Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de Periodieke voortgang onderwijshuisvesting najaar 2023 (Kamerstuk 36410-VIII-30)
36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024
Nr. 119
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 25 maart 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de
brief van 4 december 2024 over de periodieke voortgang onderwijshuisvesting najaar
2023 (Kamerstuk 36 410 VIII, nr. 30).
De vragen en opmerkingen zijn op 7 februari 2024 aan de Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs voorgelegd. Bij brief van 25 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie, Morrin
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
2
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie
3
• Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie
5
• Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
6
II
Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met verontrusting kennisgenomen
van de onderhavige brief. Deze leden zijn met de Minister van oordeel dat een goed
schoolgebouw in belangrijke mate eraan bijdraagt dat leerlingen goed onderwijs kunnen
krijgen en leerkrachten goed onderwijs kunnen geven, maar zij zijn daarnaast ook van
mening dat het verduurzamen en vergroenen van schoolgebouwen en schoolpleinen een
essentieel onderdeel is van een goed leerklimaat voor leerlingen en leraren. Daarvoor,
maar ook voor de gestegen bouwkosten en de moderne eisen die aan schoolgebouwen worden
gesteld moeten voldoende middelen ter beschikking van gemeenten komen. Heeft de Minister
inzicht in de exploitatielasten voor scholen bij het gestelde ambitieniveau bij verduurzaming
van gebouwen? Ontvangen schoolorganisaties hiervoor voldoende middelen? Hoe weegt
de Minister de signalen van scholen dat de vooraf doorgerekende exploitatievoordelen
niet realistisch zijn in de praktijk?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting funderend onderwijs Een vak apart1 concludeerde al in 2021 dat € 730 miljoen per jaar extra nodig is om alle schoolgebouwen
tot aan 2050 integraal te vernieuwen en renoveren. Naar het prijspeil van 2023 zou
dit neerkomen op een benodigde extra investering van € 1,2 miljard per jaar, enkel
aan de investeringskant. Toch worden binnen de programmatische aanpak geen middelen
vrijgemaakt voor het renoveren, vernieuwen en exploiteren van schoolgebouwen. Hoe
verklaart de Minister dit? Nu wijst de Minister wel op het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
waarvoor het Nationaal Groeifonds een bedrag van € 484 miljoen beschikbaar heeft gesteld,
waarvan € 275 miljoen voorwaardelijk is toegekend en € 209 miljoen is gereserveerd.
Kan de Minister uitleggen in hoeverre zij meent met zulke stapjes ooit in de buurt
te gaan komen van het volgens het IBO benodigde bedrag? In het IBO Onderwijshuisvesting
werden vier beleidsopties gepresenteerd, waarvan de eerste twee luiden: optimalisatie
stelsel en aanpak verouderde voorraad met financiële impuls. Kan de Minister uitleggen
wanneer en hoe zij hiervan de onderdelen:
− monitor en houd toezicht op gebouwenvoorraad (beleidsoptie 1),
− een budget dat meebeweegt met nieuwe eisen schoolgebouwen (beleidsoptie 1),
− een versnelde vernieuwing door verhogen vervangingstempo (beleidsoptie 2) en
− een financiële impuls voor het op orde brengen van de voorraad (beleidsoptie 2)
gaat oppakken?
Uit het rapport van Oberon QuickScan kwaliteit onderwijshuisvesting2 bleek vorig jaar dat helaas veel schoolgebouwen niet langer voldoen aan de eisen
van deze tijd, onder meer op het gebied van (binnen-)klimaat, inclusie en toegankelijkheid.
Slechts 2% van de schoolgebouwen is energieneutraal of nul-op-de-meter, slechts 7%
voldoet aan de arboeisen voor een gezond binnenklimaat, slechts 9% is (onderwijs)adaptief,
slechts 63% is toegankelijk en maar liefst van 9% van de gebouwen is de bouwtechnische
staat niet op orde.
De Minister benoemt dat de «Maatwerkregeling ventilatie op scholen» nagenoeg volledig
uitgeput is. Kan de Minister inzicht geven in het aantal scholen waar de ventilatie
nu naar behoren presteert en wat dit betekent voor de exploitatielasten van scholen?
De Minister erkende onlangs bij het debat over de Onderwijsbegroting dat de middelen
voor de kwaliteit van schoolgebouwen ontoereikend zijn en reageerde desgevraagd zó:
«Het eerlijke antwoord is dat het op dit moment geen speerpunt is».3 Kan de Minister uitleggen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat de kwaliteit
van schoolgebouwen als belangrijke randvoorwaarde om personeel en leerlingen gezond
te houden en optimale leerresultaten te behalen geen speerpunt is?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van Minister
Paul over de onderwijshuisvesting. Deze leden hebben hierover een aantal vragen.
Programmatische aanpak
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het wenselijk vindt om onderwijshuisvesting
niet langer individueel aan te pakken, maar dit juist via een integrale aanpak beter
te coördineren. Deze leden deze mening. Er wordt aangegeven dat er ieder jaar structureel
€ 10,2 miljoen vrijgemaakt zal worden om te zorgen dat de processen van schoolbouwprojecten
doelmatig verlopen. Zij vragen de Minister een indicatie te geven wanneer zij verwacht
dat deze projecten afgerond zullen worden. Daarnaast vragen zij of de Minister ook
werk maakt van het schrappen van regelgeving die het bouwen van integrale kindcentra
bemoeilijkt.
Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
In de brief geeft de Minister aan dat het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
zal moeten zorgen voor het stimuleren van het innovatief vermogen van de sector. De
leden van deVVD-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe dit innovatieve vermogen
zal worden gestimuleerd. Ook geeft de Minister aan dat er vanuit het Groeifonds een
impuls kan worden gegeven aan gewenste innovaties die niet of nauwelijks vanuit de
markt komen. Kan de Minister aangeven waarom er geen aanbod vanuit de markt is?
Overige onderwerpen
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht zullen worden gesteld. Welk deel
van de scholen heeft momenteel een CO2-meter?
De leden van de VVD-fractie zijn wel verbaasd over de doorlooptijd van de pilot voor
mobiele luchtreinigers. Het experimenteren met luchtreinigers is reeds in 2021 gestart
in Staphorst, voornamelijk met het doel om het verspreiden van het Coronavirus tegen
te gaan. De pilot wordt nu pas afgerond in voorjaar 2024. Waarom was meer dan twee
jaar nodig voor dit proces? Hoe kijkt de Minister naar dit proces?
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte wat de adviezen van RuimteOK hebben opgeleverd.
Wat zijn de kosten per advies geweest en wat hebben scholen gedaan met deze adviezen?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de
periodieke voortgang onderwijshuisvesting. Deze leden zijn van mening dat onderwijshuisvesting
cruciaal is voor de ontwikkeling van kinderen en het werkplezier van leraren. Daarom
hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zien dat de sector voor grote uitdagingen staat, met achterstanden
in onderhoud, hogere duurzaamheidseisen en mogelijke eisen voor inclusiever onderwijs.
Deze leden onderschrijven dat alle sectoren moeten kunnen meekomen in de transitie
naar een klimaatneutrale samenleving en dat kinderen zo veel als mogelijk samen kunnen
opgroeien. Zij beschouwen het als een positieve ontwikkeling dat – als les uit de
coronatijd – er meer aandacht is voor ventilatie en frisse lucht als factor in de
gezondheid en concentratie van leerlingen. Tegelijkertijd betekenen deze ontwikkelingen
samen dat de eisen aan gebouwen omhooggaan, terwijl de financiering niet of beperkt
meestijgt. Vindt de Minister de huidige financiering toereikend, gezien deze grote
uitdagingen, zo vragen zij. Zij vragen daarnaast hoe het staat met de uitvoering van
de motie van de leden Van Meenen en Paul4 uit 2022 over een revolverend fonds. Zij denken dat een revolverend fonds met investeerders
zoals pensioenfondsen een mogelijke oplossing kan bieden voor het financieringstekort
en de grote uitdagingen waar de sector voor staat. Wanneer gaat het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de leden van de Kamer hierover informeren,
zeker gezien het dictum van de motie spreekt over terugkoppeling in het voorjaar van
2023, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie merken op dat in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) Onderwijshuisvesting uit 20215 is becijferd dat er 730 miljoen euro per jaar extra nodig is om in 2050 te verwezenlijken
dat alle schoolgebouwen energieneutraal zijn, met een gezond binnenklimaat. Dat getal
was gebaseerd op het prijspeil in 2019. Sindsdien zijn de bouwprijzen behoorlijk gestegen.
