Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport : Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
36 512 Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking van de regie op de volkshuisvesting en met het oog op enkele andere met de volkshuisvesting samenhangende maatregelen (Wet versterking regie volkshuisvesting)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 22 november 2023 en het nader rapport d.d. 1 maart 2024, aangeboden aan de Koning
                  door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister
                  voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
                  Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
                  d.d. 22 november 2023 en het nader rapport d.d. 1 maart 2024, aangeboden aan de Koning
                  door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de
                  Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
               
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 juli 2023, nr. 2023001738,
                  machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
                  het bovenvermelde rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 november
                  2023, nr. W04.23.00198/I, bied ik U hierbij aan.
               
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 18 juli 2023, no.2023001738, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
                     van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, mede namens de Minister
                     van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister voor de Rechtsbescherming
                     en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering
                     van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende
                     wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet,
                     de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet in verband met de versterking
                     van de regie op de volkshuisvesting (Wet versterking regie volkshuisvesting), met
                     memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt ertoe de regie op de volkshuisvesting door overheden te hernemen
                     en biedt de bestuurlijke instrumenten die daarvoor nodig zijn. Daarbij gaat het om
                     regie op aantallen woningen en locaties, op betaalbare woningen en een evenredige
                     verdeling daarvan en om het verstevigen van lokale prestatieafspraken. Daarnaast wordt
                     voorzien in versnelde behandeling van beroepen tegen besluiten van zwaarwegend maatschappelijk
                     belang door de bestuursrechter.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt allereerst opmerkingen over de
                     expliciete opdracht om in een omgevingsvisie aandacht te besteden aan het belang van
                     voldoende woongelegenheid. Dit wijkt af van de systematiek van de Omgevingswet en
                     behelst het risico dat het integrale karakter van de omgevingsvisie wordt aangetast.
In het kader van de verruiming van het werkgebied van woningcorporaties vraagt de
                     Afdeling aandacht voor de waarborgen om met deze wijziging de lokale binding van woningcorporaties
                     te verzekeren. Verder vraagt de Afdeling om verduidelijking van de verplichting om
                     in het Wmo-beleidsplan aandacht te schenken aan de zorg en ondersteuningsbehoeften
                     van aandachtsgroepen voor de volkshuisvesting.
De Afdeling merkt verder op dat de voorgestelde versnelde behandeling van beroepsprocedures
                     niet is gericht op en ook niet bijdraagt aan versterking van de regie van gezamenlijke
                     overheden op de volkshuisvesting. Een duidelijke samenhang tussen de met het voorstel
                     beoogde regie op de volkshuisvesting en de voorgestelde versnelde behandeling van
                     beroepsprocedures ontbreekt daardoor.
De Afdeling adviseert daarom de voorgestelde regeling voor versnelde behandeling van
                     beroepsprocedures af te splitsen van dit wetsvoorstel. Wanneer deze regeling wordt
                     afgesplitst en in een afzonderlijk voorstel wordt uitgewerkt, adviseert de Afdeling
                     om dragend te motiveren waarom versnelde behandeling nodig is en bij wet de categorieën
                     besluiten waarvoor versnelde behandeling van beroep gaat gelden aan te wijzen.
Tevens adviseert de Afdeling om de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de voorgestelde
                     versnelde behandeling dragend te motiveren en te voorzien in maatregelen die de bestuursrechter
                     in staat stellen tot versnelde behandeling. Indien dit niet mogelijk is adviseert
                     de Afdeling van de voorgestelde versnelde behandeling van beroepsprocedures af te
                     zien.
In verband hiermee dient het wetsvoorstel nader te worden bezien.
1. Achtergrond en inhoud van het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel richt zich op een aantal problemen op de Nederlandse woningmarkt.
                     Nederland kampt met een al jaren bestaand woningtekort, terwijl de vraag naar woningen
                     alleen maar toeneemt.2 In de toelichting wordt gewezen op de stijging van het aantal huishoudens, terwijl
                     het aanbod van woningen maar beperkt toeneemt. Volgens de regering ligt dit mede aan
                     de langdurige trajecten voor nieuwbouw, waardoor de realisatie achterblijft bij de
                     opgave.
Daarnaast wijst zij erop dat vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten. Dit geldt
                     bijvoorbeeld voor mensen met een middeninkomen die niet in aanmerking komen voor een
                     sociale huurwoning, maar zich ook geen koopwoning kunnen veroorloven. Tot slot wordt
                     in de toelichting de problematiek genoemd van de verdeling tussen gemeenten van sociale
                     huurwoningen en de huisvestingsopgave van aandachtsgroepen en urgenten, die op dit
                     moment niet altijd evenwichtig is.
Gelet op deze problemen is volgens de regering meer regie nodig op de volkshuisvesting.
                     Dit past ook bij de grondwettelijke zorgplicht van de overheid om te voorzien in voldoende
                     woongelegenheid en de sociale grondrechten op het gebied van huisvesting die in verdragen
                     zijn opgenomen.3 De beoogde regie bestaat uit een combinatie van bestuurlijke en financiële instrumenten.4 Dit wetsvoorstel voorziet in regeling van de bestuurlijke instrumenten en vormt (samen
                     met de financiële instrumenten) volgens de regering de basis om het woningtekort op
                     te lossen en om tot een meer evenwichtige woningvoorraad te komen, die in het bijzonder
                     past bij de behoefte van mensen met een middeninkomen of een laag inkomen.5
                     
Het wetsvoorstel geeft het Rijk, de provincies en de gemeenten wettelijke instrumenten
                     met het doel om samen regie te voeren op de volkshuisvesting.6 De beoogde regie wordt in het wetsvoorstel uitgewerkt langs drie pijlers.
Allereerst gaat het om regie op aantallen woningen en locaties (pijler I). Het wetsvoorstel
                     beoogt dat overheden meer grip hebben op hoeveel er wordt gebouwd en op welke locaties.
                     Ten tweede moet de regie ervoor zorgen dat voldoende betaalbare woningen worden gebouwd
                     en dat specifieke kwetsbare groepen met urgentie een woning kunnen krijgen en de huisvestingsopgave
                     van deze groepen evenwichtig wordt verdeeld in de woningmarktregio’s uit de Huisvestingswet
                     2014 (pijler II).
Het wetsvoorstel regelt voorts dat lokale prestatieafspraken tussen gemeente, woningcorporaties
                     en huurdersorganisaties worden verstevigd en afdwingbaar worden gemaakt (pijler III).
                     Daarnaast bevat het voorstel een versnelling van de beroepsprocedure bij de bestuursrechter,
                     die ervoor moet zorgen dat sneller gebouwd kan worden. De drie pijlers worden in het
                     voorstel in vier wetten uitgewerkt, waarvan de belangrijkste wijzigingen als volgt
                     luiden.
In de Omgevingswet wordt een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad toegevoegd
                     als een relevant aspect bij uitoefening van bevoegdheden op grond van die wet.7 Voorts wordt expliciet bepaald dat een omgevingsvisie en regels in een omgevingsplan
                     mede worden vastgesteld met het oog op het bevorderen van voldoende woongelegenheid.8 Tevens wordt voorzien in een verplichting voor respectievelijk het college van burgemeester
                     en wethouders, gedeputeerde staten en de Minister om een gemeentelijk, provinciaal
                     en nationaal volkshuisvestingsprogramma vast te stellen.9
                     
De verplichting voor gemeenten om een woonvisie vast te stellen vervalt.10 Het voorstel voorziet voorts in de bevoegdheid van de Minister en gedeputeerde staten
                     om instructies te geven over de inhoud van het volkshuisvestingsprogramma of over
                     regels in een omgevingsplan. Ten slotte voorziet het voorstel in een regeling van
                     versnelde behandeling van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen besluiten
                     voor (daarbij te bepalen) categorieën projecten, waarvan versnelde uitvoering vanwege
                     zwaarwegende maatschappelijke belangen gewenst is.11
                     
