Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kathmann over vermogensgrenzen voor kwijtschelding van lokale belastingen
Vragen van het lid Kathmann (GroenLinks-PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA Utrecht over vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen van lokale belastingen (ingezonden 15 december 2023).
Antwoord van Minister De Jonge (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
            4 maart 2024). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2023–2024, nr. 813.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met initiatiefvoorstel van GroenLinks-PvdA in de gemeente Utrecht over
               het gelijktrekken van de vermogensgrenzen voor kwijtscheldingen voor gemeentelijke
               belastingen met de vermogensgrenzen in de bijstand, dat op 7 december 2023 is aangenomen
               in de gemeenteraad?
            
Antwoord 1
            
Ja, zie ook mijn brief Vernietiging besluit gemeenteraad Utrecht aan uw Kamer van
               22 december jl. (Kamerstukken II 2023/24, 24 515, nr. 736).
            
Vraag 2
            
Hoe beoordeelt u het feit dat de vermogensgrenzen op lokaal niveau tussen de 3.275
               euro en 4.350 euro vallen, terwijl in de Participatiewet vermogensgrenzen gehanteerd
               worden tussen de 7.605 euro en 15.210 euro?
            
Antwoord 2
            
Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer en gelet op de vele beleidsmatige
               effecten die samenhangen met een eventuele verhoging van de vermogensnorm voor kwijtschelding
               vindt het kabinet het niet opportuun hier nu inhoudelijk op te reageren.
            
Voorgeschiedenis:
In de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) werd de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen
                  zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding
                  van gemeentelijke belastingen, dit recht niet verspelen door het hebben van een kleine
                  vermogensbuffer. Hierop volgend heeft de Tweede Kamer bij motie van de leden Peters
                  (CDA) en Bruins (ChristenUnie) de regering verzocht de Nadere regels kwijtschelding
                  gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te
                  bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal
                  de vermogensnorm in de Participatiewet (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590).
               
Het vorige toenmalige demissionaire kabinet heeft daarop aangegeven (Kamerstukken
                  II 2020/21, 24 515, nr. 605) «dat bijstand en lokale belastingen qua aard beduidend van elkaar verschillen. Bijstand
                     is een vangnet bedoeld om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. De hier
                     geldende vermogensnorm is ingericht vanuit de vraag vanaf welk vermogen van iemand
                     mag worden verwacht dat hij dit te gelde maakt om in zijn levensonderhoud te voorzien.
                     Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben
                     van overheidsvoorzieningen. Bij de hier gehanteerde vermogensnorm is veeleer de vraag
                     vanaf welk tegoed van iemand mag worden verwacht dat hij ook dit tegoed aanspreekt
                     om deze kosten te betalen. Aan beide normen liggen met andere woorden andere vragen
                     ten grondslag. De huidige kwijtscheldingsregels en bijbehorende vermogensnormen zijn
                     in lijn met de regelgeving van de Rijksoverheid voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen.
De huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand zijn bovendien op verschillende
                     uitgangspunten gebaseerd. Zo telt vermogen gebonden in de woning (verschil economische
                     waarde woning en de hypotheekschuld) volledig mee bij de kwijtschelding en slechts
                     beperkt mee bij de bijstand. Dit maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter
                     bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat een stijging van het
                     aantal kwijtscheldingen negatieve gevolgen heeft voor de belastingdruk voor de groep
                     die niet voor kwijtschelding in aanmerking komt.
Dat laat onverlet dat het verstandig is dat mensen met een klein inkomen een financiële
                     buffer hebben om een plotselinge tegenvaller te kunnen opvangen. Echter, werken moet
                     daarbij wel lonend blijven. Bij een algemene ophoging van de vermogensgrens, zal voor
                     meer burgers zonder werk gaan gelden dat aan het werk gaan inhoudt dat zij weer lokale
                     belastingen moeten gaan betalen, waardoor werken minder lonend wordt (armoedeval).
                     Dit is onwenselijk.»
               
Het toenmalige demissionaire kabinet heeft daarbij aangegeven het gelet op bovenstaande
                  punten niet opportuun te achten om over de uitvoering van de motie van de leden Peters
                  en Bruins te besluiten en het daarom aan een nieuw kabinet te laten om te wegen hoe
                  het hieraan uitvoering wenst te geven.
               
