Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over Voorhang subsidieregeling Ontwikkelkracht 2024-2025 (Kamerstuk 36410-VIII-109)
36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024
Nr. 120
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 maart 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de
brief van 8 februari 2024 over de voorhang subsidieregeling Ontwikkelkracht 2024–2025
(Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 109).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 maart 2024 aan de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 25 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie
3
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
II
Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de
onderhavige brief en de subsidieregeling. Vanzelfsprekend hechten zij aan ruimte,
tijd en kennis om het vakmanschap te versterken, een lerende aanpak en evidence-informed werken. Tegelijkertijd horen deze leden de klachten vanuit de scholen dat deze gebukt
gaan onder de subsidiespaghetti van doelfinanciering. Deze leidt ertoe dat scholen
zulke incidentele middelen niet durven aan te wenden om tijdelijk onderwijspersoneel
een vast contract aan te bieden, zodat het ook onnodig moeilijk wordt gemaakt om het
lerarenberoep aantrekkelijker te maken, met alle gevolgen van dien voor het lerarentekort.
Kan er van het tijdelijke karakter van de regeling geen effect uitgaan dat juist ondergraaft
dat onderwijsprofessionals gestructureerd werken aan hun ontwikkeling, zoals de Minister
beoogt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zouden liever zien dat scholen kunnen rekenen
op meer structurele financiering, in plaats van losse tijdelijke subsidies. Hoe kijkt
de Minister aan tegen de problematiek van de subsidiespaghetti? Deelt zij in het algemeen
de voorkeur van deze leden voor meer structurele financiering? Hoe beziet zij in dit
licht de subsidieregeling Ontwikkelkracht in het bijzonder? Ziet zij redenen om deze
subsidieregeling anders te waarderen dan al die andere tijdelijke subsidies die de
scholen ervaren als de subsidiespaghetti?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat met de nieuwe regeling het maximaal
aantal deelnemende vestigingen per verschillende te subsidiëren activiteiten en de
subsidieplafonds voor het schooljaar 2024/2025 worden vastgesteld op 305 en 13.248.770
euro. Het valt de leden op dat dit geen rond getal en geen rond bedrag is. Welke overwegingen
en welke berekeningen liggen ten grondslag aan de hoogte van precies dit getal en
precies dit bedrag? Welke mogelijkheden heeft de Minister in dit stadium om voor het
schooljaar 2024/2025 de subsidieregeling Ontwikkelkracht af te blazen en het budget
van ruim 13 miljoen euro dat ermee gemoeid gaat, te gebruiken om de structurele financiering
van scholen te verhogen?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
voorhang subsidieregeling ontwikkelkracht 2024–2025. Zij hebben hierover een aantal
vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen in staat worden gesteld deel te nemen
aan het Nationaal Groeifonds programma Ontwikkelkracht. Met de subsidieregeling ontvangen
scholen een tegemoetkoming voor de uren die leraren of schoolleiders binnen het programma
Ontwikkelkracht maken. Het programma Ontwikkelkracht stelt onderwijsprofessionals
in staat om te werken aan eigen ontwikkeling. Deze leden ondersteunen het doel van
deze subsidieregeling, maar stellen vragen bij het gekozen middel. Zij zijn van mening
dat het onderwijs te allen tijde evidence-informed zou moeten zijn en dat het tot de kerntaak van scholen, schoolbesturen en schoolleiders
zou moeten horen om dit te stimuleren. Om welke reden heeft de Minister gekozen om
een groeifondsaanvraag in te dienen met dit doel? Is de Minister het met deze leden
eens dat dit doel primair vanuit de lumpsumfinanciering voor scholen geborgd zou moeten
worden? Wat wordt van deelnemende scholen zelf verwacht in dit project?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat Ontwikkelkracht
de lerende cultuur op school bevordert door kennis uit onderzoek toegankelijk te maken,
door nieuwe kennis voor complexe onderwijsvraagstukken te ontwikkelen en door scholen
de kans te geven van elkaar te leren. Deze leden vragen de Minister om toe te lichten
welke initiatieven op dit vlak reeds voor aanvang van het groeifondsproject ontplooid
zijn en hoe dat zich verhoudt tot deze vernieuwde inzet.
De leden van de VVD-fractie zouden daarnaast graag een duidelijkere specificatie ontvangen
hoe het gehele bedrag dat met de groeifondsaanvraag gemoeid is, verdeeld wordt over
de verschillende onderdelen van het programma Ontwikkelkracht.
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte hoe wordt geborgd dat de subsidie verspreid
wordt over scholen in verschillende regio’s en met verschillende leerlingpopulaties.
Deze leden vinden het immers van belang dat kwaliteitsverbetering van het onderwijs
ten goede komt aan alle leerlingen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van het voornemen van de Minister
om de pilot Ontwikkelkracht voort te zetten in een subsidieregeling en daar in de
jaren tot en met 2032 maar liefst 332 miljoen euro voor uit te trekken uit het Nationaal
Groeifonds. Deze leden zijn daar erg kritisch op. Zij zijn van mening dat er een Herstelplan
Kwaliteit Onderwijs moet komen dat de problemen in het onderwijs integraal en langdurig
aanpakt, zorgt voor een structurele financiering van het onderwijs, focus aanbrengt
en verantwoordelijkheden en vrijheden weer daar belegt waar ze horen: bij de professional.
Deze leden zijn zeker een voorstander van het verbeteren van de professionele cultuur
op scholen en de persoonlijke ontwikkeling van docenten. In de subsidieregeling Ontwikkelkracht
zien zij echter een geldverslindend plan dat geenszins getuigt van een integrale aanpak,
dat juist zorgt voor weer vernieuwingen en extra inspanningen en dat docenten niet
aanzet tot persoonlijke professionalisering in de pedagogische of vakdidactische zin.
Deze leden vrezen dat in 2032, wanneer de subsidieregeling afloopt, zij terug moeten
kijken op een periode waarin veel geld is verdwenen en er weinig concreets is veranderd.