In de Woningwet wordt een grondslag opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur
                     de werkregio’s waarin woningcorporaties werkzaam mogen zijn vast te stellen.12 Beoogd wordt om deze werkregio’s zo te verruimen dat deze overeenkomen met de grenzen
                     van een of meer provincies. Voorts wordt geregeld dat gemeenten zorgaanbieders uitnodigen
                     om deel te nemen aan het overleg over het maken van afspraken over de uitvoering van
                     het volkshuisvestingsprogramma.13 Verder wordt het mogelijk gemaakt om – naast de bestaande mogelijkheid van geschillen
                     over de prestatieafspraken tussen woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties –
                     ook geschillen over de nakoming daarvan aan de Minister voor te leggen.
In de Huisvestingswet 2014 wordt geregeld dat de gemeenteraad voortaan verplicht is
                     een huisvestingsverordening vast te stellen met daarin in ieder geval een urgentieregeling
                     waarin verplichte urgentiecategorieën worden opgenomen.14 Gemeenten moeten afspraken maken in de woningmarktregio over de evenwichtige verdeling
                     van de verplichte urgent woningzoekenden. Als gemeenten niet tijdig tot deze afspraken
                     komen dan geldt voor iedere gemeente de landelijke norm dat zij een percentage van
                     de vrijkomende aangewezen categorie van huurwoningen beschikbaar stelt voor urgenten.
                     De provincie ziet toe op naleving van deze verplichtingen via interbestuurlijk toezicht
                     en stelt bovengenoemde woningmarktregio’s vast waarin de afspraken gemaakt worden.
De Wet maatschappelijke ondersteuning bepaalt ten slotte dat gemeenten in hun Wmo
                     beleidsplan aandacht moeten besteden aan de vraag naar zorg, jeugdhulp en maatschappelijke
                     ondersteuning die hoort bij de woonopgave voor aandachtsgroepen.15
                     
Reactie ten aanzien van punt 1 van het advies
Dit onderdeel betreft een feitelijke beschrijving en vergt geen reactie.
2. Verhouding tot de Omgevingswet
Het voorstel regelt dat een omgevingsvisie mede wordt vastgesteld met het oog op de
                     bevordering van voldoende woongelegenheid.16 Volgens de toelichting ontstaat hiermee een expliciete opdracht om in een omgevingsvisie
                     aandacht te besteden aan het belang van voldoende woongelegenheid.
De Afdeling merkt op dat de omgevingsvisie ingaat op de hoofdlijnen van de voorgenomen
                     ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied
                     en de hoofdzaken van het te voeren beleid op alle relevante terreinen van de leefomgeving.17 De omgevingsvisie beschrijft het beleid voor de fysieke leefomgeving op integrale
                     wijze.18
                     
Uitgangspunt van de Omgevingswet is dat voor omgevingsvisies geen inhouds- en vormvereisten
                     worden voorgeschreven.19 Met de voorgestelde expliciete opdracht om in een omgevingsvisie aandacht te besteden
                     aan het belang van voldoende woongelegenheid wordt een inhoudelijk vereiste aan de
                     omgevingsvisie gesteld. Het is de Afdeling niet duidelijk hoe dit zich verhoudt tot
                     voormeld uitgangspunt en waarom dit nodig is.20
                     
In dit verband wijst de Afdeling erop dat de omgevingsvisie een integrale visie is
                     met strategische hoofdkeuzen van beleid voor de fysieke leefomgeving voor de lange
                     termijn. Het gaat om een samenhangende visie op strategisch niveau, niet om een optelsom
                     van beleidsvisies voor diverse domeinen.21 Het vereiste van samenhang houdt in dat alle relevante onderdelen en aspecten van
                     de fysieke leefomgeving en de daarbij rechtstreeks betrokken belangen gezamenlijk
                     in aanmerking worden genomen bij de uitoefening van een taak of bevoegdheid.
Zorg voor voldoende woongelegenheid maakt daarvan al onderdeel uit en is onlosmakelijk
                     verbonden met de andere relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving.
                     Nederland kent niet alleen een grote woningbouwopgave, maar ook grote opgaven op het
                     gebied van water en bodem, klimaatbestendigheid, landschap, energietransitie, stikstof,
                     landbouw, natuur, bedrijvigheid en mobiliteit. Door de opdracht om specifiek aandacht
                     te besteden aan het belang van voldoende woongelegenheid bestaat het risico dat het
                     integrale karakter van de omgevingsvisie wordt aangetast en niet een integrale visie,
                     maar een optelsom van visies voor verschillende domeinen ontstaat.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel en de toelichting op dit punt aan te passen.
Reactie ten aanzien van punt 2 van het advies
In het advies wijst de Afdeling op het vormvrije en integrale karakter van de omgevingsvisie.
                  De in het wetsvoorstel voorgestelde expliciete opdracht om in een omgevingsvisie aandacht
                  te besteden aan het bevorderen van voldoende woongelegenheid, kan volgens de Afdeling
                  als inhoudelijk vereiste worden opgevat dat afbreuk kan doen aan de oorspronkelijke
                  bedoelingen van het instrument omgevingsvisie.
               
Het wetsvoorstel beoogt in te zetten op een meer geïntegreerd volkshuisvestingsbeleid.
                  De voorgestelde wijzigingen van de Omgevingswet zijn daarnaast ingegeven door de wens
                  om zeker te stellen dat het volkshuisvestingsbeleid dat betrekking heeft op de fysieke
                  leefomgeving tot de reikwijdte van de Omgevingswet behoort. Bij de totstandkoming
                  van de Omgevingswet is al onderkend dat huisvesting tot de maatschappelijke doelen
                  behoort die aan de orde zijn bij het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van
                  de fysieke leefomgeving.22 Zoals de Afdeling terecht opmerkt, maakt de zorg voor voldoende woongelegenheid derhalve
                  al onderdeel uit van de fysieke leefomgeving en is onlosmakelijk verbonden met de
                  andere relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving. Van belang is
                  echter dat gemeenten de doelstellingen en ambities met betrekking tot woningbouw,
                  transformatie en het beheer van de bestaande woningvoorraad op dit moment nog vastleggen
                  in een woonvisie op grond van artikel 42 van de Woningwet. Het wetsvoorstel voorziet
                  in het vervallen van die verplichting. In aanmerking nemend dat, zeker op het terrein
                  van woningbouw, tot 1 januari 2024 al een grote overlap bestond tussen de woonvisie
                  en de op grond van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen structuurvisie, is
                  duidelijk dat het te voeren volkshuisvestingsbeleid op hoofdlijnen als gevolg van
                  dit wetsvoorstel verder in de omgevingsvisie moet worden geïntegreerd. Het is wenselijk
                  dat deze accentverschuiving in de Omgevingswet herkenbaar tot uitdrukking komt.
               
Met de expliciete opdracht om in omgevingsvisies en omgevingsplannen aandacht te besteden
                  aan het bevorderen van voldoende woongelegenheid is getracht aan bovenstaande bedoelingen
                  uitdrukking te geven. De betrokken bepaling in de Omgevingswet benadrukt een actieve
                  beleidsverplichting die moet worden gelezen in verbinding met de grondwettelijke overheidstaak
                  om te zorgen voor voldoende woongelegenheid (artikel 22, tweede lid, Grondwet). Met
                  deze bepaling is niet beoogd een deelvisie binnen de omgevingsvisie te laten ontstaan.
                  Het advies van de Afdeling geeft op dat punt aanleiding tot enkele redactionele aanpassingen.
                  In de eerste plaats wordt in het voorgestelde artikel 2.1, vijfde lid, van de Omgevingswet
                  niet langer specifiek melding gemaakt van omgevingsvisies en omgevingsplannen waarin
                  het motief van voldoende woongelegenheid aandacht moet krijgen. In plaats daarvan
                  is aangesloten bij de uitoefening van bevoegdheden op grond van de Omgevingswet als
                  zodanig door bestuursorganen van gemeenten, provincies en het Rijk. Omdat volkshuisvestingsaspecten
                  als woningbouw, waaronder ook het belang van voldoende woongelegenheid en transformatie
                  evident tot het domein van het omgevingsrecht behoren, houdt de verplichting in de
                  Omgevingswet om een omgevingsvisie vast te stellen voor alle drie de bestuurslagen
                  al een opdracht in om aandacht te schenken moet worden aan de staat van de volkshuisvesting
                  en het te voeren volkshuisvestingsbeleid op hoofdlijnen. Dit behoeft geen extra explicitering
                  in de Omgevingswet. Het belang dat in artikel 2.1, vijfde lid, wordt genoemd is daarom
                  meer toegesneden op het aspect waarvan de omgevingsrechtelijke relevantie minder voor
                  zich spreekt: de evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad. Dit leidt ertoe
                  dat de zorg voor voldoende woongelegenheid onder de Omgevingswet niet alleen beleidsontwikkeling
                  en bevoegdheidsuitoefening gericht op de kwantitatieve zijde van de woongelegenheid
                  behelst (woningbouw en transformatie), maar zich uitdrukkelijk ook richt op de mate
                  waarin woningen kwalitatief aansluiten op de huisvestingsbehoefte. Hiermee wordt,
                  conform de bedoeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel, zeker gesteld dat ter bevordering
                  van voldoende woongelegenheid niet alleen gemeentelijke regels kunnen worden gesteld
                  over woningbouw en categorieën nieuw te bouwen woningen, maar dat ook het motief van
                  een evenwichtige samenstelling van de woningvoorraad in de omgevingsrechtelijke beleidsvorming
                  van overheden een rol speelt en dat zowel gemeenten als provincies en het Rijk met
                  dit oogmerk bevoegdheden op grond van de Omgevingswet kunnen uitoefenen.
               
