Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken van 19 maart 2024 (Kamerstuk 21501-02-2841)
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
Nr. 2860 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 maart 2024
De vaste commissie voor Europese Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 8 maart 2024 over de geannoteerde
agenda voor de Raad Algemene Zaken van 19 maart 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2841) en over de brief van 7 maart 2024 over het verslag van de Raad Algemene Zaken van
20 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2839).
De vragen en opmerkingen zijn op 12 maart 2024 aan de Minister van Buitenlandse Zaken
voorgelegd. Bij brief van 13 maart 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie, Bromet
Adjunct-griffier van de commissie, Hoedemaker
Inhoudsopgave
blz.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
4
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
5
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
8
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
9
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
14
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
17
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie en reactie van de bewindspersoon
18
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersoon
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda die besproken
gaat worden op 19 maart 2024. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
Deze leden hebben zorgen over de instemming van de Minister in de Raad met de tussentijdse
herziening van het Meerjarig Financieel Kader, terwijl de Tweede en Eerste Kamer de
eerste incidentele suppletoire begroting 2024 nog niet hebben aangenomen. Voornoemde
leden zijn van mening dat, ondanks de acute noden in Oekraïne, de Raad de nationale
besluitvorming omtrent het aannemen van de eerste incidentele suppletoire begroting
had moeten afwachten. Zij vragen of de Minister de mening deelt dat het vooruitlopen
hierop een inbreuk is op het nationale budgetrecht.
1. Antwoord van het kabinet:
Op 1 februari 2024 bereikte de Europese Raad (hierna: ER) een politiek akkoord over
de tussentijdse herziening van het Meerjarig Financieel Kader (hierna: MFK)1, inclusief de oprichting van de Oekraïne-faciliteit. Uw Kamer is vooraf geïnformeerd2 over de Nederlandse inzet en achteraf over de uitkomst van de buitengewone ER van
1 februari3, inclusief de gevolgen voor de EU-afdrachten. Nederland heeft tijdens de ER formeel
ingestemd met de tussentijdse herziening van het MFK, die aansluit bij de gedeelde
Nederlandse inzet en past bij staand beleid van de EU. De daarop volgende (schriftelijke)
procedure betreft uitsluitend de technische verwerking in de betreffende verordeningen
van het bij de ER bereikte akkoord. De verzending van de Incidentele Suppletoire Begroting4 (hierna: ISB) heeft enkel tot doel het rechtmatig verwerken van de begrotingsmutaties
die volgen uit de tussentijdse herziening van het MFK.
Volgens het standaardproces zou uw Kamer de ISB voorafgaand aan de afronding van de
technische verwerking in de verordeningen hebben ontvangen. Dat blijft het uitgangspunt
en het streven van het kabinet bij totstandkoming van toekomstige wetgeving. In dit
specifieke geval bleek het niet haalbaar om de ISB tijdig te agenderen voor bespreking
in de Tweede Kamer. Dit proces heb ik u toegelicht middels een Kamerbrief.5 Gezien de acute noden in Oekraïne is gekozen voor een versnelde procedure ter afronding
van het akkoord op de tussentijdse herziening van het MFK. Vanwege de uitzonderlijk
snelle procedure in Brussel is de situatie ontstaan, dat het besluitvormingsproces
in Brussel is afgerond voordat de Tweede en Eerste Kamer de eerste ISB 2024 hebben
aangenomen.
Ook vragen de aan het woord zijnde leden of er nu een precedent is geschapen en dat
de Raad ook in de toekomst, bij hoge uitzondering, goedkeuring kan geven aan besluitvorming
zonder ratificatie van nationale parlementen. Deelt de Minister dat dit uiterst ongewenst
en onrechtsstatelijk is en kan de Minister toezeggen dat dit in de toekomst niet meer
zal gebeuren?
2. Antwoord van het kabinet:
Het uitgangspunt voor het kabinet blijft dat uw Kamer volgens de gebruikelijke procedures
voorafgaand aan besluitvorming in de ER wordt meegenomen in de Nederlandse standpuntbepaling.
Volgens het standaardproces zou uw Kamer de Incidentele Suppletoire Begroting (ISB)
voorafgaand aan de afronding van de technische verwerking in de verordeningen hebben
ontvangen. Dat blijft het uitgangspunt en het streven van het kabinet bij totstandkoming
van toekomstige wetgeving. Voor de tussentijdse herziening van het MFK is geen ratificatieprocedure
van toepassing.
Tot slot willen de leden van de PVV-fractie graag opheldering over het voornemen van
de Europese Commissie om de Europese Raad aan te bevelen dat de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina geopend kunnen worden. Deze leden willen graag weten wat
de beweegredenen van de Europese Commissie zijn om halsoverkop tot deze aanbeveling
te komen. Op welke termijn verwacht de Minister dat de Raad dit besluit gaat nemen
en is zij voornemens om de Kamer hierover van tevoren te informeren?
3. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 14 en 15 december 2023 is besloten dat de ER de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zal openen wanneer in de nodige mate aan de lidmaatschapscriteria
is voldaan. De ER verzocht de Commissie uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag
uit te brengen over de voortgang, met het oog op het nemen van een besluit. Deze rapportage
is op dinsdag 12 maart gepubliceerd. Het kabinet bestudeert het rapport momenteel
en is voornemens om uw Kamer voorafgaand aan het plenair debat over de ER van 21 en
22 maart een kabinetsappreciatie toe te sturen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie en reactie van de
bewindspersoon
De leden van de GL-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de agenda
van de Raad Algemene Zaken op 19 maart 2024. Zij hebben hier nog enkele vragen en
opmerkingen bij.
Deze leden lezen dat het kabinet een positieve grondhouding heeft ten opzichte van
de Europese defensie-strategie en het bijbehorende industrieplan. Gezien de acute
noden wat betreft militair materieel en munitie is een gemeenschappelijke, strategische
visie op de defensie-industrie noodzakelijk. Deze leden vragen zich echter wel af
hoe de doelen echt gerealiseerd zullen worden. De doelstelling om defensiematerieel
in grotere mate gezamenlijk in te kopen bestaat al langer onder enkele lidstaten,
waaronder ook Nederland, maar lijkt nog niet van de grond te komen. Op welke manier
gaat deze strategie ervoor zorgen dat deze doelstellingen wel worden gehaald? Hoe
gaat het kabinet zich hiervoor inspannen? Het voorgestelde budget om de strategie
te verwezenlijken is 1,5 miljard euro. Is het kabinet van mening dat dit budget toereikend
is?
4. Antwoord van het kabinet:
De Russische agressie tegen Oekraïne toont aan dat Europa meer verantwoordelijkheid
moet nemen voor de eigen veiligheid. Het is noodzakelijk en urgent de defensie-gereedheid
van lidstaten te versterken en de militaire steun aan Oekraïne voort te kunnen zetten.
Dit vereist versterking van de Europese defensie-industrie.
