Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015 (Kamerstuk 20454-199)
2024D11409 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties
behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) over de Reactie op verzoek commissie over
een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner
for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015.1
De fungerend-voorzitter van de commissie,
Agema
Adjunct-griffier van de commissie,
Heller
Inhoudsopgave
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
II. Reactie van de Staatssecretaris
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de GL-PvdA-fractie
De leden van de fractie van GL-PvdA hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris
op de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens. Genoemde leden betreuren
de opstelling van de Nederlandse overheid ten opzichte van ambtenaren en militairen
die onder de Japanse bezetting in voormalig Nederland Indië. Dit geldt overigens niet
enkel voor ambtenaren en militairen, maar de gehele Indisch-Molukse gemeenschap is
niet goed behandeld.
Met betrekking tot het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens en de reactie
van het kabinet begrijpen genoemde leden dat kinderen en weduwen de regeling als onrechtvaardig
ervaren. Er wordt immers enkel geregeld dat de achterstallige betalingen alsnog worden
gedaan als de militair of ambtenaar nog in leven is. De militairen en ambtenaren hebben
alleen recht op hun betaling als zij zeventig jaar nadat de betaling uitgekeerd had
moeten worden nog in leven zijn. Het College voor de Rechten van de Mens mag dan oordelen
dat de regeling niet discriminatoir is, omdat het een buitenwettelijke regeling is,
de leden van de GL-PvdA-fractie oordelen wel dat de regeling oneerlijk en onrechtvaardig
is. Als de Nederlandse overheid er wel voor zou kiezen het loon uit te betalen aan
de kinderen en weduwen, wordt daarmee recht gedaan aan de overleden ambtenaar of militair.
Het gaat daarbij niet om het ontvangen van het geld door de weduwen of kinderen, maar
om het inlossen van de schuld, wat de Nederlandse overheid ondertussen bijna tachtig
jaar heeft nagelaten.
De huidige demissionaire Staatssecretaris heeft ervoor gekozen om de backpay regeling
voor weduwen noch kinderen open te stellen. In de ogen van de leden van de GL-PvdA-fractie
is dit een fout. Zij vragen hem dit besluit te heroverwegen. De motie van de SP en
PvdA (backpay weduwen) uit 2023 was weliswaar verworpen, maar de partijen die het
toen steunden, hebben nu een meerderheid in de Tweede Kamer en in dat licht is er
een nieuwe politieke situatie ontstaan. De leden van GL-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris
hier een reflectie op te geven.
Indien de Staatssecretaris daar niet toe is bereid, vragen zij of de Staatssecretaris
wel bereid is om de regeling in concept uit te werken. Vanwege de hoge leeftijd van
nabestaanden en weduwen is er haast geboden bij een dergelijke regeling. Bij het uitwerken
van de regeling zouden genoemde leden graag zien dat de regeling wordt opengesteld
voor weduwen en kinderen en dat de peildatum van augustus 2015 wordt losgelaten. Zij
vragen de Staatssecretaris deze regeling aan de Kamer voor te leggen zodat de Kamer
op korte termijn kan bepalen of de weduwen en kinderen, in beperkte mate, nog recht
gedaan kan worden.
Daarnaast vragen de leden van de GL-PvdA-fractie of de Staatssecretaris een beeld
heeft van het aantal weduwen en nabestaanden dat aanspraak zou maken op de regeling
indien deze voor deze groepen worden opengesteld en de peildatum wordt losgelaten.
De leden van de GL-PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris ook of hij cijfers kan
delen met betrekking tot de huidige regeling. Zij willen dan graag weten hoeveel aanvragen
er zijn gedaan, hoeveel aanvragen er zijn goedgekeurd en met welke reden aanvragen
zijn afgewezen? Tot slot vragen zij van hem een reflectie op de regeling. Was deze
in de ogen van de Staatssecretaris succesvol?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief «Reactie
op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR
is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015». Deze leden vinden het belangrijk dat
er contact is opgenomen met de briefschrijver om het standpunt van het Ministerie
van VWS nader toe te lichten en danken daarvoor de Staatssecretaris.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de voortgang is van het beleid van collectieve
erkenning van de gemeenschappen sinds de reactie op het rapport «Deel en verbind».2 Hoe worden en blijven de gemeenschappen betrokken bij inhoud en uitvoering van het
beleid van collectieve erkenning, zodat er recht gedaan wordt aan de meerstemmigheid
en verschillende perspectieven?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de brief die naar het mensenrechtencomité
van de OHCHR is gestuurd. Deze leden kijken met een kritische blik naar de inhoud
van de brief en de reactie van de Staatssecretaris. De kern van dit verhaal draait
volgens deze leden niet om geld, maar om het eerherstel. Het gaat om een groep mensen
die namens en in dienst van ons land in de Tweede Wereldoorlog hebben gediend en daar
veel leed hebben ervaren. Deze leden zijn van mening dat veteranen van KNIL, en de
nabestaanden van deze veteranen, een betere omgang verdienen. De huidige wijze past
niet binnen de kernwaarden van goed bestuur. Zij hebben een aantal vragen aan de Staatssecretaris.
De leden van de NSC-fractie constateren dat de huidige backpay-regeling werd ingesteld
met de peildatum 15 augustus 2015, voor personen die tussen 1942 en 1945 in dienst
waren van het Nederlands-Indisch Gouvernement en geïnterneerd waren in Japanse kampen.
Alleen de nog levende veteranen hebben deze regeling van € 25.000 ontvangen. De nabestaanden
van 39.400 personen mochten geen aanspraak maken. Kan de Staatssecretaris aangeven
of hij bij het kiezen van deze peildatum op de hoogte was van het aantal personen
dat nog in leven was en dus aanspraak mocht maken op de backpay-regeling? Wist de
Staatssecretaris daarmee ook hoe groot de groep was die geen recht had op deze regeling?
