Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Sneller over het bericht ‘dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt’
Vragen van het lid Sneller (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt (ingezonden 17 januari 2024).
Antwoord van Minister Yeşilgöz-Zegerius (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 11 maart
2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 982.
Vraag 1
Kunt u het door de politie opgestelde protocol over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie
met de Kamer delen en toelichten?1
Antwoord 1
Het in uw vraag genoemde protocol betreft het «Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie
Politie». Dit inzetkader heb ik, inclusief een toelichting, op 24 februari 2023 ter
informatie aan uw Kamer aangeboden.2
Vraag 2
Welke externe partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol voor
het toepassen van deze privacygevoelige methode?
Antwoord 2
De wijze waarop het Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie tot stand is
gekomen staat beschreven in het inzetkader. Een brede vertegenwoordiging vanuit de
politieorganisatie en daarbuiten heeft aan het inzetkader gewerkt. Experts van de
politie met een juridische, ethische en technische achtergrond hebben het inzetkader
opgesteld.
Het inzetkader is voor advies voorgelegd aan de Ethische Klankbordgroep Politie, waarin
externe deskundigen met uiteenlopende expertises zitting hebben. Ook is het inzetkader
besproken met het OM en de regioburgemeesters, alvorens het is vastgesteld door de
korpschef.
Vraag 3
Wat is uw reactie op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een wettelijke
grondslag voor gezichtsherkenningstechnologie door de politie ontbreekt?
Antwoord 3
In het Nieuwsuur-item waaraan wordt gerefereerd spreekt de woordvoerder van de Autoriteit
Persoonsgegevens uit dat er op dit moment geen explicietewettelijke grondslag bestaat voor de inzet van gezichtsherkenning. Dat betekent echter
niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van technologie door
de politie en dat het handelen van de politie niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel.
De wettelijke grondslag en de waarborgen zijn onder andere te vinden in de Politiewet
2012 en de Wet politiegegevens. Zo zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen
over de verwerking van bijzondere politiegegevens, zoals biometrische gegevens met
het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon. Ook zijn in de Wet
politiegegevens bepalingen opgenomen over het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens.
In de Kamerbrief van november 20193 wordt het juridisch kader uitgebreid beschreven.
Vraag 4
In hoeverre deelt u de opvatting dat deze methodes moeten worden gestaakt totdat er
uitsluitsel is gegeven over de wettelijke grondslag daarvan?
Antwoord 4
Ik deel deze opvatting niet. Voor mijn toelichting op de wettelijke grondslag verwijs
ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens het protocol alsnog te laten toetsen?
Antwoord 5
Het inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie gaat niet over de verwerking
van persoonsgegevens en of dat naar behoren gebeurt. Het inzetkader gaat primair over
de verantwoording van de inbreuk op grondrechten die wordt gemaakt. Als er bij de
inzet van gezichtsherkenningstechnologie een hoog risico voor de rechten en vrijheden
van personen waarschijnlijk wordt geacht, dan staat in het inzetkader dat het uitvoeren
van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling een noodzakelijke randvoorwaarde is
voor de inzet ervan, met zo nodig een voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Daarbij wordt gekeken naar de regels die de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor zelf
heeft opgesteld.
Voor dit alles is het niet nodig of logisch dat het inzetkader als zodanig wordt getoetst.
Het valt bovendien buiten de reikwijdte van de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Vraag 6
In hoeverre vindt u het wenselijk om te experimenteren met een gevoelige technologie
als deze die inbreuk maakt op de privacy van mensen, terwijl er discussie is over
het al dan niet bestaan van een wettelijke grondslag?
Antwoord 6
Om effectief te kunnen zijn en blijven in opsporing moet de politie gebruik kunnen
maken van nieuwe technologieën, waaronder gezichtsherkenningstechnologie. Eventuele
experimenten vinden plaats binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Voor mijn standpunt ten aanzien van de wettelijke grondslag verwijs ik u naar mijn
antwoord op vraag 3.