3. Werkgebied van woningcorporaties
Het wetsvoorstel voorziet in aanpassing van de werkgebieden van woningcorporaties.
                     Het toegestane werkgebied voor een woningcorporatie valt daarmee niet meer samen met
                     één van de huidige negentien werkgebieden door de Minister vastgesteld,23 maar kan door dit voorstel (via een besluit) worden vastgelegd op het niveau van
                     een of meer provincies.24
                     
De werkgebieden van de woningcorporaties zijn in 2016 ingevoerd om te zorgen voor
                     een sterkere lokale binding van woningcorporaties en het bevorderen van overleg tussen
                     de woningcorporaties en de gemeenten in die regionale woningmarkt over de uitvoering
                     van de daarin bestaande volkshuisvestingsopgaven.25 Volgens de toelichting bij het wetsvoorstel is die sterkere lokale binding de afgelopen
                     jaren gerealiseerd, al wordt tegelijkertijd aangegeven dat sterkere lokale binding
                     als doel onverminderd belangrijk blijft.26
                     
Het is de Afdeling niet duidelijk hoe, ondanks het verruimen van het werkgebied van
                     woningcorporaties naar één of meer provinciegrenzen, een sterke lokale binding wordt
                     gewaarborgd en of deze waarborgen in regelgeving worden vastgelegd.27 De toelichting gaat hier ook niet nader op in.
De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.
Reactie ten aanzien van punt 3 van het advies
Aan dit advies van de Afdeling is gevolg gegeven door in paragraaf 3.3.7 van de memorie
                  van toelichting in te gaan op de nieuwe mogelijkheden die ontstaan en de werkwijze
                  die hierbij door gemeenten en corporaties verondersteld wordt te worden gevolgd. Daarbij
                  is een nadere toelichting gegeven van de gewenste en reeds bestaande praktijk van
                  gemeenten en corporaties. Voor gemeenten blijven de reeds in de gemeente actieve corporaties
                  de voor de hand liggende partijen waarmee wordt samengewerkt. Deze corporaties zullen
                  een bod doen op de uitvoering van het volkshuisvestingsprogramma. De verruiming van
                  de werkgebieden geeft gemeenten echter de mogelijkheid om meer en andere corporaties
                  om hulp te vragen wanneer de corporaties die reeds in de gemeenten actief zijn niet
                  in staat zijn gezamenlijk de gehele volkshuisvestelijke opgaven te realiseren. Tevens
                  wordt in voornoemde paragraaf nader beschreven op welke wijze corporaties kunnen besluiten
                  om actief te worden in gemeenten binnen hun werkgebied waar zij nog niet actief zijn.
                  Een dergelijk besluit zal veelal op verzoek van, en in alle gevallen in samenspraak
                  met, de gemeente en collega-corporaties worden genomen, zoals nu ook het geval is.
                  Bovendien wordt beschreven dat wanneer corporaties binnen het werkgebied in een andere
                  gemeente actief willen worden, hierbij uitgangspunt blijft dat dit in goed overleg
                  plaatsvindt met de gemeente(n) en huurdersorganisaties van de gemeente(n) waar zij
                  reeds actief zijn.
               
Ten slotte is voornoemde paragraaf aangevuld met een nadere toelichting op de uitwerking
                  van de aansluiting van de werkgebieden op provinciale grenzen en dat dit niet altijd
                  zal leiden tot grotere werkgebieden. Daarbij wordt aangegeven dat voor corporaties
                  waar vaststelling van nieuwe werkgebieden leidt tot het werkzaam mogen zijn in meer
                  dan twee provincies, de mogelijkheid zal worden geboden om een verzoek te doen voor
                  een ontheffing tot het werkzaam mogen zijn in een kleiner werkgebied. Dit kan betekenen
                  dat een woningcorporatie die in bijvoorbeeld vier provincies werkzaam mag zijn, een
                  verzoek kan doen aan de Minister om slechts in twee provincies werkzaam te mogen zijn.
               
4. Wijziging wet maatschappelijke ondersteuning
In dit wetsvoorstel wordt de verbinding gemaakt tussen het voorgestelde volkshuisvestingsprogramma
                     en het bestaande Wmo-beleidsplan uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het
                     voorstel regelt dat gemeenten in het Wmo-beleidsplan aandacht moeten besteden aan
                     de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
                     aandachtsgroepen.28 Deze koppeling wordt gemaakt om een meer integrale aanpak op wonen en zorg te bewerkstelligen.
Uit de toelichting volgt dat gemeenten aandacht moeten besteden aan de vraag naar
                     zorg, jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning die hoort bij de woonopgave voor
                     aandachtsgroepen. Daarbij moeten de gemeenten aangeven welke mogelijkheden zij zien
                     om deze integrale dienstverlening te bereiken door middel van samenwerking met zorgaanbieders.29
                     
De Afdeling ziet de samenhang tussen het woon- en zorgbeleid en begrijpt het belang
                     van een integrale aanpak. Het is dan ook te volgen dat er in het voorgestelde volkshuisvestingsprogramma
                     aandacht moet worden besteed aan de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de aandachtsgroepen
                     in het kader van de huisvestingsopgave. De Afdeling vraagt zich wel af hoe deze toevoeging
                     aan het Wmo-beleidsplan past bij de versterking van de regie op de volkshuisvesting.
                     De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is gericht op het bieden van passende zorg.
                     Het voorstel is gericht op verbetering van de regie van de volkshuisvesting.
Uit de toelichting blijkt niet voldoende hoe de voorgestelde toevoeging aan het Wmo-beleidsplan
                     daaraan bijdraagt. De voorgestelde regeling heeft immers geen betrekking op de huisvestingsproblematiek,
                     maar ziet op de vraag naar zorg, jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning van urgent
                     woningzoekenden.
De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen met een nadere uitleg hoe de voorgestelde
                     wijziging in de praktijk zal bijdragen aan de integratie van beleid op wonen en zorg
                     en daarin mee te nemen hoe de verschillende onderliggende belangen van wonen en zorg
                     zich tot elkaar verhouden.
Reactie ten aanzien van punt 4 van het advies
Aan dit advies van de Afdeling is gevolg gegeven door in paragraaf 3.4 van de memorie
                  van toelichting nader in te gaan op hoe de samenhang tussen het woon- en zorgbeleid
                  past bij de doelstellingen van het wetsvoorstel; het versterken van regie op de volkshuisvesting.
               
Het wetsvoorstel is opgebouwd langs drie pijlers om te komen tot regie op de volkshuisvesting.
                  Het gaat om I) regie op aantallen woningen en locaties, II) regie op betaalbare woningen
                  en evenwichtige verdeling van de woningen, en III) het verstevigen van de lokale prestatieafspraken.
                  De eerste pijler draagt onder andere bij aan de doelstelling om meer betaalbare woningen
                  voor mensen met een specifieke woonbehoefte (aandachtsgroepen en ouderen, waaronder
                  de opgave voor wettelijke verplichte categorieën urgent woningzoekenden) te creëren.
                  De tweede pijler draagt bij aan een evenwichtige verdeling van aandachtsgroepen en
                  ouderen in de woningbouwregio. Aan deze twee pijlers ligt ten grondslag dat van gemeenten
                  verlangd wordt dat zij de woonbehoefte van aandachtsgroepen en ouderen in kaart brengen
                  en daarop beleid maken. Bij die woonbehoefte hoort ook het bieden van passende zorg
                  en ondersteuning. Immers, voor een aanzienlijk deel van de huishoudens uit aandachtsgroepen
                  en ouderen is het hebben van passende zorg en ondersteuning een noodzakelijke randvoorwaarde
                  voor adequate huisvesting.
               
Dat is waarom een koppeling wordt gelegd met de Wet maatschappelijke ondersteuning
                  2015. In artikel 2.1.2 van deze wet wordt reeds voorgeschreven dat gemeenten in het
                  Wmo beleidsplan een zo integraal mogelijke dienstverlening nastreven op het gebied
                  van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp,
                  onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. In dit wetsvoorstel wordt in aansluiting
                  hierop de verbinding gemaakt tussen het voorgestelde volkshuisvestingsprogramma en
                  het bestaande Wmo beleidsplan uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (art.
                  2.1.2). Het doel is het ontstaan van samenwerking op het gebied van ruimtelijk, zorg-
                  en sociaal domein. Samen met aanbieders op het gebied van o.a. jeugdhulp, maatschappelijke
                  ondersteuning en zorg worden de vraagontwikkelingen in relatie tot de vastgestelde
                  aandachtsgroepen en ouderen in kaart gebracht. Hierdoor ontstaat een beeld van de
                  verwachte behoeften aan zowel huisvesting alsook de daarmee samenhangende zorg en
                  ondersteuning. Met de verzamelde data op het gebied van wonen en zorg kunnen gemeenten
                  hun beleid maken. Dit is onderdeel van de door de Wmo 2015 beoogde integrale dienstverlening
                  om mensen langer thuis te laten wonen.
               