Deze leden zien dat de sectorraden en de VNG inmiddels van 1,2 miljard euro per jaar
spreken. Zij vragen of de Minister het oorspronkelijke bedrag kan indexeren naar het
huidige prijspeil.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van inclusieve gebouwen, zodat
iedereen welkom is in de school en kinderen samen kunnen opgroeien en leren. Zij waarderen
de inzet van de Minister daarop en haar toezegging in de werkagenda «Route naar inclusiever
onderwijs 2035» dat onderzoek gedaan wordt naar wat er nodig is om ervoor te zorgen
dat een schoolgebouw inclusief onderwijs mogelijk maakt en ook wat de financiële gevolgen
daarvan zijn. Wanneer verwacht de Minister de resultaten van dit onderzoek te presenteren
en hoe wil zij deze resultaten benutten, zo vragen deze leden. Wil de Minister de
resultaten van dit onderzoek ook gebruiken om bepaalde eisen met betrekking tot inclusiviteit
in wet- of regelgeving te verankeren? En hoe verhouden hogere eisen aan inclusieve
schoolgebouwen zich tot de huidige achterstanden zoals die benoemd worden in het IBO
Onderwijshuisvesting? Hebben mogelijke hogere eisen niet ook impact op de benodigde
financiering, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie lezen in het IBO Onderwijshuisvesting dat het tempo waarin
scholen worden gerenoveerd of door nieuwbouw worden vervangen te laag is, als gevolg
van hogere eisen die (bij wet) aan het gebouw worden gesteld en de achterblijvende
bekostiging voor het vernieuwen van de voorraad scholen. Kan de Minister delen wat
het vervangingstempo in 2023 was, zo vragen deze leden. Zij maken zich ook zorgen
over het behalen van de verduurzamingsdoelstellingen uit het Klimaatakkoord. Kan de
Minister uiteenzetten of de sector met het huidige tempo van vernieuwing en renovatie
op koers ligt om deze doelstellingen te halen in afzonderlijk 2030 en 2050, zo vragen
zij. Zo nee, kan zij een indicatie geven in welk jaar de gewenste CO2-reductie van 95% gerealiseerd is, bij het huidige tempo? En wat acht de Minister
noodzakelijk om deze doelen wel te halen, zo vragen zij.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over het binnenklimaat in scholen. Slechte
luchtkwaliteit leidt aantoonbaar tot lagere resultaten en verslechterde concentratie.
Deze leden zijn blij met de inzet van de Minister om CO2-meters in het funderend onderwijs verplicht te stellen. Sinds corona hangen in veel
schoollokalen al CO2-meters, waarmee scholen over de data van het binnenklimaat beschikken. Zij achten
het wenselijk dat dit inzicht in het binnenklimaat wordt gebruikt, zodat schoolbesturen,
gemeenten, het rijk en marktpartijen op de kwaliteit van de gebouwen kunnen sturen.
Wat gaat de Minister doen met scholen waar de luchtkwaliteit niet op orde is? Hoe
gaat zij de normen voor het binnenklimaat overal handhaven en ziet zij mogelijkheden
om scholen waar dit niet op orde is te ondersteunen of aan te spreken, zo vragen deze
leden.
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast enthousiast over het Groeifondsproject
met betrekking tot onderwijshuisvesting. Deze leden zien mooie kansen om onderwijshuisvesting
in de breedte te verbeteren. Zij vragen wat hier nu de stand van zaken is en wanneer
het budget (zowel de voorwaardelijke toekenning als de reservering) definitief wordt
toegekend.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennis genomen van de brief van de Minister voor
primair en voortgezet onderwijs inzake de periodieke voortgang van de onderwijshuisvesting.
Deze leden hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de BBB-fractie vragen waarom de aanvraag voor het nationaal Groeifonds
maar deels voorwaardelijk is toegekend? Een aantal punten van de aanvraag moesten
kennelijk meer uitgewerkt en toegelicht worden. In welke fase bevindt zich dit nu
en waarom was de aanvraag niet volledig?
De leden van de BBB-fractie merken op dat via het nationaal Groeifonds wordt voorzien
dat 132 duurzame schoolgebouwen tot stand komen. Er zijn echter meer dan 8000 schoolgebouwen
in Nederland, de inzet van het Groeifonds helpt dus hooguit 2% van alle schoolgebouwen
in Nederland, hoe gaat de Minister de overige 98% faciliteren? Is dit enkel met instrumenten
als een kenniscentrum en gebundelde aanbesteding? Tevens lezen deze leden dat het
nationaal Groeifonds wordt ingezet voor innovaties die vanuit de markt niet of nauwelijks
tot stand komen. Welke innovaties worden hiermee bedoeld? En als deze innovaties niet
uit de markt tot stand komen, is er dan wel behoefte aan deze innovaties?
De leden van de BBB-fractie vragen vooral waar de financiële middelen vandaan moeten
komen om alle schoolgebouwen duurzaam en met een gezond binnenklimaat te maken. Het
energieneutraal maken van schoolgebouwen kost alleen al heel veel geld. Het eenzijdig
opleggen van dit doel aan gemeenten en schoolbesturen gaat er niet voor zorgen dat
het doel bereikt wordt: alles valt of staat immers met de beschikbaarheid van financiële
middelen. Daarbij komt dat het opheffen van het investeringsverbod in PO en gewijzigde
financieringsstructuren er voor zorgen dat steeds meer middelen die bedoeld zijn voor
het onderwijs zelf, gebruikt worden voor de huisvesting. Dit lijkt geen wenselijke
ontwikkeling. Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen?
De leden van de BBB-fractie merken op dat volgens VNG, PO-Raad en VO-Raad er een tekort
is van 1,2 miljard per jaar om de huisvesting van scholen aan te pakken. Wat is de
visie van de Minister op deze waarschuwing van deze betrokken partijen? Deze leden
vinden dit signaal van de VNG, PO en VO-Raad zeer zorgelijk. Des te meer daar de gemiddelde
leeftijd van een schoolgebouw in Nederland meer dan veertig jaar is. Het voorgestelde
beleid van de Minister lijkt daarom volstrekt ontoereikend. Bent u het eens met de
stelling dat als het de Minister ontbreekt aan de financiële middelen om de doelen
met betrekking tot huisvesting in het onderwijs te halen, we óf de doelen moeten bijstellen
óf de financiële middelen moeten uitbreiden?
Wat de leden van de BBB-fractie betreft staan haalbaarheid en betaalbaarheid voorop.
Daarbij komt dat het bij onderwijshuisvesting in eerste instantie moet gaan over huisvesting
die gezond is en bijdraagt aan goede leerprestaties van kinderen. De onderwijshuisvesting
is vaak erbarmelijk slecht, mogelijkheden van goede ventilatie ontbreken vaak, verwarmingen
werken gebrekkig, kinderen zitten soms met de jas aan in de klas, enzovoort. Tijdens
de Covid-19 pandemie is heel duidelijk geworden hoezeer de kwaliteit van leslokalen
te wensen overlaat. Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat er een
groot verschil zit in de doelstelling van de Minister en de praktijk van alle dag.
Hoe denkt de Minister de eigen ambitie te behalen? Heeft de Minister erover nagedacht
om eerst te inventariseren waar de nood het hoogst is en daar te beginnen?
Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met interesse kennisgenomen van
de voortgang met betrekking tot de onderwijshuisvesting, zoals beschreven in de brief
van de Minister. Deze leden onderschrijven het belang van een integrale en goed gecoördineerde
aanpak van onderwijshuisvesting en zijn verheugd te zien dat de Minister hierop actie
onderneemt. Zij willen wel graag de aandacht vestigen op een belangrijk aspect dat
volledig ontbreekt in de huidige wetgevingsinitiatieven: de buitenruimte. Deze leden
bepleiten dat de gehele onderwijskavel, bestaande uit zowel het gebouw als de buitenruimte,
essentieel is voor een gezonde, veilige, stimulerende en prettige leeromgeving. Hierbij
benadrukken zij dat deze aspecten integraal moeten worden meegenomen in de wetgeving
met betrekking tot onderwijshuisvesting.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie staan geheel achter het plan om een
gezondere leeromgeving te creëren op scholen en zij willen het belang van groene schoolpleinen
hiervoor benadrukken. Zoals deze leden het in lijn met wetenschappelijk onderzoek
over dit onderwerp zien, dragen groene schoolpleinen immers niet alleen bij aan klimaatadaptatie
en biodiversiteit, maar hebben deze ook bewezen positieve effecten op het welzijn
en de schoolprestaties van leerlingen. Zij stellen vast dat er tal van voorbeelden
zijn waarbij het schoolplein door vergroening aanzienlijk aangenamer is geworden voor
zowel spelen als leren, met minder hitte en een betere sfeer tot gevolg. Zij vragen
of de Minister ervan op de hoogte is dat onderzoek aantoont dat een groen, gezond
schoolplein zorgt voor minder competitief gedrag onder leerlingen en dat op zo’n schoolplein
minder wordt gepest. Is de Minister er tevens van op de hoogte dat buitenles op een
goed ingericht schoolplein zorgt voor betere leerprestaties, ook op het gebied van
vakken als rekenen en taal?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren daarnaast dat de druk op
de ruimte voor kinderen om te spelen, leren en bewegen toeneemt.6 Is de Minister op de hoogte van deze inperking op de ruimte waarin kinderen zich
kunnen ontwikkelen? Daarnaast zien deze leden dat met name scholen in ook al versteende
en ongezondere stadswijken kampen met versteende schoolpleinen. Is de Minister het
er mee eens dat het onacceptabel is dat kinderen in bepaalde wijken amper in aanraking
komen met groen? Ziet de Minister dat dit bijdraagt aan kansenongelijkheid, aangezien
groenere schoolpleinen de leerprestaties en het welzijn van kinderen verhogen? Is
de Minister zich ervan bewust dat we de beschikbaarheid van een gezonde, groene leeromgeving
voor alle kinderen niet kunnen laten afhangen van de welwillendheid van enkele gemeenten
en provincies? Deelt de Minister de mening dat het in principe onwenselijk is dat
zelfs bij nieuwbouw nog steeds versteende schoolpleinen worden opgeleverd, wat de
prestaties en welzijn van kinderen niet bevordert? Vaak vragen scholen dan alsnog
subsidie aan om de schoolplein te vergroenen, maar de subsidiepotjes zijn snel leeg
en de meest kwetsbare scholen vissen vaak achter het net. Ziet de Minister dat zolang
regels en afspraken hierover niet veranderen, ze blijft dweilen met de kraan open?