De leden van de NSC-fractie lezen dat in de vorige subsidieregeling (2022–2023) een
uitsluitingsbepaling bestond, die echter in de huidige regeling is geschrapt. Hierdoor
hebben scholen die al subsidie (hebben) ontvangen op basis van andere regelingen,
zoals de subsidieregeling verbetering basisvaardigheden, de mogelijkheid om ook aan
Ontwikkelkracht deel te nemen, en vice versa. De Minister stelt dat het aanbod van
Ontwikkelkracht de ontwikkeling van een school in het kader van basisvaardigheden
kan versterken. Deze leden vragen waar dit op gebaseerd is en betwijfelen of dit werkelijk
het geval is. Wetenschappelijk onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat er geen aantoonbaar
verband is tussen de Leerkracht/Groeikracht aanpak en leerlingresultaten. Deze leden
vragen daarnaast wat de haalbaarheid is van het doorlopen van meerdere verbetertrajecten
tegelijkertijd, scholen hebben focus nodig om verbetertrajecten succesvol te laten
verlopen en daarbij de benodigde tijd van leraren vrij te maken. Het gelijktijdig
doorlopen van meerdere grote trajecten, zoals Ontwikkelkracht naast een basisvaardighedenverbeteringstraject,
lijkt deze leden onverstandig en kan de effectiviteit van beide trajecten in gevaar
brengen en de uitkomsten vertroebelen, mocht een school aan het einde van de rit daadwerkelijk
betere resultaten laten zien, dan is niet duidelijk welke interventie wat precies
heeft veroorzaakt. Daarom hebben deze leden de volgende vragen. Hoe heeft de Minister
vastgesteld dat het aanbod van Ontwikkelkracht de ontwikkeling van scholen op het
gebied van basisvaardigheden daadwerkelijk kan versterken? Wetenschappelijk onderzoek
door Oberon naar de Leerkracht-aanpak laat immers zien dat er geen verband is. Is
de Minister het met deze leden eens dat het gelijktijdig doorlopen van meerdere grote
verbetertrajecten, zoals Ontwikkelkracht naast een basisvaardighedenverbeteringstraject,
de effectiviteit van de verbetertrajecten kan schaden? Deelt de Minister de mening
van deze leden dat als dit al doorgezet wordt, de wederzijdse uitsluitingsbepaling
ook in deze regeling van kracht moet zijn? Is de Minister het met deze leden eens
dat het onmogelijk wordt om de effectiviteit van een specifiek ontwikkeltraject aan
te tonen als er tegelijkertijd meerdere trajecten lopen?
De leden van de NSC-fractie merken op dat veel van scholen wordt gevraagd om aan de
subsidievoorwaarden te kunnen voldoen. Scholen die zeer zwak en onvoldoende scoren
zijn uitgesloten van deelname. Scholen die dit predicaat nog niet hebben maar met
moeite hun hoofd bovenwater kunnen houden, zullen dit intensieve traject aan zich
voorbij laten gaan. Het lijkt erop dat de meeste subsidie nu naar scholen gaat die
het al redelijk tot goed voor elkaar hebben. Daarmee lijkt de regeling kansenongelijkheid
juist in de hand te werken en zal het lastig zijn om achteraf te duiden of deze aanpak
voor alle scholen kan werken. Daarom vragen deze leden of de Minister zich ervan bewust
is dat er aan scholen veel wordt gevraagd om aan de subsidievoorwaarden te kunnen
voldoen. Deze leden vragen de Minister in hoeverre de kansenongelijkheid tussen scholen
wordt vergroot als voornamelijk de scholen die al goed presteren en/of precies weten
hoe ze subsidieaanvragen in moeten dienen in aanmerking komen voor de subsidies.
De leden van de NSC-fractie contract vragen de Minister hoe zij de wildgroei aan subsidies
wil beteugelen. Welk mogelijkheden ziet de Minister om meer structureel te werken
aan verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in plaats van gebruik te maken
van subsidies? Wat vindt de Minister van het voorstel om te werken aan een structureel
Herstelplan Kwaliteit Onderwijs waarbij alle scholen kunnen profiteren van een uniforme
aanpak en structurele financiering op maat?
De leden van de NSC-fractie lezen in de beslisnota1 dat er inhoudelijke wijzigingen zijn doorgevoerd op basis van ervaringen uit het
pilotjaar. De leden vragen de Minister wat de belangrijkste lessen zijn die zijn geleerd
uit het pilotjaar van Ontwikkelkracht. Deze leden vragen aan de Minister hoe deze
lessen worden vertaald naar aanpassingen in het huidige programma. Zij vragen de Minister
welke concrete resultaten beschikbaar zijn die laten zien hoe effectief het programma
is en op welke gebieden. Ten slotte vragen zij aan de Minister of de resultaten de
verdere uitrol rechtvaardigen met een investering van 300 miljoen euro.
De leden van de NSC-fractie lezen dat de verdere uitrol aan twee private onderwijsadviesbureaus
is gegund in een aanbestedingsprocedure. Deze leden vragen de Minister om te reflecteren
op welke manier de bewezen kwaliteit een rol heeft gespeeld bij het selecteren van
de uitvoerende partijen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de subsidieregeling
Ontwikkelkracht. Zij vinden het van groot belang om te investeren in de kwaliteitscultuur
op scholen en zijn daarom enthousiast over dit Groeifonds-project. Ook zien zij wederom
dat het Groeifonds belangrijke investeringen in het onderwijs mogelijk maakt. Wel
hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om het politieke klimaat rond het Groeifonds.
Zij zien dat de eerdere ronden van dit fonds hebben geleid tot belangrijke (toekomstige)
investeringen in het onderwijs. Investeringen in de onderwijskwaliteit en daaraan
verwante randvoorwaarden zoals de professionalisering van leraren, veilige digitale
infrastructuur, het verspreiden van wetenschappelijke kennis en goede huisvesting
zijn van groot belang voor het verdienvermogen van de toekomst, zo stellen deze leden.
Zij merken daarnaast zorgen bij betrokken sectororganisaties en geïnteresseerde scholen
nu het Groeifonds door partijen ter discussie wordt gesteld. Is de Minister het met
deze leden eens dat deze onderwijsinvesteringen van groot belang zijn voor het toekomstig
verdienvermogen en het vestigingsklimaat in Nederland? Kan de Minister inzichtelijk
maken hoeveel middelen er nu zijn vrijgemaakt vanuit het Groeifonds voor het onderwijs?
Daarbij vragen deze leden welke reserveringen er nu zijn voor projecten in het onderwijs,
kunnen deze doorgang vinden nu de vierde ronde van het Groeifonds op het spel staat.
Daarnaast vragen zij wat de Minister gaat doen om betrokken organisaties, waaronder
geïnteresseerde scholen, ervan te verzekeren dat ook in de toekomst deze investeringen
beschikbaar zijn.
De leden van de D66-fractie zien dat beoogd wordt om het aantal deelnemende vestigingen
in korte tijd fors uit te breiden. Hoe wordt gewaarborgd dat er voldoende deelnemers
zijn, zo vragen zij, ook gezien de bij organisaties levende onzekerheid over de toekomst
van het Groeifonds. Daarbij vragen deze leden hoe de kennis vanuit onderzoek- en ontwikkelscholen
verspreid wordt naar scholen waar dat extra nodig is, zoals scholen met het oordeel
zeer zwak of onvoldoende. Ook hebben deze leden vragen over de samenloop met andere
subsidies, zoals het masterplan basisvaardigheden. Kunnen beide subsidieregelingen
in de praktijk elkaar versterken door het een en ander te combineren, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast benieuwd naar de eerste resultaten uit
de pilot Ontwikkelkracht. Zij vragen welke positieve resultaten hieruit voortkomen
en welke ervaringen zijn meegenomen om de regeling te verbeteren. Daarnaast vragen
zij welke KPI’s2 er zijn geformuleerd en hoe het project meetbaar is gemaakt.