Op basis van de in het wetsvoorstel koppeling kunnen gemeenten integraal beleid ontwikkelen
                  ten aanzien van voldoende geschikte woningen voor aandachtsgroepen en ouderen, evenwichtig
                  verdeeld over de woningbouwregio met daarbij passende zorg en ondersteuning. Dit beleid
                  draagt bij aan het ontzien van zorg- en ondersteuningsvoorzieningen in bepaalde wijken,
                  aan het verbeteren van de leefbaarheid in wijken, vergroot het woongenot en bevordert
                  de doorstroming. Tegelijkertijd draagt het hebben van een geschikt huis, eventueel
                  met ondersteuning, bij aan de participatie van aandachtsgroepen en ouderen in de samenleving.Passende
                  zorg en ondersteuning, in combinatie met adequate huisvesting, is daarmee onmisbare
                  schakel in de keten om te komen tot meer regie op de volkshuisvesting. Het sluitstuk
                  van de verbinding tussen het fysieke en het sociaal domein is opgenomen in pijler
                  III van het wetsvoorstel. Voorgesteld wordt om de zorg en ondersteuningsaanbieders
                  te betrekken bij het overleg omtrent het maken van prestatieafspraken, daarmee wordt
                  bewerkstelligd dat voldoende passende zorg en ondersteuning ook geleverd wordt aan
                  mensen die wonen in corporatiewoningen.
               
In de nota van toelichting bij het concept besluit versterking regie volkshuisvesting
                  wordt het belang onderschreven van de integrale aanpak van de zorg- en ondersteuningsbehoefte
                  van de aandachtsgroepen in het kader van de huisvestingsopgave. In de toelichting
                  op het concept besluit zal worden uitgelegd hoe gemeenten in de praktijk kunnen komen
                  tot deze integratie van beleid op wonen en zorg. Uiteengezet wordt dat allereerst
                  inzicht zal moeten worden verkregen in hoe groot de huidige en verwachte populatie
                  is van de aandachtsgroepen en ouderen, om daarop de woningbouwprogrammering te kunnen
                  aanpassen. Daarnaast zal ook inzicht moeten worden verkregen in welke zorg en ondersteuning
                  gemeenten aandachtsgroepen en ouderen thuis kunnen bieden om hen in staat te stellen
                  duurzaam zelfstandig thuis te kunnen wonen. Het gaat daarbij zowel om langer zelfstandig
                  thuis wonen, ter preventie van instroom in een verpleeghuis, als het opnieuw thuis
                  wonen na een verblijf in voorziening. Het gaat daarbij verder om de vraag welke woonconcepten
                  bij de behoefte aan zorg- en ondersteuning passen. Denk daarbij aan levensloopbestendige
                  woningen, waaronder geclusterde woonvormen, zoals hofjeswoningen, seniorenflats, woongroepen
                  en aanleunwoningen met zorg in de nabijheid.30 Tot slot zal ook bij het conceptbesluit uitgelegd hoe in meer praktische zin de verbinding
                  gelegd kan worden tussen het volkshuisvestingsprogramma en het Wmo-beleidsplan.
               
5. Versnelde behandeling beroepsprocedures
Het voorstel regelt dat de Afdeling bestuursrechtspraak beroepen tegen projectbesluiten,
                     besluiten ter uitvoering van een projectbesluit en goedkeuringsbesluiten versneld
                     behandelt.31 Het voorstel biedt verder een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur besluiten
                     aan te wijzen, waarvoor de regels voor de versnelde behandeling van beroepen ook gaan
                     gelden.32 Het moet daarbij gaan om besluiten waarvan de versnelde uitvoering gewenst is vanwege
                     zwaarwegende maatschappelijke belangen. Beroepen tegen alle aldus aangewezen besluiten
                     worden bovendien niet langer in twee instanties (beroep bij de rechtbank en hoger
                     beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak), maar in eerste en enige aanleg door de
                     Afdeling bestuursrechtspraak versneld behandeld.
a. Samenhang
               
Het wetsvoorstel is gericht op versterking van regie in de volkshuisvesting en dan
                     in het bijzonder versnelling van woningbouwprojecten. De voorgestelde regeling voor
                     versnelde behandeling van beroepen maakt het echter mogelijk om ook andere categorieën
                     van besluiten, die vanwege een zwaarwegend maatschappelijk belang spoedig moeten worden
                     uitgevoerd, voor de versnelde beroepsprocedure aan te wijzen. Volgens de toelichting
                     gaat het daarbij bijvoorbeeld ook om projecten in het kader van de energietransitie
                     of om klimaatdoelstellingen te halen.33 Het voorstel biedt daarmee een algemene grondslag voor aanwijzing van besluiten die
                     hun grondslag vinden in de Omgevingswet, voor de voorgestelde versnelde behandeling.
De Afdeling merkt allereerst op dat de voorgestelde versnelde behandeling van beroepsprocedures
                     niet gericht is op en ook niet bijdraagt aan versterking van de regie van gezamenlijke
                     overheden op de volkshuisvesting. Dit geldt temeer doordat de voorgestelde regeling
                     een algemene grondslag biedt voor versnelde behandeling van beroepen en veel verder
                     strekt dan alleen beroepen tegen besluiten over woningbouwprojecten. Een duidelijke
                     samenhang tussen de met het voorstel beoogde regie op de volkshuisvesting en de beoogde
                     versnelde behandeling van beroepsprocedures ontbreekt daardoor.
Voorts betekent de voorgestelde regeling voor versnelde behandeling niet alleen dat
                     de beslistermijn voor de bestuursrechter wordt verkort naar zes maanden. Ook vervalt
                     het beroep in twee instanties en doet de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak in
                     eerste en enige aanleg. Daarnaast vervalt de mogelijkheid tot het indienen van pro
                     forma beroepschriften. Dit zijn belangrijke beperkingen in het beroepsrecht van belanghebbenden.
Het voorgaande rechtvaardigt de regeling van de voorgestelde versnelde behandeling
                     in een afzonderlijk voorstel. Hiermee kunnen beide Kamers deze regeling op de eigen
                     merites beoordelen, zonder dat deze beoordeling wordt beïnvloed door de overige delen
                     van het wetsvoorstel. Het splitsen van dit voorstel is ook aangewezen omdat de regeling
                     van de versnelde behandeling op belangrijke onderdelen onvoldoende is uitgewerkt,
                     zoals de Afdeling hieronder uiteen zal zetten.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de voorgestelde regeling voor versnelde
                     behandeling van beroep af te splitsen van dit wetsvoorstel.34
                     
Onverminderd het voorgaande, wijdt de Afdeling hieronder nog drie adviesopmerkingen
                     aan de voorgestelde regeling voor versnelde behandeling, die ook van belang zijn voor
                     de regeling van versnelde behandeling van beroep in een afzonderlijk wetsvoorstel.
Reactie ten aanzien van punt 5.a van het advies
Waar de Afdeling stelt dat een duidelijke samenhang tussen de met het wetsvoorstel
                  beoogde regie op de volkshuisvesting en de beoogde versnelde behandeling van beroepsprocedures
                  ontbreekt, meent het kabinet dat het versnellen van beroepsprocedures wel degelijk
                  gericht is op en ook bijdraagt aan meer regie op de volkshuisvesting. Het kabinet
                  heeft het herstellen van de volkshuisvesting tot één van de prioriteiten van haar
                  beleid gemaakt. Zoals in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is beschreven,
                  verankert het wetsvoorstel de volkshuisvestingstaak in de wet en voorziet het daarmee
                  in de wettelijke vertaling van het hernemen van de regie op de volkshuisvesting door
                  overheden. Het wetsvoorstel maakt onderdeel uit van een aantal samenhangende maatregelen
                  om de regie op de volkshuisvesting te hernemen. Dit vindt plaats langs eerder in de
                  reactie op punt 4 aangehaalde pijlers, te weten I) regie op aantallen woningen en
                  locaties, II) regie op betaalbare woningen en evenwichtige verdeling van de woningen,
                  III) het verstevigen van de lokale prestatieafspraken. Snellere realisatie van woningbouwprojecten
                  is onderdeel van de eerste pijler.35
Het versnellen van woningbouwprojecten door het versnellen van beroepsprocedures moet
                  in het licht worden gezien van de van verschillende acties die zijn ingezet om het
                  woningtekort te verminderen. Daartoe zijn in het Programma Woningbouw vier actielijnen
                  opgenomen, te weten 1) het versterken van regie, 2) sneller van initiatief naar realisatie,
                  3) het stimuleren van woningbouw, en 4) grootschalige woningbouw.36 Om woningbouw te versnellen en het woningtekort te verminderen is een samenhangende
                  benadering nodig van alle actielijnen. Met actielijn 2 «sneller van initiatief naar
                  realisatie» werkt het kabinet samen met partijen die betrokken zijn bij woningbouwtrajecten
                  aan het verkorten van de ontwikkeltijd. Het proces van het realiseren van een woning
                  kan efficiënter worden ingericht en zorgt voor versnelling van de woningbouwopgave.
                  Daarbij wordt ingezet op het versnellen van processen en procedures, het versterken
                  van capaciteit en expertise, het wegnemen van knelpunten en het optimaliseren van
                  regelgeving in dit kader, zoals het standaardiseren van bouweisen. Het uitgangspunt
                  daarbij is dat in elke fase van het ontwikkel- en besluitvormingstraject versnelling
                  mogelijk is.
               