Welke mogelijkheden liggen er in ieder geval in theorie (nog los van politieke keuzes)
voor landelijke borging van de kwaliteit van de (groene) buitenruimte, in het belang
van leerprestaties van kinderen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn – met betrekking op het bovenstaande
– benieuwd of de Minister bereid is om de buitenruimte mee te nemen in de voorstellen
over onderwijshuisvesting. Dit in lijn met de ambitie van de regering om meer integraal
te denken en te doen. Op welke manier is de Minister (eventueel in overleg met zijn
collega’s op andere departementen) bereid zich in zijn inspanning rond onderwijshuisvesting
in te zetten om de omvang en kwaliteit van de beschikbare (groene) buitenruimte voor
kinderen integraal mee te nemen in toekomstig beleid? En in hoeverre wordt, met het
oog op de omgevingswet in het beleid omtrent onderwijshuisvesting, de kwaliteit van
de buitenruimte rond scholen geborgd om zodoende de gezondheid te bevorderen? In hoeverre
is in het kader van klimaatadaptatie voor scholen in beeld wat de situatie is met
betrekking tot hittestress en de waterbergende kwaliteit van het kavel? Op welke manier
wordt integraal geborgd dat de gehele onderwijskavel, bestaande uit zowel het gebouw
als de buitenruimte, past bij de noodzakelijke klimaatadaptatie? De Minister weet
op dit moment wel in welke lokalen een CO2-melder hangt, maar niet wat de status is van de buitenruimte rond scholen. Is de
Minister het met ons eens dat inzicht in dat laatste minstens zo belangrijk is voor
de gezonde ontwikkeling van kinderen? Is de Minister bereid om voortaan te rapporteren
over de staat van de buitenruimte rond scholen? Overheden zoals provincie Noord-Brabant
vragen de regering om meer regie hierin. Is de Minister bereid met zulke overheden
in gesprek te gaan en hun input mee te nemen in verder beleid met betrekking tot onderwijshuisvesting?
II Reactie van de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
Dank aan de leden van de fracties GroenLinks-PvdA, VVD, D66, BBB en Partij voor de
Dieren voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de Kamerbrief inzake Periodieke
voortgang onderwijshuisvesting najaar 2023.7 In het navolgende beantwoord worden de vragen van uw leden per fractie beantwoord,
in de volgorde waarin de vragen zijn gesteld.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met verontrusting kennisgenomen
van de onderhavige brief. Deze leden zijn met de Minister van oordeel dat een goed
schoolgebouw in belangrijke mate eraan bijdraagt dat leerlingen goed onderwijs kunnen
krijgen en leerkrachten goed onderwijs kunnen geven, maar zij zijn daarnaast ook van
mening dat het verduurzamen en vergroenen van schoolgebouwen en schoolpleinen een
essentieel onderdeel is van een goed leerklimaat voor leerlingen en leraren. Daarvoor,
maar ook voor de gestegen bouwkosten en de moderne eisen die aan schoolgebouwen worden
gesteld moeten voldoende middelen ter beschikking van gemeenten komen. Heeft de Minister
inzicht in de exploitatielasten voor scholen bij het gestelde ambitieniveau bij verduurzaming
van gebouwen? Ontvangen schoolorganisaties hiervoor voldoende middelen?
De ambitie zoals geformuleerd in de Kamerbrief van 4 december 20238 omvat meer dan alleen kwalitatief goede schoolgebouwen, ook energieneutraliteit is
een belangrijk streven. Het verduurzamen van schoolgebouwen vormt daarmee een essentieel
onderdeel van onze strategie.
Het Ministerie van OCW heeft geen inzicht in de precieze exploitatielasten voor scholen
bij het gestelde ambitieniveau voor de verduurzaming van gebouwen, en ook een inschatting
is lastig te maken. Deze kosten zijn gebouwafhankelijk en het Ministerie van OCW verzamelt
geen gegevens op dit detailniveau. Wij hebben uit de sector wel signalen ontvangen
dat een duurzaam schoolgebouw niet per se goedkoper is in de exploitatiefase omdat
verduurzaming bijna altijd gepaard gaat met de modernisering van het gebouw. Voor
zowel de verduurzaming als de modernisering is het nodig om meer installatietechniek
in het pand aan te brengen. Door hogere kosten in het onderhoud van deze installatietechniek
wordt het effect van een lagere energierekening gedempt. Schoolbesturen worden via
de lumpsum bekostigd voor de exploitatielasten van hun gebouw(en). Deze bekostiging
is niet gebouwafhankelijk. Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de
middelen die nodig zijn om de vervangingssnelheid te verhogen.
De leden vragen de Minister hoe zij de signalen weegt van scholen dat de vooraf doorgerekende
exploitatievoordelen niet realistisch zijn in de praktijk?
Schoolbesturen en gemeenten maken gezamenlijk afspraken over investeringen in een
(nieuw) schoolgebouw. Het is aan de opdrachtgever om kritisch te zijn op de begroting
en afspraken te maken over prestatie-eisen met de opdrachtnemer. Voor afgewogen investeringsbeslissingen
is het echter essentieel dat vooraf doorgerekende exploitatievoordelen overeenkomen
met de praktijk. Binnen de programmatische aanpak waarover uw Kamer reeds is geïnformeerd,
wil het Ministerie van OCW mede daarom schoolbesturen en gemeenten handvatten bieden
om de exploitatievoordelen aan de voorkant realistischer door te kunnen rekenen. Daarnaast
wordt onderzocht of het mogelijk is de exploitatielasten te kunnen monitoren in de
praktijk.
De leden geven aan dat het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderwijshuisvesting
funderend onderwijs Een vak apart al in 2021 concludeerde dat € 730 miljoen per jaar
extra nodig is om alle schoolgebouwen tot aan 2050 integraal te vernieuwen en renoveren.
Naar het prijspeil van 2023 zou dit neerkomen op een benodigde extra investering van
€ 1,2 miljard per jaar, enkel aan de investeringskant. Toch worden binnen de programmatische
aanpak geen middelen vrijgemaakt voor het renoveren, vernieuwen en exploiteren van
schoolgebouwen. Hoe verklaart de Minister dit?
Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek onderwijshuisvesting (hierna: IBO onderwijshuisvesting)
stelt dat voor het daadwerkelijk verhogen van het vervangingstempo en gelijktijdig
bereiken van het gewenste kwaliteitsniveau van de gebouwen extra investeringen nodig
zijn. Vanuit meerdere fracties hebben wij soortgelijke vragen gekregen in hoeverre
de huidige middelen toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting.
In het IBO onderwijshuisvesting van 2021 wordt becijferd dat er jaarlijks een tekort
is van € 730 miljoen euro om de verouderde schoolgebouwen aan te pakken. Tegelijkertijd
is er sinds het uitbrengen van het IBO onderwijshuisvesting ook tijd verstreken. Het
is waarschijnlijk dat het in het IBO beschreven tekort om de klimaatdoelstellingen
in 2050 te halen is opgelopen, aangezien we bijvoorbeeld kunnen zien dat de bouwkosten
gestegen zijn sinds 2019.
Met de programmatische aanpak wordt allereerst gewerkt aan de optimalisatie van het
stelsel door in te zetten op het vergroten van professionaliteit bij gemeenten en
schoolbesturen en het opschalen van bewezen concepten, werkwijzen en organisatievormen
door middel van kennisdeling. Hiermee wordt beoogd de kwaliteit, efficiëntie en snelheid
van het vernieuwen en renoveren van schoolgebouwen te vergroten en een total cost of ownership-benadering te stimuleren (dat wil zeggen: naast de initiële investering wordt rekening
gehouden met kosten over de gehele levensduur van een schoolgebouw bijvoorbeeld voor
onderhoud, energie en schoonmaak). Naast het doelmatiger realiseren van vernieuwde
schoolgebouwen, zorgt de programmatische aanpak er ook voor dat de sector startklaar
staat wanneer er meer middelen beschikbaar worden gesteld om het vervangingstempo
te verhogen. Dat betekent dat als er voldoende middelen zijn schoolgebouwen sneller
en kostenefficiënter kunnen worden gerealiseerd.
De leden geven aan dat de Minister wijst op het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
waarvoor het Nationaal Groeifonds een bedrag van € 484 miljoen beschikbaar heeft gesteld,
waarvan € 275 miljoen voorwaardelijk is toegekend en € 209 miljoen is gereserveerd.
Kan de Minister uitleggen in hoeverre zij meent met zulke stapjes ooit in de buurt
te gaan komen van het volgens het IBO benodigde bedrag?
De middelen uit het groeifonds met een looptijd van 15 jaar komen niet in de plaats
van het volgens het IBO aanvullend benodigde bedrag om tot 2050 de verouderde voorraad
schoolgebouwen aan te pakken door de vervangingssnelheid te verhogen. Het Innovatieprogramma
Onderwijshuisvesting en ook de programmatische aanpak zijn bedoeld om het verhogen
van de huidige vervangingssnelheid op een zo doelmatig en kostenefficiënt mogelijke
manier tot stand te brengen. Zo kunnen de verouderde schoolgebouwen versneld en tegen
een scherper budget worden aangepakt wanneer er meer middelen beschikbaar worden gesteld.