De leden van de D66-fractie merken op dat er, naast de lovende woorden over de strategische
onderbouwing, de kwaliteit en het verdienvermogen, kritiek is van de Commissie Nationaal
Groeifonds over de samenwerking en de governance van het project. Deze leden lezen
hier vooral kritiek op het opzetten van een extra organisatie. Deze leden zijn van
mening dat er ruim voldoende organisaties zich bekommeren om het onderwijs. Hoe is
deze kritiek verwerkt in het uiteindelijke voorstel, zo vragen zij dan ook.
De leden van de D66-fractie lezen daarnaast dat leraren via Ontwikkelkracht «expertleraren»
kunnen worden. Daarom vragen deze leden of er aansluiting wordt gevonden bij een ander
Groeifonds-project getiteld «Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren», waarin
wordt geïnvesteerd in landelijke ontwikkelpaden en een systeem van kwaliteitsborging.
Hoe wordt voorkomen dat dit separate trajecten zijn, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie uiten enige zorg over de subsidieregeling
Ontwikkelkracht. Zij geven aan vanzelfsprekend te hechten aan ruimte, tijd en kennis
om het vakmanschap te versterken, een lerende aanpak en evidence-informed werken.
Tegelijkertijd horen deze leden de klachten vanuit de scholen over doelfinanciering.
Kan er van het tijdelijke karakter van de regeling geen effect uitgaan dat juist ondergraaft
dat onderwijsprofessionals gestructureerd werken aan hun ontwikkeling, zoals de Minister
beoogt, zo vragen de leden?
Ontwikkelkracht is een voorstel dat is ontwikkeld door een samenwerking van leraren,
schoolleiders, onderzoekers en onderwijsorganisaties (met o.a. coalitie Groeikracht,
Education Lab, Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (hierna:NRO)). Het richt zich
op de duurzame versterking van kennis en vaardigheden van schoolleiders en leraren
om zelf hun onderwijs evidence-informed te verbeteren. Met Ontwikkelkracht wordt met
een tijdelijke, maar langjarige impuls gedurende tien jaar gestreefd naar een duurzame
verandering in de schoolorganisatie. Een van de voorwaarden van Adviescommissie Nationaal
Groeifonds was dat het moet leiden tot duurzame impact op scholen. Daar is in de vormgeving
dan ook rekening mee gehouden en de commissie heeft dat positief beoordeeld. Binnen
alle programmaonderdelen van Ontwikkelkracht is aandacht voor borging van het geleerde
bij de deelnemende school. Zo is draagvlak en betrokkenheid van het hele team en commitment
van de schoolleider essentieel. Verder wordt sterk ingezet op de vorming van netwerken
tussen onderwijsprofessionals onderling en met onderwijsonderzoekers. Ook de Expertscholen
leiden tot een structuur waarin scholen andere scholen opleiden. Daarmee geeft het
een impuls aan het vakmanschap en vergroot en versterkt het de expertise binnen scholen,
zodat minder op externe partijen wordt geleund. Op deze manier kan het onderwijs zich
doorgaand en blijvend professionaliseren.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geven aan liever te zien dat scholen kunnen
rekenen op meer structurele financiering, in plaats van losse tijdelijke subsidies.
De leden vragen hoe de Minister aankijkt tegen de problematiek van de subsidiespaghetti
en of deze in het algemeen de voorkeur van deze leden deelt voor meer structurele
financiering.
Momenteel wordt, zoals toegezegd in de kabinetsreactie op het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (hierna: IBO) «Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid», gewerkt
aan een herijking van de sturing in het funderend onderwijs, waarbij ook kritisch
gekeken wordt naar de bekostiging. In het voorjaar ontvangt uw Kamer hierover een
brief.
De leden vragen hoe de Minister in dit licht de subsidieregeling Ontwikkelkracht in
het bijzonder beziet en of er redenen zijn om deze subsidieregeling anders te waarderen
dan al die andere tijdelijke subsidies die de scholen ervaren als de subsidiespaghetti.
De subsidieregeling Ontwikkelkracht is onderdeel van het programma Ontwikkelkracht,
dat middelen heeft ontvangen van het Nationaal Groeifonds. Het programma is ontwikkeld
door en vormgegeven met leraren, schoolleiders, onderzoekers en onderwijsorganisaties
(coalitie Groeikracht, Education Lab, Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek NRO).
De middelen hiervoor zijn, zoals alle middelen uit het Nationaal Groeifonds, incidenteel
en bedoeld om de kwaliteit van het onderwijs structureel te verbeteren. De middelen
van het Groeifonds zijn per definitie niet structureel, waardoor deze middelen niet
als structurele middelen naar scholen toe kunnen gaan. Vanuit de werkwijze van het
Nationaal Groeifonds is er een aantal waarborgen ingebouwd voor de duurzame werking.
Zo weegt de Adviescommissie Nationaal Groeifonds bij het beoordelen van voorstellen
mee of het tot duurzame verbetering leidt. Gedurende het programma wordt hier ook
actief op gemonitord; een deel van de middelen zal door het Groeifonds alleen worden
uitgekeerd bij voldoende voortgang in de resultaten van het programma.
De leden vragen gezien het specifieke aantal en bedrag dat met deze regeling is gemoeid
welke overwegingen en welke berekeningen ten grondslag liggen aan de hoogte van precies
dit getal en precies dit bedrag.
De subsidieregeling Ontwikkelkracht bestaat uit verschillende onderdelen, met elk
een eigen berekening. De basis van de berekeningen is het voorstel dat is ontwikkeld
door en vormgegeven met leraren, schoolleiders, onderzoekers en onderwijsorganisaties
(coalitie Groeikracht, Education Lab, NRO), en is ingediend bij de tweede ronde van
het Nationaal Groeifonds. Er wordt daarin gerekend met een uurtarief, het aantal deelnemers
per traject, de verwachte investering aan uren van de deelnemers aan een traject en
in hoeverre dit vergoed wordt middels subsidie (50% of 100%). Na het indienen van
het voorstel zijn nog wijzigingen doorgevoerd in de variabelen, maar de methode van
berekenen is hetzelfde gebleven. In artikel 8 van de subsidieregeling Ontwikkelkracht
zijn de bedragen per onderdeel terug te vinden. De belangrijkste verschillen in de
bedragen zijn te verklaren door een hogere inzet in uren door leraren of schoolleiders
en het aantal deelnemers (vaak meer in het voortgezet onderwijs dan in het primair
onderwijs). Er is voor gekozen om de bedragen niet af te ronden maar zo dicht mogelijk
bij het originele voorstel te blijven, om de uitgaven richting het Groeifonds te kunnen
verantwoorden.