Het versnellen van processen en procedures is verder uitgewerkt in het «Plan van aanpak
                  versnellen processen en procedures woningbouw». Dit plan van aanpak biedt handvatten
                  en concrete acties voor de hele bouwsector om het woningbouwproces efficiënter in
                  te richten en heeft betrekking op alle fasen van woningbouwprojecten.37 Het grootste deel van de maatregelen ziet op niet-wettelijke versnellingen in de
                  planvormingsfase, zoals mogelijkheden om de voorbereiding, begeleiding en uitvoering
                  van projecten te verbeteren, onder andere door het parallel schakelen van processen
                  en procedures, landelijke en regionale versnellingstafels, het versterken van capaciteit
                  en kennis van decentrale overheden en het verbeteren van participatie. Al deze maatregelen
                  hebben tevens tot doel om het aantal juridische procedures te verminderen. Juridische
                  procedures zijn echter niet altijd te voorkomen en daarom wordt ook gekeken naar mogelijkheden
                  om de bezwaar- en beroepsfase te versnellen.
               
De versnellingen in de beroepsfase vormen het sluitstuk van de versnelling van de
                  woningbouw en het hernemen van de regie op de volkshuisvesting. Daarmee past dit onderdeel
                  binnen het doel van het wetsvoorstel. Gelet hierop is het kabinet, ook na heroverweging,
                  van mening dat het onderdeel procedurele versnellingen in de beroepsprocedure een
                  belangrijk element is van het wetsvoorstel. Wel is naar aanleiding van de opmerkingen
                  van de Afdeling het opschrift van het wetsvoorstel verbreed, waarmee wordt verduidelijkt
                  dat het wetsvoorstel ook andere maatregelen bevat die bijdragen aan meer regie op
                  de volkshuisvesting dan wel in het belang zijn daarvan. Tevens is in paragraaf 1.3
                  van de memorie van toelichting de relatie en samenhang van het versnellen van processen
                  en procedures met de versterking van de regie op de volkshuisvesting nader onderbouwd.
                  Op de opmerkingen ten aanzien van de gevolgen voor de rechtsbescherming en de uitwerking
                  van de regeling wordt ingegaan in de reactie op de navolgende punten.
               
Voorts merkt de Afdeling terecht op dat het wetsvoorstel een algemene grondslag bevat
                  die verder strekt dan alleen beroepen tegen besluiten over woningbouwprojecten. Het
                  nijpende woningtekort is het zwaarwegende maatschappelijke belang dat het thans noodzakelijk
                  maakt om tijdelijk beroepsprocedures te versnellen. Omdat ook andere zwaarwegende
                  maatschappelijke belangen, zoals projecten in het kader van de energietransitie of
                  om klimaatdoelstellingen38 te halen, hiertoe kunnen nopen, is het doelmatiger om te voorzien in een algemene
                  wettelijke grondslag die bij algemene maatregel van bestuur kan worden ingevuld. Op
                  deze manier kan sneller worden ingespeeld op situaties waarin zwaarwegende maatschappelijke
                  belangen noodzaken tot het versnellen van beroepsprocedures. In het advies van de
                  Afdeling heeft het kabinet wel aanleiding gezien om paragraaf 3.1.9.1 van de memorie
                  van toelichting aan te vullen.
               
b. Uitgangspunten rechtsbescherming
               
Eén van de uitgangspunten voor rechtsbescherming op grond van de Omgevingswet is dat
                     het beschermingsniveau zoals dat geldt onder de huidige wetgeving niet lager mag worden.39 Voorts geldt als uitgangspunt, aansluitend op de Algemene wet bestuursrecht, de mogelijkheid
                     van beroep in twee instanties. Dit is onder meer van belang vanuit het oogpunt van
                     herkansing, eenheid en controle binnen de bestuursrechtspraak.40 De Afdeling wijst er voorts op dat het stelsel van bestuursrechtspraak in twee instanties
                     mede is ingegeven door de wens sneller een rechterlijk oordeel te kunnen verkrijgen.
                     Oogmerk daarvan was onder meer een einde te maken aan de overbelasting van de met
                     rechtspraak belaste afdelingen van de Raad van State.41
                     
Voor besluiten waarvan het vaststellen van de rechtmatigheid een voorwaarde is voor
                     het vaststellen van de rechtmatigheid van andere besluiten is het eerder gerechtvaardigd
                     geacht om van deze hoofdlijn af te wijken. Om die reden is in de Omgevingswet gekozen
                     voor beroep in eerste en enige aanleg tegen de vaststelling of wijziging van omgevingsplannen,
                     projectbesluiten en besluiten tot oplegging van een gedoogplicht.42
                     
De Afdeling merkt op dat met de voorgestelde regeling ook andere dan voornoemde besluiten
                     in eerste en enige aanleg door de Afdeling bestuursrechtspraak behandeld worden. Daarbij
                     zal het onder meer gaan om de omgevingsvergunning. Daarmee biedt het voorstel minder
                     rechtsbescherming dan volgens bestaand recht. Ook onder de Crisis- en herstelwet is
                     beroep in twee instanties namelijk uitgangspunt gebleven.
Volgens de toelichting kunnen er goede redenen zijn om een uitzondering te maken op
                     het uitgangspunt van beroep in twee instanties. Daarbij kan volgens de regering gedacht
                     worden aan zaken waar grote en tegengestelde belangen op het spel staan en waarbij
                     het van belang is dat het geheel van procedures niet te lang duurt. Ook de kans dat
                     veelvuldig gebruik gemaakt zou worden van een tweede beroepsgang wordt genoemd als
                     reden om te kiezen voor beroep in één instantie.43
                     
