Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Inge van Dijk en Jimmy Dijk over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601 van 5 februari 2024
Vragen van de leden Inge van Dijk (CDA) en Jimmy Dijk (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, nr. AMS 23/2601, van 5 februari 2024 (ingezonden 16 februari 2024).
Antwoord van Staatssecretaris De Vries (Financiën – Toeslagen en Douane) (ontvangen
            18 maart 2024).
         
Vraag 1
            
Herinnert u het zich dat veel partijen in de Kamer, waaronder het CDA en de SP, op
               meerdere momenten zeer kritisch zijn geweest op het vereiste van een notariële akte
               bij een informele schulden die toeslagouders in het verleden zijn aangegaan om onterechte
               terugvorderingen van kinderopvangtoeslag te betalen?
            
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Herinnert u zich ook uw consequente reactie dat niet van dit vereist kon worden afgeweken
               vanuit de uitvoering, omdat anders niet de hoofdsom van eventuele achterstanden te
               scheiden was?
            
Antwoord 2
            
De Tweede Kamer is bij brief van 22 juni 2021 geïnformeerd over de eerste contouren
               en de uitgangspunten van de schuldregeling voor gedupeerde ouders die uitvoerbaar
               was voor Sociale Banken Nederland.1 De hoofdlijn van deze regeling richt zich op het overnemen van openstaande betalingsachterstanden
               van private schulden die opeisbaar waren in de periode 31 december 2005 tot en met
               1 juni 2021. Er is eerder voor gekozen om enkel opeisbare achterstanden over te nemen
               die een belemmering zouden vormen voor de ontvangen compensatie van € 30.000. Zonder
               een dergelijke regeling zou dat namelijk betekenen dat de ouder de ontvangen financiële
               compensatie direct kwijt zou zijn aan het afbetalen van private schulden. Wat onwenselijk
               zou zijn. Met deze regeling, die nadien verankerd is in de Wet hersteloperatie toeslagen
               (Wht), is beoogd om de opeisbare achterstanden ontstaan in de toeslagenaffaireperiode
               over te nemen en niet om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen2.
            
Het dilemma met betrekking tot het kunnen bewijzen van een opeisbare achterstand bij
               informele schulden is veelvuldig met de Tweede Kamer besproken. Het komt neer op de
               vraag op welke wijze opeisbare achterstanden voor informele schulden op een eenduidige
               en objectieve wijze kunnen worden vastgesteld, welke wijze tevens uitvoerbaar moet
               zijn. Daarbij speelde ook het dilemma in hoeverre het realistisch zou zijn dat een
               informele schuldeiser de betalingsachterstanden vóór 1 juni 2021 opeisbaar had gesteld.
               Met beide dillema’s als vertrekpunt, is in de wetsbehandeling van de Wht aan SBN verzocht
               een uitvoeringstoets te verrichten naar een andere manier dan via een notariële akte
               of gerechtelijk vonnis bewijs te leveren voor de opeisbare achterstanden van informele
               schulden. De belangrijkste conclusie van SBN was dat een alternatieve bewijslast voor
               informele schulden niet uitvoerbaar is. Het is niet uitvoerbaar om op een eenduidige
               en consequente manier vast te stellen wat de hoogte van de opeisbare achterstanden
               van de informele schuld zou zijn. Vervolgens is naar aanleiding van de Eerste Kamer
               motie Van Apeldoorn (SP) c.s. over het bewijs van de aangegane informele schulden
               SBN nogmaals verzocht een aanvullende analyse op te leveren over mogelijke alternatieve
               bewijslasten voor informele schulden3. De nadere analyse leidde eveneens tot de conclusie dat het niet uitvoerbaar is om
               op een andere manier eenduidig en objectief de bewijscontrole in te richten met daarbij
               een objectieve wijze van controle op de opeisbare achterstanden van de informele schuld.
            