Het is aan het volgende kabinet om te besluiten over de middelen die nodig zijn om
de vervangingssnelheid te verhogen.
De leden geven dat in het IBO Onderwijshuisvesting vier beleidsopties werden gepresenteerd,
waarvan de eerste twee luiden: optimalisatie stelsel en aanpak verouderde voorraad
met financiële impuls. Kan de Minister uitleggen wanneer en hoe zij hiervan de onderdelen:
– monitor en houd toezicht op gebouwenvoorraad (beleidsoptie 1),
– een budget dat meebeweegt met nieuwe eisen schoolgebouwen (beleidsoptie 1),
– een versnelde vernieuwing door verhogen vervangingstempo (beleidsoptie 2) en
– een financiële impuls voor het op orde brengen van de voorraad (beleidsoptie 2)
gaat oppakken?
Aan het monitoren en toezicht houden op de gebouwenvoorraad wordt hard gewerkt. Om
de gebouwenvoorraad te kunnen monitoren en toezicht te houden op de kwaliteit, is
inzicht in gegevens van schoolgebouwen noodzakelijk. Er wordt onderzocht hoe een (open
source) data-infrastructuur hierbij kan helpen. In 2023 is hier een start mee gemaakt
binnen de programmatische aanpak. Om te beoordelen of een data-infrastructuur voorziet
in de behoefte van meer inzicht in de gebouwenvoorraad en bruikbaar is voor zowel
gemeenten, schoolbesturen, als het Rijk en marktpartijen, testen wij een eerste versie
uitvoerig met de sector. Na een grotere pilot die zal worden uitgevoerd in 2024 hopen
wij uw Kamer in 2025 over de eerste conclusies te kunnen informeren. Ook kan het opvragen
van alle integrale huisvestingsplannen (IHP’s) helpen om meer inzicht te krijgen in
schoolgebouwen. In een IHP leggen gemeenten en schoolbesturen hun langetermijnvisie
voor onderwijshuisvesting en de uitgaven of ontwikkelingen waar zij rekening mee houden
vast. Mijn ministerie zal alle IHP’s ontvangen vanaf het moment dat het wetsvoorstel
waarin het vaststellen van een IHP en het delen daarvan met het Ministerie van OCW
verplicht wordt in werking is getreden. Uw Kamer is in de laatste periodieke Kamerbrief
onderwijshuisvesting van 4 december 20239 geïnformeerd over de stand van zaken van dit wetstraject. De reacties en adviezen
uit de (internet)consultatie zijn gedurende de tweede helft van 2023 verwerkt in het
wetsvoorstel. Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor advisering bij de Raad van
State. Ik verwacht het wetsvoorstel voor behandeling in uw Kamer aan te bieden in
de tweede helft van 2024. De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel komt
daarmee op 1 augustus 2025, in plaats van de eerder beoogde 1 januari 2025. Een nadere
update volgt in de volgende periodieke brief die uw Kamer dit voorjaar kan verwachten.
Zoals eerder aangegeven, wordt met de programmatische aanpak gewerkt aan het doelmatiger
realiseren van vernieuwde schoolgebouwen alsmede het startklaar krijgen van de sector
voor het moment waarop er meer middelen beschikbaar worden gesteld om het vervangingstempo
te verhogen (beleidsoptie 2 uit het IBO).
De leden geven aan dat de Minister benoemt dat de «Maatwerkregeling ventilatie op
scholen» nagenoeg volledig uitgeput is. Kan de Minister inzicht geven in het aantal
scholen waar de ventilatie nu naar behoren presteert en wat dit betekent voor de exploitatielasten
van scholen?
Het overzicht van de daadwerkelijke prestaties van ventilatie op scholen hebben wij
op dit moment niet. Enerzijds omdat de scholen die de subsidie hebben ontvangen nog
volop bezig zijn met de uitvoering van de ventilatiemaatregelen, anderzijds omdat
we – zoals eerder vermeld in de periodieke Kamerbrief van 17 april 202310 – geen compleet beeld hebben van de staat van de schoolgebouwen in Nederland. Ook
hebben we nog geen inzicht in de exploitatielasten van de scholen. We werken op dit
moment aan verschillende manieren om deze informatie in de toekomst wel te verkrijgen.
Zoals eerder genoemd, één van de manieren om meer inzicht te krijgen in de gebouwenvoorraad
is het opvragen van alle integrale huisvestingsplannen (IHP’s) waarin gemeenten en
schoolbesturen hun langetermijnvisie voor onderwijshuisvesting en de uitgaven of ontwikkelingen
waar zij rekening mee houden vastleggen. Het Ministerie van OCW zal alle IHP’s ontvangen
vanaf het moment dat het wetsvoorstel waarin het vaststellen van een IHP en het delen
daarvan met het Ministerie van OCW verplicht wordt in werking is getreden. Een andere
manier is door middel van een nog te ontwikkelen (open source) data-infrastructuur
als onderdeel van de programmatische aanpak. Wij onderzoeken of wij een dergelijke
data-infrastructuur kunnen gebruiken om inzicht te krijgen in gegevens van schoolgebouwen.
Na een pilot die zal worden uitgevoerd in 2024 waarin wij een eerste versie uitvoerig
testen met de sector hopen wij uw Kamer in 2025 over de eerste conclusies te kunnen
informeren.
De leden geven aan dat de Minister onlangs erkende bij het debat over de Onderwijsbegroting
dat de middelen voor de kwaliteit van schoolgebouwen ontoereikend zijn en reageerde
desgevraagd zó: «Het eerlijke antwoord is dat het op dit moment geen speerpunt is».
Kan de Minister uitleggen welke overwegingen eraan ten grondslag liggen dat de kwaliteit
van schoolgebouwen als belangrijke randvoorwaarde om personeel en leerlingen gezond
te houden en optimale leerresultaten te behalen geen speerpunt is?
Dit kabinet heeft fors geïnvesteerd in onderwijs en heeft daarbij ingezet op onderwijskwaliteit,
kansengelijkheid en leraren. Wat betreft onderwijshuisvesting heeft dit kabinet stappen
gezet in de optimalisatie van het stelsel door onder andere te werken aan een nieuw
wetsvoorstel en de programmatische aanpak. Door deze stappen te zetten kunnen de huidige
middelen zo doelmatig mogelijk worden besteed en zijn we tegelijkertijd klaar voor
een verhoging van het vervangingstempo van de schoolgebouwen. Dit zijn belangrijke
eerste stappen om te zetten in de benodigde lange termijn aanpak. Zoals aangegeven
in het antwoord op uw derde vraag, is het aan het volgende kabinet om te besluiten
over de middelen die nodig zijn om de vervangingssnelheid te verhogen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister het wenselijk vindt om onderwijshuisvesting
niet langer individueel aan te pakken, maar dit juist via een integrale aanpak beter
te coördineren. Deze leden deze mening. Er wordt aangegeven dat er ieder jaar structureel
€ 10,2 miljoen vrijgemaakt zal worden om te zorgen dat de processen van schoolbouwprojecten
doelmatig verlopen. Zij vragen de Minister een indicatie te geven wanneer zij verwacht
dat deze projecten afgerond zullen worden.
Binnen de programmatische aanpak werken we met een gefaseerde en lerende opbouw. Op
dit moment zitten wij in de eerste opbouwfase. De projecten die in deze fase worden
opgezet lopen in elk geval tot 2026. Het is de bedoeling dat in 2026 een programmaorganisatie
is ingericht die gemeenten en schoolbesturen structureel kan adviseren en ondersteunen
bij vraagstukken rondom onderwijshuisvesting en daarmee onderwijshuisvestingsprojecten
aantrekkelijker maakt voor de markt.
De leden vragen of de Minister ook werk maakt van het schrappen van regelgeving die
het bouwen van integrale kindcentra bemoeilijkt.
Er is een handreiking samengesteld door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG),
Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang, Brancheorganisatie Kinderopvang,
de PO-Raad, Waarborgfonds & Kenniscentrum Kinderopvang/Kenniscentrum Ruimte-OK, het
Ministerie van OCW en het Ministerie van SZW11 die scholen, kinderopvang en gemeenten inzicht geeft in mogelijkheden binnen de huidige
wet- en regelgeving voor realisatie van gezamenlijke huisvesting. Hiermee zijn eerder
in het veld heersende onduidelijkheden over wat wel en niet kan binnen de bestaande
kaders verduidelijkt. Verder blijven we met het veld in gesprek over nog bestaande
knelpunten en zal waar nodig naar oplossingen worden gezocht.
De leden geven aan dat in de brief de Minister aangeeft dat het Innovatieprogramma
Onderwijshuisvesting zal moeten zorgen voor het stimuleren van het innovatief vermogen
van de sector. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister toe te lichten hoe dit
innovatieve vermogen zal worden gestimuleerd. Ook geeft de Minister aan dat er vanuit
het Groeifonds een impuls kan worden gegeven aan gewenste innovaties die niet of nauwelijks
vanuit de markt komen. Kan de Minister aangeven waarom er geen aanbod vanuit de markt
is?