Op deze manier geeft de toelichting vrijwel uitsluitend mogelijke algemene redenen
                     die aanleiding kunnen geven om een uitzondering te maken op het uitgangspunt van beroep
                     in twee instanties. De toelichting maakt echter niet inzichtelijk in hoeverre die
                     redenen zich thans voordoen en voor welke omgevingsbesluiten dat zou moeten gelden.
Het uitgangspunt van beroep in twee instanties dient als gezegd verschillende belangen,
                     waaronder het belang van het voorkomen van overbelasting van de bestuursrechter. Waar
                     wordt afgeweken van dat uitgangspunt dient, met het oog op de bescherming van die
                     belangen, vooraf duidelijk te worden gemaakt voor welke gevallen die afwijking geldt.
                     Tevens dient daarbij dragend te worden gemotiveerd waarom die afwijking gerechtvaardigd
                     is.
De Afdeling wijst er voorts op dat bij de verdeling van de elementen van een regeling
                     over de wet en over lagere regelgeving de wet ten minste de hoofdelementen van de
                     regeling dient te bevatten. Daarmee heeft ook het parlement als medewetgever de mogelijkheid
                     om zich uit te spreken over mogelijke zwaarwegende maatschappelijke belangen die uitzonderingen
                     op de reguliere rechtsbeschermingsprocedure rechtvaardigen. Om die reden ligt het
                     tevens in de rede om, indien wordt besloten tot het aanwijzen van categorieën van
                     besluiten waarop de versnelde behandeling van beroepsprocedures van toepassing is,
                     de categorieën in de wet zelf en niet, zoals voorgesteld, bij algemene maatregel aan
                     te wijzen.
De Afdeling adviseert om bij aanwijzing van categorieën besluiten waarbij beroep in
                     eerste en enige aanleg geldt, steeds dragend te motiveren waarom het afzien van beroep
                     in twee instanties nodig en gerechtvaardigd is. Voorts adviseert de Afdeling om de
                     categorieën in de wet aan te wijzen.
Reactie ten aanzien van punt 5.b van het advies
Het kabinet onderschrijft het advies van de Afdeling om bij het afwijken van het uitgangspunt
                  van beroep in twee instanties telkens vooraf dragend te motiveren waarom die afwijking
                  gerechtvaardigd is. In paragraaf 3.1.9.2 van de memorie van toelichting zijn redenen
                  genoemd die thans voor bepaalde besluiten het afwijken van de hoofdregel rechtvaardigen.
                  Zoals in de reactie op punt 5.a is aangegeven, kunnen zwaarwegende maatschappelijke
                  belangen noodzaken tot de versnelde uitvoering van specifieke categorieën projecten.
                  Dergelijke zwaarwegende maatschappelijke belangen kunnen ook afwijking van het uitgangspunt
                  van beroep in twee instanties rechtvaardigen en als aanvullend argument gelden voor
                  het afwijken van het uitgangspunt van beroep in twee instanties. Hierbij kan het alleen
                  gaan om projecten met een grote maatschappelijke urgentie en betekenis voor de samenleving.
                  Bij het aanwijzen van een categorie projecten zal dragend moeten worden gemotiveerd
                  waarom er sprake is van zwaarwegende maatschappelijke belangen die noodzaken tot de
                  versnelde uitvoering daarvan. In dat kader zullen in ieder geval het belang en de
                  duur van de aanwijzing moeten worden afgewogen tegen de maatschappelijke effecten
                  en de te verwachten gevolgen voor de rechtspraak. Ook zal de termijn voor aanwijzing
                  deugdelijk moeten worden gemotiveerd. In paragraaf 3.1.9.2 is een nadere onderbouwing
                  opgenomen van hoe de voorgestelde regeling zich verhoudt tot de uitgangspunten van
                  rechtsbescherming.
               
Wat betreft de gevolgen voor de rechtsbescherming merkt de Afdeling op dat het voorstel
                  van beroep in één instantie en het vervallen van de mogelijkheid van pro-forma beroep
                  leidt tot een beperking van het beroepsrecht. Beroep in één instantie is echter niet
                  nieuw, zeker niet binnen het omgevingsrecht. Zo geldt voor het omgevingsplan en (besluiten
                  ter uitvoering van) het projectbesluit beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling
                  bestuursrechtspraak en is dit, zoals ook in paragraaf 3.1.9.2 is beschreven, ook voor
                  bepaalde beschikkingen op grond van de Wet milieubeheer het uitgangspunt. Dit is de
                  voortzetting van een lijn die onder de omgevingsrechtelijke wetgeving zoals die tot
                  1 januari 2024 voor de voorlopers van die instrumenten gold, al werd gevolgd. Verder
                  was voor het projectuitvoeringsbesluit in de Crisis- en herstelwet eveneens voorzien
                  in beroep in één instantie.44 Ook in het kader van de versterkingsopgave in Groningen is voor verschillende besluiten
                  voorzien in beroep in één instantie.45
Het kabinet benadrukt daarbij dat rechtsbescherming bij één rechterlijke instantie,
                  net als beroep in twee instanties, voldoet aan de internationale vereisten.46 Ook het vervallen van pro forma-beroep is niet nieuw. Zo kenden de Crisis- en herstelwet
                  en de Tracéwet een dergelijke bepaling47 en is ook onder de Omgevingswet voor het projectbesluit het aanvoeren van beroepsgronden
                  na afloop van de beroepstermijn beperkt. Los van de keuze voor beroep in een of twee
                  instanties is er altijd sprake van een laagdrempelige toegang tot de bestuurlijke
                  fase van de besluitvorming. Met het oog op een eventuele bestuurlijke heroverweging
                  is er, vooruitlopend op de beroepsprocedure, de mogelijkheid om een bezwaarschrift
                  in te dienen tegen het besluit dan wel een zienswijze naar voren te brengen op het
                  ontwerpbesluit (als afdeling 3.4 Awb van toepassing is).
               
Voorts wijst de Afdeling erop dat bij de verdeling van de elementen van een regeling
                  over de wet en over lagere regelgeving de wet ten minste de hoofdelementen van de
                  regeling dient te bevatten. Om die reden ligt het volgens de Afdeling tevens in de
                  rede om de categorieën projecten in de wet zelf aan te wijzen, zodat ook het parlement
                  de mogelijkheid heeft om zich daarover uit te spreken. Waar de Afdeling stelt dat
                  het parlement als medewetgever bij het op wetsniveau regelen van de categorieën besluiten
                  de mogelijkheid heeft om zich uit te spreken over mogelijke zwaarwegende maatschappelijke
                  belangen die een uitzondering op het uitgangspunt van beroep in twee instanties rechtvaardigen,
                  wil het kabinet benadrukken dat die betrokkenheid ook is geborgd bij het aanwijzen
                  bij algemene maatregel van bestuur op grond van het voorgestelde artikel 16.87a van
                  de Omgevingswet. Krachtens artikel 23.5, eerste lid, van de Omgevingswet is immers
                  de parlementaire betrokkenheid geborgd in de vorm van een voorhangprocedure. Voordat
                  de voordracht aan de Koning wordt gedaan om het ontwerpbesluit ter advisering voor
                  te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State, hebben de beide Kamers
                  der Staten-Generaal de mogelijkheid om zich uit te spreken over mogelijke zwaarwegende
                  maatschappelijke belangen die uitzonderingen op de reguliere beroepsprocedure rechtvaardigen.
                  Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling over regeling van de afwijkende rechtsbescherming
                  op het niveau van de wet is paragraaf 3.1.9.1 van de memorie van toelichting aangevuld
                  met een nadere onderbouwing van de parlementaire betrokkenheid bij de algemene maatregel
                  van bestuur en wordt een zwaardere voorhangprocedure voorgesteld. Daarvoor is aangesloten
                  bij de verzwaarde voorhangprocedure die de Omgevingswet al kent voor algemene maatregelen
                  van bestuur die omgevingswaarden bevatten.48 De regeling houdt in dat als een meerderheid van één van beide Kamers van oordeel
                  is dat het wenselijk is om de aanwijzing van categorieën projecten bij wet te regelen,
                  de regering daarvoor een wetsvoorstel zal indienen. Daarnaast is in de algemene grondslag
                  in de Omgevingswet verduidelijkt wat voor soort projecten in aanmerking komen voor
                  aanwijzing, namelijk categorieën projecten die bijdragen aan het nastreven van de
                  doelen, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onder b, van de Omgevingswet.
               
Verder is aan dit advies invulling gegeven door het wetsvoorstel op onderdelen aan
                  te passen. Zo is de redactie van het artikel aangepast om te verhelderen welke elementen
                  in ieder geval nog bij algemene maatregel van bestuur moeten worden bepaald, zoals
                  de besluiten waarop de versnellingen van toepassing zijn en de termijn waarvoor de
                  aanwijzing geldt. Om het tijdelijke karakter van de aanwijzing van categorieën te
                  benadrukken, is bepaald dat deze termijn ten hoogste tien jaar kan bedragen met de
                  mogelijkheid van een eenmalige verlenging van ten hoogste vijf jaar. Ook is in het
                  artikel opgenomen dat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur mede namens
                  de Minister voor Rechtsbescherming wordt gedaan. In de reactie op punt 5.a is reeds
                  aangegeven waarom is gekozen voor de systematiek van een algemene grondslag op het
                  niveau van de wet. Dit komt tegemoet aan de wens van het kabinet om snel in te kunnen
                  spelen als zwaarwegende maatschappelijke belangen noodzaken tot een versnelde uitvoering
                  van specifieke projecten.
               