Vraag 3 en 4
            
Wat vindt u van het oordeel van de Rechtbank Amsterdam, te vinden in haar uitspraak
               van 5 februari 2024, dat bij een informele schuld van een toeslagouder sprake is van
               bijzondere omstandigheden die zodanig in strijd zijn met algemene rechtsbeginselen,
               dat in dat geval moet worden afgeweken van het wettelijke vereiste van een notariële
               akte?4
Bent u het met de rechtbank eens dat uit deze zaak blijkt dat wél op een andere manier
               dan via een notariële akte voldaan kan worden aan de vereisten en doelen van de Wet
               herstel toeslagen, namelijk het verschaffen van duidelijkheid in de wijze waarop,
               wanneer en onder welke voorwaarden een informele schuld moet worden terugbetaald?
            
Antwoord 3 en 4
            
De rechtbank Amsterdam heeft haar oordeel gebaseerd op de wijze van vastlegging van
               de informele schuld en is daarom afgeweken van de wettelijke vereiste notariële akte.
               Ik snap de keuze van de rechter om de alternatieve bewijslast voor de informele schuld
               te accepteren, gezien de unieke vastlegging van de informele schuld in deze zaak.
               De wet biedt de ruimte om bijzondere omstandigheden van gedupeerde ouders te laten
               meewegen. Overigens is in 15 gerechtelijke uitspraken door verschillende rechters
               eerder wel geconcludeerd dat de formele eis van een notariële akte of een gerechtelijk
               vonnis gesteld kon worden. In deze uitspraken is meermalen bevestigd dat de wetgever,
               mede gezien de uitgangspunten van de Wht en de uitvoerbaarheid, weloverwogen de formele
               eis van een notariële akte of gerechtelijk vonnis heeft gesteld.
            
De opeisbare achterstand in deze zaak is enkel gebaseerd op een mondelinge verklaring
               van de schuldeiser tijdens de rechtszaak in plaats van objectieve informatie. Daarmee
               wijkt, zoals de rechtbank zelf ook constateert, deze uitspraak af van de wijze waarop
               de opeisbare achterstanden op grond van de Wht en door andere rechters worden vastgesteld.
               Er moet namelijk blijken op welke wijze de informele schuldeiser de achterstanden
               vóór 1 juni 2021 opeisbaar heeft gesteld. Met dit deel van het vonnis kan ik me niet
               volledig verenigen, omdat de opeisbare achterstanden van de informele schuld niet
               in lijn met de Wht zijn vastgesteld. Vanwege het bijzonder en unieke karakter van
               de schuldsituatie van de gedupeerde ouder (zie hiervoor het antwoord op vraag 8 en
               9) zal ik niet in hoger beroep gaan.
            
Vraag 5
            
Kunt u aangeven of volgens u die duidelijkheid inderdaad voldoende verschaft wordt
               op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval die in de uitspraak zijn benoemd,
               te weten: a) er is sprake van (financiële) nood door ten onrechte teruggevorderde
               bedragen van de kinderopvangtoeslag; en b) de toeslagouder had vanwege die (financiële)
               nood geen geld om een notaris in te schakelen, maar heeft er wel bewust voor gekozen
               de leningen zo officieel mogelijk vast te leggen? Indien u van mening bent dat deze
               omstandigheden niet voldoende duidelijkheid verschaffen, kunt u die mening dan toelichten?
               Wilt u in uw antwoord ook ingaan op de door de rechtbank genoemde feiten:
            
i. De leningen zijn vastgelegd in onderhandse aktes
ii. De schulden zijn te weerleggen middels (financiële) jaarstukken,
iii. De schuld is geregistreerd bij de Belastingdienst
iv. De leningen zijn opgesteld onder toeziend oog van de boekhouder
Er is een aflosschema opgesteld?
Antwoord 5
            
Registratie van informele schulden in onderhandse aktes, (financiële) jaarstukken
               en in aangiftes bij de Belastingdienst of informele schulden die onder toeziend oog
               van de boekhouder en/of met een aflosschema zijn opgesteld als alternatief van de
               notariële akte of gerechtelijk vonnis, kunnen duidelijkheid verschaffen over het bestaan
               van een informele schuld. Deze feitelijke stukken verschaffen daarentegen geen informatie
               over de opeisbare achterstanden die van belang zijn om een informele schuld over te
               kunnen nemen. Een aflosschema bij een informele schuld biedt informatie over de betalingsverplichting
               tussen schuldenaar en schuldeiser, maar biedt geen informatie over de daadwerkelijke
               opeisbaarheid van de achterstanden van de informele schuld. Daarvoor zou de informele
               schuldeiser inzichtelijk moeten maken op welke wijze de schuld opeisbaar is gesteld
               in de periode 1 januari 2006 en 1 juni 2021 (zie antwoord vraag 2).
            