Momenteel vindt er innovatie plaats, maar op beperkte schaal. Voorbeelden zijn programma’s
voor het (ver)bouwen van duurzame scholen12 of het gebundeld aanbesteden van schoolgebouwen.13 Echter, een bouwbedrijf heeft grote opdrachten nodig om overheadkosten te kunnen
dekken. Voor deze partijen zijn onderwijshuisvestingsopdrachten vaak te klein en de
risico’s worden bovendien als groot ervaren. Dit kan ervoor zorgen dat partijen voorzichtig
zijn om in te schrijven op aanbestedingen. Het kan ook zorgen voor hogere prijzen,
omdat risico’s door aannemers en bouwers worden verwerkt in de aanneemsom. De markt
wordt door bouwbedrijven dan ook relatief onaantrekkelijk genoemd.14 Zodoende wordt ieder schoolgebouw steeds opnieuw geprogrammeerd, uitgevraagd, aanbesteed,
gebouwd en onderhouden. Schoolorganisaties, gemeenten en marktpartijen slagen er veelal
niet in om innovaties aan te jagen en te verankeren in standaarden, en daarmee repeteerbaarheid
en efficiëntere bouw te stimuleren. Dit is zonde, want schoolgebouwen zijn voor een
groot deel vergelijkbaar qua samenstelling, inrichting, afmetingen en (installatie-)
technieken. Om scholen beter, kostenefficiënt en sneller te bouwen of renoveren is
daarom een centraal gecoördineerde investering nodig in repeteerbaarheid; dit doen
we vanuit het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting door oplossingen te testen in
de praktijk.
De leden van de VVD-fractie vinden het een goede ontwikkeling dat CO2-meters in het gehele funderend onderwijs verplicht zullen worden gesteld. Welk deel
van de scholen heeft momenteel een CO2-meter?
ResearchNed heeft in 2022 een steekproef gedaan in opdracht van het Ministerie van
OCW om het aantal scholen met CO2-meters in kaart te brengen.15 Uit dat onderzoek bleek dat 60% van de respondenten in ieder klaslokaal een werkende
CO2-meter heeft hangen. Het Ministerie van OCW heeft naar aanleiding van dit onderzoek
via meerdere kanalen schoolbesturen die niet over CO2-meters beschikten opgeroepen om ze wel aan te schaffen. In het kader van de aanstaande
verplichtstelling van CO2-meters in schoolgebouwen via een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving
zal opnieuw gecommuniceerd worden met schoolbesturen over het belang van CO2-meters.
De leden van de VVD-fractie zijn wel verbaasd over de doorlooptijd van de pilot voor
mobiele luchtreinigers. Het experimenteren met luchtreinigers is reeds in 2021 gestart
in Staphorst, voornamelijk met het doel om het verspreiden van het Coronavirus tegen
te gaan. De pilot wordt nu pas afgerond in voorjaar 2024. Waarom was meer dan twee
jaar nodig voor dit proces? Hoe kijkt de Minister naar dit proces?
Uw Kamer is sinds 2022 periodiek geïnformeerd over de voortgang van de pilot mobiele
luchtreinigers. Eind 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de vertraging die de start
van de pilot heeft opgelopen. Het onderzoek zou worden geleid door onderzoekers van
de Technische Universiteit Eindhoven, maar is in verband met het tijdbeslag van een
aantal andere onderzoeken naar luchtreinigers door dezelfde onderzoekers overgedragen
aan andere onderzoekers van de Technische Universiteit van Delft, Universiteit van
Amsterdam, de Universiteit Utrecht en het Universitair Medisch Centrum Utrecht. Daarna
is begin 2023 fase 1 van het onderzoek gestart, waarbij meerdere typen luchtreinigers
zijn getest in een laboratoriumopstelling en er metingen hebben plaatsgevonden op
scholen in Staphorst. Zoals gemeld in de brief van december 2023 is fase 1 medio 2023
afgerond. Fase 1 heeft onder andere geresulteerd in een selectie van potentieel werkzame
luchtreinigers, alsmede inzicht in het benodigde aantal luchtreinigers en de plaatsing
daarvan in een klaslokaal. In de tweede helft van 2023 is fase 2 van start gegaan,
waarbij de inzet van mobiele luchtreinigers werd getest in 45 klaslokalen verdeeld
over vijf scholen. In december 2023 zijn ook deze tests afgerond en alle gegevens
en metingen verzameld. Op dit moment worden nog een aantal laboratoriumtesten uitgevoerd
op de verzamelde luchtmonsters. Het afrondende onderzoeksrapport wordt in juli 2024
opgeleverd. De resultaten van de pilot zullen inzicht geven in haalbaarheid en acceptatie
van het werken met luchtreinigers in de klas en in de mate waarin de luchtreinigers
in de klas de lucht kunnen zuiveren.
Helaas heeft de pilot vertraging opgelopen, maar ik acht het van belang om de gehele
pilot en het afrondende onderzoeksrapport af te wachten alvorens uw Kamer te informeren
over de volledige uitkomsten van de pilot en de reactie daarop.
De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte wat de adviezen van Ruimte-OK hebben
opgeleverd. De leden vragen ook wat de kosten zijn per advies geweest en wat scholen
hebben gedaan met deze adviezen.
Ruimte-OK heeft scholen geholpen met het optimaliseren van hun ventilatie. De hulp
aan de scholen was uiteenlopend en bestond uit verschillende onderdelen. Scholen zijn
op weg geholpen middels schoolbezoeken van ventilatie-experts, een rapport, instructie,
kennisdocumenten op de website en een helpdesk. In de periode van 3 februari 2022
tot en met 31 december 2023 zijn er 1.559 locatiebezoeken uitgevoerd bij 398 schoolbesturen.
De aanvragen zijn gedaan in het primair onderwijs (waaronder gespecialiseerd onderwijs)
en voortgezet onderwijs. Een groot deel van de besturen deed een aanvraag in het kader
van de subsidie Maatwerkregeling Ventilatie Op Scholen (voorheen: SUVIS). Een bezoek
van een hulpteam was een voorwaarde om aanspraak te maken op de subsidie. Naast de
1.559 schoolbezoeken zijn in totaal 963 helpdeskvragen gesteld en 7.005 kennisdocumenten
gedownload van de website. Na het sluiten van de subsidie waren er alsnog scholen
die een schoolbezoek van een ventilatie-expert aanvroegen om de ventilatie te optimaliseren
zonder gebruik te maken van de subsidie. Ook aan deze verzoeken is gehoor gegeven.
In de toekomst wordt ondersteuning met betrekking tot ventilatie door Ruimte-OK voortgezet.
De kennis die is opgedaan door Ruimte-OK met betrekking tot ventilatievraagstukken
in scholen wordt bewaard, uitgebreid en verder beschikbaar gesteld.
Vanwege de grote diversiteit in typen adviezen is het niet zinvol en mogelijk om de
kosten per advies te berekenen. Ruimte-OK heeft een opdracht uitgevoerd van € 2,7
miljoen. De middelen zijn volledig uitgeput. Scholen hebben aangegeven dat zij allemaal
geholpen zijn nadat een hulpteam de school had bezocht. De aanbevelingen die gedaan
zijn varieerden van het doorvoeren van verbeteringen op operationeel niveau (bijvoorbeeld
correcte plaatsing van CO2-meters of het geven van instructies aan het team), op tactisch niveau (bijvoorbeeld
structurele monitoring) tot verbeteringen op strategisch niveau (bijvoorbeeld overleg
met gemeente voor een structurele oplossing).
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie zien dat de sector voor grote uitdagingen staat, met achterstanden
in onderhoud, hogere duurzaamheidseisen en mogelijke eisen voor inclusiever onderwijs.
Deze leden onderschrijven dat alle sectoren moeten kunnen meekomen in de transitie
naar een klimaatneutrale samenleving en dat kinderen zo veel als mogelijk samen kunnen
opgroeien. Zij beschouwen het als een positieve ontwikkeling dat – als les uit de
coronatijd – er meer aandacht is voor ventilatie en frisse lucht als factor in de
gezondheid en concentratie van leerlingen. Tegelijkertijd betekenen deze ontwikkelingen
samen dat de eisen aan gebouwen omhooggaan, terwijl de financiering niet of beperkt
meestijgt. Vindt de Minister de huidige financiering toereikend, gezien deze grote
uitdagingen, zo vragen zij.
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen
toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording
van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA
fractie.
De leden vragen daarnaast hoe het staat met de uitvoering van de motie van de leden
Van Meenen en Paul uit 2022 over een revolverend fonds. Zij denken dat een revolverend
fonds met investeerders zoals pensioenfondsen een mogelijke oplossing kan bieden voor
het financieringstekort en de grote uitdagingen waar de sector voor staat. Wanneer
gaat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de leden van de
Kamer hierover informeren, zeker gezien het dictum van de motie spreekt over terugkoppeling
in het voorjaar van 2023, zo vragen zij.