Voor het aantal scholen in de regeling is gekozen voor een groeimodel. Ieder jaar
komen er meer scholen bij. Hierdoor kunnen methodes goed worden getest en opgedane
ervaringen worden verwerkt in de programmatische aanpak. In de verbetercultuurtrajecten
nemen bijvoorbeeld de komende drie jaar ieder jaar 160 scholen deel. Bij de meer innovatieve
onderdelen zoals de (aspirant-)expertscholen, wordt gestart met kleinere aantallen
en worden komend jaar 10 nieuwe scholen opgeleid. Het totaal van het aantal scholen
is een som van het groeimodel per onderdeel. De aantallen per onderdeel voor schooljaar
2024–2025 zijn terug te vinden in de subsidieregeling Ontwikkelkracht in artikel 7
lid 2.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen tot slot welke mogelijkheden er in
dit stadium zijn om voor het schooljaar 2024/2025 de subsidieregeling Ontwikkelkracht
af te blazen en het budget van ruim 13 miljoen euro dat ermee gemoeid gaat, te gebruiken
om de structurele financiering van scholen te verhogen.
Er is geen mogelijkheid om dit budget structureel in te zetten. De middelen voor deze
subsidieregeling komen uit het Nationaal Groeifonds. Middelen uit het Nationaal Groeifonds
zijn incidenteel.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie geven aan de doelen van Ontwikkelkracht en de subsidieregeling
te ondersteunen, maar hebben vragen bij het gekozen middel. Zij zijn van mening dat
het onderwijs te allen tijde evidence-informed zou moeten zijn en dat het tot de kerntaak
van scholen, schoolbesturen en schoolleiders zou moeten horen om dit te stimuleren.
De leden vragen om welke reden gekozen is om een groeifondsaanvraag in te dienen met
dit doel.
We zijn het met de leden van de VVD-fractie eens, dat het evidence-informed werken
op scholen de standaard dient te zijn. Daarom wordt er momenteel gewerkt aan een wetsvoorstel
waarin evidence-informed werken aan de deugdelijkheidseisen wordt toegevoegd. Scholen
verdienen ondersteuning om hier een goede invulling aan te geven door enerzijds te
investeren in de beschikbare wetenschappelijke kennis en anderzijds scholen de ruimte
te geven te professionaliseren en met elkaar te werken aan een onderzoeks- en verbetercultuur
op school. Op dit moment baseren schoolleiders hun beslissingen onvoldoende op wetenschappelijke
kennis over wat werkt, ontbreekt het leraren aan middelen om onderwijs evidence-informed
te verbeteren, worden scholen onvoldoende betrokken bij vraagarticulatie voor onderzoek,
en worden wetenschappelijke bevindingen vaak niet in bruikbare vorm beschikbaar gesteld.
He initiatief Ontwikkelkracht van samenwerkende partijen uit de onderwijspraktijk
en de wetenschap richt zich precies op die lacunes. Het richt zich namelijk op beschikbare
wetenschappelijke kennis toegankelijker te vertalen naar de praktijk van scholen,
nieuw onderzoek te doen samen met schoolteams dat aansluit op de kennisbehoefte van
scholen, scholen op te leiden tot expertschool waarmee zij andere scholen evidence-informed
kunnen begeleiden en het versterken van de onderzoeks- en verbetercultuur op school.
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het met hen eens is dat het evidence-informed
werken primair vanuit de lumpsumfinanciering voor scholen geborgd zou moeten worden.
Ja, daarom werken we momenteel aan een wetsvoorstel waarin evidence-informed werken
aan de deugdelijkheidseisen wordt toegevoegd. Het programma Ontwikkelkracht zorgt
ervoor dat scholen hier een betere invulling aan kunnen geven dan zonder dit programma
het geval zou zijn. Zie daarvoor ook het antwoord op de vorige vraag.
De leden van de VVD-fractie vragen tevens wat van deelnemende scholen zelf verwacht
wordt in dit project.
Scholen die ervoor kiezen om deel te nemen, kunnen op verschillende manieren deelnemen:
1) Scholen kunnen gedurende een jaar onder begeleiding van Transformatieve School
of Groeikracht hun eigen onderzoeks- en verbetercultuur versterken op een dusdanige
manier dat het schoolteam na afloop van het begeleidingstraject hier op eigen kracht
aan kan werken. 2) Scholen kunnen als co-creërende school samen met onderzoekers participeren
in een co-creatielab en daarmee het onderzoek mede vormgeven. 3) Scholen kunnen ook
op minder intensieve wijze deelnemen aan een onderzoek uit een van de labs. Daarnaast
kunnen scholen 4) opgeleid worden tot expertschool en 5) eenmaal expertschool, kunnen
zij andere scholen begeleiden. 6) De scholen die deelnemen in een leertraject van
expertscholen, ontvangen hiervoor ook een subsidie als ontwikkelschool.
Van deelnemende scholen wordt onder meer verwacht dat er sprake is van een teambreed
draagvlak en dat ze voldoende mensen en tijd beschikbaar stellen voor deelname. Ook
moeten scholen aannemelijk maken dat ze bereid zijn om na de deelname de geleerde
lessen te integreren in de schooleigen routines. Per pijler binnen Ontwikkelkracht
gelden aanvullende aanvraagvereisten, die verschillen per activiteit. Scholen dienen
bij de subsidieaanvraag een activiteitenplan op te stellen, waarin ze onderbouwen
op welke wijze ze aan de eisen voldoen.
De leden van de VVD-fractie vragen in relatie tot de doelen van Ontwikkelkracht of
de Minister kan toelichten welke initiatieven op dit vlak reeds voor aanvang van het
groeifondsproject ontplooid zijn en hoe dat zich verhoudt tot deze vernieuwde inzet.
In het verleden zijn meerdere initiatieven genomen om de lerende cultuur op scholen
te bevorderen. Voorbeelden hiervan zijn het Leraren Ontwikkelfonds, het Schoolleiders
Innovatiefonds en de regeling Schoolkracht. Dit waren tijdelijke impulsen gericht
op respectievelijk leraren, schoolleiders en schoolteams om hun professioneel handelen
en het onderwijs te versterken.
Daarnaast is in het kader van de tijdelijke impuls van het Nationaal Programma Onderwijs
de «teaching and learning toolkit» van de Engelse Education Endowment Foundation (EEF)
naar het Nederlands vertaald als basis voor de menukaart en zijn er themapagina’s
ontwikkeld op basis van bestaande kennis over effectieve interventies op onderwijskennis.nl
van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO).
Hoe Ontwikkelkracht zich onderscheidt van de eerdere initiatieven is allereerst dat
het een initiatief is vanuit het veld (leraren, schoolleiders, onderzoekers en onderwijsorganisaties
(coalitie Groeikracht, Education Lab, Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek NRO),
waarbij er gezamenlijk wordt opgetrokken door onderwijsprofessionals en wetenschappers.
Ten tweede betreft het een integrale investering in zowel professionalisering als
betere beschikbaarheid van kennis uit onderzoek voor scholen. Op die manier heeft
Ontwikkelkracht de potentie om het lerend vermogen van het onderwijs blijvend te versterken.