Het kabinet acht gezamenlijke aanschaf van militaire producten van groot belang. Dit
draagt bij aan de interoperabiliteit tussen de samenwerkende krijgsmachten en heeft
zo een positief effect op het vermogen gezamenlijk op te treden. Ook worden verdringingseffecten
op de markt beperkt waardoor het bijdraagt aan efficiëntere bestedingen van defensiebudgetten.
Het kabinet zet zich hier, cf. de motie Dassen (Kamerstuk 36 410 X, nr. 68), actief voor in. Zo heeft het kabinet reeds 130 miljoen euro aan gezamenlijke aanschaf
van munitie besteed via het EDA, het Europees Defensieagentschap, en 130 miljoen euro
via het door Duitsland geleide inkoopproject. Daar komt dit jaar aanvullend nog 87 miljoen euro
bij aan munitie voor Oekraïne via Duitse inkoopprojecten. Ook maakt Nederland, samen
met Frankrijk en België, deel uit van het initiatief voor gezamenlijke aankoop van
de mijnenbestrijdingscapaciteit (MCM). Verder draagt Nederland 250 miljoen euro bij
aan het Tsjechische munitie initiatief om op korte termijn grote aantallen artillerie
granaten aan Oekraïne te leveren.
De EU kan een belangrijke rol spelen in het stimuleren van gezamenlijke aanschaf.
Lidstaten blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen defensiebegroting. In het
Europese Defensie-industrie Plan (EDIP) stelt de Commissie voor om de gezamenlijke
aanschaf te stimuleren door de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) voort te zetten en de reikwijdte van de wapensystemen die in aanmerking
komen voor aanschaf uit te breiden. EDIRPA loopt in 2025 immers af. Daarnaast stelt
de Commissie voor European Defence Projects of Common Interest (EDPCI) te identificeren om gezamenlijke capaciteitsontwikkeling te stimuleren. Ook
introduceert het voorstel in EDIS (de Europese defensie-industrie Strategie) en EDIP
een juridisch raamwerk (Structure for European Armament Programme of «SEAP») om materieelsamenwerking aantrekkelijker te maken voor lidstaten.
Het kabinet stuurt uw Kamer spoedig een BNC-fiche met een meer uitgebreide reactie
op de voorstellen in EDIS en EDIP.
De aan het woord zijnde leden lezen in de brief over de implementatie van de aanpassing
van het Meerjarig Financieel Kader over de uitzonderlijk snelle procedure die is gevolgd.
Deze leden benadrukken de noodzaak van deze snelle procedure gezien de acute noden
van Oekraïne en steunen hierbij de inzet van het kabinet. De leden van de GL-PvdA-fractie
vragen echter nog steeds af of er met deze herziening voldoende is geïnvesteerd in
de strategische autonomie van de EU, waar het Horizon programma een belangrijke rol
in speelt. Is de Minister het met deze leden eens dat het ambitieniveau voor strategische
autonomie van de EU met het huidige budget voor onderzoek en innovatie te laag ligt
voor de geopolitieke uitdagingen waar de EU nu voor staat? Hoe gaat de Minister zich
inzetten om dit ambitieniveau naar boven bij te stellen?
5. Antwoord van het kabinet:
De kabinetsinzet bij de tussentijdse herziening van het MFK was er op gericht om deze
te beperken tot onvoorziene uitgaven. De vraag welke investeringen in de open strategische
autonomie van de Unie nodig zijn, zal terugkomen bij de onderhandelingen over het
volgende MFK. De Commissie zal daarvoor naar verwachting in 2025 voorstellen presenteren.
In deze fase wil het kabinet niet vooruitlopen op een onderhandelingsinzet. Het kabinet
onderschrijft dat de EU voor geopolitieke uitdagingen staat, waarbij investeringen
in onderzoek en innovatie, onder meer via het Horizon Europe programma, een sleutelrol
spelen in het versterken van de open strategische autonomie van de Unie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Zij
hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
Deze leden hebben kennisgenomen van het voorstel van de Europese Commissie om te starten
met toetredingsgesprekken met Bosnië en Herzegovina. Deze leden hechten eraan om te
benadrukken dat dit – na de eerdere acceptatie van de aanvraag van het kandidaat-lidmaatschap –
een kleine stap is van velen én dat hierover alvorens het kabinet een definitief standpunt
inneemt met de Tweede Kamer van gedachten moet zijn gewisseld. Deze leden vragen het
kabinet op welke punten Bosnië en Herzegovina overtuigend op merites is beoordeeld
om voortgang te boeken en waar niet, en anderzijds welke geopolitieke argumenten hebben
gespeeld bij de afweging van de Europese Commissie.
6. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 14 en 15 december 2023 is besloten dat de ER de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zal openen wanneer in de nodige mate aan de lidmaatschapscriteria
is voldaan. De ER verzocht de Commissie uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag
uit te brengen over de voortgang, met het oog op het nemen van een besluit. Deze rapportage
is op dinsdag 12 maart gepubliceerd. Het kabinet bestudeert het rapport momenteel
en is voornemens om uw Kamer voorafgaand aan het plenair debat over de ER van 21 en
22 maart een kabinetsappreciatie toe te sturen.
De aan het woord zijnde leden begrijpen het belang van zeer stapsgewijze voortgang
in het langdurige toetredingsproces ten aanzien van het voorkomen van buiten-Europese,
geopolitieke beïnvloeding door bijvoorbeeld Rusland en China, maar wijzen er andermaal
op dat het lid worden van de Europese Unie aan de meest hoge eisen op het gebied van
rechtsstaat, democratie en (financiële) stabiliteit dient te voldoen. Kan de regering
een overzicht geven van het krachtenveld in de Raad ten opzichte van het advies van
de Europese Commissie om deze nieuwe stap te zetten? Kan de regering in algemene zin
een reflectie geven op welke landen net als Nederland bij uitbreidingsdiscussies sterk
hechten aan beoordeling op basis van merites en voor welke landen de nadruk ligt op
geopolitieke argumenten? De leden van de VVD fractie laten bij iedere beoordeling
over volgende stappen bij uitbreiding van welk land dan ook hoofdzakelijk hun oordeel
vormen over voortgang op merites Heeft de regering er vertrouwen in dat dit binnen
de Europese Raad van zwaarwegend belang zal blijven bij uitbreidingsdiscussies?
7. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 21 en 22 december 20236 vroeg een overgrote meerderheid van lidstaten om het zetten van een stap ten aanzien
van Bosnië en Herzegovina. De Minister-President heeft er destijds op gewezen dat
het toetredingsproces gebaseerd dient te blijven op merites en dat alleen als er significante
voortgang is geboekt, de onderhandelingen met Bosnië en Herzegovina kunnen worden
gestart. De ER verzocht de Commissie om uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag
uit te brengen over de voortgang, met het oog op het nemen van een besluit. In de
huidige EU-uitbreidingsmethodologie, die in 2020 is herzien, staan merites, conditionaliteit
en omkeerbaarheid centraal. Conform deze methodologie, waarbij de Kopenhagen criteria
en overname van het EU acquis leidend zijn, blijft de inzet van het kabinet om het
proces te baseren op eigen merites.