In de casus van rechtbank Amsterdam was er een aflosschema aanwezig, maar er waren
               geen documenten waar uit bleek dat de schuldeiser het openstaande bedrag wilde ontvangen
               vóór 1 juni 2021. Dit is pas kenbaar gemaakt op de zitting toen de rechtbank daar
               specifiek naar vroeg. In een soortgelijke zaak heeft Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld
               dat het, ondanks de aanwezigheid van een aflosschema voor een informele schuld, niet
               objectief vastgesteld kon worden wat de opeisbare achterstanden zijn en verklaarde
               het beroep ongegrond5.
            
Vraag 6 en 7
            
Bestaat er in deze casus volgens u een uitvoeringsprobleem met het onderscheiden van
               de hoofdsom, die in de onderhandse akte is vastgelegd, en eventuele achterstanden?
            
Bent u het eens met de overweging van de rechtbank dat op dit punt moet worden gekeken
               naar de realistische gang van zaken, en niet naar een papieren werkelijkheid?
            
Antwoord 6 en 7
            
De wijze waarop de opeisbare achterstanden van de informele schuld door de Rechtbank
               Amsterdam is vastgesteld, zal leiden tot uitvoeringsproblemen. Ik kan me daarom niet
               volledig verenigen met de overweging van de rechtbank op dit punt. De rechter heeft
               namelijk wegens gebrek aan bewijs van de opeisbare achterstanden haar oordeel gebaseerd
               op één mondelinge verklaring van de schuldeiser en niet op basis van eenduidige en
               objectieve stukken. Het kunnen vaststellen van een opeisbare achterstand vergt een
               zorgvuldig proces en kan niet enkel op basis van één of meerdere mondelinge verklaringen
               worden vastgesteld. Als uitvoering van de wijze waarop de opeisbaarheid door de Rechtbank
               Amsterdam is vastgesteld zou worden overgenomen, dan zou het betekenen dat de uitvoeringspartij
               SBN bij elke informele schuld de opeisbare achterstand moet vaststellen op basis van
               een mondelinge verklaring van de schuldeiser, wat niet wenselijk is. Uit de eerdere
               uitvoeringstoets en de nadere analyse van SBN is ook alternatieve bewijslast als niet
               uitvoerbaar gekwalificeerd.
            
Vraag 8 en 9
            
Bent u het eens met het oordeel van de rechtbank dat indien wordt vastgehouden aan
               de eis van de notariële akte, sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel?
               Zo niet, waarom niet?
            
Vindt u het vanuit de menselijke maat gerechtvaardigd tegen de uitspraak van de rechtbank
               in hoger beroep te gaan?
            
Antwoord 8 en 9
            
De Rechtbank Amsterdam is, op grond van de specifieke bijzondere omstandigheden in
               deze casus, afgeweken van de Wht. Gezien deze bijzondere omstandigheden, begrijp ik
               de overweging van de rechter van Rechtbank Amsterdam dat is afgeweken van de bewijslast
               voor het kunnen vaststellen van de informele schuld. Daarentegen is de opeisbaarheid
               van de informele schuld in deze zaak niet conform de Wht vastgesteld. Ik kan me daarom
               niet volledig verenigen met deze uitspraak, maar ik zal desalniettemin niet in hoger
               beroep gaan vanwege de specifieke en bijzondere situatie.
            
Het instellen van hoger beroep is niet in het belang van deze gedupeerde ouder. Bovendien
               is de unieke wijze van vastlegging van de informele schuld zeer uitzonderlijk. De
               informele lening was namelijk vastgelegd in een jaarrekening van een besloten vennootschap
               met daarbij een verklaring van een gecertificeerde boekhouder over het bestaan van
               die lening. Die informele lening is vervolgens consequent geregistreerd in de aangiftes
               vennootschapsbelasting. De unieke wijze van vastlegging van de informele schuld is
               mede aanleiding waarom ik geen zwaarwegend juridisch belang zie om in hoger beroep
               te gaan tegen deze uitspraak. Bij brief van 17 mei 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd
               over welke overwegingen een rol spelen om niet hoger beroep te gaan6.
            