In de voortgangsbrief onderwijshuisvesting van april 202316 is uw Kamer geïnformeerd over de conclusies van de Taskforce financiering onderwijshuisvesting
en is ook een eerste appreciatie van een revolverend fonds met uw Kamer gedeeld. Zoals
in de brief van april 2023 ook al wordt vermeld neemt een revolverend fonds niet het
probleem van investeringen en bekostiging zoals geconstateerd in het IBO onderwijshuisvesting
2021 volledig weg. In samenspraak met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) is besloten om de wenselijkheid voor een revolverend fonds niet alleen voor
onderwijshuisvesting te onderzoeken, maar voor al het maatschappelijk vastgoed. Het
Ministerie van BZK heeft uw Kamer in de voorgangsbrief verduurzaming utiliteitsbouw
van december 202317 geïnformeerd over de voortgang hiervan. Het Ministerie van BZK concludeert in deze
brief dat de verkenning naar een revolverend fonds nogmaals heeft benadrukt dat een
dergelijk fonds niet de oplossing is voor het bekostigingsvraagstuk, maar wel een
oplossing zou kunnen zijn voor het financieringsvraagstuk. Dat wil zeggen dat naast
een mogelijk revolverend fonds nog altijd aanvullende bekostiging nodig is voor de
verduurzaming van maatschappelijk vastgoed. Het Ministerie van BZK onderzoekt nu de
wenselijkheden van verschillende financieringsinstrumenten en neemt hierin de bruikbaarheid
voor onderwijshuisvesting mee. Hierover wordt u door het Ministerie van BZK in 2024
verder geïnformeerd.
De leden van de D66-fractie merken op dat in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
(IBO) Onderwijshuisvesting uit 2021 is becijferd dat er 730 miljoen euro per jaar
extra nodig is om in 2050 te verwezenlijken dat alle schoolgebouwen energieneutraal
zijn, met een gezond binnenklimaat. Dat getal was gebaseerd op het prijspeil in 2019.
Sindsdien zijn de bouwprijzen behoorlijk gestegen. Deze leden zien dat de sectorraden
en de VNG inmiddels van 1,2 miljard euro per jaar spreken. Zij vragen of de Minister
het oorspronkelijke bedrag kan indexeren naar het huidige prijspeil.
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen
toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording
van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA
fractie.
De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van inclusieve gebouwen, zodat
iedereen welkom is in de school en kinderen samen kunnen opgroeien en leren. Zij waarderen
de inzet van de Minister daarop en haar toezegging in de werkagenda «Route naar inclusiever
onderwijs 2035» dat onderzoek gedaan wordt naar wat er nodig is om ervoor te zorgen
dat een schoolgebouw inclusief onderwijs mogelijk maakt en ook wat de financiële gevolgen
daarvan zijn. Wanneer verwacht de Minister de resultaten van dit onderzoek te presenteren
en hoe wil zij deze resultaten benutten, zo vragen deze leden. Wil de Minister de
resultaten van dit onderzoek ook gebruiken om bepaalde eisen met betrekking tot inclusiviteit
in wet- of regelgeving te verankeren? En hoe verhouden hogere eisen aan inclusieve
schoolgebouwen zich tot de huidige achterstanden zoals die benoemd worden in het IBO
Onderwijshuisvesting? Hebben mogelijke hogere eisen niet ook impact op de benodigde
financiering, zo vragen zij.
De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek in het voorjaar van 2025 kunnen
worden gepresenteerd aan uw Kamer. De resultaten wil het kabinet benutten om samen
met de sector te kunnen vaststellen welke aanpassingen in schoolgebouwen gerealiseerd
moeten worden om inclusief onderwijs te faciliteren en vervolgens gezamenlijk te kijken
wat er nodig is om dit te realiseren.
In het IBO is geconstateerd dat het vervangings- en vernieuwingstempo van schoolgebouwen
te laag is om onder andere de klimaatdoelstellingen te halen. Voor het vervangingsvraagstuk
willen wij inzetten op een integrale aanpak waarin inclusiviteit wordt meegenomen.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bezien wat de consequenties
zijn voor de benodigde financiering.
De leden van de D66-fractie lezen in het IBO Onderwijshuisvesting dat het tempo waarin
scholen worden gerenoveerd of door nieuwbouw worden vervangen te laag is, als gevolg
van hogere eisen die (bij wet) aan het gebouw worden gesteld en de achterblijvende
bekostiging voor het vernieuwen van de voorraad scholen. Kan de Minister delen wat
het vervangingstempo in 2023 was, zo vragen deze leden. Zij maken zich ook zorgen
over het behalen van de verduurzamingsdoelstellingen uit het Klimaatakkoord. Kan de
Minister uiteenzetten of de sector met het huidige tempo van vernieuwing en renovatie
op koers ligt om deze doelstellingen te halen in afzonderlijk 2030 en 2050, zo vragen
zij. Zo nee, kan zij een indicatie geven in welk jaar de gewenste CO2-reductie van 95% gerealiseerd is, bij het huidige tempo? En wat acht de Minister
noodzakelijk om deze doelen wel te halen, zo vragen zij.
Het vervangingstempo ligt op dit moment rond de 1%. Uit de Quickscan kwaliteit onderwijshuisvesting
die vorig jaar met uw Kamer is gedeeld18 blijkt dat 2% van de schoolgebouwen momenteel aan de klimaatdoelstellingen van 2050
voldoet. Dit betekent dat we de klimaatdoelstellingen met het huidige vervangingstempo
niet halen. Om in 2050 aan de Europese klimaatwetgeving te voldoen moet het vervangingstempo
worden verhoogd naar 3,3%. Op dit moment werken wij aan zowel de programmatische aanpak
als het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting om het verhogen van het vervangingstempo
zo doelmatig mogelijk tot stand te brengen. Voor beantwoording van de rest van de
vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA fractie.
De leden stellen dat sinds corona in veel schoollokalen al CO2-meters hangen, waarmee scholen over de data van het binnenklimaat beschikken. Zij
achten het wenselijk dat dit inzicht in het binnenklimaat wordt gebruikt, zodat schoolbesturen,
gemeenten, het rijk en marktpartijen op de kwaliteit van de gebouwen kunnen sturen.
Wat gaat de Minister doen met scholen waar de luchtkwaliteit niet op orde is? Hoe
gaat zij de normen voor het binnenklimaat overal handhaven en ziet zij mogelijkheden
om scholen waar dit niet op orde is te ondersteunen of aan te spreken, zo vragen deze
leden.
Alle schoolbesturen moeten ervoor zorgen dat hun schoolgebouwen voldoen aan de door
het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) voorgeschreven luchtkwaliteitseisen (voorheen
Bouwbesluit 2012). De gemeente gaat over de handhaving van bouwregelgeving, waar het
binnenklimaat ook onder valt. Het staat een gemeente zelf vrij hoe zij het toezicht-
en handhavingsbeleid wil vormgeven voorbouwregelgeving.
Schoolbesturen dienen daarnaast vanuit hun rol als werkgever te weten of het binnenklimaat
aan de gezondheidsrichtlijnen voldoet. Indien de luchtkwaliteit niet op orde is dienen
zij maatregelen te nemen die passen binnen de verantwoordelijkheid van schoolbesturen.
Schoolbesturen kunnen de handreiking Optimaal Ventileren downloaden op www.ventilatiehulp.nl. Als schoolbesturen behoefte hebben aan extra hulp of advies over binnenklimaat dan
kunnen zij terecht bij de helpdesk of hulpteams van Ruimte-OK.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de coronacrisis € 360 miljoen beschikbaar gesteld
om het binnenklimaat op scholen te verbeteren. Schoolbesturen hebben via de SUViS-regeling
en Maatwerkregeling de mogelijkheid gehad om subsidie aan te vragen om het binnenklimaat
op school te verbeteren. Daarnaast heeft het Ministerie van OCW via nieuwsbrieven
en gerichte brieven aan schoolbesturen meermaals de oproep gedaan om CO2-meters aan te schaffen en hiervoor middelen beschikbaar gesteld. Momenteel wordt
samen met het Ministerie van BZK gewerkt aan een wijziging van het Besluit bouwwerken
leefomgeving (Bbl) waarbij CO2-meters verplicht worden in klaslokalen in het funderend onderwijs. Deze CO2-meters geven scholen en docenten meer inzicht in het binnenklimaat in een klaslokaal,
waarna de docent – binnen de mogelijkheden die er zijn – gericht kan handelen om de
ventilatie in het klaslokaal op dat moment te verbeteren.
De leden van de D66-fractie zijn daarnaast enthousiast over het Groeifondsproject
met betrekking tot onderwijshuisvesting. Deze leden zien mooie kansen om onderwijshuisvesting
in de breedte te verbeteren. Zij vragen wat hier nu de stand van zaken is en wanneer
het budget (zowel de voorwaardelijke toekenning als de reservering) definitief wordt
toegekend.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft op 15 maart jl. uw Kamer
geïnformeerd over het omzetten van voorwaardelijke toekenningen en reserveringen van
alle derde ronde Groeifondsvoorstellen. Aan het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting
is € 483,7 miljoen toegekend waarvan € 359,5 miljoen voorwaardelijk.
Met het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting wordt beoogd drie leerlabs te starten
in 2024–2025 vanuit het deel dat definitief is toegekend (€ 124,5 mln). De voorwaardelijke
toekenning is bedoeld om rond 2027 de start van nieuwe leerlabs (of uitbreiding van
bestaande leerlabs) mogelijk te maken. Deze fasering is wenselijk omdat zo eerst kan
worden geëvalueerd aan welke innovaties aanvullend behoefte is. Voor omzetting van
de voorwaardelijke toekenning naar een definitieve toekenning zal vanaf medio 2026
een aanvullend plan worden opgesteld ter beoordeling aan de Groeifondscommissie.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie vragen waarom de aanvraag voor het nationaal Groeifonds
maar deels voorwaardelijk is toegekend? Een aantal punten van de aanvraag moesten
kennelijk meer uitgewerkt en toegelicht worden. In welke fase bevindt zich dit nu
en waarom was de aanvraag niet volledig?