De voornoemde leden spreken hun concrete zorgen uit over de opstelling van de leider
van de Republika SRPSKA aangaande de basisfundamenten van de democratische rechtsstaat.
Deze leden constateren dat Dodik eerder afstand neemt van de Europese waarden, dan
dat hij deze omarmt. Daarnaast zoekt hij juist toenadering tot agressor Rusland. Voor
deze leden is het een principiële zaak dat héél Bosnië en Herzegovina – dus ook Republika
SRPSKA – achter de Europese waarden van rechtsstaat, democratie en stabiliteit staat.
Kan de regering een reflectie geven op de opstelling van Dodik?
8. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft zorgen over de opstelling van de heer Dodik. Zijn ondermijning van
de staatsinstellingen in Bosnië en Herzegovina en banden met de Russische Federatie
dragen niet bij aan het hervormingsproces. De EU spreekt dhr. Dodik daar ook consequent
op aan. De inzet van het kabinet is erop gericht om de hervormingsgezinde krachten
in Bosnië en Herzegovina te steunen.
In de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken vernemen de leden van de VVD-fractie
dat tijdens de informele RAZ van 29–30 april uitgebreider zal worden stilgestaan bij
het zogenaamde thema «pre-enlargement reforms en policy reviews». De aangenomen motie
van het lid Van Campen c.s. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1999) verzocht de regering om de Nederlandse prioriteiten voor toekomstige hervormingen
in kaart te brengen. Deze leden denken hierbij aan de thema’s geopolitiek, geo-economie,
migratie, asiel en klimaat. Voor een zorgvuldige parlementaire betrokkenheid bij de
Nederlandse inzet hiertoe zijn deze leden voornemens hierover al bij het komende debat
over de Europese Raad inbreng te leveren. Kan de Minister op zijn minst al een toelichting
geven op de contouren van de Nederlandse inzet hierbij, op een wijze waarmee recht
wordt gedaan aan de verschillende onderdelen in de aangenomen Kamermotie?
9. Antwoord van het kabinet:
De publicatie van de «pre-enlargement reforms and policy reviews» mededeling van de Commissie is uitgesteld en wordt nu verwacht op 20 maart a.s. Naar
verwachting zal de informele RAZ van 29–30 april uitgebreider stilstaan bij de toekomst
van de EU en de vraag hoe de EU zich zal voorbereiden op uitbreiding. Ook dan wordt
overigens verwacht dat de besprekingen vooral verkennend van aard zijn.
Wat het kabinet betreft zal het voorbereidende werk zich moeten richten op het voorkomen
dat uitbreiding de EU en haar handelingsvermogen verzwakt. De EU moet een sterke en
legitieme actor blijven, waarin de rechtsstaat en grondrechten worden gerespecteerd
en met goed-functionerende instellingen, die effectief kan handelen om zo ambities
waar te maken. Dit vergt verdieping op de volgende zes met elkaar samenhangende aspecten:
(1) rechtsstaat, democratie en grondrechten; (2) geopolitiek en veiligheid; (3) financiën;
(4) interne markt; (5) migratie; (6) institutionele architectuur. De institutionele
architectuur volgt daarbij de inhoudelijke koers. Onder geopolitiek en veiligheid
valt o.a. ook de economische veiligheid van de Unie. Klimaat is verweven met bijvoorbeeld
de Nederlandse inzet voor de interne markt, aangezien uitbreiding van de Unie kansen
biedt voor een verdere verspreiding van het Europese ambitieniveau en standaarden
als het gaat om duurzaamheid. Tegelijk worden naast de kansen ook de uitdagingen erkend
die uitbreiding met zich meebrengt.
Uw Kamer zal in de geannoteerde agenda voor de informele RAZ van 29–30 april uitgebreid
worden geïnformeerd over de Nederlandse inzet voor bovengenoemde thema’s, in overeenstemming
met de motie Van Campen c.s.7 Mede omdat dan de voornoemde mededeling van de Commissie beschikbaar is en er dan
naar verwachting een duidelijker beeld bestaat hoe het verdere traject eruit komt
te zien richting de ER van juni 2024.
Waartoe dienen de in de zomer van 2024 aan te nemen conclusies over een routekaart
in dit verband te leiden en welk realistisch tijdpad ziet de Minister voor hervormingen
van de Europese Unie? Denkt de Minister dat 2030 hierbij een realistisch jaartal is?
10. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 14–15 december 2023 is afgesproken dat de ER in de zomer van 2024
een routekaart zal opstellen om het voorbereidende werk te structureren. De ER concludeerde
dat dit voorbereidende werk parallel zal plaatsvinden aan het toetredingstraject.
Het is geen extra voorwaarde voor toetreding van kandidaat-lidstaten. Nederland zet
in op een procedurele routekaart die aangeeft dat uitbreiding een weerslag heeft op
achtereenvolgens EU beleid, het EU budget en de institutionele architectuur. Voor
het kabinet blijft uitbreiding van de Unie een proces gebaseerd op merites. Zowel
aan het uitbreidingsproces als aan de voorbereiding van de EU op uitbreiding dient
geen jaartal te worden verbonden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de geagendeerde stukken. Zij
hebben daarover nog enkele vragen.
Deze leden merken op dat de structurele rentelasten van de leningen (33 miljard euro)
aan Oekraïne tot 2027 uit de niet-terugbetaalbare steun binnen de Oekraïne-faciliteit
worden bekostigd. Er is nog geen duidelijkheid hoe de EU deze structurele lasten wil
dekken vanaf 2027. De aan het woord zijnde leden vragen of de Minister kan aangeven
hoe Nederland deze verplichtingen wil dekken vanaf 2027 in relatie tot onderhandelingen
voor het volgende Meerjarig Financieel Kader.
11. Antwoord van het kabinet:
De rentebetalingen worden voor de periode 2024–2027 vergoed uit de 17 miljard euro
aan niet-terugbetaalbare steun binnen de Oekraïne-faciliteit8. Dit loopt via de EU-afdrachten van de lidstaten. Eventuele vergoeding van de rentekosten
voor de periode vanaf 2028 zal deel uitmaken van de onderhandelingen over het volgende
MFK. De vraag hoe dit wordt gefinancierd moet te zijner tijd worden afgewogen als
onderdeel van de inzet voor het volgende MFK.
De voornoemde leden vragen of de Minister besluitvorming over het openen van toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina verwacht tijdens de Europese Raad van 21 en 22 maart. Zo
ja, kan de Minister het voortgangsverslag van de Europese Commissie, voorzien van
een kabinetsappreciatie, nog voor het plenaire debat over de Europese Raad aan de
Kamer toesturen?
12. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 14 en 15 december 2024 is besloten dat de ER de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zal openen wanneer in de nodige mate aan de lidmaatschapscriteria
is voldaan. De ER verzocht de Commissie uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag
uit te brengen over de voortgang, met het oog op het nemen van een besluit. Deze rapportage
is op dinsdag 12 maart gepubliceerd. Het kabinet bestudeert het rapport momenteel
en is voornemens om de Kamer voorafgaand aan het plenair debat over de ER van 21 en
22 maart een kabinetsappreciatie toe te sturen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Raad Algemene Zaken van 19 maart 2024. Zij hebben hier nog enkele vragen over.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Europese Raad
van 21 en 22 maart aanstaande. De leden zijn op de hoogte van de voornemens van de
Raad Algemene Zaken om mogelijk stil te staan bij de European Defensie Industrial Strategy (EDIS) ter voorbereiding op de ER. De leden constateren dat de Minister over het
algemeen een positieve houding inneemt ten aanzien van de gepubliceerde strategie
en het bijbehorende plan.
Uit de geannoteerde agenda voor de RAZ kunnen de leden nog geen concrete inzet opmaken
van het kabinet met betrekking tot de EDIS. Vooruitlopend op de gebruikelijke BNC-procedure
vragen de leden daarom een nadere toelichting van de zijde van de Minister met betrekking
tot verschillende punten uit deze strategie. In de eerste plaats stellen deze leden
vast dat de EDIS voorstelt dat EU-lidstaten zich tegen 2030 committeren aan het gezamenlijk
aanschaffen van minstens 40% van het defensiemateriaal, het besteden van minstens
de helft van hun defensieaankoopbudget aan in Europa geproduceerde goederen, en het
onderling verhandelen van minstens 35% van de defensiegoederen tussen EU-landen in
plaats van met niet-EU-landen. Is de Minister het eens met deze doelen en deelt zij
de mening van de leden dat Nederland bereid moet zijn om hierin het voortouw te nemen
ter verwezenlijking ervan?Bovenkant formulier Ten tweede stelt de EDIS voor om een
deel van de winst uit bevroren Russische assets aan te wenden ter financiering van
wapenaankopen ten behoeve van Oekraïne. Steunt de Minister deze aanbevelingen, vragen
deze leden zich af. Zo ja, hoe zal zij hier zo snel mogelijk concrete opvolging aan
geven?
Tot slot lezen de leden van de D66-fractie dat de EDIS diverse plannen voorstelt ter
bevordering van de Europese defensiesamenwerking, zoals het oprichten van een Defence Industrial Readiness Board, SEAP (een juridisch kader ter bevordering van defensiesamenwerking tussen EU-lidstaten),
en een European Military Sales Mechanism om EU-materiaal meer beschikbaar te stellen. De leden beschouwen deze voorstellen
als een positieve ontwikkeling voor de veiligheid van Europa en vragen of de Minister
bereid is deze initiatieven te steunen en Nederland hierin een leidende rol te laten
vervullen.
13. Antwoord van het kabinet:
Zie voor de algemene opstelling van het kabinet met betrekking tot EDIP ook het antwoord
op vraag 4. De Russische agressie tegen Oekraïne toont aan dat Europa meer verantwoordelijkheid
moet nemen voor de eigen veiligheid. Het is noodzakelijk en urgent de defensie-gereedheid
van lidstaten te versterken en de militaire steun aan Oekraïne voort te kunnen zetten.
Dit vereist versterking van de Europese defensie-industrie. EDIS en EDIP vormen welkome
initiatieven om dit doel te bereiken. Meer investeringen in Europese defensieproducten
dragen bij aan de versterking van de Europese defensie-industrie. Het kabinet onderzoekt
de voorstellen, inclusief de streefpercentages, nu in detail en informeert uw Kamer
spoedig middels een BNC-fiche over de kabinetsappreciatie.
Daarnaast spant het kabinet zich ervoor in de (opbrengst van) Russische tegoeden zo
spoedig mogelijk in te zetten voor Oekraïne. Daarvoor geldt dat allereerst juridische
randvoorwaarden geschept moeten worden om dit mogelijk te maken. Die randvoorwaarden
worden besproken in EU-verband en met G7-partners zoals de VS en het VK. Het kabinet
werkt met al deze partners samen om snel tot vervolgstappen te komen.
Het kabinet werkt momenteel aan een reactie op de voorstellen over EDIS en EDIP, waaronder
het oprichten van een Defence Industrial Readiness Board, SEAP en een European Military Sales Mechanism, waar het kabinet in algemene zin positief tegenover staat. De kabinetsreactie op
de voorstellen wordt spoedig door middel van een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging betreffende de
geplande discussies over de Toekomst van de EU tijdens de lunch. Hoewel de precieze
invulling van deze bijeenkomst nog niet bekend is, begrijpen de leden dat de mededeling
over «pre-enlargement reforms en policy reviews» van de Europese Commissie ter sprake
kan komen. De leden zijn ervan overtuigd dat uitbreiding van de EU noodzakelijk is
om onze veiligheid en democratische stabiliteit te garanderen. Zij vragen of de Minister
deze mening deelt.
14. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 is de publicatie van de «pre-enlargement reforms and policy reviews» mededeling van de Commissie uitgesteld. Deze wordt nu verwacht op 20 maart a.s. Naar
verwachting zal de informele RAZ van 29–30 april uitgebreider stilstaan bij de toekomst
van de EU en de vraag hoe de EU zich zal voorbereiden op uitbreiding. Ook dan wordt
overigens verwacht dat de besprekingen vooral verkennend van aard zijn. Het kabinet
onderkent de geopolitieke relevantie van toekomstige uitbreiding, en zet zich ervoor
in dat het EU-toetredingsproces bijdraagt aan vrede, veiligheid en stabiliteit in
Europa en aan bevordering van mensenrechten, democratisering en (internationale) rechtsorde.
Een uitgebreide Unie met een goed werkende interne markt en stabiele en veilige grenzen
kan ook zorgen voor grotere invloed van de EU in de wereld. Toekomstige uitbreiding
moet de EU en haar handelingsvermogen niet verzwakken. De EU moet een sterke en legitieme
actor blijven, waarin de rechtsstaat en grondrechten worden gerespecteerd en met goed-functionerende
instellingen, die effectief kan handelen om zo ambities waar te maken. Uw Kamer zal
in de geannoteerde agenda voor de informele RAZ van 29–30 april uitgebreider worden
geïnformeerd over de Nederlandse inzet.
Voornoemde leden benadrukken de toenemende noodzaak om het bestuur van de Europese
Unie te hervormen in het licht van mogelijke uitbreidingen. Bij de toetreding van
landen zoals Oekraïne, dienen bijvoorbeeld cruciale aspecten zoals stemverhoudingen
en budgetregelingen zorgvuldig te worden geregeld. De aan het woord zijnde leden benadrukken
dat bij een groei van de EU haar instellingen effectief moeten blijven functioneren.
De voornoemde leden zijn van mening dat uitbreiding en hervorming van de EU twee kanten
van dezelfde medaille zijn en dat deze ontwikkelingen hand in hand moeten gaan. Zij
vinden dan ook dat er bij de huidige discussie over de werkwijze van de Europese Unie
al rekening moet worden gehouden met een toekomstige uitbreiding. In hoeverre deelt
de Minister deze opvattingen? Kan de Minister op hoofdlijnen uiteenzetten wat de inbreng
van Nederland zal zijn in de Raad met betrekking tot de uitbreiding van de EU en de
bijbehorende institutionele hervormingen?