Als dit bekend was, kan de Staatssecretaris dan aangeven waarom deze peildatum is
gekozen, in de wetenschap dat tienduizenden mensen een dergelijke regeling zouden
mislopen? Als deze gegevens niet bekend waren, kan de Staatssecretaris dan aangeven
waarom een dergelijk onderzoek naar deze populatie nooit is uitgevoerd?
De leden van de NSC-fractie lezen in de brief aan de OHCR dat de Centrale Raad van
Beroep heeft geoordeeld dat de backpay-regeling een buitenwettelijk en begunstigend
karakter heeft. Dit betekent dat de toetsing van een dergelijke regeling alleen uitgevoerd
kan worden op de consistentie van de uitvoering door het verantwoordelijke bestuursorgaan.
Toetsing op basis van discriminatie (waar de ingezonden brief de overheid van beschuldigd)
is niet op wettelijke grondslag mogelijk. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom
is gekozen voor een regeling waar een dergelijke wettelijke grondslag aan ontbreekt.
Waarom heeft hij gekozen voor een regeling die in zijn totaliteit valt buiten de kaders
van de Algemene Nabestaanden Wet? Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom hij de
nabestaanden niet behandelt volgens de wet die juist geschikt is om te gebruiken in
dit soort omstandigheden?
Op dit moment hebben zeshonderd KNIL-veteranen de backpay-regeling van € 25.000 ontvangen.
Dit komt op neer een totaalbedrag van € 15 miljoen. Als de groep nabestaanden van
de 39.400 KNIL-veteranen, die waren overleden voor de peildatum, ook deze vergoeding
ontvangt, loopt het totaalbedrag op naar € 1 miljard. De leden van de NSC-fractie
vragen de Staatssecretaris in hoeverre deze bedragen hebben meegespeeld in de keuze
voor de bewuste peildatum en daarmee de groep rechthebbende veteranen te beperken
tot slechts zeshonderd personen.
De backpay-regeling is al decennialang een gevoelig onderwerp in het parlement en
in de samenleving. Graag willen genoemde leden de Staatssecretaris het volgende citaat
voorleggen: «De regering stelt nogmaals voorop dat het voor de rechthebbenden mogelijk blijft
om individuele claims van (nabestaanden van) rechthebbenden, die voortvloeien uit
het rechtsherstel, onder bepaalde voorwaarden alsnog in behandeling genomen worden.
Uit overweging de coulance zal in die gevallen worden afgezien van een beroep op louter
verjaring».3 Dit is een schriftelijke opmerking van voormalig Minister van VWS, Els Borst, geschreven
in het jaar 2000. Deze leden merken op dat Minister Borst hiermee aangaf dat nabestaanden
van KNIL-militairen individueel konden aankloppen voor een vergoeding. Deze leden
vragen de Staatssecretaris of nabestaanden op persoonlijke basis een claim kunnen
indienen? Kan de Staatssecretaris uitleggen wat de «bepaalde voorwaarden» zijn voor
het in behandeling nemen van een claim, zoals vermeld door voormalig Minister Borst
in het bovenstaande citaat? Als dit niet het geval is, kan de Staatssecretaris aangeven
wanneer hij van deze opvatting is afgestapt? Kan de Staatssecretaris erkennen dat
het bovenstaande wijst op een omslachtige manier van het verkrijgen van een vergoeding?
Kan de Staatssecretaris tevens erkennen dat KNIL-veteranen en nabestaanden op een
betere manier moeten worden behandeld, zoals past binnen de kernwaarden van goed bestuur?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Staatssecretaris
op de brief die naar het mensenrechtencomité van de OHCHR is gestuurd over de Backpay-regeling
uit 2015. Deze leden hebben daarbij geen verdere vragen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het Reactie op verzoek commissie
over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner
for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de backpay-regeling uit 2015. Zij hebben
nog enkele vragen aan de Staatssecretaris.
De leden van de BBB-fractie hebben voorstellen gedaan om deze backpay regeling uit
te keren voor weduwen van militairen en ambtenaren die tussen maart 1942 en augustus
1945 geen salaris hebben ontvangen. Echter zijn deze voorstellen destijds door de
coalitie verworpen, verder was de gehele Kamer voor.
De leden van de BBB-fractie denken nog steeds hetzelfde en wil excuses aan Nederlandse
ambtenaren en militairen die in de Tweede Wereldoorlog in toenmalig Nederlands-Indië
werkten én een individuele financiële tegemoetkoming voor KNIL-weduwen (de zogenaamde
backpay-regeling). Hoe kijkt de Staatssecretaris hier nu tegenaan met de zaak waar
deze inbreng over gaat in het achterhoofd?
Daarnaast vragen deze leden hoe de Staatssecretaris aankijkt tegen het feit dat de
Indisch-Nederlandse gemeenschap, de Molukkers en alle betrokkenen het zat zijn dat
de KNIL-veteranen, -weduwen en -nabestaanden geen salaris en pensioen krijgen, terwijl
ze daar wel recht op hebben?
Tot slot, rekening houdend met de kosten van alle juridische procedures die voortvloeien
uit deze aanpak, is de Staatssecretaris het met genoemde leden eens dat het gemakkelijker
zou zijn geweest om excuses aan te bieden aan Nederlandse ambtenaren en militairen
die tijdens de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië werkten, evenals
een individuele financiële compensatie voor KNIL-weduwen, in plaats van het huidige
proces met verschillende juridische procedures?
II. Reactie van de Staatssecretaris
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Agema, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
M. Heller, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.