De leden van de VVD-fractie vragen naar een duidelijkere specificatie over het gehele
bedrag dat met de groeifondsaanvraag gemoeid is en hoe dit verdeeld wordt over de
verschillende onderdelen van het programma Ontwikkelkracht.
In 2022 is er € 101 miljoen onvoorwaardelijk toegekend vanuit het Nationaal Groeifonds.
Dit is voor de start van het programma t/m het schooljaar 2025–2026. In het voorstel
is hiervoor ongeveer 50% bestemd voor Onderzoeks- en verbetercultuurtrajecten. Dit
betreft zowel begeleidingskosten als subsidies naar scholen. Ongeveer 14% is bestemd
voor co-creatielabs, waaronder subsidie naar wetenschappelijk onderzoek via EducationLab
en subsidies naar scholen. Nog eens 14% is bestemd voor wetenschappelijk onderzoek
en kennisdeling via NRO. Ongeveer 4% is bestemd voor de Expertscholenlijn en 5% is
voor andere vormen zoals effectieve leertrajecten. Voor het programmabureau, die de
onderdelen coördineert en scholen ondersteunt, is ongeveer 7% beschikbaar. Het programmabureau
organiseert bijvoorbeeld voorbeeldlessen in effectief leesonderwijs, in samenwerking
met expertscholen. Tot slot is ongeveer 2% van het bedrag bedoeld voor APK. De resterende
middelen à 4% zijn bedoeld voor uitvoeringskosten en om in te spelen op veranderingen
in de uitvoering van het voorstel.
In 2026 wordt de voortgang van het project beoordeeld door het Nationaal Groeifonds.
Er volgt dan een besluit over de resterende voorwaardelijke middelen. De verhouding
van de verschillende onderdelen zal wijzigen in de toekomst: na de opstartfase zullen
verhoudingsgewijs nog meer middelen naar scholen gaan.
De leden van de VVD-fractie vragen ten slotte hoe wordt geborgd dat de subsidie verspreid
wordt over scholen in verschillende regio’s en met verschillende leerlingpopulaties.
Deze leden wijzen op het belang dat kwaliteitsverbetering van het onderwijs ten goede
komt aan alle leerlingen.
Ik ben het eens met de leden van de VVD-fractie dat kwaliteitsverbetering ten goede
moet komen aan alle leerlingen en liefst daar waar de impact het grootst is. Daar
is binnen het programma Ontwikkelkracht ook specifiek aandacht voor en daar heeft
de adviescommissie van het Nationaal Groeifonds in de vormgeving ook actief om verzocht.
Er is bijzondere aandacht voor gelijke toegang voor scholen met bepaalde kenmerken
en behoeften. Daarbij gaat het primair om scholen die zwak presteren, scholen met
bijzondere doelgroepen en scholen in het gespecialiseerd onderwijs. Daarnaast is aandacht
voor deelname van kleine scholen uit de regio. Door deze scholen actief te benaderen,
hun behoeften te begrijpen en effectieve ondersteuning te bieden, spitst Ontwikkelkracht
zich expliciet toe op het creëren van gelijke kansen voor scholen om deel te nemen
aan het programma. Bovendien benut Ontwikkelkracht de expertise van betrokken partijen
binnen en buiten het programma, zoals Transformatieve School, de onderwijsinspectie
en de Gelijke Kansen Alliantie. Ontwikkelkracht monitort de deelname van scholen en
rapporteert hierover specifiek middels een KPI aan het Nationaal Groeifonds. Mocht
toch blijken dat bepaalde groepen scholen gemist worden, zal het de aanpak hierop
aanpassen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden vragen waar de stelling op gebaseerd is dat het aanbod van Ontwikkelkracht
de ontwikkeling van een school in het kader van basisvaardigheden kan versterken en
twijfelen of dit ook zo is. De leden van de NSC-fractie vragen daarnaast wat de haalbaarheid
is van het doorlopen van meerdere verbetertrajecten tegelijkertijd, aangezien scholen
focus nodig hebben om verbetertrajecten succesvol te laten verlopen en daarbij de
benodigde tijd van leraren vrij te maken. De leden van de NSC-fractie vragen tot slot
of de Minister de mening deelt dat als dit al doorgezet wordt, de wederzijdse uitsluitingsbepaling
ook in deze regeling van kracht moet zijn?
Uit internationaal en Nederlands onderzoek blijkt dat de kwaliteit van leraren de
grootste impact heeft op de leerresultaten van leerlingen. Daarvoor moeten twee zaken
op orde zijn in scholen, namelijk een onderzoeks- en verbetercultuur en de inzet van
kennis uit onderzoek.3 Ontwikkelkracht investeert in beide facetten. Het ligt dan ook in de lijn der verwachting
dat een traject gericht op het versterken van de onderzoeks- en verbetercultuur ondersteunend
kan zijn voor de acties die scholen ondernemen om de basisvaardigheden te versterken.
Dit blijkt ook uit de ervaringen gedurende het eerste jaar van Ontwikkelkracht. Een
aantal prioriteitsscholen dat subsidie had ontvangen voor de verbetering van basisvaardigheden,
bleek daarbij bijvoorbeeld behoefte te hebben aan ondersteuning op het gebied van
het analyseren van het eigen onderwijsproces en het versterken van de onderzoeks-
en verbetercultuur. Daarop zijn de trajecten van Groeikracht en Transformatieve School
binnen Ontwikkelkracht gericht. Op die manier kan deelname binnen Ontwikkelkracht
ook de aanpak gericht op de basisvaardigheden in de school versterken en met die reden
is de uitsluitingsgrond uit de regeling verwijderd.
Daarnaast schrijven de leden dat wetenschappelijk onderzoek laat zien dat er geen
verband is tussen de aanpak van Stichting Leerkracht/Groeikracht en leerwinst. Binnen
de pijler «versterken onderzoeks- en verbetercultuur» wordt gebruik gemaakt van twee
initiatieven: de Transformatieve School en Groeikracht. De aanpak Groeikracht heeft
overeenkomsten, maar ook verschillen ten opzichte van het al langer bestaande programma
LeerKRACHT. Het onderzoek waarnaar de leden verwijzen, toont een effect aan van de
aanpak op de leercultuur in de scholen.4 Een effect op de leerresultaten van leerlingen is daarin inderdaad niet aangetoond.
Het grootste verschil tussen de aanpak LeerKRACHT en Groeikracht is dat de inzet van
kennis uit onderzoek beter is geïntegreerd in de aanpak van Groeikracht. Groeikracht
is nog niet onderzocht op impact op leerwinst. Dat wordt, als mede voor de aanpak
van Transformatieve School, in de drie jaren na het pilotjaar onderzocht.
De leden vragen voorts of de Minister het met hen eens is dat het onmogelijk wordt
om de effectiviteit van een specifiek ontwikkeltraject aan te tonen als er tegelijkertijd
meerdere trajecten lopen.