c. Uitvoerbaarheid en haalbaarheid
               
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft erop gewezen dat in de bestaande situatie doorlooptijden
                     in algemene zin onder druk staan door zowel een verhoogde instroom van zaken als een
                     tekort aan personeel. Daarnaast neemt ook de bewerkelijkheid van omgevingsrechtelijke
                     zaken toe.49 Dit roept vragen op over de haalbaarheid van de met het voorstel beoogde versnelling.
In reactie op de consultatiereactie van de Afdeling bestuursrechtspraak worden de
                     bestaande problemen op dit punt weliswaar erkend, maar wordt tegelijkertijd gesteld
                     dat het niet aanvaardbaar is als door werkdruk en personeelstekorten wenselijke procedurele
                     versnellingen niet binnen afzienbare termijn kunnen worden doorgevoerd.50 Daaruit blijkt niet dat de bestaande reële problemen bij de bestuursrechter adequaat
                     zijn meegenomen bij de vormgeving van het voorstel, waarmee de uitvoerbaarheid en
                     haalbaarheid van dit onderdeel van het voorstel onvoldoende is gemotiveerd.
De Afdeling merkt op dat de zorgvuldigheid die vereist is voor het behandelen van
                        beroepschriften ook op versneld te behandelen zaken onverkort van toepassing is.
Het voorstel behelst geen maatregelen om de bestaande personeelstekorten bij de bestuursrechter
                        te verminderen of weg te nemen. Evenmin bevat het voorstel andere maatregelen die
                        feitelijk bijdragen aan vergroting van de capaciteit van de bestuursrechter, vermindering
                        van de instroom aan zaken of anderszins voorzien in vermindering van de werklast.
                        Zonder dergelijke maatregelen zal de beoogde versnelde behandeling, in de bestaande
                        situatie waarin de doorlooptijden reeds onder druk staan, feitelijk niet haalbaar
                        zijn. Het opnemen van de voorgestelde regeling wekt daarmee verwachtingen die in de
                        huidige praktijk van de rechtspraak niet waargemaakt kunnen worden.
De Afdeling adviseert om de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de voorgestelde versnelde
                     behandeling dragend te motiveren en te voorzien in maatregelen die de bestuursrechter
                     in staat stellen de voorgestelde versnelde behandeling van beroep te realiseren. Indien
                     dit niet mogelijk is adviseert de Afdeling van de voorgestelde versnelde behandeling
                     af te zien.
Reactie ten aanzien van punt 5.c van het advies
De Afdeling merkt terecht op dat de doorlooptijden bij de Afdeling bestuursrechtspraak
                  in algemene zin onder druk staan door zowel een verhoogde instroom van zaken als een
                  tekort aan personeel. Dit is en blijft voor het kabinet een aandachtspunt. Daarom
                  heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 5 november 2021 aangegeven jaarlijks € 3 miljoen
                  beschikbaar te stellen voor een periode van vier jaar voor extra capaciteit bij de
                  Raad van State ten behoeve van het wegnemen van vertraging in beroepsprocedures over
                  woningbouwprojecten en daaraan gelieerde energie- en infraprojecten.51
Verder merk ik op dat ik in het kader van de uitvoering van het «Plan van aanpak versnellen
                  van processen en procedures woningbouw» in gesprek ben met gemeenten, woningcorporaties
                  en marktpartijen over de wijze waarop zij in werkwijzen en participatietrajecten kunnen
                  bijdragen aan een vermindering van bezwaar- en beroepsprocedures.52 Waar de Afdeling opmerkt dat deze problemen niet adequaat zijn meegenomen bij de
                  vormgeving van het wetsvoorstel en daarmee de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van
                  dit onderdeel onvoldoende is gemotiveerd, benadrukt het kabinet op dat het wetsvoorstel
                  slechts de grondslag voor aanwijzing bevat en dus op zichzelf geen directe gevolgen
                  voor de werklast bij de Afdeling bestuursrechtspraak heeft. Dat neemt niet weg dat
                  de gevolgen voor de Afdeling bestuursrechtspraak bij de invulling van de grondslag
                  moeten worden meegenomen. Bij de aanwijzing van categorieën projecten in een algemene
                  maatregel van bestuur zullen dan ook de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van de
                  aanwijzing moeten worden onderbouwd.
               
Aan dit advies van de Afdeling is verder gevolg gegeven door het wetsvoorstel op een
                  aantal punten aan te passen. Om te benadrukken dat bij de aanwijzing rekening moet
                  worden gehouden met de te verwachte gevolgen voor de werklast bij de Afdeling bestuursrechtspraak
                  van de Raad van State, wordt hier uitgebreid op ingegaan in paragraaf 3.1.9.1. Verder
                  is om de tijdelijkheid van de aanwijzing te borgen, de termijn voor aanwijzing beperkt
                  tot ten hoogste tien jaar met de mogelijkheid van een eenmalige verlening van ten
                  hoogste vijf jaar. Ten slotte is het criterium voor aanwijzing van categorieën projecten
                  verzwaard: de versnelde uitvoering daarvan moet «noodzakelijk» zijn in plaats van
                  «gewenst» vanwege zwaarwegende maatschappelijk belangen. Daarmee is beoogd de lat
                  voor aanwijzing te verhogen, zodat terughoudend gebruik wordt gemaakt van de grondslag.
                  Paragraaf 3.1.9 van de memorie van toelichting is aangevuld met een toelichting op
                  voornoemde aanpassingen van het wetsvoorstel.
               
d. Een andere benadering
               
Uitgangspunt in het bestuursrecht is rechtspraak in twee instanties. De voorgestelde
                     regeling voor versnelde behandeling voorziet in een toename van het aantal categorieën
                     waarin van dit uitgangspunt wordt afgeweken. In plaats daarvan wordt gekozen voor
                     beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
                     State.
Het is de Afdeling advisering niet duidelijk waarom hiervoor wordt gekozen.
Zoals hiervoor geschetst is de capaciteit bij de hoger beroepsrechter beperkt en niet
                        eenvoudig te vergroten.
Een alternatieve benadering kan zijn om de behandeling te laten plaatsvinden bij de
                     bestuursrechters die ook nu al het beroep in eerste aanleg behandelen, de rechtbanken.
                     Behandeling van beroep in eerste en enige aanleg past niet bij de Afdeling bestuursrechtspraak
                     van de Raad van State, die vooral is uitgerust voor de behandeling van zaken in hoger
                     beroep. De rechtbanken zijn daartoe echter bij uitstek toegerust. Bovendien bevinden
                     rechtbanken zich dichter in de omgeving van de burger. Niet valt in te zien waarom
                     beroepen in bestuursrechtelijke zaken die thans door de rechtbanken worden behandeld,
                     zouden moeten worden overgeheveld naar de hoger beroepsrechter.
Het beroep in twee instanties strekt er onder meer toe om de rechtseenheid te bewaken
                     en de rechtsontwikkeling te bevorderen. Er zijn in dat verband ook alternatieven denkbaar.
                     Gedacht kan worden aan de invoering van een zogenoemd verlofstelsel, zoals dat ook
                     in het Duitse bestuursrecht bestaat.53 Een verlofstelsel beperkt de mogelijkheid tot het instellen van beroep. Ook kan worden
                     gedacht aan de mogelijkheid van een verlofstelsel met een «sprong», waarbij partijen
                     de hoger beroepsrechter kunnen verzoeken om behandeling in eerste aanleg over te slaan
                     en het geschil direct aan de hoger beroepsrechter kunnen voorleggen.
Met een verlofstelsel wordt individuele rechtsbescherming geboden door controle van
                     rechtbankuitspraken enerzijds en het bewaken van rechtseenheid en het bevorderen van
                     rechtsontwikkeling door de hoger beroepsrechter anderzijds. Tegelijkertijd draagt
                     het selectiemechanisme bij aan het beheersbaar houden van de doorlooptijden. Daarmee
                     wordt een correctiemechanisme geboden op de hoofdregel van rechtspraak in twee instanties
                     voor gevallen waarin de aangevoerde gronden in hoger beroep niet kunnen leiden tot
                     vernietiging van de rechtbankuitspraak en zich geen rechtsvragen voordoen die met
                     het oog op de rechtsontwikkeling en rechtseenheid beantwoording behoeven.54
                     
De Afdeling advisering acht het goed voorstelbaar dat met de invoering van een verlofstelsel
                     het aantal zaken waarin hoger beroep wordt ingesteld aanzienlijk zal afnemen. Belanghebbenden
                     zullen immers moeten beargumenteren waarom een uitspraak van de rechter principieel
                     onjuist is voordat zij worden toegelaten tot het hoger beroep. Tegelijkertijd is te
                     verwachten dat beroep juist wordt ingesteld in die gevallen waarin de rechtseenheidsfunctie
                     of controlefunctie een rol speelt.55
                     
De Afdeling adviseert om alternatieven voor de in het wetsvoorstel gekozen benadering
                     te overwegen.
Reactie ten aanzien van punt 5.d van het advies
De Afdeling merkt op dat de behandeling van beroep in eerste en enige aanleg niet
                  past bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, omdat zij vooral is
                  uitgerust voor de behandeling van zaken in hoger beroep. Zoals al is genoemd in de
                  reactie op punt 5.a, behandelt de Afdeling bestuursrechtspraak al verschillende besluiten
                  in eerste en enige aanleg, in het bijzonder binnen het omgevingsrecht, zodat gesteld
                  kan worden dat de Afdeling bestuursrechtspraak ook voor de aan te wijzen categorieën
                  projecten goed is toegerust voor de behandeling daarvan in eerste en enige aanleg.
               
Naar aanleiding van de door de Afdeling genoemde alternatieven is in paragraaf 3.1.9.2
                  van de memorie van toelichting een nadere onderbouwing gegeven van de overwogen alternatieven.
                  De Afdeling schetst in haar advies verschillende alternatieve benaderingen, te weten
                  de invoering van een verlofstelsel zoals dat ook in het Duitse bestuursrecht bestaat
                  (waarbij beroep in eerste aanleg openstaat bij de rechtbank en hoger beroep alleen
                  mogelijk is na verlof) of een verlofstelsel (dit houdt in dat partijen de hoger beroepsrechter
                  kunnen verzoeken om behandeling in eerste aanleg over te slaan en het geschil direct
                  aan de hoger beroepsrechter kunnen voorleggen). Eerstgenoemd alternatief is ook door
                  de Rijksuniversiteit Groningen onderzocht in het kader van een onderzoek naar versnelling
                  van rechtsbescherming in het omgevingsrecht.56 De conclusie van de onderzoekers was dat een verlofstelsel tot een aanzienlijke versnelling
                  kan leiden bij geschillen waarvoor geldt dat rechtsbescherming in twee instanties
                  openstaat, maar dat de invoering daarvan in die gevallen tegelijkertijd een grote
                  inbreuk maakt op de bestaande mate van rechtsbescherming. Vanuit het oogpunt van de
                  gevolgen voor rechtsbescherming maakt het aldus weinig verschil met het voorzien in
                  beroep in één instantie.
               
De aangedragen alternatieven zijn echter thans onbekend in het Nederlandse bestuurs(proces)recht
                  waardoor de eventuele invoering ervan principiële keuzes vergt over het bestuursprocesrecht
                  in de Algemene wet bestuursrecht. Dit vereist een grondige analyse van de noodzakelijke
                  keuzes en de consequenties voor het bestuursprocesrecht, die aanzienlijk verder reikt
                  dan hetgeen beoogd wordt met het voorliggende wetsvoorstel. Ook voor de andere rechtsgebieden
                  binnen het bestuursrecht moet immers worden overwogen of invoering van een verlofstelsel
                  passend is. Een grondige analyse van het bestuursrecht ten behoeve van invoering van
                  een verlofstelsel zou moeten plaatsen in een meer fundamentele heroverweging van het
                  bestuursprocesrecht, en past daarmee niet bij de noodzaak om nu maatregelen te nemen
                  om de regie van de overheid op de volkshuisvesting te hernemen. Gelet op het nijpende
                  woningtekort dat de aanleiding vormt om te voorzien in een grondslag om tijdelijk
                  beroepsprocedures te versnellen, kiest het kabinet ervoor om in dit wetsvoorstel aan
                  te sluiten bij een regeling die het bestuursprocesrecht en de Afdeling bestuursrechtspraak
                  al kennen: beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van
                  de Raad van State.
               
e. Conclusie
               
Op grond van het voorgaande is de slotsom dat samenhang ontbreekt tussen de voorgestelde
                     versnelde behandeling van beroepsprocedures en de met het voorstel beoogde versterking
                     van de regie van de gezamenlijke overheden op de volkshuisvesting. De Afdeling adviseert
                     daarom dit onderdeel af te splitsen van het onderhavige voorstel. Voor een afzonderlijke
                     regeling adviseert de Afdeling om steeds dragend te motiveren waarom versnelde behandeling
                     nodig en gerechtvaardigd is en de categorieën besluiten waarvoor versnelde behandeling
                     gaat gelden bij wet aan te wijzen.
Verder adviseert de Afdeling om de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de voorgestelde
                     versnelde behandeling dragend te motiveren en te voorzien in maatregelen die de bestuursrechter
                     in staat stellen versnelde behandeling daadwerkelijk te realiseren, of anders hiervan
                     af te zien. Ten slotte adviseert zij om alternatieven voor de in het voorstel gekozen
                     benadering te overwegen.
Reactie ten aanzien van punt 5.e van het advies
Voor een reactie op dit punt wordt verwezen naar de reacties op de punten 5.a tot
                  en met 5.d.
               
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal bezwaren bij het voorstel
                     en adviseert het voorstel niet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen,
                     tenzij het is aangepast.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Ambtshalve wijzigingen
Tot slot is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de volgende wijzigingen door te voeren:
Huisvestingswet 2014
– de begripsbepaling (artikel 1) is ontletterd, waarbij tevens is voorzien in een samenloopbepaling
                        met de Wet betaalbare huur, en het vervallen van het begrip «woonvisie» is toegevoegd;
                     
– in artikel 12 dat gaat over de gegevens die het college van burgemeester en wethouders
                        jaarlijks aan gedeputeerde staten en Onze Minister moeten verstrekken, is toegevoegd
                        dat zij ook gegevens moeten aanleveren over het aantal aanvragen voor indeling in
                        een urgentiecategorie. Daarmee is het onderscheid tussen de indeling in de urgentiecategorie
                        en het verlenen van een huisvestingsvergunning duidelijker gemaakt. Ook is opgenomen
                        dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het college voor het overzicht
                        van de gegevens gebruik moet maken van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier;
                     
– tevens is in artikel 12, derde lid, onderdeel i, verduidelijkt dat het betreft woningzoekenden
                        die deelnemen aan een programma dat wordt gefinancierd van overheidswege;
                     
– in artikel 13 is toegevoegd dat bij ministeriële regeling kunnen regels kunnen worden
                        gesteld over de intrekkingsgronden voor indeling in een urgentiecategorie.
                     
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
– het vierde lid, onderdeel h, van artikel 2.1.2 is op een aantal punten aangepast.
                        Daarnaast is aan voornoemd artikel een nieuw lid toegevoegd dat regelt dat het college
                        beleid als bedoeld in het vierde lid, onder h, kan opnemen in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma,
                        maar alleen voor zover het beleid over de zorg- en ondersteuning van de betrokken
                        aandachtsgroepen en ouderen verband houdt met de huisvesting van die groepen;
                     
– in het voorgestelde zevende lid wordt voorzien in een grondslag om bij algemene maatregel
                        van bestuur aspecten van het beleid voor de zorg- en ondersteuningsbehoeften aan te
                        wijzen die in elk geval in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma moeten worden
                        opgenomen.
                     
Woningwet
– in artikel 41b, tweede lid, is verduidelijkt dat het werkgebied van toegelaten instellingen
                        op verzoek ook kan worden beperkt;
                     
– in de artikelen 42, 44, eerste lid, en 44bis, eerste lid, is een aantal redactionele
                        aanpassingen doorgevoerd;
                     
– in afdeling 1 van hoofdstuk V is een nieuw artikel ingevoegd (artikel 62a). Dit artikel
                        bevat een tweetal grondslagen: een grondslag voor het bij ministeriële regeling aanwijzen
                        van ouderen en andere categorieën personen als aandachtsgroep, en een grondslag voor
                        het bij algemene maatregel van bestuur kunnen stellen van regels over het verzamelen
                        van gegevens over de woonbehoefte van de aangewezen ouderen en aandachtsgroepen;
                     
– aan afdeling 2 van hoofdstuk V is een aantal grondslagen toegevoegd. In artikel 66
                        is een grondslag opgenomen voor het bij algemene maatregel van bestuur kunnen stellen
                        van regels over het verstrekken van de op grond van nieuwe artikel 62a, tweede lid,
                        verzamelde gegevens. In artikel 67 is een grondslag opgenomen voor het vaststellen
                        in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma van beleid over het voorzien in de
                        woonbehoefte van de aangewezen ouderen en aandachtsgroepen. Ook voorziet dat artikel
                        in een grondslag voor het bij algemene maatregel van bestuur kunnen aanwijzen van
                        aspecten van beleid waarover in ieder geval in het gemeentelijke volkshuisvestingsprogramma
                        beleid moet worden vastgesteld;
                     
– artikel 80a is op een aantal punten gewijzigd. Het eerste lid bepaalt nu dat het beleid
                        dat het college van burgemeester en wethouders voor stedelijke vernieuwing ontwikkelt,
                        moet worden vastgesteld in het gemeentelijk volkshuisvestingsprogramma. Daarnaast
                        wordt een lid toegevoegd dat een grondslag bevat om bij algemene maatregel van bestuur
                        regels te stellen over welke aspecten in ieder geval beleid moet worden opgenomen
                        in het volkshuisvestingsprogramma.
                     
Ik verzoek U, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris
                  van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van
                  wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
                  te zenden.
               
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State - 
              
                  Mede ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.