Het niet instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Amsterdam zal
               niet automatisch betekenen dat in vergelijkbare gevallen het mondeling opeisen van
               achterstanden van informele schulden zal worden geaccepteerd. Indien andere rechters
               deze werkwijze zullen overnemen, dan kan in deze gevallen het instellen van hoger
               beroep worden heroverwogen om zo meer duidelijkheid over dit punt te krijgen bij een
               hogere rechter.
            
Vraag 10
            
Kunt u het zich voorstellen dat er meer zaken zijn zoals die van deze gedupeerde ouder,
               waarin de informele schuld op een andere manier dan via een notariële akte, maar wel
               materieel voldoende is vastgelegd?
            
Antwoord 10
            
In de praktijk is te zien dat informele schulden op uitlopende wijze zijn vastgelegd.
               Deze wijze is variërend van een handgeschreven briefje, het overleggen van een bankafschrift,
               (terug)betaalafspraken tot een notariële akte. Uitgangspunt is dat de opeisbare achterstanden
               van een informele schuld op een objectieve wijze zijn gedocumenteerd en eenduidig
               kunnen worden vastgesteld. Het niet eenduidig kunnen vaststellen leidt tot uitvoeringsproblemen.
               Het is namelijk niet uitvoerbaar om op een andere manier eenduidig en objectief een
               helder onderscheid te maken tussen de hoofdsom en de opeisbare achterstanden van de
               informele schuld. De aanwezigheid van alleen een aflosschema biedt onvoldoende houvast.
            
Vraag 11
            
Vindt u dat deze uitspraak moet leiden tot een aanpassing van de omgang met informele
               schulden, waarin kan worden afgeweken van het wettelijke vereiste van de notariële
               akte, wanneer op andere wijze voldoende duidelijkheid wordt verschaft? Bent u bereid
               de wet te wijzigen om dit te regelen?
            
Antwoord 11
            
De Wht biedt ruimte om in bijzondere omstandigheden af te wijken van wettelijke vereisten.
               Rechters in de 15 uitspraken over informele schulden hebben tot nu toe getoetst in
               hoeverre de bijzondere omstandigheden van de gedupeerde ouder in verhouding staan
               tot de eis notariële akte of gerechtelijk vonnis bij een informele schuld. In één
               geval heeft de rechter van Rechtbank Amsterdam geoordeeld dat, gezien de bijzondere
               omstandigheden van de wijze van vastlegging van de informele schuld, deze alternatieve
               bewijslast moet worden geaccepteerd voor het kunnen aantonen van de informele schuld.
               Bovendien ontstaat het risico van dubbele compensatie als zonder helder onderscheid
               tussen een schuld en de opeisbare achterstand een informele schuld wordt overgenomen.
               De ouder kan mogelijkerwijs ook voor deze schuld zijn gecompenseerd in de integrale
               beoordeling. Er is daarom geen noodzaak om de wet op dit punt te wijzigen, aangezien
               er voldoende juridische waarborgen zijn die oog hebben voor de bijzondere omstandigheden
               van de gedupeerde ouder.
            
Vraag 12
            
Hoe kijkt u naar overweging 6.1 van de uitspraak, waarin staat dat de rechtbank met
               deze uitspraak een signaal wil afgeven dat het toeslagenschandaal de rechtspraak juist
               moet hebben geleerd niet altijd blind te varen op en te verwijzen naar eerder gedane
               uitspraken en de wet?
            
Antwoord 12
            
Het is belangrijk oog te blijven hebben voor de menselijke maat en de bijzondere omstandigheden
               van de gedupeerde ouder, uiteraard met de Wht als basis voor de uitvoering.
            
Vraag 13
            
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat over de voortgang van de hersteloperatie
               toeslagen, dat nu op 19 maart 2024 gepland is?
            
Antwoord 13
            
Ja.
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, staatssecretaris van Financiën 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.