In 2022 is uitvoering gegeven aan de motie Krol c.s. Bij de uitvoering van die motie
                  bleek dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen
                  actualisering en verduidelijking behoefden. Er is daarom gekozen de Nadere regels
                  kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen in te trekken en een geheel
                  nieuwe ministeriële regeling op te stellen: de Regeling kwijtschelding belastingen
                  medeoverheden. Met deze regeling die op 17 september 2022 in werking is getreden (en
                  terugwerkt tot en met 1 januari 2022), is voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd
                  om de vermogensnorm met maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt
                  voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803). Voor alleenstaanden bedraagt de verhoging van de vermogensnorm 75% van de verhoging
                  die de provincie, gemeente of het waterschap voor echtgenoten hanteert. Voor alleenstaande
                  ouders (een alleenstaande die zorg draagt voor één of meer kinderen) bedraagt de verhoging
                  van de vermogensnorm 90% van de verhoging die de provincie, gemeente of het waterschap
                  voor echtparen hanteert.
               
Vervolgens heeft mijn ambtsvoorganger in haar beantwoording op het verslag van een
                  schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen
                  van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven eerst de resultaten van de in februari 2022 gestarte Werkgroep IBO Sociale
                  Zekerheid af te willen wachten alvorens verder inhoudelijk te willen reageren op de
                  motie Peters/Bruins (Kamerstukken II 2020/21, 24 515, nr. 590). De Minister van SZW en de Minister voor APP hebben op 9 juni jl. de kabinetsreactie
                  op het IBO aan de TK gestuurd (Kamerstukken II 2022/23, 29 362, nr. 328). In het IBO Sociale Zekerheid is echter niet ingegaan op de kwijtschelding bij lokale
                  heffingen.
               
Na de val van het kabinet heeft de Kamer in de toenmalige samenstelling de beantwoording
                  op het verslag van een schriftelijk overleg inzake de reactie op de moties kwijtschelding
                  decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2022/23, 36 408, nr. 16). Ook de Kamer in huidige samenstelling heeft deze beantwoording controversieel verklaard
                  (Kamerstukken II 2023/24, 36 408 nr. 32).
               
Vraag 3
            
Erkent u dat het verhogen van de vermogensgrenzen een groot verschil kan maken voor
               mensen die nu niet rondkomen?
            
Antwoord 3
            
Dat erken ik. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar beantwoording op het verslag van
               een schriftelijk overleg inzake een reactie op de moties inzake kwijtschelding van
               decentrale belastingen van 3 februari 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) aangegeven dat ze het eens is met het Nibud dat het verstandig is voor mensen om
               een financiële buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen
               opvangen. Dit voorkomt (acute) betalingsproblemen en verlaagt het risico op armoede
               en schulden. Dit geldt ook voor mensen met een klein inkomen.
            
Om deze reden heeft het kabinet dan ook uitvoering gegeven aan de motie van het lid
               Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524). Zoals bij vraag 2 vermeld, werd in deze motie de regering verzocht de Nadere regels
               kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen zo aan te passen, dat AOW-gerechtigden
               die qua inkomen recht hebben op kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, dit
               recht niet verspelen door het hebben van een kleine vermogensbuffer. Het kabinet heeft
               uitvoering aan deze motie gegeven door de Regeling kwijtschelding belastingen medeoverheden
               die op 17 september 2022 in werking is getreden. Zoals bij vraag 2 aangegeven is met
               deze regeling voor medeoverheden de mogelijkheid gecreëerd om de vermogensnorm met
               maximaal € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding
               van Rijksbelastingen (Stcrt. 2022, 23803).
            
Vraag 4
            
Ziet u dat het hanteren van hogere vermogensgrenzen mensen in staat stelt een financiële
               buffer op te bouwen waardoor financiële problemen voorkomen kunnen worden? Hoe weegt
               u dit in relatie tot de rapporten van de Commissie Sociaal minimum, die het belang
               van een financiële buffer onderstrepen?
            
Antwoord 4
            
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het verhogen van de vermogensgrenzen een verschil
               kan maken en dat om die reden dit kabinet ook uitvoering heeft gegeven aan de motie
               Krol c.s (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal
               € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen
               (Stcrt. 2022, 23803).
            
Uw Kamer heeft de beantwoording op het verslag van een schriftelijk overleg inzake
               de reactie op de moties kwijtschelding decentrale belastingen van 3 februari 2023
               (Kamerstukken II 2022/23, 24 515, nr. 676) van mijn voorganger controversieel verklaard (Kamerstukken II 2023/24, 36 408, nr. 32). Gezien de controversieelverklaring door uw Kamer ga ik nu niet inhoudelijk in op
               de rapporten van de Commissie Sociaal Minimum.
            
Vraag 5
            
Deelt u de visie dat lagere vermogensgrenzen bijdragen aan schuldenpreventie en er
               daarnaast voor kan zorgen dat mensen minder vaak een beroep hoeven te doen bij de
               gemeente op bijzondere bijstand?
            
Antwoord 5
            
Gezien de eerdere vragen ga ik ervan uit dat u hier «hogere» vermogensgrenzen bedoeld
               heeft i.p.v. «lagere».
            
Bij vraag 3 heb ik reeds erkend dat het voor mensen verstandig is om een financiële
               buffer te hebben om een plotselinge financiële tegenvaller te kunnen opvangen. Hiermee
               kunnen (acute) betalingsproblemen worden voorkomen en wordt het risico op armoede
               en schulden lager.
            
Om die reden heeft dit kabinet dan ook, zoals reeds aangegeven bij vraag 3, uitvoering
               gegeven aan de motie Krol c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 524) door voor medeoverheden de mogelijkheid te creëren om de vermogensnorm met maximaal
               € 2.000 te verhogen t.o.v. de vermogensnorm die geldt voor de kwijtschelding van Rijksbelastingen
               (Stcrt. 2022, 23803).
            
Vraag 6
            
Ziet u dat gemeenten beperkt zijn in hun handelingsruimte om mensen die niet rondkomen
               te helpen op het gebied van kwijtscheldingen, omdat zij wel mogen bepalen welke lokale
               belastingen zij heffen, maar de hoogte van de vermogensgrenzen landelijk vastgesteld
               worden?
            
Antwoord 6
            
Binnen het landelijk vastgestelde kwijtscheldingsbeleid beschikken gemeenten over
               de nodige handelingsruimte om mensen die niet rondkomen te helpen. Zo kunnen gemeenten
               o.a. bepalen:
            
– of de reguliere vermogensnorm wordt verhoogd met maximaal € 2.000,– (Zie Regeling
                     kwijtschelding belastingen medeoverheden);
                  
– op welk niveau de kosten van bestaan worden vastgesteld (90–100% van de bijstandsnorm);
– voor welke belastingen kwijtschelding wordt verleend;
– of volledige of gedeeltelijke kwijtschelding wordt verleend;
– of bij het verlenen van kwijtschelding rekening wordt gehouden met de netto-kosten
                     die huishoudens voor kinderopvang moeten maken.
                  
– of aan kleine ondernemers kwijtschelding voor hun privé belastingen wordt verleend.
Verder kunnen gemeenten op grond van hun eigen Leidraad invordering in individuele
               gevallen besluiten af te zien van verdere invorderingsmaatregelen, als iemand niet
               in aanmerking komt voor kwijtschelding maar voortzetting van de invordering niet gewenst
               wordt geacht (artikel 26.6 Leidraad Invordering).
            
Daarnaast kunnen gemeenten nog bijzondere bijstand verlenen aan inwoners die plotseling
               te maken krijgen met extra en/of bijzondere kosten. De gemeente bepaalt of iemand
               hier recht op heeft en kijkt daarbij naar de individuele omstandigheden en de financiële
               situatie van iemand. Het kan bijvoorbeeld gaan om extra kosten door ziekte of beperking
               of kosten voor huishoudelijke apparatuur, waarvoor iemand te weinig inkomen en/of
               vermogen heeft om deze kosten zelf te betalen.
            
Vraag 7
            
Op welke termijn bent u voornemens om de vermogensgrenzen voor lokale belastingen
               op te hogen, gezien de maatschappelijke noodzaak en de wens van de Kamer hiertoe?
               Kunt u de motie Peters/Bruins en de motie Van Kent/Palland betrekken in uw antwoord?
            
Antwoord 7
            
Een beslissing over een eventuele aanpassing van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding
               van belastingen is gezien de controversieelverklaring van dit dossier door uw Kamer
               aan een volgend kabinet.
            
Vraag 8
            
Gaat u het Utrechtse initiatief om de vermogensgrenzen te verhogen positief beoordelen,
               zodat het daadwerkelijk uitgevoerd kan worden?
            
Antwoord 8
            
De burgemeester van Utrecht heeft mij, door tussenkomst van gedeputeerde staten van
               Utrecht medegedeeld, dat het besluit van de gemeenteraad van Utrecht van 7 december
               jl. tot wijziging van de gemeentelijke verordening terzake naar haar oordeel voor
               vernietiging in aanmerking komt. Gedeputeerde staten van Utrecht adviseerden het besluit
               voor te dragen voor vernietiging wegens strijd met het recht en het algemeen belang.
            
Zoals ik u bij brief van 22 december jl. heb laten weten (Kamerstukken II 2023/24,
               24 515, nr. 736) is mede op basis daarvan het genoemde besluit van de gemeenteraad van Utrecht, wegens
               strijd met het recht en het algemeen belang door de Kroon vernietigd (Stcrt. 2023, 35354). Overigens heeft de gemeenteraad van Utrecht aangekondigd in beroep te gaan tegen
               de vernietiging.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.