In het openbare adviesrapport van de adviescommissie Nationaal Groeifonds van juni
2023 staan zes punten beschreven waarop de groeifondsaanvraag (ingediend in februari
2023) voor het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting verbetering of verduidelijking
behoeft. Voldoen aan deze zes punten was een voorwaarde om de voorwaardelijke toekenning
omgezet te krijgen naar een definitieve toekenning. In december 2023 is daarom een
aanvullend rapport ingediend bij de adviescommissie. Aan deze voorwaarden is inmiddels
voldaan. Aan het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting is 15 maart jl. € 483,7 miljoen
toegekend waarvan € 359,5 miljoen voorwaardelijk.
De leden van de BBB-fractie merken op dat via het nationaal Groeifonds wordt voorzien
dat 132 duurzame schoolgebouwen tot stand komen. Er zijn echter meer dan 8000 schoolgebouwen
in Nederland, de inzet van het Groeifonds helpt dus hooguit 2% van alle schoolgebouwen
in Nederland, hoe gaat de Minister de overige 98% faciliteren? Is dit enkel met instrumenten
als een kenniscentrum en gebundelde aanbesteding?
De middelen uit het groeifonds komen niet in de plaats van het volgens het IBO benodigde
bedrag (zie het antwoord op vraagnummer 4). De standaarden die het Innovatieprogramma
Onderwijshuisvesting beoogt te genereren voor het sneller en kostenefficiënter realiseren
van betere schoolgebouwen, komen wel ten goede aan alle toekomstige scholenbouwprojecten.
De programmatische aanpak zal fungeren als aanvullend beleid om de opgebouwde kennis
een groter podium te geven. Zo kunnen gemeenten en schoolbesturen gebruik maken van
de nieuwste inzichten als zij gebouwen gaan vernieuwen of vervangen. Gemeenten en
schoolbesturen ontvangen hiervoor middelen vanuit het gemeentefonds en de lumpsumbekostiging.
Met deze middelen vernieuwen of vervangen zij zo’n 80–100 schoolgebouwen per jaar
waarvan een aantal schoolgebouwen meedraaien in het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting.
De leden lezen tevens dat het nationaal Groeifonds wordt ingezet voor innovaties die
vanuit de markt niet of nauwelijks tot stand komen. Welke innovaties worden hiermee
bedoeld? En als deze innovaties niet uit de markt tot stand komen, is er dan wel behoefte
aan deze innovaties?
Het Innovatieprogramma Onderwijshuisvesting beoogt standaarden op te leveren op het
gebied van ontwerpen, bouwconcepten én processen. Bij het ontwikkelen van de standaarden
wordt oog gehouden voor keuzevrijheid van de gemeenten en schoolbesturen.
Zie het antwoord op de eerdere soortgelijke vraag van de VVD-fractie voor het antwoord
op de vraag waarom innovaties niet vanzelf tot stand komen vanuit de markt.
De leden van de BBB-fractie vragen vooral waar de financiële middelen vandaan moeten
komen om alle schoolgebouwen duurzaam en met een gezond binnenklimaat te maken. Het
energieneutraal maken van schoolgebouwen kost alleen al heel veel geld. Het eenzijdig
opleggen van dit doel aan gemeenten en schoolbesturen gaat er niet voor zorgen dat
het doel bereikt wordt: alles valt of staat immers met de beschikbaarheid van financiële
middelen. Daarbij komt dat het opheffen van het investeringsverbod in PO en gewijzigde
financieringsstructuren er voor zorgen dat steeds meer middelen die bedoeld zijn voor
het onderwijs zelf, gebruikt worden voor de huisvesting. Dit lijkt geen wenselijke
ontwikkeling. Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen?
De versoepeling van de investeringsmogelijkheden in het primair onderwijs houdt in
dat schoolbesturen financiële ruimte die zij hebben op de bekostiging die zij als
lumpsum ontvangen, kunnen besteden aan de «voorzieningen in de onderwijshuisvesting»
zoals wettelijk vastgelegd.19 Indien een schoolbestuur de lumpsum volledig gebruikt voor de doeleinden waarvoor
zij wordt verstrekt, is geen sprake van overschot op die bekostiging. Onder de doeleinden
waarvoor de lumpsum wordt verstrekt valt ook het onderhoud van het schoolgebouw en
het terrein.20 Indien wel sprake is van een overschot op de bekostiging (lumpsum), kan het schoolbestuur
dat overschot besteden aan de voorzieningen in de onderwijshuisvesting. In het voortgezet
onderwijs bestaat deze mogelijkheid al.
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen
toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording
van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA
fractie.
De leden van de BBB-fractie merken op dat volgens VNG, PO-Raad en VO-Raad er een tekort
is van 1,2 miljard per jaar om de huisvesting van scholen aan te pakken. Wat is de
visie van de Minister op deze waarschuwing van deze betrokken partijen?
Meerdere fracties hebben soortgelijke vragen gesteld in hoeverre de huidige middelen
toereikend zijn voor de opgave die er ligt voor onderwijshuisvesting. Voor beantwoording
van deze vraag verwijs ik naar het eerdere antwoord op de vraag van de GroenLinks-PvdA
fractie.
De leden vragen of de Minister het eens is met de stelling dat als het de Minister
ontbreekt aan de financiële middelen om de doelen met betrekking tot huisvesting in
het onderwijs te halen, we óf de doelen moeten bijstellen óf de financiële middelen
moeten uitbreiden?
In het IBO onderwijshuisvesting is onderzocht of met het verlagen van het ambitieniveau
20% kan worden bespaard op het totaalbudget voor onderwijshuisvesting. In de uitwerking
van deze optie is geconstateerd dat er zeer beperkt ruimte is om het ambitieniveau
bij te stellen. Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige
werkomgeving en gemeenten moeten conform Europese regelgeving aan de slag met de verduurzaming
van de gebouwde omgeving. Sinds 1 januari 2021 moeten schoolgebouwen al bijna energieneutraal
worden gebouwd (BENG) en vanaf 1 januari 2028 moeten nieuwe schoolgebouwen energieneutraal
zijn (ENG), waarbij ENG ook de eindnorm is voor alle gebouwen in 2050.
We zien in de praktijk dat de schoolgebouwen die vernieuwd of vervangen worden aan
een hoge standaard voldoen, maar dat het tempo waarmee dit gebeurt niet hoog genoeg
ligt. De tweede besparingsvariant die is uitgewerkt in het IBO onderwijshuisvesting
richt zich op doelmatigheidswinst. Met de programmatische aanpak wil het Ministerie
van OCW hier samen met schoolbesturen en gemeenten op inzetten. De komende jaren zal
op basis van pilots samen met de sector worden bezien of een besparing van 20% op
het totaalbudget haalbaar is.
Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat er een groot verschil zit
in de doelstelling van de Minister en de praktijk van alle dag. Hoe denkt de Minister
de eigen ambitie te behalen? Heeft de Minister erover nagedacht om eerst te inventariseren
waar de nood het hoogst is en daar te beginnen?
Er zijn reeds diverse stappen gezet om onze ambitie voor onderwijshuisvesting te realiseren.
In de Kamerbrief wordt de programmatische aanpak en de Groeifondsaanvraag genoemd.
Beiden zijn bedoeld om het verhogen van de huidige vervangingssnelheid op een zo doelmatig
en kostenefficiënt mogelijke manier tot stand te brengen.
De meeste gemeenten hebben in samenspraak met schoolbesturen een integraal huisvestingsplan
(IHP) opgesteld. In het IHP wordt geïnventariseerd bij welke gebouwen de nood het
hoogst is en op basis hiervan wordt door de gemeente een prioritering gemaakt. Met
het eerder genoemde wetsvoorstel dat in voorbereiding is, wordt het opstellen van
een IHP voor alle gemeenten verplicht.
De ambitie zoals geformuleerd in de Kamerbrief van 4 december 202321 is een gezamenlijk geformuleerde ambitie. In dezelfde Kamerbrief wordt ook uiteengezet
welke acties vanuit het Rijk worden genomen om toe te werken naar deze ambitie. Het
is aan het volgende kabinet om te besluiten over de middelen die nodig zijn om de
vervangingssnelheid te verhogen.
Wel constateren we dat de schoolgebouwen die worden vervangen of vernieuwd doorgaans
voldoen aan een hoge standaard zoals wij in onze ambities en doelen voorstellen.
Inbreng van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden vragen of de Minister ervan op de hoogte is dat onderzoek aantoont dat een
groen, gezond schoolplein zorgt voor minder competitief gedrag onder leerlingen en
dat op zo’n schoolplein minder wordt gepest.
Ik ben op de hoogte van het door u genoemde onderzoek.
De leden vragen of de Minister er tevens van op de hoogte is dat buitenles op een
goed ingericht schoolplein zorgt voor betere leerprestaties, ook op het gebied van
vakken als rekenen en taal?
Er zijn allerlei factoren die een rol spelen bij het verbeteren van de leerprestaties
bij leerlingen in het funderend onderwijs. Buitenles lees ik hier als het vormgeven
van het onderwijsleerproces in de buitenlucht in plaats van in een klaslokaal. Het
is goed voor te stellen dat onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden het verzorgen
van onderwijs in de buitenlucht kan bijdragen aan het verbeteren van onderwijsprestaties
in het algemeen.