De effectiviteit van de verschillende ontwikkeltrajecten wordt onderzocht in aparte
evaluatieonderzoeken. In het pilotonderzoek worden de kansrijkheid en (potentieel)
werkende mechanismen van de eerste twee werkwijzen voor het versterken van een onderzoek-
en verbetercultuur op scholen in kaart gebracht. Daarbij gaat het onder andere om
het toepassen van directe instrumenten om de pedagogisch-didactische vaardigheden
van professionals te versterken, zoals lesobservaties, gerichte feedback en intervisie
en het benutten van extern onderzoek in de onderwijspraktijk (evidence-informed werken).
Deze elementen van een onderzoek- en verbetercultuur dragen volgens eerder onderzoek
bij aan het verbeteren van de leerprestaties van leerlingen.
Zoals de leden van de NSC-fractie aangeven kunnen scholen naast het versterken van
de onderzoek- en verbetercultuur ook werken aan het verbeteren van de leerprestaties
op de basisvaardigheden. Om mogelijke effecten van werken aan een onderzoeks- en verbetercultuur
en werken aan de leerprestaties op basisvaardigheden zo goed mogelijk van elkaar te
onderscheiden, vragen we de uitvoerders van het onderzoek naar de effectiviteit van
de beide werkwijzen voor het versterken van een onderzoeks- en verbetercultuur om
expliciet aandacht te besteden aan de rol die deelname aan verschillende trajecten
speelt ten opzichte van de effectiviteit en de werkzame mechanismen van de onderzoeks-
en verbetercultuur.
De leden van de NSC-fractie vragen tevens een reactie met betrekking tot de subsidievoorwaarden
en hoeveel dit van scholen vraagt.
Per pijler van Ontwikkelkracht is mede op basis van wat we weten uit onderzoek bepaald
aan welke voorwaarden scholen moeten voldoen om deelname ook effectief te laten zijn.
Draagvlak binnen het schoolteam en bij het schoolbestuur zijn daarbij belangrijke
voorwaarden. Dit vertaalt zich in aanvraagvereisten in de subsidieregeling. Scholen
bepalen zelf of zij willen deelnemen. Voordat scholen een subsidieaanvraag doen voeren
ze eerst een intakegesprek. Daarnaast wordt uitgebreid gecommuniceerd over de regeling
en de voorwaarden. In de regeldrukparagraaf van de regeling is uitgewerkt wat de verwachte
tijdsinvestering is die een aanvraag van een vestiging vraagt. Dat kan verschillen
per activiteit. Het adviescollege Toetsing en Regeldruk heeft de regeling niet geselecteerd
voor een formele toetsing, vanwege de lage verwachte regeldruk. Daarom is de verwachting
dat dit geen onnodige belemmeringen oplevert voor scholen.
Het programma heeft er specifieke aandacht voor dat scholen bereikt worden die het
meest kunnen profiteren van Ontwikkelkracht. Het zal de deelname van scholen monitoren
en mocht toch blijken dat bepaalde groepen scholen gemist worden, zal het de aanpak
hierop aanpassen.
De leden van de NSC-fractie geven aan dat het erop lijkt dat de meeste subsidie nu
naar scholen gaat die het al redelijk tot goed voor elkaar hebben. Zij vragen in hoeverre
de kansenongelijkheid tussen scholen wordt vergroot als voornamelijk de scholen die
al goed presteren en/of precies weten hoe ze subsidieaanvragen in moeten dienen in
aanmerking komen voor de subsidies.
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik de leden naar het antwoord op de vraag
van de VVD-fractie naar hoe Ontwikkelkracht zich inspant voor spreiding in regio’s
en scholen met verschillende leerlingpopulaties.
De leden van de NSC-fractie geven aan voorstander te zijn van een structureel Herstelplan
Kwaliteit Onderwijs en vraagt hoe ik de wildgroei aan subsidies wil beteugelen. De
leden vragen welke mogelijkheden gezien worden om meer structureel te werken aan verbetering
van de kwaliteit van het onderwijs in plaats van gebruik te maken van subsidies.
Momenteel wordt, zoals toegezegd in de kabinetsreactie op het IBO «Koersen op kwaliteit
en kansengelijkheid», gewerkt aan een herijking van de sturing in het funderend onderwijs,
waarbij ook kritisch gekeken wordt naar de bekostiging. In het voorjaar ontvangt uw
Kamer hierover een brief.
De leden van de NSC-fractie vragen wat de belangrijkste lessen zijn die zijn geleerd
uit het pilotjaar van Ontwikkelkracht. Deze leden vragen hoe deze lessen worden vertaald
naar aanpassingen in het huidige programma en welke concrete resultaten beschikbaar
zijn die laten zien hoe effectief het programma is en op welke gebieden. Ten slotte
vragen de leden of de resultaten de verdere uitrol rechtvaardigen met een investering
van 300 miljoen euro.
Ontwikkelkracht is in 2023 gestart en de eerste pilotscholen nemen in het huidige
schooljaar 2023/2024 deel. Met zo’n vijftig scholen in de verschillende trajecten
is Ontwikkelkracht goed opgestart. Zo zijn er twee co-creatielabs opgestart, gericht
op respectievelijk taalonderwijs en lerarentekort. Er zijn zo’n 25 scholen gestart
met een verbetercultuurtraject bij Groeikracht en De Transformatieve school. De deelnemende
scholen zijn enthousiast en de aanpakken blijken kansrijk.
Dit voorjaar ontvangt uw Kamer een eerste voortgangsrapportage over Ontwikkelkracht,
waarin de eerste resultaten in beeld worden gebracht. Het is nog te vroeg om daarbij
uitspraken te doen over de effectiviteit. Alle onderdelen worden gedurende de looptijd
van het programma onafhankelijk geëvalueerd. De aanpakken voor het bevorderen van
een onderzoeks- en verbetercultuur zullen bijvoorbeeld na het pilotjaar in een onderzoeksfase
van drie jaar onderzocht worden op effectiviteit. De co-creatielabs doorlopen een
traject van vijf jaar waarin stapsgewijs de effectiviteit van interventies wordt onderzocht.
Het programma hanteert bovendien een lerende aanpak, waarin regelmatig zal worden
geëvalueerd wat werkt en wat beter kan.
In 2022 is er € 101 miljoen onvoorwaardelijk toegekend vanuit het Nationaal Groeifonds.
Dit is voor de start van het programma t/m het schooljaar 2025–2026. In 2026 wordt
de voortgang van het project beoordeeld door het Nationaal Groeifonds. Er volgt dan
een besluit over de resterende voorwaardelijke middelen.
De leden van de NSC-fractie spreken over een verdere uitrol die is gegund in een aanbestedingsprocedure
aan twee private onderwijsadviesbureaus. Deze leden vragen de Minister om te reflecteren
op welke manier de bewezen kwaliteit een rol heeft gespeeld bij het selecteren van
de uitvoerende partijen.
