proces van keuze voor de eindberging kan worden vormgegeven. Het Rathenau
Instituut heeft aangegeven in juli van dit jaar met haar eindrapport te komen. Als
dit rapport beschikbaar is zal ik dit met de Kamer delen. De resultaten van het rapport
zullen worden betrokken bij de verdere vormgeving van de in antwoord op vraag 2 en
3 bedoelde routekaart.
Vraag 9
Hoe kijkt u naar de ervaringen van de Duitse overheid met betrekking tot kernafval
in zoutkoepels, zoals bijvoorbeeld in Asse en Morsleben? Is het kabinet nog steeds
van mening dat dit wenselijk is, ondanks deze voorbeelden?
Antwoord 9
De opslagen in Asse en Morsleben zijn gesitueerd in voormalige zoutmijnen en niet
in zoutkoepels. Voor het omgaan met de risico’s van een eindberging in (bijvoorbeeld)
zoutkoepels verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.