Vraag 7
Kunt u aangeven wat volgens u de wettelijke grondslag is van dit politiehandelen?
Op basis van welke adviezen en overwegingen bent u tot de conclusie gekomen dat hiermee
voldoende recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel?
Antwoord 7
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Vraag 8
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer hier (vooraf) over geïnformeerd? Waarom acht
u dit adequaat met het oog op artikel 68 Grondwet en de gevoeligheid van het onderwerp?
Antwoord 8
In de periode 2019–2023 is de Kamer regelmatig geïnformeerd over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie
door de politie. Deels in reactie op schriftelijk gestelde vragen4, deels in de vorm van een Kamerbrief. In de eerder genoemde Kamerbrief van november
2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie
door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op de technologie die de politie
gebruikt. In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader dat de politie
heeft ontwikkeld.5 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste
ervaringen met dit inzetkader.6
Vraag 9
Waarom acht u het wenselijk dat een Commissie van politiemedewerkers beoordeelt of
een verzoek vanuit de politie om gezichtsherkenning te gebruiken is toegestaan? Waarom
worden hier geen onafhankelijke experts of toezichthouders voor gebruikt?
Antwoord 9
In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik al aan dat de politie binnen de grenzen van de
huidige wetgeving handelt. Het is belangrijk dat de politie bij iedere nieuwe toepassing
van gezichtsherkenningstechnologie het inzetkader doorloopt. De toetsingscommissie
doet dit op onafhankelijke wijze. Zij is niet betrokken bij het opsporingsonderzoek
en heeft geen belang bij de uitkomst van de toetsing. De politie heeft zorggedragen
voor een onafhankelijke positionering van de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie.
Voorts beslist de politie niet alleen over de inzet van een middel. Toetsing (met
een positief oordeel) is intern een voorwaarde voor gebruik bij de politie, maar het
bevoegd gezag beslist uiteindelijk in elke casus afzonderlijk of de inzet wordt toegestaan.
Het bevoegd gezag beslist dus uiteindelijk of gezichtsherkenningstechnologie in een
casus mag worden ingezet.
Vraag 10
Waarom wordt de software om gezichten uit databanken te herkennen (FaceF1nder) wel
al toegepast in een goedgekeurde casus, terwijl de software in algemene zin nog niet
is goedgekeurd?
Antwoord 10
Voor het gebruik van deze gezichtsherkenningstechnologie is in één specifieke operationele
casus met mogelijk levensbedreigende aspecten toestemming gevraagd. Na grondige afweging
van de specifieke omstandigheden is in deze operationele casus een positief oordeel
afgegeven door de toetsingscommissie en daarna bekrachtigd door de korpschef. Uiteindelijk
heeft dit geleid tot de inzet van die gezichtsherkenningstechnologie in deze operationele
casus. Die gezichtsherkenningstechnologie was en is in ontwikkeling bij het Centrum
voor Biometrie van politie en heeft later de naam FaceF1nder gekregen.
Vraag 11
Deelt u de mening dat het wenselijk is om met het oog op inwerkingtreding van een
nieuw Wetboek van Strafvordering tevens een wet tot stand te brengen die het gebruik
van onder het nieuwe Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens beter regelt?7 Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Nee, want die wet bestaat al. De Wet Politiegegevens regelt het gebruik van onder
het (nieuwe) Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens.
Het is wel mogelijk om voor de bevoegdheid om gebruik te maken van gezichtsherkenningstechnologie
een expliciete grondslag op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Of dat wenselijk
of nodig is, is mede afhankelijk van definitieve tekst van de AI-verordening. In de
concepttekst van de AI-verordening wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie
meer afgebakend dan nu in onze nationale wetgeving het geval is. Ook bevat de AI-verordening
strikte waarborgen. Op de vraag of het nodig of wenselijk is om aanvullend op de AI-verordening
nationale wet- of regelgeving te creëren kan pas een antwoord worden gegeven als de
tekst van de AI-verordening definitief is. Het is aan het volgende kabinet om hier
vervolgens een besluit over te nemen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.