Het programma Ontwikkelkracht wordt uitgevoerd door een coördinerend programmabureau
van het Ministerie van OCW en de samenwerkende partijen Education Lab, het NRO, de
Transformatieve School en Groeikracht.5 De procedure waarnaar de leden verwijzen heeft betrekking op de selectie van de partijen
voor het aanbieden van de onderzoeks- en verbetercultuurtrajecten. Deze partijen zijn
geselecteerd via een tendersubsidieregeling.6 Daarin zijn de criteria vastgelegd waaraan de aanbieders moesten voldoen, waaronder
aanwezige expertise en de wijze waarop kennis uit onderzoek wordt betrokken in de
aanpak. Deze criteria zijn gebaseerd op wat uit onderzoek bekend is over effectieve
verbetercultuurtrajecten, waarnaar in het voorstel is verwezen.7 De twee geselecteerde partijen scoorden het best op basis van de selectiecriteria.
Na het pilotjaar worden de twee aanpakken in een onderzoeksfase van drie jaar onderzocht
op effectiviteit in relatie tot de onderwijskwaliteit.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vinden het van groot belang om te investeren in de kwaliteitscultuur
op scholen en zijn daarom enthousiast over dit Groeifonds-project. Ook zien deze leden
wederom dat het Groeifonds belangrijke investeringen in het onderwijs mogelijk maakt.
De leden van de D66-fractie maken zich zorgen om het politieke klimaat rond het Groeifonds.
Zij zien dat de eerdere ronden van dit fonds hebben geleid tot belangrijke (toekomstige)
investeringen in het onderwijs. Investeringen in de onderwijskwaliteit en daaraan
verwante randvoorwaarden zoals de professionalisering van leraren, veilige digitale
infrastructuur, het verspreiden van wetenschappelijke kennis en goede huisvesting
zijn van groot belang voor het verdienvermogen van de toekomst, zo stellen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister het eens is dat deze onderwijsinvesteringen
van groot belang zijn voor het toekomstig verdienvermogen en het vestigingsklimaat
in Nederland.
Het Nationaal Groeifonds is als begrotingsfonds opgericht om investeringen te doen
op het gebied van kennisontwikkeling (onderwijs en Leven Lang Ontwikkelen) en onderzoek,
ontwikkeling en innovatie (O&O&I). De Adviescommissie van het Nationaal Groeifonds
heeft de kwaliteit van de Nationaal Groeifondsvoorstellen met daarin onderwijsinvesteringen
beoordeeld, het effect op verdienvermogen gewogen en de kwaliteit van de voorstellen
passend gevonden binnen de criteria van het Nationaal Groeifonds.
De leden van de D66-fractie vragen of inzichtelijk gemaakt kan worden hoeveel middelen
er nu zijn vrijgemaakt vanuit het Groeifonds voor het onderwijs.
Op dit moment is er € 760,7 miljoen overgeheveld naar de OCW-begroting ten behoeve
van Nationaal Groeifondsprojecten. Dit zijn middelen die onvoorwaardelijk zijn toegekend
aan OCW. Hiervan is € 572,2 miljoen voor projecten ten behoeve van het onderwijs.
Daarbij vragen deze leden welke reserveringen er nu zijn voor projecten in het onderwijs,
kunnen deze doorgang vinden nu de vierde ronde van het Groeifonds op het spel staat,
zo vragen de leden van de D66-fractie.
In de ministerraad van vrijdag 15 maart is het besluit genomen over de resterende
voorstellen uit de derde ronde. Op basis van de gegevens tot en met de derde ronde
aanvragen in 2024 betreffen de reserveringen die voor OCW op de Nationaal Groeifondsbegroting
staan € 1,3 miljard. Dit zijn middelen die nog niet zijn toegekend aan OCW. Het betreft
hier middelen voor de projecten Einstein telescoop en Deltaplan valorisatie. Daarnaast
staan er ook middelen op de Nationaal Groeifondsbegroting die voorwaardelijk zijn
toegekend aan diverse projecten. Dit betreft voor OCW € 1,9 miljard, waarvan € 1,6
miljard bestemd is voor projecten ten behoeve van het onderwijs. Tot slot is er ook
€ 1,2 miljard onvoorwaardelijk toegekend vanuit het NGF. Hiervan gaat € 0,9 miljard
naar het onderwijs.
Daarnaast vragen zij wat de Minister gaat doen om betrokken organisaties, waaronder
geïnteresseerde scholen, ervan te verzekeren dat ook in de toekomst deze investeringen
beschikbaar zijn.
Het kabinet hecht aan de investeringen uit het Nationaal Groeifonds. Daarom zijn de
adviezen van de Adviescommissie Nationaal Groeifonds ten aanzien van de derde ronde
integraal overgenomen. De reeds toegekende middelen blijven beschikbaar voor de programma’s
die hiermee werken, waaronder Ontwikkelkracht.
Ontwikkelkracht voorziet in een opschaling en een behoorlijke groei in het aantal
deelnemende scholen na het eerste jaar. De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt
gewaarborgd dat er voldoende deelnemers zijn, ook gezien de bij organisaties levende
onzekerheid over de toekomst van het Groeifonds.
Het kabinet heeft in april 2022 besloten het positieve advies van de Nationale Commissie
Groeifonds over te nemen en het project te honoreren. Dat betekent dat de middelen
voor de eerste vier jaar beschikbaar zijn om het programma te starten en dat bij voldoende
voortgang de middelen voor de zes jaar daarna beschikbaar komen. Besluitvorming daarover
vindt plaats aan de hand van een advies van het Nationaal Groeifonds door een volgend
kabinet.
Er is in november van vorig jaar een startbijeenkomst georganiseerd voor scholen.
Daar werd het programma Ontwikkelkracht afgetrapt. Hieraan namen ruim 200 scholen
deel met interesse om volgend schooljaar deel te nemen. Daarnaast werkt het programma
actief aan het opbouwen van naamsbekendheid en het opbouwen van een netwerk onder
scholen en onderwijsorganisaties. Ontwikkelkracht zoekt de samenwerking actief op
en neemt bijvoorbeeld deel aan het congres van de Algemene Vereniging Schoolleiders.
Daarnaast is onlangs een programmaraad ingericht van negen leden uit de onderwijspraktijk
en de wetenschap. Deze leden treden ook als ambassadeurs op voor het programma. Steeds
meer scholen weten het programma en de deelprojecten daardoor te vinden.
Daarbij vragen deze leden hoe de kennis vanuit onderzoek- en ontwikkelscholen verspreid
wordt naar scholen waar dat extra nodig is, zoals scholen met het oordeel zeer zwak
of onvoldoende.
De inzet is om juist ook expertscholen op te leiden die zelf te maken hebben met uitdagende
leerlingpopulaties en tegelijk er heel goed in slagen om kennisgedreven te werken.
Ook blijkt uit de gegevens van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie),
dat scholen die na een oordeel zeer zwak of onvoldoende zich soms in enkele jaren
verbeteren tot een excellente school. Ook dat soort scholen is interessant voor het
expertscholentraject binnen Ontwikkelkracht.