In het onderzoek waarnaar u verwijst wordt vermeld dat onder andere voldoende daglicht,
een goede temperatuur, goede luchtkwaliteit en flexibele klaslokalen bijdragen aan
betere leerprestaties. Daarnaast zorgt een prettig binnenklimaat ook voor een fijne
werkomgeving voor onderwijsprofessionals. Het is ons streven om middels de programmatische
aanpak het proces van de toekomstige scholenbouw zo in te richten dat we in Nederland
een versnelling kunnen maken in het verbeteren van de onderwijshuisvesting. Daarbij
horen uiteraard ook de in het onderzoek genoemde punten, zoals een gezond binnenklimaat.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren daarnaast dat de druk op
de ruimte voor kinderen om te spelen, leren en bewegen toeneemt. Is de Minister op
de hoogte van deze inperking op de ruimte waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen?
In Nederland neemt de verstedelijking toe. Dit betekent dat steeds meer kinderen opgroeien
in steden. Het is onze gezamenlijke taak om ervoor te zorgen dat alle leerlingen elke
dag het beste onderwijs krijgen, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen en het
beste uit zichzelf kunnen halen. Zowel voor kinderen in de steden als in het buitengebied.
Spelen en bewegen horen bij een optimale ontwikkeling van een kind.
Er is een vierkante meter-norm als richtlijn in de modelverordening van de VNG opgenomen
voor schoolpleinen. De norm in de VNG modelverordening bestaat al sinds 1997 en gaat
uit van een schoolplein van minimaal 300m2, waarbij voor scholen met bijvoorbeeld 200 leerlingen een schoolplein van 600m2 aan de norm voldoet. Voor scholen met meer dan 200 leerlingen is er een systematiek
om een bepaalde ruimte per hoeveelheid leerlingen toe te voegen. Deze systematiek
kunt u vinden in de openbaar beschikbare modelverordening Onderwijshuisvesting van
de VNG.22 Het staat gemeenten vrij om meer óf minder vierkante meters toe te kennen, afhankelijk
van bijvoorbeeld de mate van stedelijkheid en de beschikbare ruimte in de lokale context.
De leden vragen of de Minister het er mee eens is dat het onacceptabel is dat kinderen
in bepaalde wijken amper in aanraking komen met groen? Ziet de Minister dat dit bijdraagt
aan kansenongelijkheid, aangezien groenere schoolpleinen de leerprestaties en het
welzijn van kinderen verhogen?
Elke dag werken leerkrachten, onderwijsondersteuners en andere onderwijsprofessionals
aan het vergroten van de kansengelijkheid voor kinderen in Nederland. Door mijn ministerie
wordt beleid gemaakt dat moet bijdragen aan het vergroten van de kansengelijkheid
in het onderwijs in Nederland.
Scholen hebben binnen de wettelijke kaders de autonomie om een eigen invulling te
geven aan het onderwijs dat zij geven. Zij maken daarin keuzes waarvan zij denken
dat dit bijdraagt aan de ontwikkelingen van hun leerlingen. Het wel of niet in aanraking
komen met groen is daar onderdeel van. Ik laat het graag over aan de autonomie van
de professionals om keuzes te maken over hoe zij hun onderwijs willen inrichten. De
inrichting van een wijk en het daarbij behorende groen is een verantwoordelijkheid
van de gemeente.
De leden vragen of de Minister zich ervan bewust is dat we de beschikbaarheid van
een gezonde, groene leeromgeving voor alle kinderen niet kunnen laten afhangen van
de welwillendheid van enkele gemeenten en provincies? Deelt de Minister de mening
dat het in principe onwenselijk is dat zelfs bij nieuwbouw nog steeds versteende schoolpleinen
worden opgeleverd, wat de prestaties en welzijn van kinderen niet bevordert? Vaak
vragen scholen dan alsnog subsidie aan om de schoolplein te vergroenen, maar de subsidiepotjes
zijn snel leeg en de meest kwetsbare scholen vissen vaak achter het net. Ziet de Minister
dat zolang regels en afspraken hierover niet veranderen, ze blijft dweilen met de
kraan open? Welke mogelijkheden liggen er in ieder geval in theorie (nog los van politieke
keuzes) voor landelijke borging van de kwaliteit van de (groene) buitenruimte, in
het belang van leerprestaties van kinderen?
Schoolpleinen, de inrichting en het onderhoud ervan kan onderdeel zijn van het gesprek
tussen gemeenten en besturen dat gevoerd wordt bij een nieuw te bouwen school.
Gemeenten en scholen zijn gezamenlijk aan zet waar het gaat om de bouw van een nieuw
schoolgebouw. Gemeenten ontvangen middelen uit het gemeentefonds waarmee zij de autonomie
hebben om hun beleid vorm te geven. Schoolbesturen ontvangen middelen vanuit de lumpsum
en ook zij hebben daardoor autonomie om de middelen te gebruiken voor het beleid dat
zij samen met de scholen hebben vormgegeven.
Van groene en klimaatadaptieve schoolpleinen zijn veel goede lokale voorbeelden. Een
aantal provincies verstrekt subsidies voor de vergroening van schoolpleinen. Daarbij
zijn er voorbeelden waarbij de subsidie beschikbaar is voor scholen in wijken met
weinig groen en waar veel kinderen opgroeien in armoede. Ook zijn sommige waterschappen
aan de slag met groenblauwe schoolpleinen. Zo heeft bijvoorbeeld de provincie Zuid-Holland
een samenwerking met Hoogheemraadschap van Delfland.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn – met betrekking op het bovenstaande
– benieuwd of de Minister bereid is om de buitenruimte mee te nemen in de voorstellen
over onderwijshuisvesting. Dit in lijn met de ambitie van de regering om meer integraal
te denken en te doen. Op welke manier is de Minister (eventueel in overleg met zijn
collega’s op andere departementen) bereid zich in zijn inspanning rond onderwijshuisvesting
in te zetten om de omvang en kwaliteit van de beschikbare (groene) buitenruimte voor
kinderen integraal mee te nemen in toekomstig beleid?
In de interdepartementale werkgroep Duurzame School werken de Ministeries van IenW,
LNV, EZK, BZK en OCW samen op de raakvlakken jongeren, duurzaamheid en onderwijs.
Momenteel is de werkgroep een gezamenlijke strategie duurzaamheid in het onderwijs
aan het opstellen, waarbij wordt verkend of de schoolomgeving (dat wil zeggen: de
sociale omgeving en ook de fysieke ruimte rond de school) een onderdeel wordt van
deze strategie. In het voorjaar 2024 wordt de strategie aan uw Kamer gepresenteerd.
De leden vragen in hoeverre wordt, met het oog op de omgevingswet in het beleid omtrent
onderwijshuisvesting, de kwaliteit van de buitenruimte rond scholen geborgd om zodoende
de gezondheid te bevorderen?
Schoolbesturen en gemeenten kunnen afspraken maken over de manier waarop zij de buitenruimte
rondom scholen willen inrichten. Zoals eerder benoemd, er lopen initiatieven en subsidies
rondom de buitenruimte van scholen die bijdragen aan de gezondheid van kinderen. Deze
initiatieven komen vanuit verschillende ministeries.
De leden vragen in hoeverre in het kader van klimaatadaptatie voor scholen in beeld
is wat de situatie is met betrekking tot hittestress en de waterbergende kwaliteit
van het kavel?
Voor klimaatadaptatie voeren gemeenten de cyclus uit van het deltaprogramma ruimtelijke
adaptatie. Daarmee brengen ze in kaart hoe de klimaatrisico’s er lokaal uitzien voor
hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen (stresstest). In deze cyclus
zal dus ook inzichtelijk gemaakt worden waar voor schoolpleinen kwetsbaarheden zitten
op het gebied van hittestress en waar de waterberging (on)voldoende op orde is, en
uiteindelijk of en hoe dit aangepakt gaat worden.
De leden vragen op welke manier integraal wordt geborgd dat de gehele onderwijskavel,
bestaande uit zowel het gebouw als de buitenruimte, past bij de noodzakelijke klimaatadaptatie?
Zoals in reactie op een eerdere vraag van uw fractie aangegeven, er bestaan veel goede
lokale voorbeelden van groene en klimaatadaptieve schoolpleinen. Schoolpleinen, de
inrichting en het onderhoud ervan kan onderdeel zijn van het gesprek tussen gemeenten
en besturen dat gevoerd wordt bij een nieuw te bouwen school.
De leden stellen dat de Minister op dit moment wel weet in welke lokalen een CO2-melder hangt, maar niet wat de status is van de buitenruimte rond scholen. Is de
Minister het met ons eens dat inzicht in dat laatste minstens zo belangrijk is voor
de gezonde ontwikkeling van kinderen? Is de Minister bereid om voortaan te rapporteren
over de staat van de buitenruimte rond scholen? Overheden zoals provincie Noord-Brabant
vragen de regering om meer regie hierin. Is de Minister bereid met zulke overheden
in gesprek te gaan en hun input mee te nemen in verder beleid met betrekking tot onderwijshuisvesting?
Zoals eerder aangegeven, momenteel is de interdepartementale werkgroep Duurzame School
een gezamenlijke strategie duurzaamheid in het onderwijs aan het opstellen, waarbij
wordt verkend of de schoolomgeving een onderdeel wordt van deze strategie. In het
voorjaar 2024 wordt de strategie aan uw Kamer gepresenteerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.E. Morrin, adjunct-griffier