15. Antwoord van het kabinet:
De ER van 14–15 december 2023 concludeerde dat de EU zich parallel aan het uitbreidingsproces
intern zal voorbereiden. Daarbij zal de EU in kaart moeten brengen hoe uitbreiding
gevolgen heeft voor het beleid, budget en hoe het handelingsvermogen van de EU kan
worden gewaarborgd. Goed functionerende instellingen en effectieve en legitieme besluitvorming
zijn daarvoor belangrijk. Uitbreiding zal een weerslag hebben op de institutionele
architectuur van de Unie. De samenstelling van instellingen zal wijzigen. Ook heeft
uitbreiding mogelijk gevolgen voor besluitvorming. Bepaalde wensen op beleidsmatig
en budgettair terrein kunnen te zijner tijd ook aanleiding zijn om de institutionele
architectuur aan te passen. Zo is de wens voor een effectief EU buitenlandbeleid aanleiding
voor het kabinet om te pleiten voor de invoering van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming
op onderdelen van het GBVB. Als alle wensen in kaart zijn gebracht kan in samenhang
worden bezien welke hervormingen nodig zijn om het handelingsvermogen van een uitgebreide
Unie te garanderen om deze ambities waar te maken.
Tot slot, gezien de verwachte uitspraak van de Raad van Algemene Zaken over dit onderwerp
op de Raad Algemene Zaken van 29 en 30 april, vragen de leden naar de verwachtingen
en standpunten van de Minister. Kan de Minister hier duidelijkheid over verschaffen?
16. Antwoord van het kabinet:
Naar verwachting zal de informele RAZ van 29–30 april uitgebreider stilstaan bij de
toekomst van de EU en de vraag hoe de EU zich zal voorbereiden op uitbreiding. Op
20 maart a.s wordt de «pre-enlargement reforms and policy reviews» mededeling van de Commissie verwacht. Ook dan wordt overigens verwacht dat de besprekingen
vooral verkennend van aard zijn. Omdat dit een informele RAZ betreft zullen er geen
conclusies worden aangenomen. Uw Kamer zal in de geannoteerde agenda voor deze bijeenkomst
de nadere Nederlandse inzet toegaan, in overeenstemming met de motie Van Campen c.s.9
De leden van de D66-fractie lezen dat tijdens de aanstaande Raad Algemene Zaken opnieuw
de stand van zaken wordt besproken met betrekking tot de Artikel 7-procedure jegens
Polen. Deze leden steunen net als het kabinet de ambities en voornemens van Polen
om de rechtsstaat te herstellen, en kijken uit naar de beoordeling van het Actieplan
door de Commissie. Eerder werd de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2766) ingediend om het bevroren geld van Polen vrij te geven zodra stappen gezet worden
om de rechtsstaat te herstellen. Deze leden zijn blij om te zien dat het kabinet die
inzet deelt. In het licht van recente ontwikkelingen hebben de leden een aantal vragen.
Is het de Minister bekend hoe Polen momenteel staat ten opzichte van de Artikel 7-procedure
tegen Hongarije? Heeft de nieuwe Poolse regering hier verandering in gebracht?
17. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet houdt het Europese krachtenveld inzake de Artikel 7-procedure tegen Hongarije
nauwlettend in de gaten. Het is nog niet gebleken dat de politieke ontwikkelingen
in Polen hebben geleid tot een significante verschuiving van het krachtenveld in relatie
tot de Artikel 7-procedure tegen Hongarije. De vereiste viervijfde meerderheid om
als Raad te constateren dat er ten aanzien van Hongarije een duidelijk gevaar bestaat
voor ernstige schending van de waarden van de EU (artikel 7(1) VEU) is nog niet in
zicht. Mochten wijzigingen in het krachtenveld aanleiding geven om te veronderstellen
dat het nemen van een volgende stap in de Artikel 7-procedure tegen Hongarije in beeld
zou kunnen komen, dan wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Verder lijkt Polen nu terug te keren naar het juiste pad en actief te werken aan het
herstellen van de rechtsstaat. Wat zijn de mogelijke stappen om een Artikel 7-procedure
ongedaan te maken? Moet die altijd in stemming gebracht worden, of kan die door de
Commissie worden ingetrokken wanneer het geconstateerde gebrek hersteld is? Het zou
in de ogen van de leden van de leden van de D66-fractie het instrument meer kracht
geven als het ook weer ingetrokken wordt op het moment dat stappen in de juiste richting
gezet zijn. Hierop willen zij graag een reactie van de Minister.
18. Antwoord van het kabinet:
De procedure beschreven in Artikel 7(1) VEU kan inderdaad formeel worden beëindigd
als de Commissie haar met redenen omkleed voorstel, waarmee de Artikel 7-procedure
tegen Polen in 2017 in gang is gezet, intrekt. Dit vergt geen stemming van de Raad.
Als Polen het herstel van de rechtsstaat doorzet, wordt het beëindigen van de Artikel 7-procedure
voor het kabinet bespreekbaar. Daarbij is het wel van belang dat de resterende zorgpunten,
zoals de problematiek rondom de Poolse Raad voor de Rechtspraak, effectief en duurzaam
worden geadresseerd. In dit licht kijkt het kabinet uit naar de Commissiebeoordeling
van het door Polen op 18 februari jl. gepresenteerde Actieplan, waarin een aantal
concrete hervormingen wordt aangekondigd om tegemoet te komen aan de zorgen die ten
grondslag liggen van de Artikel 7-procedure.
Tot slot lezen deze leden met interesse de reflecties met betrekking tot de MFK-rechtsstaatverordening.
De aan het woord zijnde leden maken uit het rapport van de Europese Rekenkamer op
dat die van mening is dat het instrument te beperkt gebruikt is. De Europese Commissie
heeft het alleen willen inzetten wanneer het ging om het beschermen van de Europese
financiën, terwijl het instrument juist in het leven is geroepen als instrument om
de Europese rechtsstaat te beschermen. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze constatering?
Deelt zij de mening dat de Europese Commissie te terughoudend is geweest met de inzet
van dit instrument? Hoe verklaart zij deze beperkte inzet door de Europese Commissie?
Welke rol heeft de Europese Raad daarbij gespeeld in de afgelopen drie jaar? Is de
Minister bereid om – al dan niet in samenspraak met andere lidstaten – de Europese
Commissie te vragen haar gebruik van de MFK-rechtsstaatverordening te herzien met
het oog op een bredere toepassing ter bescherming van de rechtsstaat en hier ook de
richtsnoeren over toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening op aan te passen?
19. Antwoord van het kabinet:
De MFK-rechtsstaatverordening is een instrument dat de EU de mogelijkheid geeft om
Europese subsidies stop te zetten wanneer schendingen van de beginselen van de rechtsstaat
in een lidstaat
voldoende rechtstreekse gevolgen hebben of dreigen te hebben voor de bescherming van
de financiële belangen van de Unie. De inzet van het kabinet is erop gericht dat de
MFK-rechtsstaatverordening zo volledig mogelijk wordt benut. Het kabinet plaatst daarbij
wel de kanttekening dat de inzet van de MFK-rechtsstaatverordening beperkt is tot
schendingen van de beginselen van de rechtsstaat die het financieel beheer of de bescherming
van de financiële belangen van de Unie serieus dreigen aan te tasten. Handhaving van
rechtsstatelijkheid in de Unie in den brede is daarmee geen direct doel van de MFK-rechtsstaatverordening.
Daarmee zou overlapping met de Artikel 7-procedure ontstaan en dit is juridisch niet
toegestaan.10
De Commissie heeft alleen in het geval van Hongarije aangetoond dat de schendingen
van de beginselen van de rechtsstaat voldoende rechtstreekse gevolgen hebben of dreigen
te hebben voor de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Daarop presenteerde
de Commissie een voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad met maatregelen
tegen Hongarije.11 De Raad besloot vervolgens op 15 december jl. tot het opleggen van maatregelen, waarmee
circa 6,3 miljard van de EU-fondsen voor Hongarije werden opgeschort.12
Met dit besluit is aangetoond dat de MFK-rechtsstaatsverordening door de Commissie
serieus is ingezet en werkt. Het kabinet blijft nadenken over de vraag hoe de effectiviteit
van het bestaande (rechtsstaat)instrumentarium, inclusief de MFK-rechtsstaatsverordening,
kan worden vergroot en eventueel verder kan worden ontwikkeld.
Tot slot hebben de voornoemde leden nog een vraag over de door het Europees Parlement
aangespannen rechtszaak tegen de Europese Commissie. Hoe duidt de Minister die rechtszaak?
Is zij bereid om het EP te steunen in deze zaak? Zo niet, waarom niet? Steunt zij
wel de positie van het Europees Parlement?
20. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is op de hoogte van het voornemen van het Europees Parlement om een beroep
in te dienen tegen de Commissie over de vrijgave van de op grond van de Gemeenschappelijke
Bepalingen Verordening (Common Provisions Regulation, hierna: CPR) 10,2 miljard euro aan Cohesiemiddelen aan Hongarije.13 Het kabinet zal het beroep van het Europees Parlement te zijner tijd zorgvuldig bestuderen
en kan hier niet op vooruitlopen. In algemene zin heeft het kabinet er vertrouwen
in dat de Commissie zorgvuldig heeft getoetst of de door Hongarije genomen maatregelen
voldeden aan de horizontale randvoorwaarde met betrekking tot het Handvest van de
Grondrechten. Voor meer informatie over de inzet van de CPR tegen Hongarije, de Commissie-beoordeling
en de beoordelingstermijn verwijst het kabinet naar de Kamerbrief van 13 juni 2023,
het verslag van het schriftelijk overleg van de Raad Algemene Zaken van 12 december
2023 en het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 december 2023.14
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Raad Algemene Zaken van 19 maart 2024. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
De Europese Commissie stuurde onlangs een strategie voor de versterking van de Europese
defensie-industrie, met daaraan gekoppeld een voorgesteld fonds van 1,5 miljard euro.
Deze leden zijn daar kritisch over. De aan het woord zijnde leden willen op Europees
niveau dat lidstaten goed met elkaar samenwerken, maar daar hoeft wat deze leden betreft
geen Europees fonds aan gekoppeld te worden. Er leeft bij deze leden de angst dat
de EU zich steeds meer aan het richten is op een Europese begroting voor defensie
naar Frans model, met daaraan onlosmakelijk een Europees leger en een Eurocommissaris
die zich daarmee bezighoudt.
De voornoemde leden zien dat lidstaat Frankrijk binnen de EU de grootste producent
van wapens is. Zij vragen dan ook of een Europees plan voor méér gezamenlijke inkoop
(40 procent) en méér inkoop bij Europese bedrijven (50 procent) niet simpelweg leidt
tot méér inkoop bij Franse wapenbedrijven. Hoe ziet de Minister dit? Of ziet de Minister
dit juist als een aanleiding om eindelijk werk te gaan maken van meer, eigen wapenproductie
in Nederland zelf, wat goed is voor onze werkgelegenheid en ons vestigingsklimaat?
Zou méér aankopen (50 procent) onder NAVO-bondgenoten niet een optimalere uitgangspositie
moeten zijn die nieuwe energie en vertrouwen in het NAVO-bondgenootschap zou kunnen
blazen?
21. Antwoord van het kabinet:
De Russische agressie tegen Oekraïne toont aan dat Europa meer verantwoordelijkheid
moet nemen voor de eigen veiligheid. Het is noodzakelijk en urgent om de defensiegereedheid
van lidstaten te versterken en de militaire steun aan Oekraïne voort te kunnen zetten.
Dit vereist een versterking van de Europese defensie-industrie. Daarom is het belangrijk
om meer gezamenlijk aan te schaffen en om meer te investeren in de Europese defensie-industrie,
zowel op nationaal als op Europees niveau. De Nederlandse defensie- en veiligheid
gerelateerde technologische industriële basis (NLDTIB) kan een wezenlijke bijdrage
leveren aan een versterkte Europese defensie-industrie. Het Ministerie van Defensie
en het Ministerie van EZK zoeken actief naar mogelijkheden om de Nederlandse defensie-industrie
te betrekken, onder meer door licentieproductie in Europa, consortiumvorming en afspraken
m.b.t. industriële participatie. Het kabinet zet zich ervoor in dat Europese investeringen
in gezamenlijke aanschaf en productiecapaciteit ook de NLDTIB ten goede komen. Dat
laat onverlet dat het Nederland en andere EU-lidstaten geheel vrij staat om materieel
buiten de EU te verwerven. Daarnaast blijft materieelsamenwerking met niet-geassocieerde
partnerlanden van belang, zoals NAVO-bondgenoten die geen EU-lidstaat zijn. Het kabinet
blijft zich daarnaast inzetten voor meer gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel,
zoals de gezamenlijke aanschaf van de mijnenbestrijdingscapaciteit (MCM) met België
en Frankrijk.
Het kabinet werkt momenteel aan een reactie op de voorstellen in EDIS en EDIP. Deze
wordt spoedig door middel van een BNC-fiche met uw Kamer gedeeld. Hierin komen de
weging omtrent subsidiariteit, de vraag of het aan de EU is om dit probleem aan te
pakken, en proportionaliteit expliciet aan bod.
De aan het woord zijnde leden hebben enkele vragen en opmerkingen over Bosnië en Herzegovina.
Deze leden vinden het nog een «brug te ver» om Bosnië en Herzegovina in een versneld
tempo toe te laten treden tot de Europese Unie, des te meer om te voorkomen dat er
verwachtingen worden geschapen die men later niet na zou kunnen komen, zoals bij de
toetredingsonderhandelingen met Turkije. Dit land zit nog altijd in de wachtruimte,
zonder enig perspectief op toetreding. Dat is voor zowel het kandidaat-lidstaat als
de EU geen goed vooruitzicht. De EU moet daarom eerst goed gaan nadenken over het
absorptievermogen van de EU op dit moment. Is de Minister het daarmee eens? En wat
voor appreciatie geeft de Minister over het punt dat de Europese Raad over toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zou willen spreken?
22. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet is tegen versnelde toetreding van kandidaat-lidstaten. Toetreding is op
dit moment voor geen van de kandidaat-lidstaten aan de orde. Het kabinet blijft inzetten
op een toetredingsproces gebaseerd op merites. De ER concludeerde op 14–15 december
2023 dat de EU zich parallel aan het toetredingstraject zal voorbereiden op uitbreiding.
Dit voorbereidende werk aan de kant van de EU is geen voorwaarde voor toetreding van
kandidaat lidstaten.
Tijdens de ER van 14–15 december 2023 is besloten dat de ER de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zal openen wanneer in de nodige mate aan de lidmaatschapscriteria
is voldaan. De ER verzocht de Commissie uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag
uit te brengen over de voortgang, met het oog op het nemen van een besluit. Deze rapportage
is op dinsdag 12 maart gepubliceerd. Het kabinet bestudeert het rapport momenteel
en is voornemens om de Kamer voorafgaand aan het plenair debat over de ER van 21 en
22 maart een kabinetsappreciatie toe te sturen.
In de kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2023 en het groeiplan voor de
Westelijke Balkan (Kamerstuk 23 987, nr. 395) staat over Bosnië en Herzegovina dat er slechts beperkte voortgang is geboekt op
het grootste gedeelte van de 14 prioriteiten en achteruitgang op het gebied van de
vrijheid van meningsuiting. Hoe rijmen deze harde analyses met het nieuws van 12 maart
2024 dat de Europese Commissie met Bosnië en Herzegovina gesprekken over EU-lidmaatschap
wil starten? Is de Minister het met de leden van de BBB-fractie eens dat de Europese
Commissie hiermee echt haar mandaat voorbijgaat? En is de Minister bereid om de Europese
Commissie op het matje te roepen vanwege dit beleid? Zo nee, waarom niet?
23. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 14–15 december 2023 is besloten dat de Europese Raad de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zal openen zodra in de nodige mate aan de lidmaatschapscriteria
is voldaan, en verzocht de Commissie uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag uit
te brengen over de vooruitgang, met het oog op het nemen van een besluit. Deze tussenrapportage
is op dinsdag 12 maart jl. gepubliceerd. De Europese Commissie geeft met dit rapport
gehoor aan de conclusies van de ER uit december 2023. Het kabinet bestudeert het rapport
momenteel en is voornemens om de Kamer voorafgaand aan het plenair debat over de ER
van 21 en 22 maart een kabinetsappreciatie toe te sturen.
Tot slot vragen de voornoemde leden wat het verdere traject is voor de hervormings-
en groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan. Heeft de Kamer nog verdere invloed op
de invulling en controle van deze faciliteit?
24. Antwoord van het kabinet:
Vorige week heeft de Raad een voorlopige positie bepaald ten aanzien van de Westelijke
Balkanfaciliteit. Tijdens de onderhandelingen binnen de Raad heeft het kabinet de
uitgangspunten gehanteerd zoals die beschreven zijn in de kabinetsappreciatie van
het uitbreidingspakket 2023.15 Zoals met de Kamer gedeeld16 is het voorstel in de onderhandelingen binnen de Raad goeddeels in lijn gebracht
met de kabinetsinzet. Zo zijn de conditionaliteiten op het gebied van de rechtsstaat
goed verankerd en is de rol van lidstaten vergroot. Het is nu aan het Europees Parlement
om een positie over het voorstel te bepalen, waarna het voorstel de triloogfase ingaat.
Naast de betrokkenheid van de Raad bij de goedkeuring en de beoordeling van de Herstelagenda’s
is in het huidige voorstel voorzien dat de Raad en het Europees Parlement op verschillende
momenten door de Commissie geïnformeerd worden. Er is opgenomen dat de Commissie jaarlijks
verslag uitbrengt over de voortgang in de realisatie van de doelstellingen van de
faciliteit en verslag uitbrengt over de gedane uitbetalingen onder de faciliteit.
Ook is een evaluatie voorzien na afloop van de faciliteit, na 2027. De Commissie zal
de bevindingen en conclusies hiervan en haar opmerkingen aan het Europees Parlement,
de Raad en de lidstaten sturen. Deze evaluatie kan op verzoek van de lidstaten worden
besproken. Het kabinet zal de Kamer op de hoogte houden over de uitvoering van de
Faciliteit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de SGP-fractie hebben de stukken ten behoeve van de Raad Algemene Zaken
gelezen en hebben de volgende opmerkingen en vragen.
Deze leden zijn benieuwd naar het pakket over de EU-hervormingen die bij uitbreiding
nodig zijn. Helaas is de communicatie daarvan tot twee keer toe uitgesteld. De voorgenoemde
leden zijn benieuwd of het kabinet al zicht heeft op wanneer deze ons zullen toekomen?
Voorgenoemde leden vragen ook of het kabinet deze voorstellen kan appreciëren en daarbij
ook de knelpunten bij uitbreiding kan toelichten. Met andere woorden vragen de leden
van de SGP-fractie zich af of dit een middel is waarmee uitbreiding mogelijk wordt,
of is dit iets wat uitbreidingen net haalbaar en werkbaar maakt of bestaan er alsnog
institutionele uitdagingen bij uitbreiding en het pakket van hervormingen?
25. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 9 is de publicatie van de «pre-enlargement reforms and policy reviews» mededeling van de Commissie uitgesteld. Deze wordt nu verwacht op 20 maart a.s. De
kabinetsappreciatie van deze mededeling zal uw Kamer via de reguliere informatieafspraken
doen toekomen. In lijn met de conclusies van de ER van 14–15 december 2023 ziet het
kabinet uitbreiding en interne hervormingen als twee parallelle trajecten.
Deze leden vragen hoe de Minister het Europese speelveld voor zich ziet inzake verdragswijziging.
Zijn veel landen hiertoe bereid en is er eensgezindheid over welke wijzigingen?
26. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet heeft geen aanwijzing dat het krachtenveld gewijzigd is ten opzichte van
de bespreking in de RAZ van oktober 2023.17 Een meerderheid van lidstaten vindt een discussie over verdragswijziging op dit moment
prematuur.
De aan het woord zijnde leden lazen het statement over Israël en Palestijnse gebieden
van 26 EU-Ministers. Ze zijn daarbij verbaasd over de vraag om geen militaire actie
te ondernemen in Rafah die mogelijk de humanitaire situatie daar verslechterd. De
voorgenoemde leden zijn van mening dat een offensief mag plaatsvinden met naleving
van het internationaal oorlogsrecht. Daarbij moet hulp worden doorgelaten na mogelijke
inspecties en dient het geweld zelf proportioneel en onderscheidend te zijn. Dat omwille
van de algemene humanitaire situatie van een offensief moet worden afgezien is een
ander standpunt. Kan de Minister dat standpunt toelichten?
27. Antwoord van het kabinet:
De situatie in Rafah is zeer zorgwekkend. Het is moeilijk te zien hoe grootscheeps
militair optreden in een klein gebied met zoveel mensen niet zal leiden tot vele nieuwe
burgerslachtoffers en een nog grotere humanitaire catastrofe. Het kabinet vindt dat
niet te rechtvaardigen. Nederland en een groot aantal andere landen, waaronder ook
de VS, roepen Israël daarom op onder de huidige omstandigheden af te zien van een
grondoffensief in Rafah.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie en reactie van de bewindspersoon
De leden van de Volt-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Raad Algemene Zaken d.d. 19 maart en hebben daarover enkele vragen.
Allereerst vragen de leden zich in het kader van de EU-toetredingsonderhandelingen
met Oekraïne en Moldavië af hoe het kabinet aankijkt tegen het besluit van de Europese
Commissie om het opstellen van het onderhandelingsraamwerk uit te stellen. Zij vragen
zich af welke boodschap het kabinet uit in dit kader in de richting van de Commissie.
Dringt het kabinet er bijvoorbeeld om uitstel te voorkomen?
28. Antwoord van het kabinet:
De Commissie heeft op 12 maart jl. de concept onderhandelingsraamwerken voor de toetredingsonderhandelingen
met Oekraïne en Moldavië gepresenteerd. Naar verwachting zullen vanaf april de onderhandelingen
over de concept onderhandelingsraamwerken in de relevante raadswerkgroep aanvangen.
Ook vragen de aan het woord zijnde leden welke ontwikkelingen ten aanzien van het
openen van de toetredingsonderhandelingen met Bosnië en Herzegovina plaatsvinden.
Verwacht de Minister besluitvorming over het openen van toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina tijdens de Europese Raad van 21–22 maart? Zo ja, kan de
Minister het voortgangsverslag van de Europese Commissie voorzien van een kabinetsappreciatie,
nog voor het plenaire debat over de Europese Raad, en aan de Kamer toesturen?
29. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de ER van 14–15 december 2023 is besloten dat de ER de toetredingsonderhandelingen
met Bosnië en Herzegovina zal openen wanneer in de nodige mate aan de lidmaatschapscriteria
is voldaan. De ER verzocht de Commissie uiterlijk in maart 2024 aan de Raad verslag
uit te brengen over de voortgang, met het oog op het nemen van een besluit. Deze rapportage
is op dinsdag 12 maart jl. gepubliceerd. Het kabinet bestudeert het rapport momenteel
en is voornemens om de Kamer voorafgaand aan het plenair debat over de ER van 21 en
22 maart een kabinetsappreciatie toe te sturen.
Verder vragen de voornoemde leden in het kader van de mogelijke toetreding van meerdere
landen tot de EU hoe het speelveld in de Raad eruitziet met betrekking tot de noodzaak
tot hervormingen. Kan de Minister daarop reflecteren? Op welke terreinen ziet de Minister
de noodzaak om te hervormen alvorens er overgegaan kan worden tot eventuele toetreding
van nieuwe lidstaten? Is de Minister nog steeds van mening dat verdragswijziging niet
uitgesloten is en kan plaatsvinden indien nodig? Hoe is de huidige verhouding in de
Raad ten aanzien van verdragswijziging? Deze leden vragen bovendien of de resolutie
van het Europees Parlement van 22 november jl. met voorstellen voor verdragswijziging,
die in december via de Raad is doorgeleid aan de Europese Raad, nog tijdens het Belgische
EU-voorzitterschap wordt geagendeerd in de Europese Raad.
30. Antwoord van het kabinet:
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 24, ziet het kabinet uitbreiding en interne
hervormingen als twee parallelle trajecten, in lijn met de ER conclusies van 14–15 december
2023. Het kabinet gaat graag de discussie aan in EU verband om te bezien welke interne
hervormingen nodig zijn in het licht van uitbreiding. Op dit moment vindt een grote
meerderheid van lidstaten een discussie over verdragswijziging prematuur. Het is op
dit moment niet bekend wanneer de voorzitter van de Europese Raad de EP-resolutie
wil agenderen.
De leden van de Volt-fractie hebben bovendien de vraag in hoeverre er sprake is van
steeds verder toenemende Russische dreiging richting Moldavië. Kan de Minister hier
nader op ingaan? Welke acties kunnen in bilateraal verband ondernomen worden om Moldavië
te beschermen tegen Russische dreiging, zoals ook Frankrijk inmiddels bezig is met
het sluiten van een defensiepact met Moldavië?
31. Antwoord van het kabinet:
Het kabinet volgt de ontwikkelingen in Moldavië op de voet, waaronder ook de Russische
veiligheidsdreigingen. Hierover is op diverse niveaus contact met de Moldavische autoriteiten.
De Russische dreigingen die zich richten op destabilisatie en het ondermijnen van
de EU-toetredingsagenda zullen zeer waarschijnlijk toenemen in de aanloop naar de
Moldavische presidentsverkiezingen van 2024 en parlementsverkiezingen in 2025.
Het kabinet ondersteunt Moldavië bilateraal bij het versterken van de weerbaarheid,
onder andere op het gebied van cyber. Via de EU draagt Nederland bij aan de EU civiele
missie in Moldavië (EUPM) en is sinds 2021 87 miljoen euro aan steunmaatregelen uit
de Europese Vredesfaciliteit beschikbaar gesteld. Ook wordt via het NAVO Defence Capacity Building Initiative een bijdrage geleverd aan versterking van de veiligheidssector van Moldavië. Het
kabinet heeft een positieve grondhouding tot nadere steun en beziet continu de mogelijkheden
hiertoe in bilateraal en multilateraal verband. Op 22 februari jl. vonden verkennende
defensieveiligheidsconsultaties plaats tussen Moldavische hoogwaardigheidsbekleders
en de Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie.
De aan het woord zijnde leden vragen tot slot of de Minister meer over de voortgang
met betrekking tot de Europese Vredesfaciliteit kan schetsen. Is er zicht op een snelle
doorbraak volgens de Minister? Hoeveel steun aan Oekraïne staat er momenteel in de
wacht?
32. Antwoord van het kabinet:
Tijdens de buitengewone ER van 1 februari jl. verzochten de regeringsleiders de Raad
om begin maart tot een akkoord te komen over de oprichting van een Ukraine Assistance Fund (UAF) onder de Europese Vredesfaciliteit (EPF). Op 13 maart hebben lidstaten in Coreper
hierover overeenstemming bereikt. Naar verwachting zal de Raad Buitenlandse Zaken
van 18 maart dit akkoord bekrachtigen. Uw Kamer zal op korte termijn over het UAF
nader worden geïnformeerd.
Hiernaast houdt een lidstaat momenteel binnen het huidige financieringsplafond van
de EPF de besluitvorming tegen over een 8e tranche EPF-steun voor Oekraïne. Het kabinet
zet zich ervoor in om de steun onder de EPF aan Oekraïne zo spoedig mogelijk voort
te zetten. Lidstaten blijven vooruitlopend hierop wel materieel aan Oekraïne leveren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken -
Mede ondertekenaar
E. Hoedemaker, adjunct-griffier