Er is een specifieke regeling basisvaardigheden voor scholen met een oordeel zeer
zwak en onvoldoende, die via de onderwijscoördinatoren van OCW worden ondersteund
om evidence-informed te werken aan de bassivaardigheden. Daarnaast worden verkennende
gesprekken met de inspectie gevoerd met als doel dat de inspectie scholen met een
oordeel zeer zwak of onvoldoende na het voltooien van een hersteltraject kan attenderen
op het volgen van een onderzoeks- en verbetercultuurtraject of een ander leertraject
binnen Ontwikkelkracht.
Hoe Ontwikkelkracht zich verder inspant om scholen te bereiken die het extra goed
kunnen gebruiken, is te lezen het antwoord op de vraag van de VVD-fractie naar hoe
Ontwikkelkracht zich inspant voor spreiding in regio’s en scholen met verschillende
leerlingpopulaties.
Ook hebben deze leden vragen over de samenloop met andere subsidies, zoals het masterplan
basisvaardigheden. De leden vragen of beide subsidieregelingen elkaar in de praktijk
kunnen versterken door het een en ander te combineren.
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar het antwoord op de vragen van de
leden van de NSC-fractie van soortgelijke strekking.
De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de eerste resultaten uit de pilots
van Ontwikkelkracht. Zij vragen welke positieve resultaten hieruit voortkomen en welke
ervaringen zijn meegenomen om de regeling te verbeteren.
Ontwikkelkracht is in 2023 gestart en de eerste pilotscholen nemen in het huidige
schooljaar 2023/2024 deel. Met zo’n vijftig scholen in de verschillende trajecten
is Ontwikkelkracht goed opgestart. Zo zijn er twee co-creatielabs opgestart, gericht
op respectievelijk taalonderwijs en lerarentekort. Er zijn zo’n 25 scholen gestart
met een verbetercultuurtraject bij Groeikracht en De Transformatieve School. De deelnemende
scholen zijn enthousiast en de aanpakken blijken op basis van het eerste onderzoek
kansrijk. Ook zijn de (potentieel) werkende mechanismen van de twee aanpakken in kaart
gebracht en wordt een meetinstrumentarium voor het hoofdonderzoek verder ontwikkeld.
De aanvraagvereisten om deel te nemen aan een onderzoeks- en verbetercultuurtraject
zijn op basis van de eerste ervaringen vereenvoudigd. Zo wordt niet meer gevraagd
naar het onderbouwen van materiële kosten, omdat die nauwelijks van toepassing zijn
in de trajecten. Ook is de vergoeding aan (aspirant-)expertscholen aangepast.8 In de huidige regeling 2023/2024 worden aspirant-expertscholen vergoed voor het volgen
van een opleidingstraject om expertschool te worden. In de nieuwe regeling wordt de
vergoeding aan expertscholen uitgewerkt die het aspirant-traject hebben doorlopen,
of kunnen aantonen al in staat te zijn andere scholen op te leiden. Het originele
voorstel ging ervan uit dat een expertschool alleen vergoed zou worden per aangeboden
leertraject aan een ontwikkelschool. In de nieuwe regeling wordt uitgegaan van een
basisvergoeding om expertschool te zijn, en een aanvullende vergoeding per begeleide
ontwikkelschool. Dat doet meer recht aan wat het een expertschool aan tijd kost om
leertrajecten te ontwikkelen en zichzelf te professionaliseren zodat het team ook
in staat is een dergelijk leertraject aan te bieden.
Dit voorjaar ontvangt u een eerste voortgangsrapportage over Ontwikkelkracht, waarin
de eerste resultaten in beeld worden gebracht.
Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie welke KPI’s9 er zijn geformuleerd en hoe het project meetbaar is gemaakt.
Per pijler zijn output en outcome KPI’s geformuleerd.10 De output KPI’s geven inzicht in onder andere het aantal deelnemende scholen, aantallen
opgeleverde kennisproducten, et cetera. Zo hebben er in de eerste fase van het project
straks 500 scholen deelgenomen aan een onderzoeks- en verbetercultuurtraject, er worden
tenminste 20 nieuwe kennispleinen ontwikkeld en er zijn 30 scholen opgeleid tot expertschool.
De outcome KPI’s geven daarnaast inzicht in de effecten van de verschillende pijlers,
zoals een duurzame onderzoeks- en verbetercultuur op scholen en toegenomen professioneel
vertrouwen van leraren. Naast de KPI’s per pijler zijn ook een aantal programma overkoepelende
KPI’s geformuleerd om de effecten van het programma als geheel op het onderwijs in
kaart te brengen. Impact op het evidence-informed werken in de schoolpraktijk en impact
op leerwinst zijn daar onderdelen van. Jaarlijks rapporteren we de voortgang op de
KPI’s aan de Adviescommissie Nationaal Groeifonds en dit voorjaar zal de eerste voortgangsbrief
over Ontwikkelkracht met uw kamer gedeeld worden waarin ook de voortgang op de KPI’s
opgenomen wordt.
Naast het volgen van de voortgang op de KPI’s wordt de effectiviteit van de verschillende
interventies en aanpakken binnen pijlers ook onderzocht in aparte evaluatieonderzoeken.
Hierbij geldt als uitgangspunt dat de partij die evalueert altijd onafhankelijk is
van de partij die de activiteit uitvoert.
De leden van de D66-fractie merken op dat er, naast de lovende woorden over de strategische
onderbouwing, de kwaliteit en het verdienvermogen, kritiek is van de Commissie Nationaal
Groeifonds over de samenwerking en de governance van het project. Deze leden lezen
hierin vooral kritiek op het opzetten van een extra organisatie. Deze leden zijn van
mening dat er ruim voldoende organisaties zich bekommeren om het onderwijs. Zij vragen
hoe deze kritiek is verwerkt in het uiteindelijke voorstel.
In het initiële voorstel was opgenomen dat een aparte programmaorganisatie zou worden
opgezet. Naar aanleiding van het gesprek met de Adviescommissie Nationaal Groeifonds
is ervoor gekozen om de programmaorganisatie gedurende de eerste fase van vier jaar
binnen het departement van OCW in te richten. De bedoeling is om bij voldoende voortgang,
de programmaorganisatie onder te brengen bij het toekomstig Kennisinstituut voor het
onderwijs, het huidige Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO).
De leden van de D66-fractie refereren aan de «expertleraren» die binnen Ontwikkelkracht
worden opgeleid en vragen of er aansluiting wordt gevonden bij een ander Groeifonds-project
getiteld «Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren», waarin wordt geïnvesteerd
in landelijke ontwikkelpaden en een systeem van kwaliteitsborging. De leden vragen
hoe wordt voorkomen dat dit separate trajecten zijn.
We zien veel kansen voor verbindingen tussen Ontwikkelkracht en de Nationale Aanpak
Professionalisering van Leraren (NAPL). NAPL bevindt zich in de opstartende fase.
De programma’s zullen concrete afspraken met elkaar maken over samenwerking. Ook in
de aansturing van de programma’s vindt periodiek afstemming plaats.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier